‘Vergeten groenten in het vermogensrecht’. Het zou zomaar een reclameslogan kunnen zijn. Klaarblijkelijk voelde de MvV-redactie deze gedachte haarfijn aan toen zij voor dit onderwerp koos en het vervolgens ‘in de markt zette’: auteurs stroomden in groten getale toe. Zij kregen daarbij van de redactie de instructie mee om kort en bondig hun punt te maken. Voor u ligt het MvV-themanummer 2024 met maar liefst vijftien bijdragen die zich bewegen over de volle breedte van het vermogensrecht, gerangschikt in alfabetische volgorde van auteursnaam. Wat de onderwerpen van deze bijdragen verbindt is hun ‘stiefmoederlijke’ behandeling in de rechtsgeleerde handboeken en de geringe belangstelling voor deze onderwerpen in de juridische praktijk. Het is echter beslist geen rariteitenkabinet; de onderwerpen kunnen stuk voor stuk aan de orde komen in de collegebanken.
Wie zijn deze ‘winkeldochters’ van het Nederlandse vermogensrecht die in dit themanummer zijn samengebracht? Zonder ook maar iets af te willen doen aan de andere bijdragen, doen wij een willekeurige greep uit het ruime assortiment. Daan Beenders en Loes de Visser stoften het leerstuk van de ‘potestatieve voorwaarde’ af en plaatsten dat binnen de context van goedkeuringsvoorbehouden in commerciële contracten. Heeft dit leerstuk, binnen deze context, daadwerkelijk praktische betekenis of louter dogmatische waarde? De auteurs menen het laatste.
In haar bijdrage ‘Art. 1:234 lid 3 BW en de minderjarige die online contracteert’ gaat Daniëlle Op Heij in op de toestemming die de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige verondersteld wordt te hebben verleend, indien die minderjarige rechtshandelingen verricht die in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk zijn voor minderjarigen van die bepaalde leeftijd. Hoe gedraagt deze regel zich indien de digitale en dus onzichtbare minderjarige online contracteert? Haar conclusie: in de online omgeving boet art. 1:234 lid 3 BW sterk aan betekenis in en zijn nieuwe mechanismen nodig ter bescherming van de minderjarige als digitale consument.
Floor Veldhuis, ten slotte, maakt in haar artikel ‘Vergeten groenten. Over oogstrecht van te velde staande vruchten of beplantingen en beslag op toekomstige oogst (art. 3:237 lid 4 BW en art. 494 Rv)’ in optima forma gebruik van de door de redactie geboden ruimte. Wie weet nog van het bestaan van deze bijzondere bepalingen – art. 3:237 lid 4 BW en art. 494 Rv –, die ongetwijfeld hun grondslag zullen vinden in onze oorspronkelijk agrarische samenleving?
En zo valt er nog veel meer smakelijks te ontdekken in dit themanummer met de bijdragen van Sjoerd Bakker (art. 6:60 BW), Caroline Boissevain (vervuiling van de openbare registers), Youri Cremers (gemeenschappelijke zekerheid en partiële overgang van de gezekerde vordering), Marleen Hoenink (onderscheidend vermogen ex art. 5 Handelsnaamwet), André Janssen (pretium certum in het internationaal kooprecht), Walter Nijnens (territoriale insolventieprocedures), Roderick ter Rele (toedoen en risico bij schijn van volmachtverlening), Tim van Santen (drie onbekende verhaalsmogelijkheden voor een beknelde detaillist), Daniël Stein (art. 3:53 lid 2 BW), Ruben van Uden (direct vervreemding via middellijke vertegenwoordiging), Dirk Visser (tussentijdse opzegging van auteurscontracten) en Rick Weijers (aansprakelijkheid van de niet-contracterende echtgenoot ex art. 1:85 BW).
Hoog tijd om de tanden te zetten in dit gevarieerde aanbod aan vergeten groenten in het vermogensrecht. De MvV-redactie wenst u veel leesplezier toe.