Deze bijdrage behandelt de vraag of het civielrechtelijk mogelijk is bij de verdeling van een gemeenschap aan een van de deelgenoten het vruchtgebruik van een tot de gemeenschap behorende onroerende zaak toe te delen, waarbij aan de overige deelgenoten de hoofdgerechtigdheid tot deze zaak wordt toegedeeld. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is de verkrijging van het vruchtgebruik bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap op grond van artikel 3 lid 1 onderdeel b Wbr (‘verkrijging krachtens verdeling’) een van heffing van overdrachtsbelasting uitgezonderde verkrijging. |
Tijdschrift Erfrecht
Meer op het gebied van Burgerlijk (proces)recht
Over dit tijdschriftMeld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.
Artikel |
Verdeling met toedeling van vruchtgebruik |
Trefwoorden | verdeling, gemeenschap, vruchtgebruik, nalatenschap, overdrachtsbelasting |
Auteurs | Mr. J.L.D.J. Maasland |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
De ex-echtgenoot van een deelgenoot in de verdeling van een nalatenschap: ‘in’ of ‘out’? |
Trefwoorden | verdeling nalatenschap, oudere en jongere gemeenschappen, artikel 3:170 BW, bijzondere verknochtheid |
Auteurs | Mw. mr. L.A.G.M. van der Geld |
SamenvattingAuteursinformatie |
Mede op basis van twee recente uitspraken geeft de auteur inzicht in de gevolgen van het al dan niet uitsluiten van de ex-echtgenoot van een erfgenaam bij de verdeling van een nalatenschap. Daarbij stelt de auteur onder meer de vraag hoe de belangen van de ex-echtgenoot worden behartigd als deze niet bevoegd zou zijn aan de verdeling van de nalatenschap mee te werken. Wat gebeurt er vervolgens met de levering van de bij de verdeling toegedeelde goederen? Kan men om artikel 3:170 lid 2 BW heen? De notariële praktijk zal vooral artikel 3:195 BW ter harte nemen: een verdeling waaraan een van de deelgenoten of degenen die moesten meewerken aan de verdeling, niet hebben deelgenomen, is nietig dan wel vernietigbaar. |
Jurisprudentie |
Wanneer eindigt de bevoegdheid tot beheer van de executeur? |
Trefwoorden | executeur, boedelbeschrijving, rekening en verantwoording, bewind, beneficiaire aanvaarding |
Auteurs | Prof. mr. E.A.A. Luijten en Mw. prof. mr. W.R. Meijer |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage vragen wij (wederom) aandacht voor de positie van de executeur. In de erfrechtelijke jurisprudentie neemt de executeur een belangrijke plaats in, zoals ook blijkt uit het aantal uitspraken waarin executele aan de orde kwam, dat wij reeds in dit tijdschrift bespraken.1x Zie jaargang 2005, nr 2, p. 37, jaargang 2007, nr 1, p. 15 en nr 5, p. 94, jaargang 2008, nr 5, p. 76, jaargang 2009, nr 3, p. 51 en nr 5, p. 80, alsmede jaargang 2010, nr 3, p. 45. Is één van de erfgenamen tot executeur benoemd, dan doet zich de vraag voor in hoeverre de combinatie van erfgenaamschap en executeurschap een gelukkige is. Naar onze mening dient deze vraag in het algemeen ontkennend te worden beantwoord. In de casus van het hier te bespreken vonnis was de executeur geen erfgenaam, maar wel legataris. Het wantrouwen van de erfgenamen was echter ook hier groot. Aan de orde was de vraag wanneer een executeur klaar is met zijn werkzaamheden. De beantwoording van deze vraag is niet alleen hier aanleiding tot conflicten, waarbij erfgenamen zich eerder op het standpunt stellen dan de executeur zelf, dat hij zijn opdracht heeft voltooid. De rechter zal dan in het uiterste geval de oplossing moeten geven. Noten
|
Jurisprudentie |
De verwijzingsregel van artikel 1 van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 |
Trefwoorden | internationaal privaatrecht, verwijzingsregel, uiterste wil, formele geldigheid, artikel 1 lid 3 Haags Testamentsvormenverdrag 1961, begrip woonplaats |
Auteurs | Mr. W. Breemhaar |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het besproken arrest heeft in de kern betrekking op de toepassing van artikel 1 lid 3 van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961. Volgens deze verdragsbepaling wordt het antwoord op de vraag of een testateur woonplaats op een bepaalde plaats had, bepaald door het recht van die plaats. |