De afgelopen jaren is bij het toekennen van enquêtebevoegdheid een aantal keren anders geoordeeld dan de tekst van de wet doet verwachten. Volgens de rechter speelt daarbij de economische werkelijkheid een belangrijke rol. Dit is een onduidelijk en voor meerdere interpretaties vatbaar begrip. Volgens de auteur vormt dit begrip een beoordelingskader waarbinnen de rechter feiten en omstandigheden afweegt. Dit beoordelingskader is nuttig, het biedt de ruimte om aan te sluiten bij de doeleinden van het enquêterecht. Spreken van de ‘achterliggende werkelijkheid’ in plaats van ‘economische werkelijkheid’ zou de onduidelijkheid kunnen wegnemen. De rechter kan dan via enerzijds de afgeleideleer en anderzijds de gelijkstellingsregel afwijken van een al te strikte toepassing van de wettelijke bepaling, indien de achterliggende werkelijkheid dit rechtvaardigt. |
Onderneming en Financiering
Meer op het gebied van Ondernemingsrecht
Over dit tijdschriftMeld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.
Redactioneel |
Grensverleggend |
Casus |
De economische werkelijkheid en enquêtebevoegdheid |
Trefwoorden | economische werkelijkheid, enquêtebevoegdheid, achterliggende werkelijkheid, enquêtegerechtigdheid, gelijkstelling |
Auteurs | S.F. van Dalen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Casus |
De verjaring van een 403-vordering |
Trefwoorden | 403-vordering, verjaring, moedervennootschap, dochtervennootschap |
Auteurs | J. van der Kraan |
SamenvattingAuteursinformatie |
Een 403-vordering is een zelfstandige vordering, meestal op de moedervennootschap. Deze vordering onderscheidt zich van de hoofdvordering op de dochtervennootschap. Deze te onderscheiden vorderingen verjaren onafhankelijk van elkaar. Naast de vraag of deze vorderingen onafhankelijk van elkaar verjaren, rijst de vraag of deze vorderingen op verschillende tijdstippen kunnen verjaren. Op basis van verschillende gronden kan dit het geval zijn. |
Casus |
Gerechtelijke toetsing bij herroeping van een ontbindingsbesluit van een rechtspersoonHoe de Hoge Raad zijn doel voorbijstreeft met onnodig complicerende voorwaarden |
Trefwoorden | herroeping ontbindingsbesluit rechtspersoon, gerechtelijke toetsing, Rifgat |
Auteurs | I. Groenland |
SamenvattingAuteursinformatie |
In de Rifgat-beschikking van 19 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3677) heeft de Hoge Raad niet alleen bevestigd dat herroeping van een ontbindingsbesluit mogelijk is, maar ook de daarvoor geldende voorwaarden bepaald. De Hoge Raad geeft daarbij aan dat hij daarmee een leemte vult in de wetgeving en dat het eigenlijk aan de wetgever is om te voorzien in een afgewogen regeling. De door de Hoge Raad geformuleerde voorwaarden lijken echter niet aan te sluiten bij het beoogde doel. Daarnaast blijken deze bij toetsing aan het feitencomplex in de Rifgat-casus niet te leiden tot een redelijke uitkomst. Het verbinden van bijzondere voorwaarden aan herroeping van een ontbindingsbesluit is, gezien de ontwikkelingen in wetgeving, rechtspraak en literatuur, ook niet langer nodig. Een eenvoudige wettelijke regeling voor herroeping van besluiten is daarom, juist na deze Hoge Raad-beschikking, dringend gewenst. |
Praktijk |
AIFMD: veranderd toezicht op beheerders van beleggingsinstellingen in Nederland |
Trefwoorden | AIFMD, beheerders, beleggingsinstellingen |
Auteurs | R.J. Boogaard |
SamenvattingAuteursinformatie |
Met de inwerkingtreding van de AIFMD in de Nederlandse regelgeving is het toezichtregime voor beheerders van beleggingsinstellingen ingrijpend veranderd. Nu het stof rond de eerste implementatieperikelen is neergedaald, kan een tussenbalans worden opgemaakt van de gevolgen van de AIFMD voor de Nederlandse fondsenpraktijk. Dit artikel behandelt ten eerste de vraag welke entiteiten onder de reikwijdte van de AIFMD vallen, en welke daarvan uitgezonderd zijn. Vervolgens wordt ingegaan op de regimes die voor Nederlandse beheerders gelden, met name het ‘lichte’ registratieregime van art. 2:66a Wft, het ‘volledige’ vergunningsregime van art. 2:65 Wft en het grandfathering-regime. Tot slot worden de regimes behandeld die gelden voor buitenlandse beheerders van beleggingsinstellingen die in Nederland actief (willen) zijn door Nederlandse beleggingsinstellingen te beheren of door beleggingsinstellingen aan Nederlandse beleggers aan te bieden. |