DOI: 10.5553/SJB/056266842024061003002

Surinaams JuristenbladAccess_open

155 jaar rechtspraak in Suriname

155 jaar Surinaams Burgerlijk Wetboek en de ontwikkelingen in het wettelijk erfrecht

Trefwoorden Surinaams erfrecht, wijzigingen Burgerlijk Wetboek, 155 jaar wettelijk erfrecht, 155 jaar Hof van Justitie, maatschappelijke gevolgen wettelijk erfrecht
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Monique Veira, '155 jaar Surinaams Burgerlijk Wetboek en de ontwikkelingen in het wettelijk erfrecht', Surinaams Juristenblad Aflevering 3 2024, DOI: 10.5553/SJB/056266842024061003002

    Na de invoering van het Surinaams Burgerlijk Wetboek op 1 mei 1869, trad nieuw erfrecht in werking dat overgenomen was uit Nederland. In dit erfrecht werden gedurende de afgelopen 155 jaar opmerkelijke wijzigingen doorgevoerd die in werking traden op 1 mei 1934, 1 juli 1963, 1 juli 1972, 16 april 1981 en 25 maart 2000. Het Hof van Justitie dat in zijn huidige vorm ook met ingang van 1 mei 1869 ingesteld werd, heeft haar stempel gedrukt op de samenleving door op grond van wetsinterpretatie in haar uitspraken mede richting te geven aan de ontwikkelingen in de Surinaamse maatschappij. Dit overzicht van de ontwikkelingen gedurende het 155-jarig bestaan van het wettelijk erfrecht in Suriname kan ons helpen bij een beter begrip van de (rechts)verhoudingen in de hedendaagse maatschappij. Ook zou dit artikel een aanleiding kunnen zijn voor verder multidisciplinair onderzoek.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Inleiding

      Het Surinaams Burgerlijk Wetboek (SBW) dat op 1 mei 1869 in werking is getreden,1x G.B. 1868 no. 17. bestond op 1 mei 2024, 155 jaar. Daarmee wordt ook het 155-jarig bestaan van het wettelijk erfrecht, dat in Boek 2 van het SBW is opgenomen, herdacht. Op 1 mei 1869 trad eveneens het ‘Reglement op de Inrichting en Samenstelling van de Rechterlijke Macht in de Kolonie Suriname’ in werking, waarmee het Hof van Justitie (HvJ) in haar huidige vorm haar wettelijke grondslag verkreeg.2x G.B. 1868 no. 17.
      In het kader van het 150-jarig bestaan van het SBW op 1 mei 2019 is een serie van drie artikelen over het wettelijk erfrecht in relatie tot het ‘stamboomonderzoek’ verschenen.3x M.A. Veira, ‘Stamboomonderzoek’ en erfgenaamschap. Anderhalve eeuw Surinaamse codificatie en de verdeling van een nalatenschap. Deel 1, de periode 1 mei 1869 tot 1 mei 1934. In: het Surinaams Juristenblad no. 1, april 2019.Stb. 2002, 228; M.A. Veira, ‘Stamboomonderzoek’ en erfgenaamschap. Anderhalve eeuw Surinaamse codificatie en de verdeling van een nalatenschap. Deel 2, de periode 1 mei 1934 tot 25 maart 2000. In: het Surinaams Juristenblad no. 2, september 2019; ‘Stamboom­onderzoek’ en erfgenaamschap. Anderhalve eeuw Surinaamse codificatie en de verdeling van een nalatenschap. Deel 3, slot: een analyse van 150 jaar codificatie van het wettelijk erfrecht. In: het Surinaams Juristenblad no. 3, december 2019. In het onderstaande zal een op zichzelf staand overzicht van de opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht van de afgelopen 155 jaar gepresenteerd worden. Gebleken is dat de opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht op 5 momenten hebben plaats gehad. Op een zo’n moment zijn verschillende onderdelen van het wettelijk erfrecht gewijzigd, die het geldend erfrecht als een golf overspoeld hebben. De wetswijzigingen traden in werking op 1 mei 1934,4x Art. II G.B. 1943 no. 30. 1 juli 1963,5x G.B. 1963 no. 24 jo G.B. 1973 no. 71. 1 juli 1972,6x G.B. 1972 no. 60 jo G.B. 1972 no. 62 jo. G.B. 1972 no. 86. 16 april 19817x S.B. 1981 no. 23 en 25 maart 2000.8x S.B. 2000 no. 6.
      Tevens zal van elke periode waarin er opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht hebben plaatsgehad één opmerkelijke uitspraak van het HvJ als hoogste rechtsprekende instantie9x De naam Hof van Justitie heeft betrekking op zowel het geheel van rechters als op de hogere beroepsinstantie alleen: https://rechtspraak.sr/. in Suriname besproken worden.10x Er zijn in de genoemde perioden meerdere opmerkelijke uitspraken van het HvJ geweest. Vanwege de toegestane ruimte voor het artikel moest er een keuze gemaakt worden. De keuze voor die ene uitspraak in een bepaalde periode betreft een persoonlijke voorkeur van de schrijver. De perioden lopen van 1 mei 1869-1 mei 1934, 1 mei 1934-1 juli 1963, 1 juli 1963-1 juli 1971, 1 juli 1972-16 april 1981, 16 april 1981-25 maart 2000, 25 maart 2000-heden. Hiermee wordt getracht een idee te schetsen van de invloed die de Surinaamse rechtspraak heeft gehad op de ontwikkeling van het wettelijk erfrecht in Suriname.
      Er zijn geen gebundelde publiekelijk openbaar zijnde publicaties bekend van rechterlijke uitspraken van het HvJ over de periode 1 mei 1869-1900. Wel zijn er na 1900 ‘losse rechterlijke’ uitspraken gevonden die betrekking hadden op het wettelijk erfrecht dat tussen 1869 en 1900 gold.
      Tussen 1901 en 1957 werd de Surinaamse jurisprudentie regelmatig gepubliceerd door de Griffie van het Hof van Justitie. Een register van de gepubliceerde uitspraken over deze periode is in 1972 verschenen.11x A. de Jong-Van Oosterom, Register op gepubliceerde Surinaamse Jurisprudentie, Universiteit van Suriname 1972. Tussen 1957 en 1963 trad er een stilstand op in de publicatie van rechterlijke uitspraken.12x Voorwoord van het Surinaams Juristenblad 1963 no. 1. Voor de periode 1963-2012 is in verband met het 50-jarig bestaan van het Surinaams Juristenblad (SJB) een opsomming gemaakt van o.a. de in het SJB verschenen rechterlijke uitspraken. Deze opsomming is opgenomen in de bijlage van het Surinaams Juristenblad 2015 no. 2.
      Voor de periode tussen 2012 en 2024 zijn de Surinaamse rechterlijke uitspraken opgenomen in de nummers van het SJB doorgespit. Daarnaast zijn niet eerder gepubliceerde rechterlijke uitspraken in afstudeerthesissen van de Faculteit der Juridische Wetenschappen van de Anton de Kom Universiteit van Suriname gevonden, die betrekking hadden op het erfrecht.13x Deze uitspraken worden over het algemeen verstrekt door advocaten of rechters die de studenten begeleiden bij de totstandkoming van hun afstudeeronderzoek.
      Mede vanwege het feit dat uitspraken gedaan door de Surinaamse rechter tussen 1869 en 1900 en tussen 1957-1963 (nog) niet publiekelijk toegankelijk zijn en doordat in het SJB niet alle gedane uitspraken verschenen zijn, wordt niet gepretendeerd dat er uitputtend onderzoek hieromtrent gedaan is, voordat er de keuze voor een uitspraak van het HvJ gemaakt is.
      Na het overzicht van de opmerkelijke wetswijzigingen van het wettelijk erfrecht over de periode 1869-2024 en een opmerkelijke uitspraak van het HvJ over dezelfde periode, volgen enkele beschouwingen over de aangebrachte wetswijzigingen en de invloed van de toepassing van de wet door de rechter op de rechten van de justitiabelen. In de beschouwingen zijn conclusies en aanbevelingen opgenomen.

    • Opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht tussen 1 mei 1869 en 1 mei 2024

      Tussen 1 mei 1869 en 1 mei 2024 hebben, zoals eerder gezegd, vijf grote golven van opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht in Suriname plaatsgehad:

      1. De eerste golf van opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht trad op 1 mei 1934 in werking14x G.B. 1934 no. 30.

      a. De erfrechtelijke positie van de langstlevende echtgenoot die een eerste echtgenoot van de erflater was, werd gelijkgesteld aan dat van een wettig kind van de erflater.15x Art. 861 BW zoals het luidt na wijziging bij G.B. 1934 no. 30.
      Voor 1 mei 1934 erfde de langstlevende echtgenoot die de eerste, tweede of latere echtgenoot van de erflater was, op grond van het wettelijk erfrecht de nalatenschap van de eerst stervende echtgenoot pas nadat de overledene geen wettige of natuurlijke bloedverwanten tot de twaalfde graad had nagelaten.16x Art. 861 jo 889 jo 901 SBW zoals het luidde o.g.v. G.B. 1868 no. 14.
      b. De erfrechtelijke positie van de langstlevende echtgenoot die een tweede of latere echtgenoot van de erflater was, werd gelijkgesteld aan dat van een kind van de erflater, met dien verstande dat indien er uit een vorig huwelijk kinderen of plaatsvervullers van de kinderen aanwezig waren, het erfdeel van de tweede of latere echtgenoot beperkt werd tot maximaal ¼ deel van de nalatenschap van de eerst stervende echtgenoot.17x Art. 880a BW ingevoerd bij G.B. 1934 no. 30.
      c. De tweede of latere echtgenoot die samen erfde met stiefkinderen18x Een stiefkind is een kind waarvan de eerst stervende echtgenoot wel de juridische ouder is, maar de langstlevende niet de ouder is. mocht de inboedel van de (gezamenlijk bewoonde) woning geheel of gedeeltelijk tot zich nemen. Indien de inboedel behoorde tot de nalatenschap van de erflater moest de waarde van de inboedel in mindering gebracht worden op het erfdeel van de langstlevende echtgenoot.19x Art. 880b BW ingevoerd bij G.B. 1934 no. 30.
      Voor 1 mei 1934 was er geen bepaling opgenomen over het overnemen van de inboedel van de (gezamenlijk bewoonde) woning waarin de tweede of latere langstlevende echtgenoot die stiefkinderen had, woonde.
      d. De toewijzing bij uiterste wil van het vruchtgebruik door de eerst stervende echtgenoot aan de tweede of latere langstlevende echtgenoot die samen erfde met stiefkinderen werd ingekort tot de waarde van het erfdeel bij versterf van de langstlevende.20x Art. 930 BW zoals het luidt na wijziging bij G.B. 1934 no. 30.
      Vóór 1 mei 1934 kon de erflater tijdens het leven of bij testament de legitieme portie van de kinderen inperken door overdracht van het vruchtgebruik of door een lijfrente aan derden, bijvoorbeeld aan de langstlevende echtgenoot. De legitimarissen konden zich berusten in de aantasting van hun legitieme of zij konden de ‘blote eigendom’ van datgene waar het vruchtgebruik op gevestigd was overdragen aan de begiftigden of legatarissen.21x Art. 945 BW zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14.
      e. De overerfbare graad van verwantschap in de zijlinie werd beperkt tot de zesde graad.22x Art. 889 BW zoals het luidde na wijziging bij G.B. 1934 no. 30. Vóór 1 mei 1934 konden bloedverwanten in de zijlinie tot de twaalfde graad erven.23x Art. 889 SBW, zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14.
      f. De legitieme portie van het natuurlijk-erkend kind werd beschermd.24x Art. 889 BW zoals het luidt na wijziging bij G.B. 1934 no. 30.
      Ingevoerd is dat inkorting van giften of schenkingen aan erfgenamen-niet legitimarissen kan plaatsvinden tot het bedrag waartoe de legitieme portie van het natuurlijk-erkend kind geschonden werd. Voor 1 mei 1934 kon de legitieme portie van het natuurlijk-erkend kind dat ½ van zijn aandeel bij versterf bedroeg, geschonden worden door giften en schenkingen aan derden.25x Art. 943 BW, G.B. 1868 no. 14. Opgemerkt wordt dat in deze periode zowel de moeder als de vader het kind dat buiten het huwelijk geboren was, moest erkennen voordat het kind na overlijden van de ouder aanspraak kon maken op een legitieme portie.
      g. De formulering van het wetsartikel betreffende de verwerping van de erfenis is verscherpt.
      Voor 1 mei 1934 was bepaald dat het aandeel van de erfgenaam die het erfdeel in de nalatenschap verwerpt, door aanwas toekomt aan de mede-erfgenamen. Indien hij alleen erfgenaam is, vervalt zijn erfdeel aan de nabestaanden in de volgende graad, of, indien er geen bloedverwanten in de graad, waarin men erven kan, aanwezig zijn, aan de overgebleven echtgenoot. Indien allen de nalatenschap verwerpen, kan het land het erfdeel vorderen.26x Art. 1086 SBW zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14.
      Met ingang van 1 mei 1934 is bepaald dat degene die verwerpt, geacht wordt nooit erfgenaam te zijn geweest.27x Art. 1086 SBW na inwerkingtreding van G.B. 1934 no. 30.
      h. De langstlevende echtgenoot wordt opgenomen in de ouderlijke boedelverdeling en de andere bloedverwanten dan de kinderen van de erflater maken geen deel meer uit van een ouderlijke boedelverdeling.
      Voor 1 mei 1934 kon de ouderlijke boedelverdeling alleen gemaakt worden tussen de bloedverwanten van de erflater: zijn vader, moeder, (over) grootouders, kinderen en (achter) kleinkinderen.28x Art. 1148 SBW zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14. Na 1 mei 1934 kon de ouderlijke boedelverdeling gemaakt worden tussen de kinderen van de erflater of tussen de kinderen van de erflater en de langstlevende echtgenoot.29x Art. 1148 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1934 no. 30.

    • Opmerkelijke Surinaamse jurisprudentie m.b.t. het wettelijk erfrecht dat gold in de periode 1 mei 1869-1 mei 1934

      Kantongerecht eerste Kanton d.d. 5 juni 195030x Verschenen in de Surinaamse Jurisprudentie 1950 no. 30, p. 114-116. vernietigd in Hoger beroep door het Hof van Justitie, 6 april 195131x Verschenen in de Surinaamse Jurisprudentie 1951 no. 6, p. 13-15.
      In het vonnis van de kantonrechter van 5 juni 195032x Vonnis Kantonrechter Eerste Kanton d.d. 5 juni 1950 in: Surinaamse jurisprudentie 30, 1950, p. 114-116. welke in hoger beroep uitgeprocedeerd is op 6 april 1951,33x Vonnis Hof van Justitie d.d. 6 april 1951 in: Surinaamse Jurisprudentie 6, 1951, p. 13-15. was de vraag welke erfrechtelijke status gegeven moest worden aan kinderen van de vrouw die vóór inwerkingtreding van het BW op 1 mei 1869 buiten het huwelijk geboren waren. In de bepalingen op de overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving in de kolonie Suriname34x G.B. 1868 no. 14, p. 16 t/m 26. is in artikel 3 aangegeven dat:

      De regten uit overeenkomsten voortvloeijende worden geregeld door het regt, dat in werking was, toen_die overeenkomsten zijn gesloten.’

      Artikel 10 van de overgangsregeling bepaalt dat:

      De erkenning van natuurlijke kinderen door de moeder, volgens art. 333 van het Burgerlijk Wetboek vereischt om burgerlijke betrekkingen tusschen de moeder en het kind te doen ontstaan, wordt niet gevorderd ten aanzien van natuurlijke kinderen vóór de invoering van het Burgerlijk Wetboek geboren.’

      Vóór 1 mei 1869 golden in de kolonie Suriname het Oud-Hollandse en het Romeinse recht,35x G.B. 1868 no. 17. het zogenaamde Rooms-Hollands recht. In het Rooms-Hollands recht hoefde de moeder haar kind niet te erkennen en werden natuurlijke kinderen ten opzichte van de moeder en haar verwanten als wettig beschouwd.36x J.H. Adhin, ‘Toepassing van Rooms-Hollands recht in Suriname’ in: Nieuwe West-Indische Gids, volume 47 no 1, 1970 op: https://www.researchgate.net/publication/345751916_Toepassing_van_Rooms-Hollands_recht_in_Suriname/fulltext/5fac75fb45851507810d2c9c/Toepassing-van-Rooms-Hollands-recht-in-Suriname.pdf
      Anders dan de Kantonrechter was het HvJ van mening dat het bij de interpretatie van artikel 10 van de overgangsregeling niet van belang was dat het Rooms-Hollands recht vóór 1 mei 1869 in de kolonie Suriname gold. Artikel 10 van de overgangsregeling moest volgens het HvJ gezien worden als een voorziening die de wetgever wilde treffen om de natuurlijke kinderen die vóór 1 mei 1869 geboren waren, geen schade te laten lijden. Het HvJ besloot dat de natuurlijke kinderen van de moeder die vóór 1 mei 1869 geboren waren, t.a.v. van haar en haar verwanten niet als wettige, maar als wettelijk erkende natuurlijke (nu genoemd: natuurlijk-erkende) kinderen beschouwd moesten worden.
      Deze uitspraak van het HvJ had tot gevolg dat de verzoeker – een nazaat van de verkrijger van het onroerend goed (die geboren was vóór 1 mei 1869) –, vanwege het destijds geldende erfrechtelijke onderscheid tussen wettige en natuurlijke kinderen, i.p.v. ¼ deel van de betreffende nalatenschap bij plaatsvervulling te erven, niets erfde van zijn voorvader. Op grond van artikel 870 BW zoals het van 1 mei 186937x G.B. 1868 no. 17. tot 25 maart 200038x S.B. 2000 no. 6. had plaatsvervulling namelijk in de rechte neergaande wettige linie tot het oneindige plaats.

      2. De tweede golf van opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht trad op 1 juli 1963 in werking.39x Inwerkingtreding 1 juli 1963, G.B. 1963 no. 23.

      a. De ongehuwde moeder hoefde met ingang van 1 juli 1963 haar kind niet meer te erkennen,40x Art. 334 SBW, zoals gewijzigd bij G.B. 1963 no. 24. waardoor dit kind vanaf de geboorte van haar kon erven.
      b. De mogelijkheid voor vererving van een kind dat tijdens overspel of in bloedschande verwekt was, werd geopend.
      Vóór 1 juli 1963 kon een kind dat tijdens overspel of in bloedschande verwekt was, nooit erkend worden:41x Art. 336 SBW zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14. niet door zijn moeder, niet door zijn vader, niet door een derde. Dit had tot gevolg dat dit kind ook nimmer van zijn ouders kon erven.
      c. Met ingang van 1 juli 1963 is ingevoerd dat zolang niet bij gewijsde gebleken was dat het kind tijdens overspel of in bloedschande verwekt was, de moeder de voogdij over het kind uitoefende als ware het een natuurlijk kind.42x Art. 405a SBW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24. Vóór 1 juli 1963 was de vader de voogd van de kinderen die buiten het huwelijk geboren waren en erkend waren door hun vader en hun moeder. Had alleen de moeder het kind erkend, dan was zij de voogd.43x Art. 405 BW zoals het luidde voor de inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24.
      Het gevolg van deze wetswijziging was dat na 1963 alle kinderen die niet binnen het huwelijk geboren waren, als natuurlijke kinderen van de moeder aangemerkt werden, tenzij bewezen werd dat zij tijdens overspel of in bloedschande verwekt waren. De moeder werd van rechtswege de voogd van het kind dat buiten het huwelijk geboren was en zij bleef de voogdij behouden na erkenning van het kind door de vader. Het merendeel van de kinderen die buiten het huwelijk geboren waren, kon daardoor nu wel vanaf de geboorte van hun moeder erven.
      d. Er vond in 1963 ook een wijziging van de inhoud van artikel 341 BW plaats. Er werd opgenomen dat een in overspel of bloedschande verwekt kind door de vader niet erkend kon worden.44x Art. 341 SBW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24. Dit hield in dat een andere man dan de vader, na 1963 het kind wel kon erkennen en het kind van die man kon erven.
      e. Met ingang van 1 juli 1963 kreeg het kind vanaf de geboorte recht op een legitieme portie in de nalatenschap van zijn moeder.45x Art. 943 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24. Vóór 1 juli 1963 moest het kind eerst door de moeder erkend worden voordat het recht had op de legitieme portie.

    • Opmerkelijke Surinaamse jurisprudentie m.b.t. het wettelijk erfrecht dat gold in de periode 1 mei 1934-1 juli 1963

      Hof van Justitie, Strafkamer 26 mei 196546x Verschenen in SJB 1965 no. 5, p. 35-36.
      In artikel 405 BW zoals het luidde voor de wetswijziging van 1963,47x G.B. 1868 no.17. was opgenomen dat de vader de voogdij had over de door hem erkende kinderen. Met ingang van 1 mei 1963 verkreeg de moeder van het natuurlijk kind van rechtswege de voogdij. Indien de moeder bij de bevalling uitgesloten was van de voogdij (bijvoorbeeld vanwege minderjarigheid) verkreeg zij die van rechtswege als de voogdij op het moment waarop zij meerderjarig werd nog openstond.48x Art. 405 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24.
      In bovenstaande casus had de vader als voogd in 1965 een klacht ingediend wegens verkrachting van zijn kind. De wetswijziging van art. 405 BW die ook een wijziging van de voogdijregeling inhield, was in 1963 in werking getreden.49x G.B. 1963 no. 24. De verdediging van de verdachte voerde aan dat de vader vanwege de gewijzigde voogdijregeling niet meer bevoegd was om als voogd de klacht in te dienen.
      Het HvJ oordeelde dat de wetswijziging van 1963 (G.B. no. 24) terugwerkende kracht miste voor wat betreft de voogdijregeling. Erkende kinderen die vóór 1 mei 1963 buiten het huwelijk geboren waren, hadden van rechtswege de vader als voogd. De voogdij van de vader over deze kinderen bleef ook na de wetswijziging in stand.
      De vraag is of de wetswijziging van 1963 over al haar aspecten terugwerkende kracht miste. Miste het ook terugwerkende kracht voor wat betreft de erkenning door een man van kinderen die tijdens overspel gepleegd vóór 1 mei 1963 verwekt waren? Stond de mogelijkheid nog open dat deze overspelige kinderen vanwege de erkenning nog van een andere man konden erven? Of waren zij voor eeuwig uitgesloten van vererving van een vader?

      3. De derde golf van opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht trad op 1 juli 1972 in werking50x G.B. 1972 no. 60 jo. G.B. 1972 no. 86.

      a. De geadopteerde kinderen verkregen de staat van wettige kinderen van de adoptanten.51x Art. 342n BW, G.B. 1972 no. 60. Wettige kinderen waren overeenkomstig art. 880 jo 880a BW in de eerste groep erfgenamen geplaatst en erfden samen met de langstlevende echtgenoot een evenredig deel van de nalatenschap van de overleden ouder.
      b. De mogelijkheid voor vererving van een kind dat tijdens overspel verwekt was, werd verder verruimd. Vanaf 1 juli 1972 werden alle onwettige kinderen als natuurlijke kinderen van hun moeder beschouwd,52x Art. 333 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1972 no. 6 ongeacht of zij in bloedschande of tijdens overspel verwekt waren. Artikel 405a waarin de beperking m.b.t. de staat van verwekking was gemaakt werd namelijk vervallen verklaard.53x Punt L, G.B. 1972 no. 62. De erkenning door de vader van kinderen die tijdens overspel verwekt waren, werd onder een aantal omstandigheden mogelijk:54x Art. 336f BW, zoals gewijzigd bij G.B. 1972 no. 62. na echtscheiding kon de man het kind wel erkennen. Door de erkenning kon dit kind wel op grond van het wettelijk erfrecht van zijn vader erven.
      c. De groep verboden huwelijkspartners werd verkleind.55x Art. 84 BW, zoals het luidde na wijziging bij G.B. 1972 no. 62. Het huwelijk tussen schoonbroer en schoonzus en tussen respectievelijk grootoom, groottante en achternicht, en achterneef werd vanaf 1972 mogelijk. Het huwelijksverbod bestond alleen nog bij personen die in de opgaande en neerdalende linie aan elkaar verwant waren (ouders/grootouders en kinderen/kleinkinderen),56x Art. 83 BW. tussen broer en zus en tussen oom en nicht en tante en neef.57x Art. 86 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1972 no. 62. Het aantal langstlevende echtgenoten die konden erven van de eerst stervende werd mogelijk hierdoor vergroot. Het aantal bloedschennige kinderen werd hierdoor minder, waardoor deze kinderen door hun vader erkend konden worden58x Art. 336 lid e BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1972 no. 62. en van hem konden erven.

    • Opmerkelijke Surinaamse jurisprudentie m.b.t het wettelijk erfrecht dat gold in de periode 1 juli 1963-1 juli 1972

      Hof van Justitie, Civiele Kamer, 3 januari 196959x Verschenen in SJB 1969 no. 12, p. 49-50.
      In deze casus is een zoon als erfgenaam gerechtigd in de onverdeelde nalatenschap van zijn vader. Hiertoe behoort een huis waarin de zoon met zijn moeder, broers en zusters woont. De moeder verbiedt de zoon de verdere toegang tot het huis omdat hij haar bedreigd had, winkelgoederen van de inboedel verkocht had en zich de opbrengst had toegeëigend.
      Het HvJ oordeelde dat het beheer van de onverdeelde boedel toekomt aan de gezamenlijke gerechtigden van de nalatenschap. Hieruit volgt dat niet één der gerechtigden eenzijdig een andere gerechtigde van het medegebruik van de tot de nalatenschap behorende goederen mag uitsluiten.
      Deze casus doet de vraag rijzen of de langstlevende echtgenoot niet in alle rust op vrijwel gelijke voet als voor de dood van de erflater moet kunnen voortleven. Is met deze uitspraak de basis gelegd voor het denken over de erfrechtelijke toekenning van alle goederen en rechten aan de langstlevende echtgenoot zoals opgenomen in het Concept Nieuw Surinaams Burgerlijk Wetboek (CNSBW)?

      4. De vierde golf van opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht trad in werking op 16 april 1981

      a. De erfrechtelijke positie van de tweede of latere echtgenoot werd verbeterd.
      Voor 16 april 198160x Decreet C-11, S.B. 1981 no. 23. bepaalde art. 880a BW dat de tweede of latere echtgenoot, indien er kinderen of nakomelingen uit het eerder huwelijk aanwezig zijn, niet méér mocht erven dan het minste deel dat een kind kreeg of in elk geval niet meer dan ¼ deel van de nalatenschap van de eerst stervende echtgenoot. In 1981 werd art. 880a zodanig gewijzigd dat elke langstlevende echtgenoot een deel van de nalatenschap gelijk een wettig kind van de erflater kreeg.61x Punt 19, Decreet C-11, S.B. 1981 no. 23.
      b. Door de opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw kon zij m.i.v. 16 april 1981 wel als uitvoerder van een uiterste wil optreden en wel een erfenis zuiver aanvaarden. De artikelen 1033 BW en 1073 BW zijn i.v.m. hiermee in 1981 gewijzigd.62x Punt 21 en 22, Decreet C-11, S.B. 1981 no. 23.

    • Opmerkelijke Surinaamse jurisprudentie m.b.t het wettelijk erfrecht dat gold in de periode 1 juli 1972-16 april 1981

      Hof van Justitie 4 juni 1976, GR 1045263x M.V. Tjon, De positie van de langstlevende echtgenoot. Afstudeerscriptie Anton de Kom Universiteit van Suriname. Faculteit der Maatschappij Wetenschappen, Studierichting Rechten, Paramaribo 1992, bijlage.
      Een man overlijdt in 1972 en laat als nabestaanden na, zijn concubine en drie natuurlijk-erkende kinderen. Tot zijn nalatenschap behoren o.a. drie levensverzekeringen waarbij hij als enige begunstigde zijn concubine heeft benoemd. De kinderen eisen hun erfrechtelijke aanspraken op de polisuitkeringen en op de reeds gedane uitkeringen voor zover aan hun wettelijk erfdeel tekort is gedaan.
      Het HvJ heeft in deze uitspraak bepaald dat de concubine recht heeft op de polisuitkeringen vanwege haar jarenlange concubinaatsverhouding met de erflater die door de dood van de erflater is geëindigd, het feit dat de partners samen kinderen hebben, de concubinaatsverhouding in Suriname een belangrijk onderdeel vormt van het sociaal patroon en de erflater een morele plicht had om na zijn overlijden te voorzien in het onderhoud van de concubine en de bij haar verwekte kinderen.

      5. De vijfde golf van opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht trad in werking op 25 maart 2000

      a. De erfrechtelijke gelijkstelling van de natuurlijke kinderen aan de wettige, trad op 25 maart 2000 in werking.64x S.B. 2000, no. 6. Bij deze wijziging werd bepaald dat het natuurlijk kind van de moeder en het natuurlijk-erkend kind van de vader evenals de wettige kinderen een evenredig deel van de nalatenschap van hun ouders kregen.65x Art. 334 BW, 861 BW jo. 880 BW zoals het luidt na inwerkingtreding van S.B. 2000 no. 6. De derde afdeling van titel 11 van Boek 2 van het BW betreffende de erfopvolging wanneer er natuurlijke kinderen aanwezig zijn, werd vervallen verklaard.66x Punt k, S.B. 2000 no. 6.
      b. De erfrechtelijke positie van de langstlevende stiefmoeder of stiefvader werd verbeterd.
      Art. 880b BW werd zodanig gewijzigd dat de langstlevende echtgenoot die ook stiefvader of stiefmoeder van de kinderen van de eerst stervende was, de inboedel van de woning die hij/zij bewoont welke (deels) aan de eerst stervende echtgenoot toebehoorde, tot zich mocht nemen. Hij/zij hoeft dit niet te verrekenen met zijn aandeel in de nalatenschap.

    • Opmerkelijke Surinaamse jurisprudentie m.b.t het geldend wettelijk erfrecht in de periode 16 april 1981-25 maart 2000

      Hof van Justitie, Civiele Kamer, 4 januari 199167x Verschenen in SJB 1998 no. 1, p. 47-50.
      Artikel 639 BW: Eigendom van zaken kan op geen andere wijze worden verkregen dan door toe-eigening, door natrekking, door verjaring, door wettelijke of testamentaire erfopvolging, en door opdracht of levering ten gevolge van een rechtstitel van eigendomsovergang, afkomstig van degene die gerechtigd was over het eigendom te beschikken.
      De vraag was of het legaat een wijze van eigendomsverkrijging was zoals opgenomen in artikel 639 BW of een rechtstitel tot eigendomsovergang in het leven riep. Het HvJ oordeelde dat een legaat van een onroerende zaak een rechtstitel tot ­eigendomsovergang schept en geen wijze van eigendomsverkrijging is. De eigendomsovergang dient te geschieden door overschrijving van het testament of een uittreksel daaruit dan wel door het opmaken van een akte-afgifte legaat. In beide gevallen moet overschrijving in de registers van het hypotheekkantoor plaatsvinden.
      In de uitspraak van het HvJ van 15 april 199468x Verschenen in SJB 1994 no.1, p. 199. is deze zienswijze van 1991 door het Hof herbevestigd. In de doctrine69x Zie: C.R Jadnanansing en C. Kraan, Hoofdlijnen van het Surinaamse erfrecht, Deventer 1998, p. 126-130, waarin uitvoerig op deze discussie is ingegaan. is er een discussie over de vraag of de eigendomsovergang plaats kan vinden door overschrijving van het testament of een uittreksel daarvan in de registers van het hypotheekkantoor.

    • Beschouwingen over de wijzigingen van het wettelijk erfrecht in de periode 1 mei 1869-1 mei 2024 en de invloed van de rechtspraak op de toepassing van de wet

      Het Burgerlijk Wetboek dat op 1 mei 1869 in de Nederlandse koloniën, waaronder de kolonie Suriname, ingevoerd werd, was voor een groot deel een reproductie van het Nederlands Burgerlijk Wetboek dat in 1938 in Nederland ingevoerd was.70x Mr. P.M. Scholten en mr. E.M. Meyers, Gedenkboek Burgerlijk Wetboek 1838-1938. Het Burgerlijk Wetboek in Suriname en Curaçao, Zwolle, 1990, p.749. De invoering van het Nederlands Burgerlijk Wetboek in 1869 in de koloniën is een logisch gevolg geweest van het concordantiebeginsel dat aangaf dat het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht, de strafvordering, het auteursrecht, de industriële eigendom, het notarisambt, zomede bepalingen omtrent maten en gewichten in Nederland, en de koloniën zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld moesten worden.71x H.D. Ploeger, Het BW 1838 naar de Oost en de West in: BW krant Jaarboek, Deventer 1997, p. 57. Het tweede boek van het Surinaams BW waarin de regels betreffende de erfopvolging zijn opgenomen, vertoont dus weinig verschillen met het Nederlands BW van 1838.
      Dit concordantiebeginsel is gehandhaafd nadat de Nederlandse koloniën enige zelfstandigheid verkregen. In artikel 48 van het Statuut dat in 1954 in werking trad, is een min of meer gelijkluidende bepaling omtrent de overeenkomstige wetgeving opgenomen.72x Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, G.B. 1954, 127. Het Statuut heeft gegolden tot 25 november 1975, de dag waarop de statutaire band met Nederland werd verbroken.73x Rijkswet van 22 november 1975, Stb. 617, PB 233. Het voorgaande houdt in dat de grondslag voor de wijzigingen van het wettelijk erfrecht vóór 1975 gezocht moet worden bij de wijziging van het Nederlandse erfrecht op de betreffende gebieden.
      Een vergelijking van de data van inwerkingtreding van de opmerkelijke wijzigingen van het wettelijk erfrecht in Nederland en in Suriname levert het volgend beeld op:74x M.A. Veira, Partnerrelaties en het wettelijk erfrecht in Suriname. Hebben de partnerrelaties in Suriname zich gedurende 150 jaar codificatie van het wettelijk erfrecht gevormd naar de meest voordelige erfrechtelijke optie? (oratie), Anton de Kom Universiteit van Suriname, Paramaribo 2021, p. 8.

      Tabel 1 Vergelijking data inwerkingtreding wijzigingen erfrecht in Suriname en Nederland
      Inwerkingtreding in SurinameInwerkingtreding in Nederland
      1.Gelijkstelling van de positie van de langstlevende echtgenoot aan dat van een wettig kind. 1 mei 1934, G.B. 1934 no. 30 12 augustus 1923, Wet van 17 februari 1923, Stb. 1923, 40
      2.Verbetering van de positie van het kind van de ongehuwde moeder 1 juli 1963, G.B. 1963 no. 23 1 september 1948, Wet van 10 juli 1947, Stb. H232
      3.Vaststelling erfrechtelijke positie geadopteerde kinderen. 1 juli 1972, G.B. 1972, no. 60 1 nov 1956, Wet van 26 januari 1956, Stb. 1956, 42
      4. Verbetering erfrechtelijke positie van overspelige en bloedschennige kinderen. 1 juli 1972, G.B. 1972, no. 62 1 jan 1970, Wet van 3 april 1969, Stb. 1969, 257
      5. Verbetering erfrechtelijke positie 2e of latere echtgenoot. 16 april 1981, S.B. 1981 no. 23 1 jan 1970, Wet van 3 april 1969, Stb. 1969, 257
      6.Erfrechtelijke gelijkstelling van de natuurlijke kinderen aan de wettige. 25 maart 2000, S.B. 2000 no. 6 13 juni 1979, Wet van 27 oktober 1982, Stb. 1982, 608*

      * Dit is een van de weinige wetten die op grond van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met terugwerkende kracht in werking is getreden.

      De verbetering van de erfrechtelijke positie van de tweede of latere echtgenoot in 1981 en de erfrechtelijke gelijkstelling van wettige en natuurlijke kinderen hebben in Suriname niet in navolging van Nederland plaatsgehad, deze wetswijzigingen zijn na de onafhankelijkheid van Suriname doorgevoerd. Er is geen Memorie van Toelichting op het Decreet C-11, waarin de erfrechtelijke positie van de tweede of latere echtgenoot verbeterd is, gevonden.75x S.B. 1981 no. 23. Over de erfrechtelijke gelijkstelling van wettige en natuurlijke kinderen zegt de Memorie van Toelichting van de Surinaamse wet waarin deze wetswijziging is doorgevoerd, dat de gelijkstelling te maken had met onze Grondwet, het lidmaatschap van Suriname bij het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, het Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten en het Inter-Amerikaans Verdrag inzake de Rechten van de Mens die allen het non-discriminatiebeginsel huldigen.76x Memorie van Toelichting op S.B. 2000 no. 6.
      Het non-discriminatiebeginsel is in de periode vóór de erfrechtelijke gelijkstelling van het natuurlijk kind met het wettig kind geen leidend motief geweest. De uitspraak van het HvJ van 6 april 1951 bijvoorbeeld, waarbij de positie van het natuurlijk kind van de moeder geboren vóór 1 mei 1869 gelijk werd gesteld aan die van het erkend kind i.p.v. aan die van het wettig kind is een sprekend voorbeeld hiervan. In 1869 waren er in de kolonie Suriname namelijk in totaal 51.326 personen bestaande uit 19.427 vrije personen, 29.548 personen die onder het Staatstoezicht stonden en 2.351 immigranten.77x Koloniale verslagen 1869. Gezien de samenstelling van de bevolking in de kolonie Suriname kan gezegd worden dat het merendeel van de bevolking ten tijde van de invoering van het BW in 1869 bestond uit voormalige tot slaaf gemaakten en hun nakomelingen. Tussen 1863 en 1872 waren 14.367 (= 84%) van de levend geboren kinderen uit een niet-huwelijkse relatie geboren.78x Koloniale verslagen 1863-1873. De meeste kinderen van de vorige tot slaaf gemaakten waren dus geen wettige kinderen.
      Uit de geschiedenis is bekend dat de voormalige tot slaaf gemaakten ook bezit,79x Ph. A. Samson; Slaven en rechtspraak in: Surinaams Juristenblad 1966 no. 7, p. 36-37. Uit dit artikel blijkt dat de vroegere slavenmeester een legitieme portie of wettelijk erfdeel van ¼ had in de nalatenschap van de gemanumiteerde (= slaaf aan wie brieven van vrijlating zijn verleend) die geen nakomelingen had. waaronder onroerend goed met als rechtstitel allodiale eigendom en erfelijk bezit verkregen. Deze eigendomstitel op de grond gaat bij overlijden van de eigenaar over op zijn nakomelingen.80x Art. 625 jo 861 BW. Alleen de wettige kinderen erfden tussen 1 mei 1869 en 25 maart de gehele nalatenschap van hun moeder (en vader).81x Art. 880 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000. Door de uitspraak van het HvJ van 6 juni 1951 erfden de onwettige kinderen (= 84%) van vrouwen die vóór 1 mei 1869 geboren waren in plaats van de gehele nalatenschap van hun moeder:

      1. óf elk slechts ⅓ van hetgeen zij gehad zouden hebben indien zij wettig geweest waren.82x Art. 891 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000. Dit was het geval als de moeder van de onwettige kinderen daarnaast wettige kinderen nagelaten had.

      2. óf samen ½ van de nalatenschap.83x Art. 891 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000. Dit was het geval als de moeder geen wettige kinderen nagelaten had, maar wel uit een huwelijk van haar ouders geboren was en ouders of wettige broers en zusters naliet.

      3. óf samen ¾ van de nalatenschap.84x Art. 891 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000. Dit was het geval als de moeder geen wettige kinderen had, geen ouders of wettige broers of zusters naliet, maar wel wettige bloedverwanten in een verdere graad naliet.

      4. óf niets.85x Art. 870 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000. Dit was het geval als de moeder geen wettige kinderen had, geboren was uit het huwelijk van haar ouders en vóór haar ouders overleed. Het onwettig kind erfde het aandeel van zijn moeder welke zij van haar ouders erfde niet, omdat plaatsvervulling slechts in de rechte neerdalende wettige linie plaatshad.

      De uitspraak van het HvJ van 6 juni 1951 heeft zeer waarschijnlijk verregaande economische consequenties gehad voor de nazaten van de tot slaaf gemaakten. Zoals de eiser in deze procedure i.p.v. het recht op ¼ deel van de waarde van de nalatenschap van zijn voorvader, na de uitspraak van het HvJ recht had op niets vanwege de wijze van toepassing van artikel 3 en 10 van de Overgangsregeling zullen er meerdere gevallen zijn geweest. Het nagelaten onroerend goed komt dan in bezit van wettige erfgenamen die verder in graad van verwantschap van de erflater liggen dan tussen het onwettig kind en de erflater het geval is. Door de toevoeging van de langstlevende echtgenoot aan de eerste groep erfgenamen in 1934 is het gevolg ook dat in sommige gevallen aangehuwden eerder in aanmerking kwamen voor de nalatenschap dan bijvoorbeeld de onwettige kleinkinderen van een erflater.
      Is dit een reden waarom de indruk bestaat dat (onwettige) afstammelingen van tot slaaf gemaakten minder onroerend goed in bezit hebben? Een andere reden kan ook het feit zijn dat pas met ingang van 1 juli 1963 alle kinderen van hun moeder erfden. De kinderen geboren tussen 1 mei 1869 en 1 juli 1963 die niet erkend waren erfden niet van hun ouders, ook de kinderen die op grond van wettelijke bepalingen niet erkend mochten worden, erfden niet.
      Dit was het geval bij o.a. de kinderen geboren vóór 1 juli 1963 die tijdens overspel86x Tijdens overspel verwekte kinderen zijn kinderen die door een ongehuwde moeder verwekt zijn met een gehuwde man. Ook als er familierechtelijke betrekkingen waren met de gehuwde man en het kind of als de man samenwoonde met de moeder van het kind ‘als ware zij gehuwd’, was er sprake van een overspelig kind. verwekt waren. De koloniale verslagen geven omtrent de samenstelling van de bevolking van de kolonie Suriname in het jaar van de inwerkingtreding van het BW, 1869,87x Koloniale verslagen 1869, Nationaal Archief Suriname. het volgend beeld:

      Tabel 2 Samenstelling bevolking kolonie Suriname in 1869
      Vrije personenOnder Staats­toezichtImmigrantenTotaal
      Geslacht m v t m v t m v t
      1869 9612 9815 19427 13723 15825 29548 1882 469 2351 51326

      Onderzoek uit 200888x H. Everaert, Demografische ontwikkelingen rond de afschaffing van de slavernij in Suriname, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 5(4):3, december 2008, p. 7 op: https://www.researchgate.net/publication/318808191_Demografische_ontwikkelingen_rond_de_afschaffing_van_slavernij_in_Suriname geeft aan dat de demografische gevolgen van de afschaffing van de slavernij in Suriname waren dat (a) het sterftecijfer onder vooral mannelijke vrijgemaakten toe nam; (b) de kindersterfte dramatisch steeg; en (c) de vruchtbaarheid groter werd. De koloniale verslagen van 1869 geven aan dat er in totaal in de kolonie Suriname meer vrouwen dan mannen waren. Tegen de achtergrond van het hierboven genoemd onderzoek over de demografische ontwikkeling van de kolonie Suriname na de afschaffing van de slavernij, komt de gedachte op dat door een tekort aan mannen de mensen in de vruchtbare leeftijd ertoe gedreven werden89x Aangenomen wordt dat de mens een genetische drift in zich heeft om zich voort te planten. om overspelige kinderen te verwekken. Verder onderzoek zal deze gedachte moeten bevestigen of ontkrachten.
      Bij de wetswijziging van 1963 is er wel ruimte gecreëerd om de overspelige kinderen van hun moeder te laten erven of van een andere man dan de man die ze verwekt had. Echter is met de uitspraak van het HvJ van 26 mei 1965 een indicatie gegeven dat het met terugwerkende kracht toepassen van de wetswijziging van 1963 niet als een goede optie werd gezien. Hierdoor is de overgang van vermogen van ouder op kind bij zij die niet huwden op grond van de regels van het BW (waaronder vooral de afstammelingen van de tot slaaf gemaakten), gestremd. Verder onderzoek hierover is aanbevelenswaardig.
      De erfrechtelijke positie van de langstlevende echtgenoot of partner heeft vanaf 1945 mede als gevolg van het ‘De Visser/Harms arrest’90x HR 30 november 1945, NJ 1946, 62. steeds meer aandacht gekregen. In het vonnis van het HvJ van 3 januari 1969 is de bescherming van de langstlevende echtgenoot nog niet teruggevonden. In het vonnis van het HvJ 4 juni 1976 GR 10452 is niet alleen gesteld dat de eerst stervende echtgenoot de morele plicht heeft om zijn langstlevende echtgenoot verzorgd achter te laten. De bescherming is uitgebreid naar de concubine met wie de erflater jarenlang samenwoonde en kinderen had.
      Verwacht kon worden dat de wetgever op basis van het voorgaande ook andere vormen van discriminatie in het wettelijk erfrecht zou tegengaan. Aan deze verwachting is tegemoetgekomen doordat in artikel 4: 30b lid 1 van het Concept Surinaams Burgerlijk Wetboek (CSBW) ook aan de langstlevende partner waarmee gedurende langer dan 10 jaar samengewoond is als waren zij gehuwd, de mogelijkheid is toegewezen om erfrechtelijke aanspraken van de eerst stervende te verkrijgen.91x https://www.dna.sr/media/346100/boek_4_erfrecht__burg.wetboek_.pdf, laatst bezocht op 31 mei 2024. Deze bepaling geldt eveneens ingeval de eerst stervende ook een echtgenoot naliet.92x Art. 4: 30b lid 2 CSBW, https://www.dna.sr/media/346100/boek_4_erfrecht__burg.wetboek_.pdf, laatst bezocht op 31 mei 2024. Hierdoor zal in de toekomst de erfrechtelijke discriminatie op grond van de burgerlijke staat weggewerkt worden.
      De discriminatie van het kind op grond van de geboorte is in het CSBW ook verbeterd. Een kind dat tijdens het huwelijk van de man door hem met een andere vrouw verwekt is, zal na inwerkingtreding van het CSBW door hem erkend kunnen worden als hij een nauwe persoonlijke betrekking met het kind heeft verkregen.93x Art. 1: 204 lid 1 CSWBW. In het geldend erfrecht is de erkenning gedaan door een gehuwde man van het kind dat tijdens zijn huwelijk bij een andere vrouw dan zijn echtgenote verwekt is, nietig.94x Art. 336 lid f SBW.
      Het aantal verboden huwelijkspartners is in het CSBW verkleind.95x Art. 1: 41 CSBW. Na inwerkingtreding van het CSBW zal het huwelijk tussen oom en nicht en tussen tante en neef niet meer verboden zijn. Het aantal bloedschennige kinderen zal hierdoor nog kleiner worden, waardoor deze kinderen erkend kunnen worden door hun vader en van hem kunnen erven.
      De uitspraak van het HvJ van 4 januari 1991 die nog eens bevestigd is op 15 april 1994 betreffende de wijze van overdracht van een legaat is interessant, omdat de doctrine de herbevestigde uitspraak van het HvJ niet helemaal ondersteunde. De 10 (jonge) notarissen waar hiermee over is gesproken, geven aan dat zij steeds een akte afgifte legaat opstellen waaraan zowel de legataris als de erf­genamen meewerken. Nagegaan moet worden of het Hypotheekkantoor/het MI-GLIS96x Het Management Instituut voor Grondregistratie en Land Informatie Systeem is in 2009 (S.B. 2009 no. 149) ingesteld. Dit instituut heeft o.a. tot taak het houden en bijhouden van de openbare registers, waarin bij of krachtens wet feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn, worden overgeschreven, ingeschreven of aangetekend (art. 5 lid 1 Wet GLIS). Met de instelling van het MI-GLIS is de taak die de hypotheekbewaarder o.g.v. art. 1249 en 1250 BW had overgeheveld naar dit instituut. de overschrijving van het legaat van een onroerend goed ook middels het testament of een uittreksel daarvan doet plaatsvinden.
      Het belang hiervan is het feit dat ingeval bijvoorbeeld een man aan zijn partner bij legaat een onroerend goed na zou laten en de langstlevende partner niet in harmonie is met de kinderen van de erflater, de kinderen zich kunnen verzetten tegen het finaliseren van de akte afgifte legaat. De langstlevende partner zal dan via de rechter de medewerking van de kinderen voor overschrijving van het onroerend goed moeten afdwingen, wat een emotionele en financiële belasting voor de langstlevende partner kan inhouden.
      Concluderend kan gesteld worden dat bestudering van de ontwikkeling van het wettelijk erfrecht en de daarmee samenhangende uitspraken van het Hof van Justitie verrassende uitkomsten heeft opgeleverd. Het reguleren van het wettelijk erfrecht op de wijze zoals dat is gebeurd zou bijvoorbeeld als – misschien onbedoeld gevolg – kunnen hebben gehad dat afstammelingen van de tot slaaf gemaakten weinig onroerend goed door vererving hebben verkregen. Meer multidisciplinair onderzoek kan opheldering brengen. Het belangrijkste is echter dat wij uit de in het verleden gemaakte fouten kunnen leren: bij de samenstelling van wetgeving mogen de sociale contexten van onze samenleving niet uit het oog verloren worden.

    Noten

    • 1 G.B. 1868 no. 17.

    • 2 G.B. 1868 no. 17.

    • 3 M.A. Veira, ‘Stamboomonderzoek’ en erfgenaamschap. Anderhalve eeuw Surinaamse codificatie en de verdeling van een nalatenschap. Deel 1, de periode 1 mei 1869 tot 1 mei 1934. In: het Surinaams Juristenblad no. 1, april 2019.Stb. 2002, 228; M.A. Veira, ‘Stamboomonderzoek’ en erfgenaamschap. Anderhalve eeuw Surinaamse codificatie en de verdeling van een nalatenschap. Deel 2, de periode 1 mei 1934 tot 25 maart 2000. In: het Surinaams Juristenblad no. 2, september 2019; ‘Stamboom­onderzoek’ en erfgenaamschap. Anderhalve eeuw Surinaamse codificatie en de verdeling van een nalatenschap. Deel 3, slot: een analyse van 150 jaar codificatie van het wettelijk erfrecht. In: het Surinaams Juristenblad no. 3, december 2019.

    • 4 Art. II G.B. 1943 no. 30.

    • 5 G.B. 1963 no. 24 jo G.B. 1973 no. 71.

    • 6 G.B. 1972 no. 60 jo G.B. 1972 no. 62 jo. G.B. 1972 no. 86.

    • 7 S.B. 1981 no. 23

    • 8 S.B. 2000 no. 6.

    • 9 De naam Hof van Justitie heeft betrekking op zowel het geheel van rechters als op de hogere beroepsinstantie alleen: https://rechtspraak.sr/.

    • 10 Er zijn in de genoemde perioden meerdere opmerkelijke uitspraken van het HvJ geweest. Vanwege de toegestane ruimte voor het artikel moest er een keuze gemaakt worden. De keuze voor die ene uitspraak in een bepaalde periode betreft een persoonlijke voorkeur van de schrijver.

    • 11 A. de Jong-Van Oosterom, Register op gepubliceerde Surinaamse Jurisprudentie, Universiteit van Suriname 1972.

    • 12 Voorwoord van het Surinaams Juristenblad 1963 no. 1.

    • 13 Deze uitspraken worden over het algemeen verstrekt door advocaten of rechters die de studenten begeleiden bij de totstandkoming van hun afstudeeronderzoek.

    • 14 G.B. 1934 no. 30.

    • 15 Art. 861 BW zoals het luidt na wijziging bij G.B. 1934 no. 30.

    • 16 Art. 861 jo 889 jo 901 SBW zoals het luidde o.g.v. G.B. 1868 no. 14.

    • 17 Art. 880a BW ingevoerd bij G.B. 1934 no. 30.

    • 18 Een stiefkind is een kind waarvan de eerst stervende echtgenoot wel de juridische ouder is, maar de langstlevende niet de ouder is.

    • 19 Art. 880b BW ingevoerd bij G.B. 1934 no. 30.

    • 20 Art. 930 BW zoals het luidt na wijziging bij G.B. 1934 no. 30.

    • 21 Art. 945 BW zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14.

    • 22 Art. 889 BW zoals het luidde na wijziging bij G.B. 1934 no. 30.

    • 23 Art. 889 SBW, zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14.

    • 24 Art. 889 BW zoals het luidt na wijziging bij G.B. 1934 no. 30.

    • 25 Art. 943 BW, G.B. 1868 no. 14.

    • 26 Art. 1086 SBW zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14.

    • 27 Art. 1086 SBW na inwerkingtreding van G.B. 1934 no. 30.

    • 28 Art. 1148 SBW zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14.

    • 29 Art. 1148 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1934 no. 30.

    • 30 Verschenen in de Surinaamse Jurisprudentie 1950 no. 30, p. 114-116.

    • 31 Verschenen in de Surinaamse Jurisprudentie 1951 no. 6, p. 13-15.

    • 32 Vonnis Kantonrechter Eerste Kanton d.d. 5 juni 1950 in: Surinaamse jurisprudentie 30, 1950, p. 114-116.

    • 33 Vonnis Hof van Justitie d.d. 6 april 1951 in: Surinaamse Jurisprudentie 6, 1951, p. 13-15.

    • 34 G.B. 1868 no. 14, p. 16 t/m 26.

    • 35 G.B. 1868 no. 17.

    • 36 J.H. Adhin, ‘Toepassing van Rooms-Hollands recht in Suriname’ in: Nieuwe West-Indische Gids, volume 47 no 1, 1970 op: https://www.researchgate.net/publication/345751916_Toepassing_van_Rooms-Hollands_recht_in_Suriname/fulltext/5fac75fb45851507810d2c9c/Toepassing-van-Rooms-Hollands-recht-in-Suriname.pdf

    • 37 G.B. 1868 no. 17.

    • 38 S.B. 2000 no. 6.

    • 39 Inwerkingtreding 1 juli 1963, G.B. 1963 no. 23.

    • 40 Art. 334 SBW, zoals gewijzigd bij G.B. 1963 no. 24.

    • 41 Art. 336 SBW zoals het luidde bij G.B. 1868 no. 14.

    • 42 Art. 405a SBW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24.

    • 43 Art. 405 BW zoals het luidde voor de inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24.

    • 44 Art. 341 SBW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24.

    • 45 Art. 943 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24.

    • 46 Verschenen in SJB 1965 no. 5, p. 35-36.

    • 47 G.B. 1868 no.17.

    • 48 Art. 405 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1963 no. 24.

    • 49 G.B. 1963 no. 24.

    • 50 G.B. 1972 no. 60 jo. G.B. 1972 no. 86.

    • 51 Art. 342n BW, G.B. 1972 no. 60.

    • 52 Art. 333 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1972 no. 6

    • 53 Punt L, G.B. 1972 no. 62.

    • 54 Art. 336f BW, zoals gewijzigd bij G.B. 1972 no. 62.

    • 55 Art. 84 BW, zoals het luidde na wijziging bij G.B. 1972 no. 62.

    • 56 Art. 83 BW.

    • 57 Art. 86 BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1972 no. 62.

    • 58 Art. 336 lid e BW zoals het luidde na inwerkingtreding van G.B. 1972 no. 62.

    • 59 Verschenen in SJB 1969 no. 12, p. 49-50.

    • 60 Decreet C-11, S.B. 1981 no. 23.

    • 61 Punt 19, Decreet C-11, S.B. 1981 no. 23.

    • 62 Punt 21 en 22, Decreet C-11, S.B. 1981 no. 23.

    • 63 M.V. Tjon, De positie van de langstlevende echtgenoot. Afstudeerscriptie Anton de Kom Universiteit van Suriname. Faculteit der Maatschappij Wetenschappen, Studierichting Rechten, Paramaribo 1992, bijlage.

    • 64 S.B. 2000, no. 6.

    • 65 Art. 334 BW, 861 BW jo. 880 BW zoals het luidt na inwerkingtreding van S.B. 2000 no. 6.

    • 66 Punt k, S.B. 2000 no. 6.

    • 67 Verschenen in SJB 1998 no. 1, p. 47-50.

    • 68 Verschenen in SJB 1994 no.1, p. 199.

    • 69 Zie: C.R Jadnanansing en C. Kraan, Hoofdlijnen van het Surinaamse erfrecht, Deventer 1998, p. 126-130, waarin uitvoerig op deze discussie is ingegaan.

    • 70 Mr. P.M. Scholten en mr. E.M. Meyers, Gedenkboek Burgerlijk Wetboek 1838-1938. Het Burgerlijk Wetboek in Suriname en Curaçao, Zwolle, 1990, p.749.

    • 71 H.D. Ploeger, Het BW 1838 naar de Oost en de West in: BW krant Jaarboek, Deventer 1997, p. 57.

    • 72 Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, G.B. 1954, 127.

    • 73 Rijkswet van 22 november 1975, Stb. 617, PB 233.

    • 74 M.A. Veira, Partnerrelaties en het wettelijk erfrecht in Suriname. Hebben de partnerrelaties in Suriname zich gedurende 150 jaar codificatie van het wettelijk erfrecht gevormd naar de meest voordelige erfrechtelijke optie? (oratie), Anton de Kom Universiteit van Suriname, Paramaribo 2021, p. 8.

    • 75 S.B. 1981 no. 23.

    • 76 Memorie van Toelichting op S.B. 2000 no. 6.

    • 77 Koloniale verslagen 1869.

    • 78 Koloniale verslagen 1863-1873.

    • 79 Ph. A. Samson; Slaven en rechtspraak in: Surinaams Juristenblad 1966 no. 7, p. 36-37. Uit dit artikel blijkt dat de vroegere slavenmeester een legitieme portie of wettelijk erfdeel van ¼ had in de nalatenschap van de gemanumiteerde (= slaaf aan wie brieven van vrijlating zijn verleend) die geen nakomelingen had.

    • 80 Art. 625 jo 861 BW.

    • 81 Art. 880 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000.

    • 82 Art. 891 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000.

    • 83 Art. 891 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000.

    • 84 Art. 891 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000.

    • 85 Art. 870 BW zoals het luidde tussen 1 mei 1869 en 25 maart 2000.

    • 86 Tijdens overspel verwekte kinderen zijn kinderen die door een ongehuwde moeder verwekt zijn met een gehuwde man. Ook als er familierechtelijke betrekkingen waren met de gehuwde man en het kind of als de man samenwoonde met de moeder van het kind ‘als ware zij gehuwd’, was er sprake van een overspelig kind.

    • 87 Koloniale verslagen 1869, Nationaal Archief Suriname.

    • 88 H. Everaert, Demografische ontwikkelingen rond de afschaffing van de slavernij in Suriname, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 5(4):3, december 2008, p. 7 op: https://www.researchgate.net/publication/318808191_Demografische_ontwikkelingen_rond_de_afschaffing_van_slavernij_in_Suriname

    • 89 Aangenomen wordt dat de mens een genetische drift in zich heeft om zich voort te planten.

    • 90 HR 30 november 1945, NJ 1946, 62.

    • 91 https://www.dna.sr/media/346100/boek_4_erfrecht__burg.wetboek_.pdf, laatst bezocht op 31 mei 2024.

    • 92 Art. 4: 30b lid 2 CSBW, https://www.dna.sr/media/346100/boek_4_erfrecht__burg.wetboek_.pdf, laatst bezocht op 31 mei 2024.

    • 93 Art. 1: 204 lid 1 CSWBW.

    • 94 Art. 336 lid f SBW.

    • 95 Art. 1: 41 CSBW.

    • 96 Het Management Instituut voor Grondregistratie en Land Informatie Systeem is in 2009 (S.B. 2009 no. 149) ingesteld. Dit instituut heeft o.a. tot taak het houden en bijhouden van de openbare registers, waarin bij of krachtens wet feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn, worden overgeschreven, ingeschreven of aangetekend (art. 5 lid 1 Wet GLIS). Met de instelling van het MI-GLIS is de taak die de hypotheekbewaarder o.g.v. art. 1249 en 1250 BW had overgeheveld naar dit instituut.