De formele geldigheid van testamentaire beschikkingen moet in internationale gevallen in Nederland worden beoordeeld aan de hand van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, waarvan de inhoud op hoofdlijnen wordt besproken. De ophanden zijnde ontwikkelingen op het gebied van het internationaal erfrecht in de vorm van de invoering van Boek 10 BW en de Europese Erfrechtverordening zouden hierin verandering kunnen brengen. De auteur toont aan dat dit vooralsnog niet het geval lijkt te zijn: Boek 10 BW verwijst enkel naar het verdrag en de vormgeldigheid van testamenten wordt niet door het in de verordening aangewezen recht beheerst. Geanalyseerd wordt of dit ten aanzien van de Europese Erfrechtverordening nu wel zo’n gelukkige keuze is, welke vraag ten slotte ontkennend wordt beantwoord. |
Tijdschrift Erfrecht
Meer op het gebied van Burgerlijk (proces)recht
Over dit tijdschriftMeld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.
Artikel |
Internationale testamenten en het Haags Testamentsvormenverdrag 1961Beoordeling van de formele geldigheid van testamentaire beschikkingen in Nederland, nu en in de toekomst |
Trefwoorden | internationaal erfrecht/IPR-erfrecht, Haags Testamentsvormenverdrag 1961, Boek 10 BW, Europese Erfrechtverordening, (internationale) testamentsvormen, formele geldigheid testamenten |
Auteurs | Mr. J.G. Knot |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
Het legaat van vruchtgebruik en de inferieure making |
Trefwoorden | legaat van vruchtgebruik, legitieme portie, beperkt recht, inferieure makingen |
Auteurs | Mr. P.C. van Es |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage gaat de aandacht uit naar de precieze wettelijke basis van de bevoegdheid van de legitimaris bepaalde (inferieure) makingen te verwerpen zonder dat de waarde hiervan in mindering komt van zijn legitieme. Het gaat hierbij om makingen die aan de legitimaris slechts het vruchtgebruik (of een ander beperkt recht) op goederen van de nalatenschap geven of hem die goederen doen verkrijgen, bezwaard met een recht van vruchtgebruik (of een ander beperkt recht). Bij de behandeling van deze materie wordt ook in breder verband aandacht besteed aan de vraag of een beperkt recht al dan niet een latent onderdeel uitmaakt van het vermogen waartoe de volle eigendom behoort. |
Jurisprudentie |
Een oude OBV; vaststelling van de vorderingen van de kinderen en legitieme naar oud of naar nieuw recht? |
Trefwoorden | ouderlijke boedelverdeling, wettelijke verdeling, vaststelling vordering, legitieme portie, overgangsrecht |
Auteurs | Prof. mr. E.E.A. Luijten en Mw. prof. mr. W.R. Meijer |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage kozen wij een vonnis van de Rechtbank Assen, d.d. 8 september 2010, zaaknummer/rolnummer , aan de hand waarvan wij enige beschouwingen geven over de vaststelling van de vorderingen van de kinderen bij een oude ouderlijke boedelverdeling in een uiterste wil die dateert van 2002 of eerder, terwijl de erflater is overleden na 1 januari 2003. In de te bespreken casus was ook een twistpunt of op de legitieme portie, waarin een van de kinderen was gesteld in deze uiterste wil, de oude of de nieuwe legitieme-regeling toegepast diende te worden. |
Jurisprudentie |
De kantonrechter kiest voor een ruime uitleg van artikel 4:35 BW |
Trefwoorden | Som ineens, Art. 4:35, Minderjarige(n), Levensonderhoud, Kinderalimentatie, Wettelijke verdeling, Art. 4:13 |
Auteurs | Mr. J.H.M. ter Haar |
SamenvattingAuteursinformatie |
Bespreking van een beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 30 september 2010 (zaaknummer VB 138306). De casus betreft een erflater die krachtens versterferfrecht als zijn erfgenamen heeft achtergelaten een echtgenote en een dertienjarige dochter geboren uit een eerder huwelijk dat door echtscheiding is geëindigd. De wettelijke verdeling (art. 4:13) is van toepassing. De kantonrechter geeft aan de woorden “voor zover deze nodig is” in art. 4:35 een ruime uitleg. Ondanks het bestaan van een ouder en stiefouder die in staat zijn in het levensonderhoud van de dochter te voorzien, wordt de som ineens van art. 4:35 vastgesteld. De schrijver gaat in op verschillende aspecten van de beschikking. |
Jurisprudentie |
Verduisteren en verzwijgen: hoe ver reikt de toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW? |
Trefwoorden | toepassingsbereik artikel 3:194 lid 2 BW, verzwijgen en verduisteren, wettelijke verdeling |
Auteurs | Mw. prof. mr. B.E. Reinhartz |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel 3:194 lid 2 BW geeft als sanctie voor het verzwijgen of verduisteren van gemeenschappelijke goederen dat degene die de verzwijging of verduistering pleegt, zijn aandeel in het verduisterde of verzwegene verbeurt aan de andere deelgenoot/deelgenoten. Recentelijk is er in verschillende tijdschriften aandacht besteed aan de werking van deze bepaling in het relatievermogensrecht. In deze bijdrage wordt ingegaan op de functie van dit artikel in het relatievermogensrecht, waarna de vraag naar de toepassing in het erfrecht nadere aandacht krijgt. Daarbij rijst onder meer de vraag of deze bepaling ook kan werken als er een wettelijke verdeling is. |