Het arrest van 23 april 2010 van de Hoge Raad betreft naar de mening van auteurs een voorbeeld van toepassing van een bijzondere regel van omkering van de bewijslast op grond van art. 150 Rv in het kader van een vernietigingsprocedure van een arbitraal vonnis. Het arrest maakt, in meer algemene zin, duidelijk dat de omkering van de bewijslast niet een omkering van de stelplicht betekent. Als sprake is van een bevrijdend verweer dient daarop een beroep te worden gedaan, ongeacht de omkering van de bewijslast. Het arrest schijnt ook licht op andere bevrijdende verweren waarbij de bewijslast is omgekeerd, zoals de klachtplicht ex art. 7:23 BW. |
Maandblad voor Vermogensrecht
Meer op het gebied van Burgerlijk (proces)recht
Over dit tijdschriftMeld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.
Artikel |
Omkering van de bewijslast |
Trefwoorden | stelplicht, bewijslast, omkering van de bewijslast, bevrijdend verweer, klachtweer |
Auteurs | Mr. E.J. Bellaart en Mr. D.E. Alink |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
Pénzügyi Lízing/Schneider: HvJ EU verzet de bakens inzake ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden |
Trefwoorden | Europees consumentenrecht, ambtshalve toetsing, Richtlijn 93/13, oneerlijke bedingen, algemene voorwaarden |
Auteurs | Mr. drs. J.H.M. Spanjaard |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het HvJ EU verplichtte in zijn eerdere rechtspraak de nationale rechter al om bedingen die onder het bereik van de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten vallen ambtshalve te toetsen. In zijn arrest Pénzügyi Lízing/Schneider heeft het HvJ EU de nationale rechter verplicht om ambtshalve instructiemaatregelen te treffen om vast te stellen of het beding dat voorwerp van het geschil vormt binnen de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten valt. In deze bijdrage wordt de rechtspraak van het HvJ EU over de ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen besproken en worden suggesties gedaan voor de vormgeving van de in het arrest Pénzügyi Lízing/Schneider geformuleerde verplichting tot het treffen van ambtshalve instructiemaatregelen. |
Artikel |
Klantvergoeding bij opzegging agentuurovereenkomstHvJ EU 28 oktober 2010, zaak C-203/09 (Volvo Car Germany) |
Trefwoorden | Richtlijn 86/653/EEG van 18 december 1986 aangaande de coördinatie van de wetgeving van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten, klantvergoeding, agentuurovereenkomst, dringende reden, Draft Common Frame of Reference (DCFR) |
Auteurs | Mr. D.J. Beenders en Mr. R.C. Reitsma |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het arrest staat de uitleg van art. 18 sub a van de Richtlijn 86/653/EEG van 18 december 1986 inzake zelfstandige handelsagenten centraal. Dit artikellid betreft een van de uitzonderingen op het recht van de handelsagent op een klantvergoeding bij het einde van de agentuurovereenkomst, namelijk in het geval zich een dringende reden voor opzegging voordoet. Volgens het Hof komt het recht op een klantvergoeding eerst te vervallen wanneer er een causaal verband bestaat tussen de dringende reden en de beslissing van de principaal de agentuurovereenkomst te beëindigen. De auteurs geven commentaar bij deze uitleg door het Hof. |
Artikel |
Stuiting van de (bevrijdende) verjaringstermijn door een ander dan de rechthebbendeHR 3 december 2010, NJ 2010, 652 (Far Trading/Edco) |
Trefwoorden | verjaring, stuiting, Far Trading/Edco, art. 3:316 en 3:317 BW |
Auteurs | Mr. J.M. Hummelen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Op 3 december 2010 wees de Hoge Raad het arrest Far Trading/Edco (NJ 2010, 652). Aan de hand van dit arrest wordt ingegaan op stuiting van de verjaring op basis van art. 3:316 BW door een ander dan de rechthebbende. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan de vraag wanneer de handeling van een derde aan de gerechtigde kan worden toegerekend. Ook wordt ingegaan op art. 3:317 BW. |