Er bestaat in Nederland onvrede over de toegekende bedragen aan smartengeld bij letsel, zowel wat betreft de omvang als wat betreft de onderlinge verhouding van de bedragen bij licht en (zeer) ernstig letsel. Op basis van inzichten uit de gezondheidseconomie, in het bijzonder het concept van de Quality Adjusted Life Year (QALY), onderzoekt de auteur of er inderdaad sprake is van scheefgroei en te lage bedragen. De conclusie is dat er geen sprake is van systematische ernstige scheefgroei, maar dat de bedragen over de hele linie wel beduidend lager zijn dan vanuit gezondheidseconomische optiek zou mogen worden verwacht. |
Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade
Meer op het gebied van Burgerlijk (proces)recht
Over dit tijdschriftMeld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.
Artikel |
QALY-tijd in de vaststelling van smartengeld bij letsel? |
Trefwoorden | gezondheidseconomie, letselschade, smartengeld, Quality Adjusted Life Year (QALY) |
Auteurs | Mr. dr. L.T. Visscher |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
De rechtsmacht van de rechter en het toepasselijke recht op de EU-behandelingsovereenkomst |
Trefwoorden | behandelingsovereenkomst, aansprakelijkheid, toepasselijk recht, rechtsmacht rechter |
Auteurs | Mr. R.P. Wijne |
SamenvattingAuteursinformatie |
Patiënten die in een Belgische kliniek een (cosmetische) geneeskundige behandeling ondergaan, zijn niet langer een uitzondering. Net als in Nederland kunnen in België fouten worden gemaakt, kan de patiënt schade lijden en kunnen zich geschillen voordoen. Gewoontegetrouw zal de Nederlandse patiënt zich in zo’n geval tot de Nederlandse rechter wenden. Maar is dit wel de juiste weg en is het Nederlandse recht eigenlijk wel van toepassing? In de onderhavige bijdrage wordt op deze vragen antwoord gegeven aan de hand van een analyse van de Rome I-Verordening en de EEX-Verordening. Na een tussenconclusie wordt voorts bezien of de typering van de behandelingsovereenkomst als een consumentenovereenkomst of afspraken tussen arts en patiënt kunnen leiden tot de toepassing van ander recht. |
Artikel |
Naasten, fundamentele rechten en het Nederlandse limitatief en exclusief werkende artikel 6:108 BW: één probleem, twee perspectieven |
Trefwoorden | EVRM, recht op leven, schadevergoeding, overlijdensschade, nabestaanden |
Auteurs | Mr. dr. J.M. Emaus en Mr. dr. R. Rijnhout |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het recht onder het EVRM, zoals zich dat vormt in de rechtspraak van het EHRM, leidt tot inconsistenties in het Nederlandse schadevergoedingsrecht: een naaste van een persoon die slachtoffer is geworden van een schending van het recht op leven kan tegenwoordig immers alleen vergoeding van eigen immateriële schade vorderen als de schending is gepleegd door een overheidsorgaan. Deze inconsistentie verdient aandacht, maar men realisere zich dat we hier raken aan bredere problematiek. Wij menen daarom dat er in de discussie over de inconsistentie eerst aandacht moet zijn voor de bredere vragen: hoe werken fundamentele rechten door en welke derde verdient waarvan vergoeding? Centraal staan daarbij steeds de overkoepelende kernvragen: wie verdient rechtens een remedie en waarom? |
Jurisprudentie |
Over erfgenamen, nabestaanden, naasten en derden als direct gekwetstenRb. Zeeland-West-Brabant 30 januari 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2618 |
Trefwoorden | overlijdensschade, nabestaanden, erfgenaam, artikel 6:108 BW |
Auteurs | Mr. dr. R. Rijnhout |
SamenvattingAuteursinformatie |
In overlijdensschadezaken wordt veelal geprocedeerd over schadevergoeding op grond van artikel 6:108 BW. Dit artikel biedt een grondslag voor nabestaanden om een vergoeding voor de kosten veroorzaakt door het verlies van levensonderhoud en de kosten van lijkbezorging te vorderen. In deze zaak hebben de eisers geen vordering ingediend als ‘nabestaanden’, maar als ‘directe schadelijders’ jegens wie ‘direct’ of ‘autonoom’ een (‘tweede’) onrechtmatige daad zou zijn gepleegd. Er wordt dus een bijzonder pad gekozen voor schadeverhaal. In deze noot wordt aandacht besteed aan het vorderingsrecht van respectievelijk de erfgenaam en de zus van de overledene. |
Jurisprudentie |
Zorgplichtschending bij beroepsziekten; bewijsproblemen bij het causaal verband: de arbeidsrechtelijke omkeringsregel en het leerstuk van proportionele aansprakelijkheidHR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 (Lansink/Ritsma) en HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 (SVB/Van de Wege) |
Trefwoorden | beroepsziekten, zorgplicht, schending, omkeringsregel, proportionele aansprakelijkheid |
Auteurs | Mr. Chr.H. van Dijk en Mr. L.L. Veendrick |
SamenvattingAuteursinformatie |
Op 7 juni 2013 heeft de Hoge Raad twee belangrijke arresten gewezen over de aansprakelijkheid van de werkgever bij beroepsziekten ex artikel 7:658 BW. De arbeidsrechtelijke omkeringsregel wordt in de arresten van 7 juni 2013 wederom nader vormgegeven. Ook komt de zorgplicht van de werkgever bij beroepsziekten in deze beide arresten aan de orde. Tot slot wijdt de Hoge Raad enige overwegingen aan het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid dat speelt bij onzeker causaal verband tussen de normschending en de schade. Reden genoeg dus om bij deze beide arresten stil te staan. |