Het College voor de Rechten van de Mens past de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) toe voor de discriminatiegrond h/cz. |
Handicap & Recht
Over dit tijdschriftMeld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.
Redactioneel |
We moeten de aandacht voor mensen met een beperking hoog houden |
Auteurs | Mr. D.C. Houtzager |
Auteursinformatie |
Artikel |
Oordelen handicap en chronische ziekte en de WGBH/CZ, een bouwwerk met uitzicht? |
Trefwoorden | College voor de Rechten van de Mens, oordelen h/cz, WGBH/CZ, doeltreffende aanpassing, algemene toegankelijkheid |
Auteurs | Mr. J.J.T. Homan |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
Export van pgb’s |
Trefwoorden | persoonsgebonden budget, Patiëntenrichtlijn, vrij dienstenverkeer, export, toestemmingsregels |
Auteurs | Mr. A.P. van der Mei |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Nederlandse regelgeving betreffende persoonsgebonden budgetten (pgb’s) is gebaseerd op het (on)geschreven uitgangspunt dat de zorg of steun waarvoor een pgb wordt aangewend binnen Nederland wordt ontvangen. Deze bijdrage gaat nader in op de vraag of de territoriale beperkingen op het gebruik van pgb’s verenigbaar zijn met het EU-recht, en in het bijzonder de in Verordening 883/2004 opgenomen coördinatieregels voor prestaties bij ziekte, de Patiëntenrichtlijn en/of de verdragsregels inzake het vrije verkeer van diensten. De bijdrage concludeert dat dat in beginsel niet zo is. De vraag is niet waarom een verzekerde of begunstigde het recht zou moeten hebben om zijn/haar pgb in een andere lidstaat te gebruiken. Hij of zij heeft dat recht. De vraag is veeleer waarom een zorgkantoor, zorgaanbieder of gemeente die export zou mogen beperken. |
Jurisprudentie |
Afwijzing verzoek tot beëindiging gezag van een ongeboren baby: Een verstandelijke beperking van ouders is op zich geen bepalende factor voor falend ouderschapRechtbank Amsterdam 26 april 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:3375) |
Trefwoorden | uithuisplaatsing, verstandelijke beperking, VN-verdrag Handicap, gezagsbeëindiging |
Auteurs | Mr. E.B. van de Loo |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de beëindiging van het ouderlijk gezag van een ongeboren baby omdat de ouders een verstandelijke beperking hebben. Volgens de Raad mist de moeder vanwege haar verstandelijke beperking de sensitiviteit die nodig is voor de opvoeding. De moeder heeft een beroep gedaan op artikel 23 VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH). Daarin staat dat een kind niet gescheiden mag worden van zijn ouders enkel op basis van een handicap van de ouders en dat alle passende hulp geboden dient te worden om de opvoeding, eventueel met ondersteuning, mogelijk te maken. Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:3375) wijst het verzoek af. De rechtbank kijkt naar de meerwaarde van de toepassing van dit verdrag ten opzichte van reeds bestaande bepalingen in internationale verdragen. |
Jurisprudentie |
Stoian t. Roemenië: stap terug of status quo? Een EHRM-casus over het recht op inclusief onderwijsEHRM 25 juni 2019, 289/14 (Stoian/Roemenië) |
Trefwoorden | VN-verdrag Handicap, Europees Hof voor de Rechten van de Mens, (recht op) inclusief onderwijs, toegankelijkheid, redelijke aanpassingen |
Auteurs | Dra. M. Spinoy (M.Jur.) en Dr. J. Lievens (LL.M.) |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het recente arrest Stoian t. Roemenië oordeelt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de onderwijssituatie van een jongen met een beperking in Roemenië. Het Hof beoordeelt de zaak vanuit de redelijke aanpassingsplicht en besluit dat die niet geschonden is. In deze bijdrage bespreken en analyseren de auteurs dit arrest dat het Hof op veel kritiek kwam staan. Ze houden daarbij in het bijzonder rekening met het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH) en relevante voorgaande rechtspraak van het EHRM. In het arrest krijgen de principes van het IVRPH (opnieuw) een centrale plaats. De toepassing van die principes is minder eenduidig. Het arrest doet immers belangrijke vragen rijzen over de manier waarop het EHRM twee belangrijke IVRPH-verplichtingen inzake onderwijs toepast. Het IVRPH omvat onder meer de verplichting tot het voorzien van een toegankelijk onderwijssysteem en de verplichting in redelijke aanpassingen te voorzien. Die verplichtingen zijn er beide op gericht onderwijs toegankelijk te maken voor kinderen met een handicap. Tussen de twee verplichtingen bestaan echter belangrijke verschillen, onder meer inzake afdwingbaarheid. Het EHRM lijkt deze verplichtingen niet correct van elkaar te onderscheiden en aan de twee tegelijk te toetsen. Daarnaast is niet duidelijk hoe streng het Hof de verplichtingen van staten toetst in deze materie. De toetsingsintensiteit lijkt in Stoian lager te liggen dan in eerdere zaken. De auteurs besluiten dan ook dat het arrest geen echte zekerheid brengt over de standaarden die het Hof in volgende zaken zal hanteren. |