Het leerstuk van ambtshalve toetsing in consumentenzaken heeft zich ontwikkeld tot een gewichtige factor, waarbij een aantal nationale begrenzingen van het processueel debat in eerste aanleg en appel is losgelaten. Ambtshalve toetsing is gestoeld op de veronderstelling dat de consument zich tegenover zijn professionele wederpartij in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie beschikt. Dit artikel gaat in op de vraag of er voldoende rechtvaardiging bestaat voor ambtshalve toetsing als de processuele belangen van een consument worden behartigd door een belangenorganisatie. |
Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging
Meer op het gebied van Burgerlijk (proces)recht
Over dit tijdschriftMeld u zich hier aan voor de attendering op dit tijdschrift zodat u direct een mail ontvangt als er een nieuw digitaal nummer is verschenen en u de artikelen online kunt lezen.
Artikel |
Ambtshalve toetsing aan Unierecht ten gunste van belangenorganisaties? |
Auteurs | Mr. F.E. Vermeulen en Mr. T.L. Schasfoort |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel |
Herstel van verzuim en strijd tegen tegenstrijdige beslissingen. Over de oproeping van derden ex artikel 118 Rv |
Trefwoorden | procesrecht, oproeping van derden, tegenstrijdige beslissingen, gedwongen (voeging en) tussenkomst, deformalisering |
Auteurs | Mr. J.A. Möhlmann |
SamenvattingAuteursinformatie |
Artikel 118 Rv bevat processuele voorschriften voor de oproeping van derden in het geding. Een geldig opgeroepen derde is gebonden aan de tussen eiser en gedaagde te wijzen uitspraak. Over de mogelijkheden om dit artikel toe te passen bestaat veel onduidelijkheid. In de eerste plaats oordeelt de Hoge Raad met enige regelmaat, maar vaak zonder (duidelijke) motivering, dat de eiser in de gelegenheid moet worden gesteld een ten onrechte niet opgeroepen partij via artikel 118 Rv alsnog in het geding te betrekken. In de tweede plaats oordelen rechtbanken de afgelopen jaren tegenstrijdig over de vraag of artikel 118 Rv wel of niet mag worden toegepast om derden, op verzoek van de gedaagde, op te roepen met het doel een risico op tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. Een nadere analyse van de wetsgeschiedenis en jurisprudentie van de Hoge Raad biedt duidelijkheid. |
Artikel |
Staatsimmuniteit van executie: beslagmogelijkheden voor crediteuren na de herfstarresten van de Hoge Raad (2016) |
Trefwoorden | Staatsimmuniteit, Executie, Beslag, Hoge Raad, Internationaal gewoonterecht |
Auteurs | Prof. dr. C.M.J. Ryngaert |
SamenvattingAuteursinformatie |
In de herfst van 2016 heeft de Hoge Raad een aantal belangwekkende arresten inzake de staatsimmuniteit van executie gewezen, waarin hij met name het vermoeden bevestigt dat de vreemde staat immuniteit geniet in zowel executoriale als conservatoire beslagprocedures. De schuldeiser kan dit vermoeden weerleggen door te bewijzen dat de beoogde beslagobjecten gebruikt worden of bestemd zijn voor andere dan publieke doeleinden. Een en ander doet de vraag rijzen in hoeverre de schuldeiser de volgens de Hoge Raad op hem rustende stelplicht en bewijslast kan effectueren, en bijgevolg in hoeverre hij nog executiemaatregelen kan nemen ten aanzien van goederen van vreemde staten. Deze bijdrage situeert de arresten van de Hoge Raad in een internationaalrechtelijke context. Vervolgens wordt aangevoerd dat de Hoge Raad de op de schuldeiser rustende stelplicht praktisch werkbaar heeft willen houden teneinde de bescherming die de restrictieve immuniteitsleer aan de schuldeiser hoort te bieden niet illusoir te maken. De schuldeiser kan ermee volstaan aannemelijk te maken dat de onmiddellijke bestemming of het onmiddellijke gebruik van de opbrengsten uit de schuldvordering niet-publiek of niet-soeverein van aard zijn. Ten slotte wordt geargumenteerd dat de algemene gewoonterechtelijke regels inzake staatsimmuniteit niet onverkort gelden voor een bijzondere categorie van executieprocedures, namelijk deze die betrekking hebben op arbitrale vonnissen. Door met arbitrage in te stemmen wordt de betrokken vreemde staat geacht afstand te hebben gedaan van de immuniteit waarop hij eventueel recht heeft. De conclusie is dat de Hoge Raad de deur niet volledig heeft dichtgedaan voor schuldeisers die beogen beslag te leggen op goederen van vreemde staten, |