De Appingedam-zaak uit 2018 van het Hof van Justitie over Richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (de Dienstenrichtlijn) raakt de Nederlandse rechtspraktijk in meerdere opzichten. Deze kroniek verkent aan de hand van de actuele nationale rechtspraak de belangrijkste gevolgen van de Appingedam-zaak voor de ruimtelijkeordeningspraktijk in Nederland. |
Nederlands tijdschrift voor Europees recht
Meer op het gebied van Europees recht en mededingingsrecht
Over dit tijdschriftMeld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.
Vrij verkeer |
De gevolgen van de Appingedam-zaak voor de ruimtelijkeordeningspraktijk in Nederland: een verkenning |
Trefwoorden | detailhandel, doorwerking Europees recht, evenredigheid, bewijslastverdeling, Dienstenrichtlijn |
Auteurs | Mr. dr. M.R. Botman, Prof. mr. dr. J. Langer en Mr. J. Zweers |
SamenvattingAuteursinformatie |
Mededinging |
Het Sumal-arrestDoorbraak in aansprakelijkheid van de onderneming voor mededingingsinbreuken |
Trefwoorden | economische eenheid, neerwaartse aansprakelijkheid, onderneming, persoonlijke aansprakelijkheid, opwaartse aansprakelijkheid |
Auteurs | Mr. O.V. Korneeva en Mr. W. VerLoren van Themaat |
SamenvattingAuteursinformatie |
In dit artikel analyseren de auteurs het Sumal-arrest waarin het Hof van Justitie de vraag heeft beantwoord of een dochteronderneming aansprakelijk kan worden gesteld door de benadeelde partijen voor een door haar moedermaatschappij gepleegde mededingingsinbreuk (‘neerwaartse aansprakelijkheid’) en zo ja, onder welke voorwaarden. Dit arrest is geanalyseerd vanuit de doctrine van persoonlijke aansprakelijkheid en de doctrine van economische eenheid. Tot slot wordt ingegaan op de mogelijke gevolgen van dit arrest voor de privaat- en publiekrechtelijke handhaving van mededingingsrecht. |
Mededinging |
Het Google Shopping-arrestMisbruik of marktwerking? Een kwestie van verdienste |
Trefwoorden | Google, misbruik van machtspositie, artikel 102, Big Tech |
Auteurs | Mr. A.M. Huijts |
SamenvattingAuteursinformatie |
Het onderhavige arrest betreft de eerste keer dat de zoekmachine van Google door de Unierechter mededingingsrechtelijk wordt beoordeeld. Het Gerecht oordeelt dat Google, door haar eigen productvergelijkingsdienst te bevoordelen en die van concurrenten te benadelen, misbruik van haar machtspositie heeft gemaakt. Het arrest bevat belangrijke verduidelijkingen over het begrip ‘mededinging op basis van verdienste’, de Bronner-rechtspraak, en mededingingsbeperkende gevolgen. Ook merkt het arrest de zoekmachine van Google aan als een quasi-essentiële faciliteit. Gerecht 10 november 2021, T-612/17, ECLI:EU:T:2021:763 (Google Shopping). |
Milieu |
Hergebruik van stedelijk afvalwater: op (de Europese) weg naar een circulaire economie |
Trefwoorden | hergebruik, stedelijk afvalwater, waterschaarste, circulariteit, klimaatadaptatie |
Auteurs | Mr. dr. A. Outhuijse, Mr. S.A. Melchers en Mr. dr. H.K. Gilissen |
SamenvattingAuteursinformatie |
Grote delen van de wereld hebben of krijgen mede door klimaatverandering in toenemende mate te maken met waterschaarsterisico’s. Ook Europa en Nederland ontspringen de dans niet en dienen zich daaraan aan te passen. Daarnaast zijn er binnen de EU en Nederland vergaande ambities om in 2050 een volledig circulaire economie tot stand te hebben gebracht. Een van de strategieën om deze risico’s te lijf te gaan en bij te dragen aan de verwezenlijking van deze ambities, is het hergebruik van (stedelijk) afvalwater. In dit artikel bespreken de auteurs het Europese kader en de implementatie daarvan in Nederland voor hergebruik van stedelijk afvalwater, met bijzondere aandacht voor Verordening (EU) 2020/741 inzake minimumeisen voor hergebruik van water die per 26 juni 2023 van kracht zal zijn. Vervolgens onderwerpen de auteurs de ontwikkelingen in dit verband aan een discussie, waarbij zij ingaan op de vraag of inderdaad grootschalig gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheden die de Verordening biedt en welke volgende ontwikkelingen te verwachten zijn. |
Rechtsbescherming |
Het nieuwe rechtsstaatmechanisme krijgt groen licht van het Hof van Justitie |
Trefwoorden | conditionaliteitsregime, rechtsstaat, begroting, financiële belangen van de Unie, rechtszekerheid |
Auteurs | Mr. T.P.J.N. van Rijn |
SamenvattingAuteursinformatie |
De beroepen van Hongarije en Polen tegen Verordening (EU) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting zijn door het Hof van Justitie ongegrond verklaard. Dit regime, dat de auteur aanduidt als het nieuwe rechtsstaatmechanisme, heeft hij reeds uitvoerig besproken in NtEr 2021/9-10. In deze bijdrage worden de arresten van het Hof van Justitie geanalyseerd. Ingegaan wordt op de overwegingen van het Hof van Justitie over de rechtsbasis van de verordening, over de vraag of de procedure van artikel 7 VEU niet wordt omzeild en of verschillende bepalingen van de verordening de beginselen van rechtszekerheid en evenredigheid respecteren. Het resultaat van de arresten is dat het rechtsstaatmechanisme nu door de Commissie in werking kan worden gezet. De vraag is in hoeverre een procedure met betrekking tot Hongarije en Polen tot een einde wordt gebracht – zeker in de huidige geopolitieke situatie. Er zijn overigens tekenen dat Polen bereid is maatregelen te nemen om vastgestelde schendingen van de rechtsstaat ongedaan te maken. |
Rechtsbescherming |
De prejudiciële procedure als instrument ter verdediging van de rechtsstaat |
Trefwoorden | prejudiciële procedure, rechtsstaat, rechterlijke onafhankelijkheid, wederzijds vertrouwen, Polen |
Auteurs | Prof. dr. R.A. Lawson |
SamenvattingAuteursinformatie |
Recente jurisprudentie wijst uit dat – naast de inbreukprocedure – de prejudiciële procedure een bijdrage kan leveren aan de instandhouding van de rechtsstaat. Vooral de eis van rechterlijke onafhankelijkheid heeft een nadere invulling gekregen in een serie prejudiciële uitspraken, over bijvoorbeeld de benoeming van rechters en tuchtrechtelijke sancties, met name in Polen. Bij zijn analyse betrekt het Hof van Justitie nadrukkelijk de ruimere context. Het voert daarbij een ‘ketenanalyse’ uit: politieke invloed op het orgaan dat rechters selecteert, tast ook de positie van de aldus benoemde rechters aan. Wat is de rechtsbasis voor deze jurisprudentie, en waar liggen de grenzen? |