DOI: 10.5553/TvV/.000067

Tijdschrift voor VeiligheidAccess_open

Artikel

De politiefunctie in crisistijd: lessen uit de coronacrisis

Trefwoorden politiestraatwerk, risicomaatschappij, ethische dilemma's, lokaal maatwerk, coronacrisis
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Litska Strikwerda, Wouter Stol, Wendy Schreurs e.a. . (2024). De politiefunctie in crisistijd: lessen uit de coronacrisis. Tijdschrift voor Veiligheid (23) 1-2, 16-30.

    This article is a contemplative reflection on a research paper we previously wrote on police street work during the Covid-19 crisis, which we believe cannot be separated from the nature of our complex risk society. During the Covid-19 crisis, police officers on the street had to enforce nationally promulgated precautions aimed at preventing the risk of the spread of the coronavirus. This changed the profile of police street work, which became more concerned with everyday social intercourse, rather than the social domain that police officers normally focus on in their function of maintaining law and order and providing assistance. Because of this, police officers were confronted with the broader social effects of the ‘Covid-19 measures’ the national government had lost sight of. This regularly led to ethical dilemmas, such as the question of whether it was right to act against people who had engaged in behavior that was before (and after) the Covid-19 crisis not worthy of punishment. We draw two broad lessons regarding the function of the police in times of crisis from this. First, it is important not to position the police one-dimensionally as a sword force that enforces national measures, but as an enforcement agency that helps society to get through a crisis. Local custom work, under the authority of the mayor, is in line with this. Second, there needs to be explicit discussion within the police about the ethical dilemmas involved in maintaining precautionary measures.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Dit artikel is een beschouwende reflectie op een onderzoeksrapport dat we eerder schreven over het politiestraatwerk gedurende de coronacrisis, die volgens ons niet los gezien kan worden van de aard van onze complexe risicomaatschappij. Tijdens de coronacrisis moesten politieagenten op straat landelijk afgekondigde voorzorgsmaatregelen handhaven die tot doel hadden het risico op verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Dit veranderde het profiel van het politiestraatwerk, dat meer betrekking kreeg op het alledaagse sociale verkeer, niet het maatschappelijk domein waar politieagenten zich vanuit hun functie van handhaving van de rechtsorde en hulpverlening normaliter op focussen. Mede hierdoor werden politieagenten op het lokale niveau van hun werkgebied geconfronteerd met de bredere maatschappelijke effecten van de ‘coronamaatregelen’, die de landelijke overheid uit het oog was verloren.
      Dit leidde geregeld tot ethische dilemma’s. Het meest kenmerkende ethische dilemma was de vraag of het goed was te moeten optreden tegen mensen die gedrag vertoonden dat voor (en na) die tijd niet strafwaardig was. Hieruit trekken wij, op hoofdlijnen, twee lessen aangaande de politiefunctie in crisistijd. Ten eerste is het zaak de politie niet eendimensionaal te positioneren als zwaardmacht die landelijke maatregelen handhaaft, maar als handhavingsorgaan die de samenleving waarin zij werkt, helpt om door een crisis te komen. Lokaal maatwerk past daarbij, onder gezag van de burgemeester. Ten tweede dient binnen de politie expliciet de discussie te worden gevoerd over de morele dilemma’s die het handhaven van voorzorgsmaatregelen met zich meebrengt.

    • 1 Inleiding

      De coronacrisis hield Nederland twee jaar lang in haar greep. Inmiddels is het leven weer grotendeels als voorheen. Virologen waarschuwen echter dat we kunnen wachten op een volgende pandemie. Ook een andersoortige crisis is mogelijk, zoals een crisis door klimaatverandering of milieuvervuiling. De reële mogelijkheid van een volgende crisis noopt tot het trekken van lessen uit de coronacrisis. Dit zegt ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid, die de aanpak van de coronacrisis onlangs evalueerde (OVV, 2023: 7).
      Hierna blikken we terug op de coronacrisis vanuit het perspectief van politiestraatwerk, waarop de coronacrisis diep ingreep (De Kimpe, 2020; Ferwerda & Landman, 2021; Stol et al., 2023). We trekken hieruit lessen over de politiefunctie in crisistijd. ‘Politiefunctie’ verwijst hier naar het handhaven van gezamenlijke normen en regels waarbij de handhavers op basis van rechtsregels dwang kunnen uitoefenen.1x Voor een wat uitgebreidere toelichting op de term, zie Stol, Jansen en Landman, elders in dit nummer. Ook anderen dan de politie dragen bij aan de politiefunctie, maar in dit artikel ligt de focus op de politie. We baseren ons op een onderzoeksrapport dat we eerder, met subsidie van het programma Politie en Wetenschap, over het politiestraatwerk onder corona schreven (Stol et al., 2023). Dit artikel is een beschouwende reflectie
      daarop.
      Eerst bezien we de maatschappelijke context waarin de coronacrisis zich voordeed en de overheid ‘coronamaatregelen’ nam vanuit een breder rechtsfilosofisch en sociologisch perspectief (par. 2). Vervolgens beschrijven we hoe het profiel van het politiestraatwerk veranderde, doordat de politie coronamaatregelen moest handhaven (par. 3). Daarna komt aan bod hoe politiemensen daarin zijn aangestuurd (par. 4) en welke ethische dilemma’s daarmee gepaard gingen (par. 5). We sluiten in paragraaf 6 af met een antwoord op de hoofdvraag van ons onderzoek:

      Welke lessen volgen uit het politiestraatwerk tijdens corona voor de politiefunctie in crisistijd?

      We komen, op hoofdlijnen, tot twee conclusies. Ten eerste is het zaak de politie niet eendimensionaal te positioneren als zwaardmacht die landelijke maatregelen handhaaft, maar als handhavingsorgaan die de samenleving waarin zij werkt, helpt om door een crisis te komen. Lokaal maatwerk past daarbij, onder gezag van de burgemeester. Ten tweede dient binnen de politie expliciet de discussie te worden gevoerd over de morele dilemma’s die het handhaven van voorzorgsmaatregelen met zich meebrengt.

    • 2 Maatschappelijke context: de coronacrisis en daarbij behorende maatregelen in een breder sociologisch en rechtsfilosofisch perspectief

      2.1 De complexiteit van de huidige maatschappij

      De coronacrisis en coronamaatregelen staan niet los van de aard van onze maatschappij, die steeds complexer is geworden (Stol & Bantema, 2021). De laatste eeuwen zijn systemen op het gebied van onder andere transport, logistiek en luchtvaart verder met elkaar verknoopt geraakt. Sinds de jaren zeventig is dat proces versneld door technologische innovaties en vooral de digitalisering. Zo zijn grensoverschrijdende veiligheidsproblemen ontstaan. Er is sprake van ‘glocalisering’: mondiale problemen creëren via afhankelijkheidsrelaties veiligheidsvraagstukken op lokaal niveau (Schmidt, 2018: 159). Veel van deze problemen zijn niet fysiek zichtbaar, waardoor mensen minder goed doorzien hoe ze werken en wat ze kunnen doen om er geen slachtoffer van te worden (Stol & Bantema, 2021: 12). Dergelijke problemen zijn ook onberekenbaar: het is moeilijk om vooraf hun impact te voorspellen. Tot slot zijn ze ‘verantwoordelijkheidsongevoelig’: de ingewikkelde oorzaak- en gevolgverbanden maken het moeilijk een schuldige aan te wijzen (Stol & Strikwerda, 2017: 52-53). De bekende Duitse socioloog Ulrich Beck noemde dergelijke problemen ‘moderne risico’s’ (Beck, 1992 [1986]).
      Het coronavirus is een modern risico. Het stopt niet bij landsgrenzen, verspreidt zich onzichtbaar (want niet zintuigelijk waarneembaar) en is onberekenbaar: besmettingen trekken in golven over het land, soms lijkt het virus onder controle om vervolgens weer op te vlammen (LCI, 2004: 21). Hoewel het in politiek opzicht soms wel wordt geprobeerd, is het moeilijk een schuldige aan te wijzen voor het uitbreken en herhaaldelijk oplaaien van het coronavirus. Hier kan tegenin worden gebracht dat dit alles ook geldt voor ‘ouderwetse’ virussen, zoals de Spaanse griep die in 1918 in Nederland woedde en in termen van overlijdens per duizend inwoners ernstiger was dan de coronapandemie (Vugs, 2002). De crux echter is de maatschappelijke context. Er zijn twee belangrijke verschillen tussen de maatschappij van toen en nu.
      Het eerste verschil is het niveau van globalisering: systemen zijn nu veel meer met elkaar verknoopt dan destijds. De Spaanse griep ‘reisde mee’ met soldaten en passagiers van boten. Met het huidige internationale vlieg-, spoor- en wegverkeer verspreidt een virus zich vele malen sneller. Dat verkeer kon niet zomaar worden stilgelegd om de coronapandemie te remmen, vanwege de complexe verbanden tussen verkeer, economie en welzijn.
      Het tweede verschil is het niveau van technologisering. Technologische innovaties hebben de maatschappij sinds de jaren zeventig veel complexer gemaakt. De Spaanse griep noch de coronapandemie vindt haar oorsprong in technologie,2x De dominante theorie is dat het coronavirus van dier op mens is overgegaan (Worobey et al., 2022). Maar er bestaat ook een theorie dat het ‘ontsnapt’ zou zijn uit het Wuhan Institute of Virology, waar onderzoek wordt gedaan naar (technologisch geconstrueerde mutaties van) coronavirussen. Het coronavirus zou dan, net als de milieu- en volksgezondheidsrisico’s waarover Beck schreef, wel zijn oorsprong vinden in technologie. maar technologie speelde wel een cruciale rol in de coronacrisis. Het coronabeleid was er namelijk steeds op gericht om te voorkomen dat ziekenhuizen, met name de Intensive Cares (IC’s), te vol zouden stromen. ‘Code zwart’’, kiezen wie er wel en niet op de IC opgenomen kan worden, moest koste wat kost vermeden worden. Dit speelde niet bij de Spaanse griep, omdat de IC toen nog niet bestond: die vorm van hoogtechnologische zorg is ontstaan in de jaren zeventig tijdens bovengenoemd proces van technologische innovatie (Ramsay, 2000).
      In onze hoogtechnologische maatschappij ontstaan aldus andere risico’s dan waar Beck over schreef. Becks moderne risico’s zijn een bijwerking van technologie volgens het schema: moderne technologie > modern maatschappelijk risico. Inmiddels is de samenleving zo complex en is technologie van zo’n vitaal belang, dat ‘ouderwetse’ risico’s die die technologie doorkruisen, zoals een pandemie die schaarste aan IC-bedden veroorzaakt, dáárdoor een crisis veroorzaken. In schema: risico (het virus) > overbelasting van een technologische voorziening (IC’s) > modern maatschappelijk risico (mensen dreigen te overlijden door gebrek aan hoogtechnologische zorg). De moderne technologie is hier dus de schakel (of mediërende variabele) tussen een oorzaak (virus) en een modern risico, zonder welke schakel de oorzaak niet tot dat moderne risico had geleid. Vanwege de complexiteit van de oorzaak-gevolgrelatie is nog steeds sprake van een modern risico in termen van Beck. Er is echter sprake van een risicovorm die we het ‘risico van technologische mediatie’ kunnen noemen.
      De politiefunctie moet in de huidige tijd dus worden gerealiseerd in een complexe omgeving, welke complexiteit het gevolg is van een technologische maatschappelijke vernetwerking. Dezelfde technologie maakt dat een crisis kan ontstaan doordat een cruciale technologie bezwijkt, wat de oorzaak daarvan ook is. De ‘risicogevoeligheid’ van de samenleving is aldus toegenomen en het belang van een politiefunctie die een crisis aan kan, is groter dan voorheen.

      2.2 De drang om risico’s te beheersen en de keerzijde daarvan

      De risicogevoeligheid van de maatschappij heeft geleid tot een overheidsbeleid dat beoogt risico’s zo veel mogelijk te reduceren. Beck (1992 [1986]) noemt dit de ‘risicomaatschappij’. Dat concept had oorspronkelijk alleen betrekking op de risico’s die voortkomen uit technologische innovatie, maar wordt sinds ‘9/11’ en de wetgeving die in veel landen naar aanleiding daarvan in het leven werd geroepen tevens in verband gebracht met terrorisme (Borgers & Van Sliedrecht, 2009; Beck, 2002). Ook de omgang met de coronacrisis wordt vaak verklaard vanuit het concept van de risicomaatschappij (zie bijv. Van Ostaijen, 2020).
      Specifiek bij criminaliteitsrisico’s en terrorisme wordt de maatschappelijke drang om risico’s zo veel mogelijk te beheersen de ‘controlecultuur’ genoemd (Garland, 2001). In bredere zin wordt deze ook aangeduid als ‘de voorzorgcultuur’ (Pieterman, 2008). Kort samengevat houdt deze cultuur in dat de ‘risicotolerantie’ is afgenomen en het voorkómen van schade een expliciete prioriteit is geworden (Zedner, 2007; Kortleven, 2013). Overheidshandelen is niet meer gebaseerd op het schadebeginsel, dat inhoudt dat de overheid mag ingrijpen indien het gedrag van een individu een ander individu schade berokkent (Mill, 1865), maar op het voorzorgsbeginsel, dat schade beoogt te voorkomen, ook als niet precies duidelijk is waaruit die zal bestaan (Commission of the European Communities, 2000). De voorzorgsmaatregelen die zijn genomen tegen de verspreiding van het coronavirus, in de volksmond kortweg de ‘coronamaatregelen’ genoemd, zijn hiervan een voorbeeld. Hoewel ze een reactie zijn op een concrete schade (de slachtoffers die het coronavirus maakte) beogen ze preventie (het voorkómen van nog meer besmettingen).
      Het voorzorgsprincipe als basis voor overheidsoptreden is echter niet onomstreden. De Amerikaanse rechtsfilosoof Sunstein (2003: 26) stelt dat het voorzorgsprincipe alleen werkt als men zich concentreert op één aspect van de situatie en de ogen sluit voor andere aspecten ervan. Het voorzorgsprincipe werkt dus een tunnelvisie in de hand. Het overheidsbeleid gedurende de coronacrisis bevestigt dit beeld. Toen in maart 2020 de coronacrisis in Nederland uitbrak, kopte een opiniestuk in de Volkskrant: ‘Laat paniek niet omslaan in obsessieve fixatie op risico’s’ (Van Ostaijen, 2020). Nu, vier jaar later, kunnen we de voorzichtige conclusie trekken dat dat wel is wat er gebeurde. In zijn eerste rapport over de aanpak van de coronacrisis concludeert de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat ‘de perspectieven en belangenvertegenwoordiging van de acute zorg en infectieziektebestrijding dominant’ waren, waardoor ‘het perspectief op bredere maatschappelijke effecten onderbelicht bleef’ (OVV, 2022: 215).3x Om een dergelijke ‘tunnelvisie’ in de toekomst te voorkomen, zal de regering zich in het vervolg voor de aanpak van de coronacrisis niet meer alleen laten adviseren door het uit virologen en medici bestaande Outbreak Management Team (OMT), maar ook door een Maatschappelijk Impact Team (MIT), dat gevraagd en ongevraagd advies zal geven over de sociaalmaatschappelijke en economische gevolgen van het coronabeleid (Kamerbrief met nadere uitwerking langetermijnaanpak COVID-19, 13 juni 2022, 7-8). In zijn derde en laatste rapport concludeert hij dat er een focus was en bleef bestaan op de IC-bezetting, ook toen de coronacrisis veranderde van een acute gezondheidscrisis in een grootschalige, langdurige maatschappelijke crisis (OVV, 2023: 15-16).
      De politiefunctie moet dus niet alleen meer dan voorheen rekenen op een crisis omdat de risicogevoeligheid van de samenleving is toegenomen. Ze moet bovendien kunnen omgaan met crisisbeleid dat door het voorzorgsprincipe het risico van eenzijdige overaccentuering in zich draagt.

    • 3 Hoe heeft het handhaven van de coronamaatregelen het profiel van het politiestraatwerk veranderd?

      De coronamaatregelen, zoals het verbod op groepsvorming, de verplichting om onderling afstand te houden, de avondklok en de verplichting een mondkapje te dragen, leidden tot een door de landelijke overheid opgelegde veranderde sociale orde. De maatregelen werden niet altijd en overal vanzelf nageleefd en moesten dan door de politie worden gehandhaafd. Dit veranderde het profiel van het politiestraatwerk.
      In politiestraatwerk heeft het wegverkeer van oudsher een groot aandeel (overtredingen, verkeerscontroles, kentekencontroles) (Stol et al., 2004). Politiestraatwerk in coronatijd speelde zich juist af binnen het sociale verkeer. De nadruk lag op het controlerend reguleren van de plaatselijke sociale orde en het omgaan met de met die orde gepaard gaande spanningen (overlast, ruzies, verdenkingen). Andere gedragingen, zoals verkeersovertredingen, winkeldiefstal, inbraak en openlijke geweldpleging maakten toen een kleiner deel van het politiewerk uit.
      Daarnaast ontstonden in coronatijd, deels gepland en deels al doende, nieuwe werkwijzen.4x Ook aan het bureau zijn werkregels aangepast, bijvoorbeeld om minder mensen tegelijk binnen te hebben, maar het werk aan het bureau valt buiten dit onderzoek. We kwamen diverse voorbeelden tegen, zoals: een winkeldief kon ‘administratief worden afgedaan’ om transport en ophouding aan het bureau te vermijden en daarmee de kans op een coronabesmetting te verkleinen; bij een reanimatie konden politiemensen volstaan met borstcompressie en aanwenden van de AED; het opnemen van een aangifte of getuigenverklaring kon telefonisch of online. Over sommige werkzaamheden werd naderhand geconcludeerd dat het eigenlijk blijvend anders kan (Ferwerda & Landman, 2021).
      Tot zover de invloed van de coronamaatregelen op het algemene profiel van het politiestraatwerk; nu gaan we in op politiestraatwerk waarbij corona specifiek een rol speelde. In de door ons afgenomen interviews noemden politiemensen drie soorten typische ‘coronagebeurtenissen’: 1) social distancing of ‘mensen uit elkaar houden’, 2) hulp verlenen bij gezondheidsproblemen zoals een onwel persoon en 3) gebeurtenissen met geweld tegen de politie, speciaal in de vorm van coronaspugers of -hoesters. De eerste groep is typerend voor politiestraatwerk tijdens de coronapandemie en was ook werkelijk nieuw in politiestraatwerk. Bij ‘hulp verlenen’ en ‘geweld tegen de politie’ was er nu weliswaar een andere context (corona), maar politiemensen konden niettemin in hun optreden terugvallen op bekende handelingsregels: wie in nood verkeert krijgt hulp; wie geweld tegen de politie gebruikt wordt aangehouden.
      Social distancing was voor de coronapandemie géén onderdeel van alledaags politiestraatwerk en dus hadden politiemensen geen routines voor het optreden daarbij. In maart 2020 werd de verplichting om anderhalve meter afstand van elkaar te houden landelijk ingevoerd. Politiemensen dienden toe te zien op de naleving ervan en konden voor een overtreding door een meerderjarige een boete van € 390 uitschrijven, wat de overtreder meteen een strafblad opleverde.5x Later in 2020 is de ‘coronaboete’ verlaagd naar € 95, zodat deze geen strafblad meer oplevert (Kamerbrief over handhaving coronaregels, 25 september 2020). Voor minderjarigen was de boete € 95 (wat geen strafblad opleverde). Politiemensen hebben van oudsher verschillende opties om te reageren op een overtreding, zoals bekeuren, waarschuwen, gedogen of negeren. Dit repertoire werd gedurende de coronapandemie nadrukkelijk aangevuld met de introductie van de officiële politiewaarschuwing, te registreren in het politiesysteem BVH (Basisvoorziening Handhaving). Indien iemand na een officiële waarschuwing weer met de politie in aanraking kwam wegens het overtreden van de anderhalvemeterregel, kon een collega dat terugvinden en een boete uitschrijven.
      Dit regelsysteem voor de handhaving (eerst waarschuwen dan verbaliseren) vulden politiemensen aan. Ze gebruikten om te beginnen hun discretionaire ruimte, wat hier inhoudt dat zij hun handhaving afstemmen op hun eigen oordelen omtrent wat in een bepaald geval en in hun werkomgeving juist politieoptreden is. Zo beëindigde de politie een (jongeren)feest in een bos de ene keer met overmacht, geweld en zo veel mogelijk processen-verbaal en een andere keer met enkele politiemensen en ludiek zwaailichtengebruik plus toestemming aan de dj om een laatste nummer te draaien. Verder noteerden we dat politiemensen niet alleen de nieuwe maatregelen (officiële waarschuwing, coronaboete) hanteerden, maar soms ook andere mogelijkheden inzetten om social distancing te bereiken, bijvoorbeeld het handhaven van een alcoholverbod in een te druk park. Het omgekeerde gebeurde ook: politiemensen gebruikten de nieuwe coronahandhavingsmogelijkheden bij het omgaan met oude problemen, zoals jeugdoverlast. De handhaving van social distancing werd dus in politiewerk ingepast volgens het principe dat de politie niet zozeer de wet handhaaft, maar eerder de wet gebruikt als instrument om de sociale orde te handhaven (Ericson, 1982). Dit principe van Ericson noemen we ‘instrumenteel pragmatisme’. Politiemensen maakten het handhaven van coronamaatregelen volgens dit principe vrij snel onderdeel van hun alledaagse praktijk.
      Politiemensen moesten ook maatregelen nemen om zichzelf te beschermen tegen het coronavirus. Enerzijds hielpen die hen om hun werk veilig te doen, anderzijds speelden die een complicerende rol. Voor politiemensen is contact maken met burgers essentieel. Een hand (of een boks) geven kan de eerste spanning doorbreken, een schouderklopje kan iemand geruststellen. Afstand houden en het gebruik van beschermingsmiddelen dwarsboomden dat positief aanwenden van fysieke nabijheid. Verder beperkte het gebruik van beschermingsmiddelen de bewegingsvrijheid die soms nodig is, zeker bij een aanhouding of wanneer politiemensen bij een onwel persoon eerder ter plaatse zijn dan de ambulance. In geval van een reanimatie vonden politieagenten geregeld dat het aantrekken van beschermingsmiddelen (zoals mondkapje en overall) te tijdrovend was.
      Daarnaast speelde een rol dat het gebruik van dit soort uitrustingsstukken het geven van een adequate voorstelling van ‘de politie’ in de weg zit (Goffman, 1959). Het maakte de voorstelling afstandelijk, onhandig en soms zelfs voor burgers beangstigend – alles wat een goede politieman of -vrouw nu juist niet als voorstelling van ‘de politie’ wil geven. De politiemensen redden de presentatie door de hulpmiddelen niet te gebruiken, zich voor het gebruik ervan te verontschuldigen of de hulpmiddelen zodra dat kon weer op te bergen.
      Er is ook een andere kant aan deze medaille. Zo vertelde een agent ons het soms wel prettig te vinden afstand te houden, bijvoorbeeld bij mensen met achterstallige verzorging of die verslaafd zijn. Ook uit ander onderzoek komt naar voren dat ‘de manier waarop er tijdens corona met afstand en hygiëne is omgegaan’ als nieuwe werkwijze meegenomen zou kunnen worden (Ferwerda & Landman, 2021: 32). Desinfectiemateriaal in ieder politievoertuig lijkt vanaf nu in elk geval een standaardvoorziening.
      Wat we dus zien, is dat de politiefunctie door de coronacrisis niet enkel een andere inhoudelijke focus kreeg (‘mensen uit elkaar houden’), maar dat zij ook zelf door de crisis geraakt werd en zichzelf als het ware opnieuw moest uitvinden.

    • 4 Hoe zijn politiemensen aangestuurd in de handhaving van de coronamaatregelen?

      In politiestraatwerk spelen protocollen of handelingsregels een belangrijke rol. Die kunnen vastliggen in beleid en/of verankerd zijn in politiecultuur of -routine. Bij een handelingsregel hoort informatie die daarin wordt toegepast: ‘als dit nu het geval is, doe ik dat’. In die zin zijn aansturing (handelingsregels) en informatie onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom gaan we nu eerst in op hoe politiemensen zijn geïnformeerd.
      Bij aanvang van de coronapandemie kregen politiemensen voldoende informatie over corona en wat van hen in hun straatwerk werd verwacht, al kwam het wat traag op gang en was het soms veel en veranderlijk (vanwege elkaar snel opvolgende noodverordeningen). De informatie kwam in hoofdzaak van de leiding en via de geijkte wegen: de mail en de briefing. In één team maakte de leiding hiervoor aanvullend een whatsappgroep, wat ook goed werkte.6x Toen was de communicatie-app ‘BBM Enterprise’ bij de politie nog niet ingevoerd. De instructies en richtlijnen die politiemensen meegekregen vanuit de eigen leiding werden meestal als duidelijk ervaren (Bouwmeester et al., 2021: 12).
      Bij het optreden na een melding, kregen politiemensen als regel van de meldkamer te horen of er (vermoedelijk) sprake was van corona. De meldkamer vroeg de melder daarnaar (‘coronatriage’). Tijdens het optreden kregen de politiemensen in de regel van burgers nog aanvullende informatie over corona. Soms memoreerde de meldkamer het coronaprotocol of herinnerde aan het dragen van beschermingsmiddelen, maar stuurde de wijze van optreden verder niet aan. Dit strookt met de begeleidende en coördinerende rol die de meldkamer heeft ten opzichte van de politiemensen op straat (zie art. 25b Politiewet). Die wat sturing betreft terughoudende taak van de meldkamer is er vanwege de ruimte die politiemensen nodig hebben om in te kunnen spelen op wat zij aantreffen. Ook in coronatijd beslisten politiemensen dus zelf over de wijze van optreden, rekening houdend met de kaders van wetgeving en politiebeleid. Soms nam een ter plaatse gekomen chef een beslissing.
      De opmerkelijkste verandering in handelingsregels is het gaan gebruiken van de eerder genoemde officiële politiewaarschuwing. Dit was landelijk politiebeleid. Deze introductie is opmerkelijk, omdat het principe ‘1e keer waarschuwen – waarschuwing registreren in een computersysteem – 2e keer repressief optreden’ reeds decennia oud is (Stol, 1996). Door politiemensen werd het echter eerder niet zo gedaan (Stol et al., 2004). Dat zij dit nu wel deden, heeft vermoedelijk verschillende oorzaken. Ten eerste was de angst voor corona nog groot. Ten tweede leverde in de onderzoeksperiode (maart-mei 2020) de boete voor het overtreden van de coronamaatregelen een strafblad op, wat het voor politiemensen niet eenvoudig maakte om meteen de eerste keer te bekeuren, vooral niet daar overtreders vaak ‘gewone burgers’ waren. Ten derde hechten politiemensen aan duidelijke handelingsregels die overal op gelijke wijze worden toegepast. Daarmee beweren we geenszins dat het systeem van officiële waarschuwingen altijd consequent zou zijn gehanteerd, maar zo is wel te begrijpen dat het überhaupt van de grond kwam. Dat het systeem van officiële waarschuwingen in gebruik kwam via handhavingsbeleid van bovenaf, toont dat het optreden van politiemensen in een crisis in elk geval tot op zekere hoogte kan worden beïnvloed of, zo men wil, aangestuurd.
      Consequente beleidsuitvoering is ingewikkeld, omdat dit op gespannen voet staat met de discretionaire ruimte van politiemensen. Deze spanning tussen uniformiteit en maatwerk was tekenend voor het handhaven van coronamaatregelen. Lokaal maatwerk in handhaving is er altijd, zelfs maatwerk per incident, en is ook noodzakelijk in een samenleving waarin ‘gebiedsgebonden politie’ de heersende politiefilosofie is. Politiemensen weten dat als geen ander en werken daarmee. Tevens hebben ze last van verschillen in de handhaving, omdat mensen in de samenleving via digitale weg razendsnel met elkaar communiceren en uitzonderingen met elkaar delen en becommentariëren, vaak in kritische zin. Hier lijkt de mogelijkheid tot het leveren van maatwerk uitgedaagd te worden door de digitalisering en het daarmee toegenomen communicatievermogen van burgers. Die kunnen eenvoudig na een gebeurtenis een maatschappelijke discussie voeren over de twee zwaarwegende principes ‘gelijke behandeling’ en ‘rekening houden met elkaar en elkaars omstandigheden’, en van daaruit een oordeel geven. De handhaving van coronamaatregelen was vaak een balanceeract tussen die twee principes en aangezien daar al snel kritiek op mogelijk is – ter verdediging van het principe dat men geschonden acht – was politiestraatwerk onder corona een precaire aangelegenheid. De roep van politiemensen om zowel uniforme handhaving als discretionaire ruimte is op te vatten als een vraag om aandacht voor dit probleem.
      Het spanningsveld tussen ‘gelijke behandeling’ en ‘rekening houden met elkaar’ duikt in verschillende gedaanten op. Lastig is vooral wanneer het gaat om groepen en bovendien emoties een rol spelen. Op 1 juni 2020 was de Black Lives Matter-demonstratie op de Dam die, tot ongenoegen van politiemensen, niet werd ontbonden ondanks het niet houden van voldoende afstand. Terpstra en Salet (2020: 21) noteren dat het bevoegd gezag de politie tijdens corona een dubbele boodschap gaf: ‘Enerzijds wordt gevraagd de naleving van anticoronaregels te controleren, anderzijds wordt van de politie gevraagd fundamentele rechten te beschermen, zoals het recht op vrije meningsuiting bij demonstraties tegen het anticoronaregime.’ De balanceeract van de politie herbergt verschillende dimensies: landelijk eenvormig handhaven van social distancing, landelijk eenvormig ruimte geven aan emoties en demonstraties tegen coronamaatregelen, waarbij social distancing haast als vanzelf in het gedrang komt, én zorg dragen voor de lokale sociale orde en daarbij landelijke regels afwegen tegen wat lokaal juist, rechtvaardig en redelijkerwijs haalbaar is. Dit is een balanceeract tussen veiligheid en vrijheid.
      Het vorenstaande toont dat de politiefunctie moest worden uitgevoerd in een spanningsveld tussen enerzijds landelijke aansturing gericht op gelijke behandeling van iedereen en anderzijds het rekening houden met emoties en lokale omstandigheden.

    • 5 Welke ethische dilemma’s ervoeren politiemensen in het politiestraatwerk onder corona?

      Politiemensen die onder corona hun straatwerk deden, wijzen op de daarmee gepaard gaande ethische dilemma’s. Geregeld ging het er dan om dat de politiemensen hun werk naar hun eigen opvatting niet goed genoeg konden doen. Een ander type ethische kwestie ontstond niet zozeer door het niet kunnen leveren van ‘goed politiewerk’, maar doordat politiemensen een maatschappelijk dilemma zagen. In politiestraatwerk speelt het afwegen van maatschappelijke belangen en individuele belangen van burgers een rol en onder corona was niet altijd meer duidelijk wat de goede balans is. Politiemensen hadden soms te doen met de personen waartegen ze optraden en toonden begrip voor hun situatie, zoals kleine ondernemers die probeerden hun brood te verdienen en jongeren die wilden samenzijn. Vanuit moreel perspectief draait het hier zowel om de vraag ‘doe ik het wel goed’ als om de vraag ‘zijn de regels wel goed’? In essentie gaat het om een spanning tussen veiligheid en vrijheid, in dit geval: voorkomen van virusoverdracht versus mogen gaan en staan waar je wil.
      Ook de hiervoor besproken eenvormigheid van het politieoptreden leidde tot ethische dilemma’s. Politiemensen hechten aan consistent en consequent optreden, liefst regionaal of beter nog landelijk, én ze hechten minstens zo sterk aan hun discretionaire ruimte om te bepalen of zij in een bepaald geval wel of niet corrigerend optreden en zo ja hoe. Die twee voluit te realiseren is natuurlijk een onmogelijkheid en hiermee wijzen politiemensen de facto op een bron van spanning op ethisch vlak. Trachten te voldoen aan beide eisen, is een evenwichtskunst. Wanneer de politieleiding of het bevoegd gezag besloot om in een bepaald geval de coronamaatregelen niet te handhaven, zoals bij een demonstratie of bij voetbalsupporters, zat dat politiemensen al gauw niet lekker. Het strookte niet met hun gevoel voor consistent optreden en zij mochten vervolgens dat gedogen ook nog eens in hun contacten met burgers uitleggen. Dat (voormalig) minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid tijdens zijn bruiloft zelf de coronamaatregelen schond, vonden politiemensen ook ongelukkig.
      Politiemensen brachten ‘ethiek in politiestraatwerk onder corona’ vooral in verband met wat de politie niet deed (vanwege corona niet kon doen) en niet zozeer met wat de politie wél deed. Daarop zijn twee uitzonderingen. De eerste betreft privacy. Een typische corona-ethiekkwestie betrof de vraag of politiemensen, indien ze wisten dat een aangehouden verdachte corona-positief was, dit door moesten geven aan mensen met wie de verdachte fysiek contact had gehad, bijvoorbeeld zijn slachtoffers. We hoorden niet over bijbehorend beleid met handelingsregels hieromtrent. Politiemensen vonden steeds een ad hoc werkwijze, voor zover we hoorden in overleg met hogerhand. De tweede was politieoptreden tegenover jongeren. Politiemensen gaven opvallend veel voorbeelden van politiestraatwerk onder corona waarbij jongeren waren betrokken. Niet vreemd, want juist jongeren zijn graag en veel samen – terwijl samenzijn nu juist niet mocht. De meeste bekeuringen en waarschuwingen werden uitgedeeld aan jongvolwassenen tussen de 18 en 22 jaar (Bouwmeester et al., 2021: 42). In ons onderzoek gebruikte een politieman in dit verband de term ‘leeftijdprofileren’, waarmee hij doelde op extra politietoezicht op mensen vanwege hun leeftijd (18-30 jaar).
      Politiemensen ontmoetten ethische dilemma’s, omdat ze moesten optreden tegen mensen van wie zij zich afvroegen of hun gedrag wel strafwaardig was, of dit wel de ‘doelgroep’ van de politie was, omdat ze met dit gedrag onder andere omstandigheden niets fout zouden doen. Waar het wringt, toont het werk van Young (1991). Hij beschrijft als antropoloog hoe in Newcastle, waar hij als politieman werkt, politiemensen burgers classificeren. De harde kern van de politiedoelgroep zijn de ‘prigs’, de asocialen en criminelen, randfiguren en uitschot, veelal van bekende of beruchte families die van generatie op generatie behoren tot deze doelgroep. Daarnaast is er een groep met lichtere gevallen zoals first offenders, en tot slot de nette burgerij waarmee de politie doorgaans niets van doen heeft. In termen van Young betekent corona dat politiemensen ineens nette burgers als ‘prigs’ moeten gaan zien en behandelen. ‘Dáárvoor ben ik niet bij de politie gegaan’ is een adequate samenvatting die één van onze respondenten gaf en wat in elk geval een deel van de politiemensen hierover ervaart.
      Geregeld ervoeren politiemensen een persoonlijk ethisch dilemma. Niet zelden behoorden zij of hun directe familie tot de groep mensen die extra kwetsbaar zijn bij een besmetting, maar gezien hun werk konden zij niet binnen blijven of op veilige afstand toekijken. Politiestraatwerk onder corona bracht hen aldus in een lastige spagaat tussen de verantwoordelijkheid die zij voelden richting zichzelf of hun naasten en de verantwoordelijkheid die zij voelden voor hun werk.
      Tot slot kwamen we ethische dilemma’s tegen die te maken hebben met wat we eerder ‘instrumenteel pragmatisme’ noemden. Politiemensen handhaven niet zozeer de wet, maar gebruiken de wet eerder als instrument om de maatschappelijke orde in hun werkgebied te handhaven (Ericson, 1982). De ethische kwestie hierbij is dat politiemensen steeds een juridisch en maatschappelijk aanvaardbare verbinding moeten leggen tussen handhavingsdoelen en de inzet van wettelijke instrumenten. We kregen diverse voorbeelden daarvan, zoals het bekeuren voor iets anders dan overtreding van een coronamaatregel, bijvoorbeeld omdat ‘fietsen zonder licht’ of ‘fietsend je mobiel vasthouden’ eenvoudiger is te omschrijven dan het niet houden van anderhalve meter afstand en bovendien niet een boete van € 390 plus strafblad opleverde. Het kon ook gaan om het bekeuren van hangjongeren voor overtreding van de anderhalvemeterregel, omdat de politiemensen daarmee nu een grond hadden om de jongeren te bekeuren in plaats van enkel hun ID’s te controleren. Politiemensen handhaafden dus niet alleen de coronamaatregelen, ze voegden die regels ook toe aan hun gereedschapskist met instrumenten die zij gebruikten om de maatschappelijke orde te handhaven, en ze gebruikten ándere instrumenten uit die kist om coronamaatregelen te handhaven als dat op dat moment beter paste in hun handhaven van de maatschappelijke orde.
      Veel van de ethische dilemma’s hebben betrekking op de bredere maatschappelijke effecten van de coronacrisis die onderbelicht bleven. Ze staan daarmee in relatie tot de tunnelvisie die was ontstaan in het overheidsbeleid ten aanzien van corona. Met name de voor coronatijd specifieke ethische vraag of het goed was om op te treden tegen mensen die gedrag vertoonden dat voor (en na) die tijd niet strafwaardig was, is hiervan een voorbeeld. Dit is problematisch, omdat bij een professional die, onder druk van politiek of samenleving, in zijn of haar werk iets heeft gedaan dat strijdig is met de eigen morele opvattingen, ‘moral injury’ of morele verwonding kan ontstaan. Er bestaat geen eenduidige definitie van dit begrip (Eikenaar, 2022). De politie definieert het als ‘morele en ethische vragen, identiteitsvragen en levensvragen die bij medewerkers opkomen in en door het politiewerk’ (Kamerstukken II, 2019/20, Aanhangsel, 2569). Wel kan morele verwonding grote gevolgen hebben. Het kan leiden tot gevoelens van schuld, schaamte, boosheid en verraad, waardoor psychische, spirituele en sociale problematiek kan ontstaan.7x Op dit moment loopt er een transdisciplinair NWO NWA-project van de Radboud Universiteit Nijmegen, de Nederlandse Defensie Academie, de Politieacademie, het Nederlands Veteraneninstituut en het ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum naar moral injury, zie https://projectmoralinjury.nl/nwa.
      We zien, kortom, dat voorzorgsmaatregelen zoals de coronamaatregelen al snel gepaard gaan met ethische dilemma’s. Op het abstractieniveau van de politiefunctie zijn de prangendste het nemen van repressieve maatregelen tegen ‘gewone burgers’ en, daarmee verweven, het hanteren van één strikte maatstaf en tegelijk inspelen op bijzondere of plaatselijke omstandigheden.

    • 6 Tot besluit: lessen uit de coronacrisis

      De coronacrisis kan niet los gezien worden van de aard van onze complexe maatschappij. De risicogevoeligheid neemt toe, omdat ongrijpbare risico’s de als cruciaal ervaren hoogtechnologische infrastructuur bedreigen. Tegelijkertijd neemt de risicotolerantie af, waardoor steeds meer getracht wordt te voorkomen dat deze risico’s zich verwezenlijken. Er ontstaat derhalve een controle- of voorzorgcultuur die een tunnelvisie in de hand werkt: er wordt dermate gefocust op het risico dat voorkomen moet worden, dat de bredere maatschappelijke effecten van de voorzorgsmaatregelen uit het oog worden verloren. Dit was ook zichtbaar gedurende de coronacrisis.
      De landelijk afgekondigde voorzorgsmaatregelen die het risico op verspreiding van het coronavirus moesten voorkomen, de coronamaatregelen, werden gehandhaafd door politieagenten op straat. Dit veranderde het profiel van het politiestraatwerk, dat meer betrekking kreeg op het alledaagse sociale verkeer, niet het maatschappelijk domein waar politieagenten zich vanuit hun functie van handhaving van de rechtsorde en hulpverlening normaliter op focussen. Mede hierdoor werden politieagenten op het lokale niveau van hun werkgebied geconfronteerd met de bredere maatschappelijke effecten van de coronamaatregelen die de landelijke overheid uit het oog was verloren. Dit leidde geregeld tot ethische dilemma’s. Het meest kenmerkende ethische dilemma was de vraag of het goed was te moeten optreden tegen mensen die gedrag vertoonden dat voor (en na) die tijd niet strafwaardig was. Welke lessen kunnen nu worden getrokken aangaande de politiefunctie in crisistijd?
      Politieagenten stellen vaak dat de politie beter voorbereid had kunnen zijn op de coronacrisis en dat er bijvoorbeeld scenario’s en draaiboeken klaar hadden moeten liggen. Wanneer politiemensen vragen om scenario’s en draaiboeken, impliceert dat echter niet de vraag naar strikte voorschriften, want politiemensen wensen tegelijk discretionaire ruimte in hun optreden. ‘Eenvormig politieoptreden’ betekent dus niet ‘overal hetzelfde’, maar eerder ‘overal hetzelfde, indachtig de principes van gebiedsgebonden politie’. De focus van de politie is dan niet zozeer gericht op ‘landelijke regels handhaven’, maar meer op datgene doen wat de lokale gemeenschap (‘gebiedsgebonden’ immers) helpt om door de crisis te komen, hetgeen in een stadswijk ander optreden vergt dan in een buitengebied en in een uitgaansgebied ander optreden dan in een woonwijk. De voorbereiding op ‘de volgende keer’ zal daarom in eerste instantie vooral antwoorden moeten geven op vragen omtrent uitgangspunten, zoals ‘In hoeverre hanteren we een landelijke aanpak en in hoeverre lokaal maatwerk en wat is in dat geval de lokale speelruimte?’, ‘Is er ruimte voor lokale experimenten?’ en ‘Welke rol neemt de politie in bij de crisisbeheersing?’ In zijn derde rapport beveelt de Onderzoeksraad voor Veiligheid aan om tijdens een volgende langdurige crisis regelmatig te reflecteren op de gekozen doelstellingen, te beoordelen of ze nog passend zijn bij het verloop van de crisis en ze, indien nodig, aan te passen (2023: 21). De politie zou daar een rol in kunnen spelen door bijvoorbeeld experimenten, die tot doel hebben een andere aanpak te testen, te begeleiden.
      We komen hiermee, op hoofdlijnen, tot twee conclusies over de politiefunctie in crisistijd. Ten eerste vergt de politiefunctie maatwerk. Het is zaak de politie niet eendimensionaal te positioneren als zwaardmacht die landelijke maatregelen handhaaft, maar als handhavingsorgaan die de samenleving waarin zij werkt helpt om door de crisis te komen. De Nederlandse politie baseert zich op ‘gebiedsgebonden politiewerk’ en is aldus als het ware ook voorbereid op het tijdens een crisis vervullen van een handhavende rol die is afgestemd op de buurten en wijken waarin zij werkt en dus ook op de doelgroepen waarmee zij werkt. Wanneer de landelijke overheid bij een crisis haar politie desondanks in hoofdzaak ziet als landelijk instrument voor het op uniforme wijze handhaven van voorzorgsmaatregelen, gebruikt zij als het ware gereedschap dat daarvoor niet is gemaakt, wat al snel fricties oplevert. Lokaal maatwerk past beter bij de Nederlandse politie, evenals lokaal overleg en lokale experimenten om te ontdekken wat wél kan en die daarmee perspectief bieden, onder gezag van de burgemeester. Bij een landelijke uniforme aanpak heeft alles wat elders een keer wordt toegestaan of verkeerd gaat een polariserende werking (‘daar mag het wel’, ‘de minister doet het ook’). Lokaal maatwerk is daar minder gevoelig voor. Ruimte voor lokale accenten binnen de landelijke kaders zal niet automatisch betekenen dat het lokale beleid dus wel door alle politiemensen altijd consequent wordt gevolgd. Het is namelijk niet enkel het (lokale) handhavingsbeleid dat bepaalt hoe politiemensen in een bepaalde situatie optreden. Persoonlijke omstandigheden en overtuigingen, en in geval van een pandemie persoonlijke kwetsbaarheden, spelen daarbij ook een rol, zo zagen we.
      Dat laatste brengt ons bij de tweede conclusie: binnen de politie dient expliciet de discussie te worden gevoerd over de ethische dilemma’s die het handhaven van voorzorgsmaatregelen met zich meebrengt. Waar het kenmerkend is voor voorzorgsmaatregelen dat andere aspecten dan het risico dat ze beogen te voorkomen uit het oog worden verloren, is het kenmerkend voor het politiestraatwerk dat politieagenten daarmee juist worden geconfronteerd. Het is belangrijk dat zij daarover (blijven) praten. Dat kan in de formele setting van een moreel beraad, maar het kan ook een punt van aandacht zijn tijdens de debriefing of een informeel onderwerp van gesprek tijdens een koffie- of lunchpauze. Enerzijds zorgt dat ervoor dat politieagenten geen morele verwondingen oplopen, anderzijds helpt dat ook om het maatwerk te leveren waar de samenleving behoefte aan heeft.

    • Literatuur
    • Beck, U. (1992 [1986]) Risk Society. Towards a New Modernity. London: Sage.

    • Beck, U. (2002) The Terrorist Threat: World Risk Society Revisited. Theory, Culture & Society, 19(4), 39-55.

    • Beleidsdraaiboek Influenzapandemie (2004) Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Landelijke Coördinatiestructuur Infectiebestrijding, te raadplegen op: http://docplayer.nl/16697226-Beleidsdraaiboek-influenzapandemie.html.

    • Borgers, M. & E. van Sliedregt (2009) The meaning of the precautionary principle for the assessment of criminal measures in the fight against terrorism. Erasmus Law Review, 2(2), 171-195.

    • Bouwmeester, J., F. ten Doeschot, L. van Noort, G. van Straaten & A. Vlaanderen (2021) Handhaving van coronagedragsregels in de periode maart tot en met november 2020. I&O Research.

    • Buruma, Y. (2005). De dreigingsspiraal. Onbedoelde neveneffecten van misdaadbestrijding. Boom Juridische uitgevers.

    • Commission of the European Communities (2000) Communication from the Commission of 2 February 2000 on the precautionary principle (COM (2000) 1). Te raadplegen op: http://europa.eu/legislation_summaries/consumers/consumer_safety/l32042_en.htm.

    • De Kimpe, S. (2020) Politionele handhaving van een pandemie: tijd om COP terug van stal te halen?. Panopticon, 41(5), 441-447.

    • Eikenaar, T. (2022) Relating to moral injuries: Dutch mental health practitioners on moral injury among military and police workers. Social Science & Medicine, 298, 114876.

    • Ericson, R.V. (1982) Reproducing Order: a Study of Police Patrol Work. Toronto: University of Toronto Press.

    • Ferwerda, H. & W. Landman (2021) Wat nemen we mee? Blauwe vakontwikkeling in de basisteams tijdens Covid-19 en lessen voor de toekomst. Politie Nederland, portefeuille GGP.

    • Garland, D. (2001) The Culture of Control. Crime and Social Order in Contemporary Society. Oxford: Oxford University Press.

    • Goffman, E. (1959) The presentation of self in everyday life. New York: Anchor Books.

    • Kamerstukken II (2019/2020) Kamerstukken II 2019/20, Aanhangsel van de Handelingen. Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden, 2569.

    • Kortleven, W.J. (2013) Voorzorg in Nederland. Ontwikkelingen in de maatschappelijke omgang met kindermishandeling, verkeersonveiligheid en genetische modificatie. Oisterwijk: Wolf Legal Publishers.

    • Mill, J.S. (1865) On Liberty. London: Longmans, Green and Co.

    • Ministerie van VWS (2022) Kamerbrief met nadere uitwerking lange termijnaanpak COVID-19. Kamerstukken II 13 juni 2022, 25295, nr. 1883.

    • Onderzoeksraad voor Veiligheid (2022) Aanpak coronacrisis. Deel I: tot september 2020. Den Haag. Te raadplegen op www.onderzoeksraad.nl.

    • Onderzoeksraad voor Veiligheid (2023) Aanpak coronacrisis. Deel 3: januari 2020-september 2022. Den Haag. Te raadplegen op www.onderzoeksraad.nl.

    • Ostaijen, M.M.A.C. van, Laat paniek niet omslaan in obsessieve fixatie op risico’s. de Volkskrant, 16 maart 2020.

    • Pieterman, R. (2008) De Voorzorgcultuur. Streven naar veiligheid in een wereld vol risico en onzekerheid. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

    • Ramsay, G. (2000) Intensive care: een korte geschiedenis maar een grote toekomst. Maastricht University. doi.org/10.26481/spe.20000204gr

    • Schmidt, A. (2018) Politie-inzet tijdens de vluchtelingencrisis: governance dilemma’s in perspectief. Cahier Politiestudies, 47(2), 157-172.

    • Stol, W.Ph. (1996) Politieoptreden en informatietechnologie. Over sociale controle van politiemensen. Lelystad: Koninklijke Vermande.

    • Stol, W.Ph. & W. Bantema (2021) Lokaal bestuur in een digitaliserende samenleving. Essay over een stap in de ontwikkeling: een handelingskader. Leeuwarden: NHL Stenden.

    • Stol, W.Ph. & L. Strikwerda (2017) Strafrechtspleging in een digitale samenleving. Den Haag: Boom juridisch.

    • Stol, W.Ph., L. Strikwerda, S. Westers & W. Schreurs (2023) Politiestraatwerk onder corona. Verbinding tussen landelijk beleid en lokale gemeenschap. Den Haag: Sdu.

    • Stol, W.Ph., A.Ph. van Wijk, G. Vogel, B. Foederer & L. van Heel (2004) Politiestraatwerk in Nederland. Noodhulp en gebiedswerk: inhoud, samenhang, verandering en sturing. Zeist: Kerckebosch bv.

    • Sunstein, C.R. (2003) Beyond the Precautionary Principle. John M. Olin Law & Economics Working Paper No. 149, Public Law and Legal Theory Working Paper No. 38 (2003). Te raadplegen op http://ssrn.com/abstract_id=307098.

    • Vugs, R. (2002) In veel huizen wordt gerouwd. De Spaanse griep in Nederland. Soesterberg: Uitgeverij Aspekt.

    • Worobey, M. et al. (2022) The Huanan Seafood Wholesale Market in Wuhan was the early epicenter of the COVID-19 pandemic. Science 377, 951-959. doi.org/10.1126/science.abp8715

    • Young, M. (1991) An Inside Job. Policing and Police Culture in Britain. Oxford: Clarendon Press.

    • Zedner, L. (2007) Pre-crime and Post-criminology. Theoretical Criminology, 11(2), 261-281.

    Noten

    • 1 Voor een wat uitgebreidere toelichting op de term, zie Stol, Jansen en Landman, elders in dit nummer.

    • 2 De dominante theorie is dat het coronavirus van dier op mens is overgegaan (Worobey et al., 2022). Maar er bestaat ook een theorie dat het ‘ontsnapt’ zou zijn uit het Wuhan Institute of Virology, waar onderzoek wordt gedaan naar (technologisch geconstrueerde mutaties van) coronavirussen. Het coronavirus zou dan, net als de milieu- en volksgezondheidsrisico’s waarover Beck schreef, wel zijn oorsprong vinden in technologie.

    • 3 Om een dergelijke ‘tunnelvisie’ in de toekomst te voorkomen, zal de regering zich in het vervolg voor de aanpak van de coronacrisis niet meer alleen laten adviseren door het uit virologen en medici bestaande Outbreak Management Team (OMT), maar ook door een Maatschappelijk Impact Team (MIT), dat gevraagd en ongevraagd advies zal geven over de sociaalmaatschappelijke en economische gevolgen van het coronabeleid (Kamerbrief met nadere uitwerking langetermijnaanpak COVID-19, 13 juni 2022, 7-8).

    • 4 Ook aan het bureau zijn werkregels aangepast, bijvoorbeeld om minder mensen tegelijk binnen te hebben, maar het werk aan het bureau valt buiten dit onderzoek.

    • 5 Later in 2020 is de ‘coronaboete’ verlaagd naar € 95, zodat deze geen strafblad meer oplevert (Kamerbrief over handhaving coronaregels, 25 september 2020).

    • 6 Toen was de communicatie-app ‘BBM Enterprise’ bij de politie nog niet ingevoerd.

    • 7 Op dit moment loopt er een transdisciplinair NWO NWA-project van de Radboud Universiteit Nijmegen, de Nederlandse Defensie Academie, de Politieacademie, het Nederlands Veteraneninstituut en het ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum naar moral injury, zie https://projectmoralinjury.nl/nwa.