Op 1 juni 2021 is het Europees Openbaar Ministerie (EOM) operationeel geworden. Bij een vervolging door het EOM voor de Nederlandse strafrechter treedt een gedelegeerde Europese aanklager op die tevens aan het Nederlandse openbaar ministerie is verbonden. Deze aanklager heeft in de strafzaak alle bevoegdheden van een lid van het Nederlandse openbaar ministerie. Voor het optreden van het EOM in de deelnemende lidstaten wordt dus gebruikgemaakt van de bestaande juridische infrastructuur. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vervolging van strafzaken door het EOM voor de Nederlandse strafrechter. Het gaat daarbij om de vraag of er verschillen of bijzonderheden bestaan in vergelijking met een ‘gewone’ strafzaak waarin het Nederlandse openbaar ministerie het vervolgingsrecht uitoefent en, zo ja, welke die zijn. |
Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht
Meer op het gebied van Strafrecht
Over dit tijdschriftMeld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.
Voorwoord |
NTS 2021/73 |
Van de redactie |
Onderhoud aan de rechtsstaat |
Artikel |
Het Europees Openbaar Ministerie in de Nederlandse rechtsorde |
Trefwoorden | Europees Openbaar Ministerie, Europees strafrecht, Europese Unie, vervolging, beklag niet (verdere) vervolging |
Auteurs | Mr. M.J. (Matthias) Borgers |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
De Overleveringswet op de helling: de herimplementatie van Kaderbesluit 2002/584/JBZ |
Trefwoorden | Kaderbesluit 2002/584/JBZ, EAB, Overleveringswet, Herimplementatiewet, kaderbesluitconforme uitleg |
Auteurs | Prof. mr. dr. V.H. (Vincent) Glerum |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Overleveringswet strekt tot uitvoering van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Deze wet bevatte een groot aantal gebreken. Een deel daarvan was aangetoond in arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De op 1 april 2021 in werking getreden Herimplementatiewet beoogde de Overleveringswet in overeenstemming met die arresten te brengen. Deze bijdrage |
Artikel |
Consensuele sexting tussen minderjarigen: een bespreking van de exceptie |
Trefwoorden | kinderporno, sexting, gelijkwaardige situatie, leeftijdsgenoot, Wet seksuele misdrijven |
Auteurs | Mr. R.F. (Ruben) Aksay en Mr. drs. M.W. (Maartje) Kouwenberg |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage bespreken de auteurs de voorgestelde uitsluitingsgrond in geval van sexting onder jongeren. Zij bespreken de relatie tussen sexting en kinderporno alsmede het beschermd belang. Hoewel de uitzonderingsgrond als positief wordt beschouwd, plaatsen de auteurs enkele kritische kanttekeningen bij de uitsluitingsgrond. Zij laten zich uit over hoe de bestanddelen ‘als leeftijdsgenoot’ en ‘gelijkwaardige situatie’ moeten worden ingevuld. Verder signaleren zij een discrepantie tussen het delict kinderporno en de exceptie voor wat betreft de vaststelling van de leeftijd. Ten slotte bespreken de auteurs of de gelijkwaardige situatie na uitwisseling van de weergaven nog moet bestaan, en hoe moet worden omgegaan met een eventueel verwijderverzoek van de afgebeelde persoon. |
Artikel |
Knelpunten bij en onduidelijkheden rondom het afgeven van een civiele zorgmachtiging door de strafrechter |
Trefwoorden | Wvggz, Wfz, overgangsrecht, geestelijke gezondheidszorg, forensische zorg |
Auteurs | Mr. T.M. (Tessa) de Groot |
SamenvattingAuteursinformatie |
De civiele zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:5 Wvggz kan sinds 1 januari 2020 via de schakelbepaling van artikel 2.3 lid 1 Wfz door de strafrechter worden afgegeven in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het nieuwe hybride stelsel, op het snijvlak van het strafrecht en civiele recht, vormt een flinke breuk met de oude, vervallen regeling van artikel 37 Sr en de inbedding daarvan in het strafproces. In deze bijdrage wordt ingegaan op enkele knelpunten en onduidelijkheden die dat nieuwe systeem met zich brengt, zoals het overgangsrecht, de aansluiting van de zorgmachtiging op de voorlopige hechtenis en de verhouding tussen de officier van justitie en de strafrechter. |
Artikel |
Kennismaken met de ‘onbekende derde’ als medepleger |
Trefwoorden | medeplegen, grondfeit, opzet, samenwerkingsverband, deelnemingsvormen |
Auteurs | Mr. dr. F.C.W. (Fanny) de Graaf en Mr. dr. E.M. (Eelco) Moerman |
SamenvattingAuteursinformatie |
In HR 13 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1606 (Enschedese Voogdijmoord) heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan over de deelnemingsvorm medeplegen. In het arrest is onder meer antwoord gegeven op de vraag of een veroordeling voor het medeplegen van (in dit geval) moord mogelijk is, terwijl een niet in de bewezenverklaring genoemde derde mogelijk als enige een delictsbestanddeel heeft vervuld. Het bevestigende antwoord van de Hoge Raad op die vraag vormt het startpunt voor deze bijdrage. In het artikel beantwoorden de auteurs de vraag of met dit arrest de reikwijdte van de deelnemingsvorm medeplegen is verruimd en zo ja, hoe wenselijk dat is. Zij bespreken in dat verband enkele casusposities. |
Actualiteiten rechtspraak |
NTS 2021/80HR 5 oktober 2021, 20/00327, ECLI:NL:HR:2021:1413 |
Actualiteiten rechtspraak |
NTS 2021/81HR 5 oktober 2021, 20/02430, ECLI:NL:HR:2021:1406 |
Actualiteiten rechtspraak |
NTS 2021/82HR 28 september 2021, 19/02166, ECLI:NL:HR:2021:1279 |
Actualiteiten rechtspraak |
NTS 2021/83HR 28 september 2021, 19/03090, ECLI:NL:HR:2021:1280 |
Actualiteiten rechtspraak |
NTS 2021/84HR 21 september 2021, 19/05587, ECLI:NL:HR:2021:1259 |
Actualiteiten rechtspraak |
NTS 2021/85HR 21 september 2021, 19/01355, ECLI:NL:HR:2021:1258 |
Actualiteiten rechtspraak |
NTS 2021/86HR 7 september 2021, 19/05558, ECLI:NL:HR:2021:1227 |