Ara_1568-6639_2023_022_001_totaal_original1024_1
Rss

Arbeidsrechtelijke Annotaties

Meer op het gebied van Arbeidsrecht

Over dit tijdschrift  

Meld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.

Aflevering 2, 2011 Alle samenvattingen uitklappen
Artikel

Collectief ontslag niet meer omzeild

Trefwoorden collectief ontslag, WMCO, gelijkgesteld ontslag
Auteurs Dr. mr. J.H. Even en Mr. B. Filippo
SamenvattingAuteursinformatie

    Deze bijdrage brengt het voorstel van wet ‘Wijziging van de Wet melding collectief ontslag in verband met de uitbreiding van de reikwijdte en ter bevordering van de naleving van deze wet’ in kaart. Dit wetsvoorstel wordt getoetst aan de Richtlijn collectief ontslag. In het bijzonder onderzoeken de auteurs van deze bijdrage (1) of de Richtlijn deze wetswijziging voorschrijft en, zo neen, (2) of de Richtlijn deze wetswijziging toestaat. Om deze vragen te kunnen beantwoorden analyseren de auteurs onder andere (1) de definitie van ontslag, (2) de definitie van gelijkgesteld ontslag, (3) het verschil in rechtsgevolgen tussen beide vormen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, (4) het ontslag tijdens faillissement, en (5) de timing inclusief de verplichting tot het in acht nemen van de wachttijd. Deze analyse richt zich op zowel de Richtlijn als de WMCO. Zij concluderen dat de WMCO na de wetswijziging een stuk beter aansluit bij de Richtlijn dan dat deze wet nu doet. Sommige voorgestelde wetswijzigingen gaan verder dan de Richtlijn voorschrijft, andere aspecten van de (nieuwe) WMCO zullen (nog steeds) niet richtlijnconform zijn.


Dr. mr. J.H. Even
Dr. mr. J.H. Even is advocaat bij SteensmaEven te Rotterdam.

Mr. B. Filippo
Mr. B. Filippo is advocaat bij SteensmaEven te Rotterdam.
Artikel

Rechtsbescherming tegen een ondeugdelijke ontslagvergunning bezien in het licht van artikel 6 EVRM

Trefwoorden ontslagrecht, arbeidsprocesrecht, artikel 6 BBA, artikel 6 EVRM, misbruik van bevoegdheid
Auteurs Mr. D.M.A. Bij de Vaate
SamenvattingAuteursinformatie

    In de literatuur wordt aangenomen dat de werknemer die meent dat de voor de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst afgegeven ontslagvergunning ondeugdelijk is, twee vorderingen ten dienste staan: een vordering uit onrechtmatige daad jegens het UWV en een kennelijk onredelijk ontslagprocedure tegen de werkgever. Er zijn echter voor de werknemer ook andere gerechtelijke procedures denkbaar. Allereerst kan met een beroep op het Holtrop/Smith-arrest van de Hoge Raad uit 2001 worden betoogd dat het mogelijk is om de ondeugdelijkheid van de aan de werkgever verleende ontslagvergunning aan te vechten door de nietigheid daarvan in te roepen. Ten tweede lijkt het op grond van het Van Hooff Elektra-arrest onder omstandigheden mogelijk een beroep te doen op de nietigheid van de opzegging wegens misbruik van bevoegdheid wanneer de werkgever gebruikmaakt van een ondeugdelijke ontslagvergunning. Deze twee ‘nieuwe’ procedures zijn in het kader van artikel 6 EVRM zeer gewenst. Zij voldoen, in tegenstelling tot de onrechtmatige daadsactie jegens het UWV en de kennelijk onredelijk ontslagprocedure, zowel qua toetsingsbevoegdheid als gewenste uitkomst aan de vereisten van artikel 6 EVRM, zodat deze procedures in staat zijn het gebrek dat op dit punt kleeft aan artikel 6 BBA te helen.


Mr. D.M.A. Bij de Vaate
Mr. D.M.A. Bij de Vaate is als docent sociaal recht verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Jurisprudentie

Seksuele intimidatie: een geobjectiveerd begrip?

HR 10 juli 2009, JAR 2009, 202 (Olsthoorn/Nederlandse Leprastichting en Braber)

Trefwoorden seksuele intimidatie, rechtsbescherming, gelijke behandeling van mannen en vrouwen/seksediscriminatie, implementatie Richtlijn 2002/73/EG en Richtlijn 2006/54/EG, artikel 7:646 lid 8 BW
Auteurs J.P. Zeilstra
SamenvattingAuteursinformatie

    In 2006 is het begrip ‘seksuele intimidatie’ – ter implementatie van Richtlijn 2002/73/EG – opgenomen in de Nederlandse gelijkebehandelingswetgeving. De Nederlandse wetgever heeft bij de implementatie van het begrip ‘seksuele intimidatie’ getracht zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij Richtlijn 2002/73/EG, met dien verstande dat het woord ‘ongewenst’ – anders dan bijvoorbeeld in België – niet in de definitie van het begrip ‘seksuele intimidatie’ is opgenomen. De voornaamste reden hiervoor is dat het woord ‘ongewenst’ volgens de Nederlandse wetgever zou leiden tot een vermindering van de rechtsbescherming van de geïntimideerde. Seksuele intimidatie wordt thans gedefinieerd als een vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie, welk gedrag als doel of gevolg heeft dat een persoon in zijn waardigheid wordt aangetast. Onduidelijk is op welke wijze deze definitie dient te worden uitgelegd. In 2009 heeft de Hoge Raad, in het zogeheten ‘Billenknijper-arrest’, zich uitgesproken over de uitleg van het begrip ‘seksuele intimidatie’. In haar annotatie analyseert de auteur dit arrest van de Hoge Raad en stelt zij (de onjuistheid van) de implementatie van Richtlijn 2002/73/EG in de Nederlandse gelijkebehandelingswetgeving aan de orde. Haar belangrijkste conclusie is dat de redactie van artikel 7:646 BW aanpassing behoeft, waarbij het woord ‘ongewenst’ in de definitie van het begrip ‘seksuele intimidatie’ dient te worden opgenomen.


J.P. Zeilstra
Mr. J.P. Zeilstra is als docent/onderzoeker verbonden aan de afdeling privaatrecht van de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Jurisprudentie

Arbeidsovereenkomst en privaatrechtelijke dienstbetrekking: dezelfde betekenis en uitlegcriteria?

Hoge Raad 25 maart 2011, nr. 10/02146, LJN BP3887, JAR 2011/109, m.nt. C.J. Loonstra, NJ 2007, 449

Trefwoorden privaatrechtelijke dienstbetrekking, arbeidsovereenkomst, gezagsverhouding, partijbedoeling, feitelijke uitvoering
Auteurs Prof. mr. C.J. Loonstra
SamenvattingAuteursinformatie

    De civiele rechter neemt sinds het arrest Groen/Schoevers (JAR 1997/263) bij de beantwoording van de vraag of partijen een arbeidsovereenkomst ex artikel 7:610 BW hebben gesloten, zowel in ogenschouw hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan, als de wijze waarop zij feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven. Of de fiscale rechter en de socialeverzekeringsrechter deze twee aspecten eveneens in hun beoordelingen of van een (privaatrechtelijke) dienstbetrekking kan worden gesproken, moeten betrekken, is lange tijd niet duidelijk geweest. Uit de rechtspraak van deze twee rechters kan in ieder geval worden afgeleid dat zij de partijbedoeling een uiterst bescheiden rol hebben toebedeeld. In het arrest De Gouden Kooi van de (fiscale kamer van de) Hoge Raad is (voor het eerst) expliciet overwogen dat ook de socialeverzekeringsrechter zowel partijbedoeling als feitelijke uitvoering in zijn beschouwing moet betrekken (de fiscale rechter heeft dit gedaan). Betoogd wordt dat dit desondanks geen (ingrijpende) gevolgen zal hebben voor de eigen accenten die de CRvB en de Hoge Raad (fiscale kamer) tot nu toe altijd hebben gelegd bij hun uitleg van de (privaatrechtelijke) dienstbetrekking.


Prof. mr. C.J. Loonstra
Prof. mr. C.J. Loonstra is hoogleraar arbeidsrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

    Boekbespreking van A. Supiot, L’esprit de Philadelphie. La justice sociale face au marché total


Prof. dr. F. Dorssemont
Prof. dr. F. Dorssemont is als hoogleraar verbonden aan onderzoekscentrum Crides Jean Renauld van de Université catholique de Louvain.

    Boekbespreking van I. Asscher Vonk, Rechtvaardigheid in de arbeidsrelatie


Prof. dr. F. Dorssemont
Prof. dr. F. Dorssemont is als hoogleraar verbonden aan onderzoekscentrum Crides Jean Renauld van de Université catholique de Louvain.