18796664_covr
Rss

Tijdschrift voor Constitutioneel Recht

Over dit tijdschrift  

Meld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.

Aflevering 1, 2024 Alle samenvattingen uitklappen
Artikel

Access_open Maatregelen tegen antidemocratische politieke partijen: de ‘escalatieladder’ ontleed

Trefwoorden Escalatieladder, Partijverbod, Subsidieontzegging, Politieke partijen, Wet op de politieke partijen
Auteurs L.S.A. Trapman
SamenvattingAuteursinformatie

    Er bestaat een arsenaal aan maatregelen die genomen kunnen worden tegen politieke partijen die antidemocratische opvattingen huldigen. Oplopend in sterkte vormen deze maatregelen gezamenlijk een escalatieladder. Het gaat dan om achtereenvolgens (1) het vervolgen van individuele partijleden, (2) het nemen van bestuurlijke maatregelen tegen partijen (subsidieontzegging en zendtijdontneming) en (3) het opleggen van een partijverbod. Deze maatregelen fungeren echter alleen als escalatieladder voor zover het gaat om het bestrijden van antidemocratische uitingen die strafbaar zijn gesteld. Men denke in dat kader aan opruiing (art. 131 Sr), groepsbelediging (art. 137c Sr) en aanzetten tot haat, geweld en discriminatie (art. 137d Sr). Antidemocratische uitingen die niet strafbaar zijn, zoals een oproep tot het afschaffen van vrije en eerlijke verkiezingen, kunnen in een uiterst geval alleen met het zwaarste middel in de kiem gesmoord worden: het partijverbod is daarvoor de enige mogelijkheid. Dat is een (extra) reden om de proportionaliteit van de verbodsregeling in de aangekondigde Wet op de politieke partijen te versterken.


L.S.A. Trapman
Mr. L.S.A. (Leon) Trapman is docent en promovendus staatsrecht aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Artikel

Dubbele Tweede Kamer of Kamerloos moment?

Een analyse van de aanvang van het lidmaatschap van de Tweede Kamer

Trefwoorden volksvertegenwoordiging, lidmaatschap, Grondwet, Kieswet, beëdiging
Auteurs M. de Bruyne en G. Leertouwer
SamenvattingAuteursinformatie

    Dit artikel analyseert wanneer het lidmaatschap van de Tweede Kamer aanvangt op basis van de huidige regelgeving. Voor het functioneren van de volksvertegenwoordiging is het van wezenlijk belang om duidelijk te weten vanaf welk moment volksvertegenwoordigers hun ambt kunnen en moeten uitoefen. Die duidelijkheid is ook van belang met het oog op de voorgenomen invoering van een geschillenregeling over het verkiezingsproces. De auteurs constateren dat de regelgeving problematisch is met het oog op de continuïteit van de Tweede Kamer en dat de Kieswet door het schrappen van een eerdere geschillenregeling onduidelijker is geworden. Ook menen zij dat teveel gewicht wordt toegekend aan het moment van de beëdiging. De auteurs pleiten ervoor om ook voor de Tweede Kamer een duidelijk moment te bepalen voor de aanvang van de ambtsuitoefening, in aansluiting bij de situatie van gemeenteraden en bewindspersonen.


M. de Bruyne
Drs. M. (Menno) de Bruyne is werkzaam als voorlichter bij de Tweede Kamerfractie van de SGP en is deskundig op het gebied van de parlementaire geschiedenis.

G. Leertouwer
Dr. G. (Gijsbert) Leertouwer, LLM BA is medewerker van de Tweede Kamerfractie van de SGP en onder andere verantwoordelijk voor constitutionele zaken.
De stelling

Kamerdebat geeft geen reden voor staatsrechtelijke ontoelaatbaarheid van de motie van het lid Yeşilgöz-Zegerius c.s

Trefwoorden Eerste Kamer, wetsprocedure, novellepraktijk, homogeniteitsregel, Grondwet
Auteurs L.J.M.M. Janssen
SamenvattingAuteursinformatie

    In deze bijdrage wordt de staatsrechtelijke kritiek besproken die in de Tweede Kamer is geuit op de motie van het lid Yeşilgöz-Zegerius c.s., waarin een beroep gedaan werd op het kabinet en de Eerste Kamer om een pas op de plaats te maken met het wetsvoorstel voor de Spreidingswet. Ten eerste wordt besproken dat deze motie inbreuk zou maken op de zelfstandige positie van de Eerste Kamer. Dat is niet het geval omdat de motie juridisch niet bindend is voor de Eerste Kamer. Ten tweede wordt besproken dat de motie – ook al is ze niet juridisch bindend – toch een ontoelaatbare inmenging zou zijn in de wetsprocedure bij de Eerste Kamer. Dat is niet het geval gelet op het politieke primaat van de Tweede Kamer en op de overeenkomsten tussen deze motie en de novellepraktijk. Ten derde wordt besproken dat een demissionaire minister die tevens Kamerlid is vanwege de homogeniteitsregel geen recht zou hebben om een motie in te indienen die tot het kabinet is gericht. Ook dat is niet het geval, omdat de homogeniteitsregel slechts eist dat de minister zich neerlegt bij het besluit dat de ministerraad over de motie neemt, of aftreedt.


L.J.M.M. Janssen
Mr. L.J.M.M. (Leon) Janssen is zelfstandig juridisch adviseur.
De stelling

Staatsrechtelijk apenkooien. De motie-Yeşilgöz c.s. over de Spreidingswet in het licht van constitutionele conventies

Studentenbijdrage

Trefwoorden Constitutionele conventies, Spreidingswet, Homogeniteitsregel, Heroverwegingsfunctie, Demissionair
Auteurs H.B. Harmsen
SamenvattingAuteursinformatie

    De motie Dilan Yeşilgöz-Zegerius c.s. die zowel het kabinet als de Eerste Kamer verzocht om een pas op de plaats te maken met de Spreidingswet, kan op basis van het sobere Nederlandse staatsrecht niet als staatsrechtelijk ontoelaatbaar gekwalificeerd worden. De felle reacties op de motie kunnen echter wel verklaard worden vanuit het licht van constitutionele conventies. Yeşilgöz c.s. gingen met hun motie immers voorbij aan de specifieke rol en eigenstandige positie van de Eerste Kamer die beschouwd mag worden als een constitutionele conventie. Constitutionele conventies maken echter strikt genomen geen deel uit van het staatsrecht en zijn bovendien geen rechtsregels. Omdat zelfbinding het belangrijkste criterium is, bepalen staatsrechtelijke actoren dus zélf in hoeverre het doorbreken ervan toelaatbaar is. Niettemin spelen staatsrechtelijke conventies een belangrijke regulerende en ordenende rol in het Nederlandse staatsbestel. Het doorbreken ervan vergroot dus het risico op de uitholling van het constitutionele systeem. Dat lijkt op z’n minst onverstandig.


H.B. Harmsen
H.B. (Hilde) Harmsen MA is maatschappijhistoricus en student politiek staatsrecht aan de Universiteit Leiden.
Boekbespreking

W.J.M. Voermans, Onze Constitutie. De geschreven en ongeschreven regels van het Nederlandse staatsbestel

Amsterdam: Prometheus 2023, 911 pagina’s, ISBN 9789044650150

Trefwoorden Constitutioneel recht, Grondwet, Historie, grondwetscommentaar, Toegankelijkheid
Auteurs T.J. van Ernst
SamenvattingAuteursinformatie

    Na meer dan 122 jaar is ‘Onze Constitutie’ weer terug van weggeweest. Dit keer niet van Alexander de Savornin Lohman, maar van de hand van Wim Voermans. De ambitie van het boekwerk is groots: het toegankelijk maken van het constitutionele recht voor iedereen, in het bijzonder voor de doorsnee Nederlandse burger.
    Het boekwerk is een amalgaam van de constitutionele geschiedenis van Nederland, een inleiding tot het constitutionele recht, de Nederlandse staatsrechtwetenschap en Voermans’ kritiek daarop, in combinatie met grondwetscommentaar. Daarbij worden (onder meer) de belangrijkste historische momenten van constitutionele betekenis op bondige en handzame wijze beschreven. Ook wordt een indruk gegeven van de centrale vragen van de Nederlandse staatsrechtwetenschap. Dat is véél voor één boek en tegelijkertijd een witte raaf onder de handboeken over het constitutionele recht. In deze boekbespreking worden onderdelen van het boek besproken en enkele kanttekeningen geplaatst, onder meer over de ambitie om het constitutionele recht voor iedereen toegankelijk te maken: is dat gelukt?


T.J. van Ernst
Mr. T.J. (Tom) van Ernst is wetgevingsadviseur bij de directie Advisering van de Raad van State.