Criminele inmenging in het mkb: casusonderzoek naar de faciliterende rol van bonafide ondernemingen in het criminele bedrijfsproces
-
1 Inleiding
Met het begrip ondermijning is de maatschappelijke aandacht voor de aanwezigheid en impact van georganiseerde criminaliteit in Nederland in een stroomversnelling gekomen. Zo verschenen er recentelijk talloze publicaties met in het bijzonder aandacht voor de maatschappelijke effecten van georganiseerde misdaad (o.a. Tops & Tromp, 2016; Endedijk, 2017; Lam, Van der Wal & Kop, 2018). Het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) definieert ondermijning als een ‘economisch gedreven maatschappelijk fenomeen waarbij de verwevenheid tussen boven- en onderwereld een belangrijk kenmerk is’ (LIEC, 2019). Met dit artikel proberen wij concreter zicht te bieden op hoe deze verwevenheid tussen onder- en bovenwereld specifiek in de context van bonafide (mkb-)bedrijven tot stand komt en vorm krijgt. Het begrip ‘criminele inmenging’ stellen wij hierbij centraal.
Het ‘ondermijnende effect’ van verwevenheid tussen boven- en onderwereld richt zich op de samenleving en maatschappelijke fundamenten. Drugscriminaliteit kan resulteren in een aangetast rechtsgevoel bij burgers, corrumpering van het legale financieel stelsel wanneer de criminele verdiensten hierin terugvloeien en een aangetaste ecologie als drugsafval in de natuur gedumpt wordt (Lam, Van der Wal & Kop, 2018). Ondermijning is in deze redenering naast een activiteit vooral een effect. Door deze brede kijk op het fenomeen lijkt het ondermijningsdebat minder specifiek oog te hebben voor de wijze waarop verweving plaatsvindt. Zo is er nog beperkt zicht op en overzicht van de verschillende manieren waarop verwevenheid concreet tot stand komt. Eerder werd in dit tijdschrift geconcludeerd dat het ondermijningsbegrip op operationeel niveau een verlammend effect dreigt te hebben (Boutellier et al., 2020). Mogelijk dat een nog beperkte blik op de manieren waarop verwevenheid in de praktijk wordt gerealiseerd dit mede verklaart.
Ondermijnende criminaliteit vindt plaats op de raakvlakken tussen boven- en onderwereld. Criminelen zijn voor een succesvolle uitvoering van criminele bedrijfsprocessen (deels) afhankelijk van reguliere bedrijfsprocessen in de bovenwereld. Kolthoff en Khonraad (2016) zien verwevenheid als een interactief proces waarbij sprake is van tweezijdig handelen. Enerzijds zoekt de onderwereld naar kansen om zich te verweven, anderzijds biedt de bovenwereld op haar beurt gelegenheid zodat criminelen malafide activiteiten kunnen uitoefenen. In recente onderzoeksrapporten naar de Rotterdamse haven (Staring et al., 2019), Schiphol (Van Wijk et al., 2020), de autoverhuurbranche (Van Leiden, Wolsink & Ferwerda, 2019) en de transport- en logistieke sector (Bervoets et al., 2020) beschrijven auteurs concrete voorbeelden hoe bonafide bedrijven een faciliterende rol spelen bij criminele activiteiten. Deze onderzoeksrapporten bieden onderbouwing aan de redenering dat een strikte scheiding tussen onderwereld en bovenwereld niet gemakkelijk is vast te stellen en vooral een analytische betekenis heeft (Te Pest et al., 2012). Er wordt dan ook gesproken over een ‘schemergebied’ tussen beide werelden (Tijhuis, 2006) of zelfs een derde ‘hybride wereld’ waarbij ‘zo nu en dan kenmerken uit het legale domein en dan weer kenmerken uit het illegale domein dominant zijn’ (Van Baaren, 2008 in: Te Pest et al., 2012). Legale actoren die acteren in dit schemergebied, waaronder bonafide bedrijven, kunnen worden misbruikt door criminele organisaties of zelf van een samenwerking met criminelen profiteren. Fijnaut en collega’s (1996) spraken dan over respectievelijk parasitaire en symbiotische relaties.
In deze bijdrage doen wij verslag van een onderzoek naar ‘criminele inmenging’ in de context van bonafide (mkb-)bedrijven. Daar waar de georganiseerde criminaliteit gebruikmaakt van bonafide bedrijven voor de facilitering van criminele bedrijfsprocessen, vindt verwevenheid in de vorm van criminele inmenging plaats. In dit artikel definiëren en conceptualiseren we het begrip criminele inmenging in de context van het bedrijfsleven. Daarbij onderscheiden we drie specifieke vormen hoe bedrijven als facilitator kunnen optreden bij criminele activiteiten. Dit achten we relevant, omdat er nog weinig inzicht is in hoe verweving tussen georganiseerde criminaliteit en bonafide bedrijven tot stand komt. Dit beperkt zowel het discours van onderzoek als de operationele aanpak van dit fenomeen. Door het begrip criminele inmenging in de context van bonafide bedrijven te definiëren en te operationaliseren in diverse vormen, willen we specifieker zicht bieden op welke manieren de georganiseerde criminaliteit gebruik kan maken van een onderneming voor de verwezenlijking van criminele activiteiten. Dit schijnt licht op de potentiële vehikelfunctie van ondernemingen bij criminele activiteiten en kan inzicht geven in de manieren waarop de georganiseerde criminaliteit die potentiële vehikelfunctie aanwendt.
Criminele inmenging is als begrip eerder opgedoken in onder andere onderzoek naar amateursportverenigingen (Bruinsma et al., 2020). Het aanverwante begrip ‘criminele beïnvloeding’ is recent toegepast in de context van het lokale openbaar bestuur (Winter et al., 2017). Beide conceptualisaties bieden relevante aanknopingspunten die we in dit artikel meenemen, maar het biedt voor een toepassing in de context van het bedrijfsleven nog onvoldoende houvast om het fenomeen criminele inmenging passend te verwoorden. Spreken we over criminele inmenging in bonafide bedrijven, dan doelen we op ondernemingen met reguliere verdienmodellen en een legitiem karakter, zonder crimineel oogmerk. De onderneming dient nadrukkelijk niet om georganiseerde criminaliteit te faciliteren. De gehanteerde demarcatie tussen bonafide en malafide maken we op basis van de intentie van de onderneming. De doelgroep betreft ondernemingen die geen doelbewuste intentie hebben om faciliterend te zijn aan criminele activiteiten. In de paragrafen 3 en 4 lichten we dit toe. Ondernemingen met een intentie tot het faciliteren van criminaliteit, ondernemingen met een crimineel oogmerk en illegale ondernemingen vallen buiten de scope van dit artikel.
In paragraaf 2 schetsen we de relevante theoretische achtergrond. Paragraaf 3 biedt een methodebeschrijving en een definitie van het begrip criminele inmenging. Voor deze definiëring en conceptualisering van het begrip criminele inmenging maken we gebruik van eigen casusmateriaal dat is verzameld binnen het onderzoeksproject ‘Red flags bij criminele inmenging’1x Het onderzoek ‘Red flags bij criminele inmenging’ is een tweejarig onderzoek vanuit de lectoraten Management van Cultuurverandering (Hogeschool van Amsterdam), Risicomanagement & Gedrag (Hogeschool Rotterdam) en Ondermijning (Avans Hogeschool), binnen een consortium met (mkb-)ondernemingen, ondernemersverenigingen en overheidspartijen en wordt mede gefinancierd vanuit het SIA-RAAK-mkb onderzoeksprogramma. Zie https://magazine.hva.nl/red-flags-bij-criminele-inmenging/voorpagina.. Een casus betreft een bonafide (mkb-)onderneming waarbij er sprake is geweest van (een poging tot) criminele inmenging. In paragraaf 4 lichten we deze definitie nader toe aan de hand van casusmateriaal. Ook gebruiken we de casuïstiek in deze paragraaf om de verschillende uitingsvormen van criminele inmenging van illustraties te voorzien. In paragraaf 5 ten slotte bespreken we enkele discussierichtingen. -
2 Theoretische achtergrond
Vanuit verschillende perspectieven wordt al gekeken naar de wisselwerking tussen bonafide bedrijven en criminele organisaties. De in de eerder genoemde onderzoeken geïntroduceerde kaders helpen om duiding te geven aan de verwevenheid tussen bonafide bedrijven en criminele organisaties, maar bieden nog onvoldoende houvast om de vinger te leggen op de aard van de wisselwerking tussen beiden. Eén van die kaders betreft een spectrum in welke mate ‘derden’ – waaronder ook bedrijven – bewust of onbewust meewerken aan criminele activiteiten. In deze benaderwijze staat het perspectief van het bedrijf centraal, en is relevant omdat het laat zien dat bedrijven kunnen bijdragen aan criminele activiteiten zonder daar zelf bewust van te zijn. Het andere perspectief dat we bespreken zet het perspectief van de criminele organisatie centraal en gaat uit van de redenering dat criminele organisaties (ten minste gedeeltelijk) afhankelijk zijn van bedrijven. Dit impliceert dat deze twee werelden in de kern nooit gescheiden kunnen worden en afzonderlijk van elkaar kunnen opereren. Dat maakt criminele inmenging voor een zeker deel van het bonafide bedrijfsleven een reëel gevaar. Hoewel er in veel studies nadrukkelijk aandacht is voor de afhankelijkheidsrelatie met bedrijven, ontbreekt het aan een overkoepelend concept dat als kapstok fungeert waaronder deze uitingsvormen analytisch te plaatsen zijn. Ook wordt er in deze onderzoeken veelal gereflecteerd op verwevenheid, en minder op het proces van verweving. De hieronder beschreven perspectieven van facilitering door bedrijven enerzijds en afhankelijkheid van bedrijven anderzijds volgen de redenering van Kolthoff en Khonraad (2016) dat verwevenheid is te bezien als een interactief proces waarbij tweezijdig wordt gehandeld.
2.1 Facilitering door bedrijven
Kruisbergen en collega’s (2012) maakten in de monitor georganiseerde criminaliteit onderscheid in hoeverre ‘derden’ criminele activiteiten faciliteren en tekenden hierbij de volgende gradaties op, die we toepasten op de context van ondernemingen:
‘onwetendheid en standaarddienstverlening’: een onderneming heeft geen zicht op en kennis van criminele intenties van klanten;
‘geen vragen stellen’: een onderneming stelt geen vragen, waar dit eigenlijk wel gepast zou zijn (wegkijken);
‘doelbewuste medewerking?’: een onderneming lijkt doelbewust criminele intenties te faciliteren;
‘professionele facilitering’: criminaliteit wordt structureel en professioneel gefaciliteerd.
De vier vormen zijn te lezen als gradaties van verwevenheid tussen een criminele organisatie en een legale actor, in ons geval een bedrijf. Daarnaast zegt het iets over de verwijtbaarheid van het bedrijf. Een bedrijf is onwetend, stelt geen vragen, wekt de schijn van doelbewust faciliteren of faciliteert op professionele wijze. Dit betreft een zinvolle typering om de verwevenheid tussen bedrijf en criminele organisatie te kunnen duiden en is relevant omdat het recht doet aan het feit dat bedrijven zowel bewust als onbewust criminele activiteiten kunnen faciliteren. De faciliteringsvormen helpen om het ‘eindstadium’ van verwevenheid te typeren en daarmee een uitspraak te kunnen doen over de verwijtbaarheid van de betreffende onderneming.
Naast de typering van verwevenheid zien we in het ontwikkelen van kennis over de toedracht een zinvolle aanvulling op dit kader. Wat de auteurs in deze vormen bijvoorbeeld niet behandelen, is de rol van ‘dwang’, of de mate van vrijwilligheid in de dienstverlening aan criminelen. In het rapport zelf worden wel voorbeelden genoemd, maar het onderscheid tussen de vier vormen lijkt uit te gaan van ondernemers die zonder gebruik van dwangmiddelen een rol spelen in een crimineel proces. Toch beschouwen wij de toedracht wel degelijk als relevant. Ter illustratie: middels dit kader kan een bedrijf worden getypeerd als ‘doelbewuste medewerker’ aan criminele activiteiten. In de praktijk kan dit echter een aantal dingen betekenen. Een bedrijf kan zelf de intentie hebben om doelbewust medewerking te geven, omdat het zelf profiteert of een warme relatie onderhoudt met de criminele actor. Hoewel door de auteurs niet expliciet benoemd, kan ‘doelbewust meewerken’ volgens ons ook betekenen dat een ondernemer allerminst een intentie heeft om dat te doen maar zich daartoe wel gedwongen voelt, bijvoorbeeld omdat er dwangmiddelen als bedreiging of chantage worden toegepast. In beide situaties zal het bedrijf middels dit model aangemerkt worden als een ‘doelbewuste medewerker’ terwijl de toedracht sterk varieert.
De faciliteringsvormen van Kruisbergen et al. maken de potentiële vehikelfunctie van bedrijven evident. Deze bril is echter nog van beperkte waarde om verwevenheid tussen bonafide bedrijven en criminele organisaties veelzijdig te kunnen omschrijven, omdat het in de kern niets zegt over de toedracht of totstandkoming van verwevenheid. De faciliteringsvormen zeggen iets hoe verwevenheid kan worden getypeerd maar niet hoe verweving, en de toedracht ervan, praktisch wordt gerealiseerd. De vormen beschrijven tegelijkertijd gradaties in de mate van verwijtbaar handelen door de ondernemer, waar elementen als ‘willens’ en ‘wetens’ van oudsher centrale criteria vormen. Door de scope van het onderzoek, immers een monitor georganiseerde misdaad, is er minder oog voor specifieke omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de intentie van de ondernemer (willens) en de mate van bewustzijn van de faciliterende rol (wetens). Die omstandigheden blijken echter wel degelijk een relevante en waardevolle betekenis te hebben in de context van verweving tussen bonafide ondernemingen en criminele organisaties, laten ook diverse voorbeelden verderop in dit artikel zien. In paragraaf 4 vullen we de faciliteringsvormen – die betekenisvol zijn om de gradatie van verwevenheid te typeren – aan met een kader dat inzicht geeft in de totstandkoming van verwevenheid.2.2 Afhankelijkheid van bedrijven
De wens tot vervlechting kan vanuit het perspectief van de crimineel als een rationele keuze beschouwd worden. De georganiseerde criminaliteit is in de regel niet (geheel) zelfvoorzienend, omdat criminele actoren diverse zaken en aangelegenheden niet zelf kunnen of niet zelf willen uitvoeren (Kruisbergen, Van de Bunt & Kleemans, 2012). Hiervan uitgaande is de criminele actor voor een deel van zijn of haar activiteiten afhankelijk van contacten met de bovenwereld. Contact of samenwerking met de bovenwereld heeft doorgaans een instrumenteel karakter en wordt gezocht waar dit ondersteunend is aan het criminele bedrijfsproces. Een aantal bedrijfsbranches blijkt kwetsbaarder. Beroepen gerelateerd aan mobiliteit, transport en logistiek zijn dan ook veelal betrokken bij het faciliteren van de onderwereld (Van de Bunt & Kleemans, 2007) en vormen een belangrijke schakel in bijna ieder ‘crimineel bedrijfsproces’. Recent onderzoek in deze en andere branches bevestigt deze notie. Recent onderzoek naar drugssmokkel op luchthaven Schiphol wijst concreet naar de essentiële rol die bedrijven daarbij zouden spelen (Van Wijk et al., 2020). Onderzoek in beroepsgoederenvervoer laat zien dat bedrijven en personeelsleden gerekruteerd worden door criminelen voor de verwezenlijking van criminele activiteiten (Bervoets et al., 2020). Een studie in de autoverhuurbranche toont aan dat autoverhuurbedrijven als facilitators optreden voor criminelen en criminele activiteiten (Van Leiden, Wolsink & Ferwerda, 2019).
Studies die wijzen op die afhankelijkheid laten ook concrete manieren zien van hoe verweving ontstaat. Een kleine greep toont een grote variëteit aan uitingsvormen. Eén van die vormen betreft het afnemen van dienstverlening. De georganiseerde misdaad huurt bedrijfsruimten, neemt grondstoffen en apparatuur af, maakt gebruik van financiële, juridische en administratieve diensten, schermt informatie af en huurt beveiliging in. Daarbij wordt ook een beroep gedaan op bedrijven uit de omgeving (Kruisbergen, Van de Bunt & Kleemans, 2012). Onderzoeken naar het beroepsgoederenvervoer (Bervoets et al., 2020), Schiphol (Van Wijk et al., 2020) en de Rotterdamse haven (Staring et al., 2019) laten zien dat bedrijfspersoneel door interne betrokkenheid en private corruptie betrokken raakt bij criminele activiteiten. Weer een andere vorm zien we bijvoorbeeld terug in internationaal onderzoek naar crime infiltration. Infiltratie in bedrijven is uitgelegd als het investeren van criminele middelen in legitieme ondernemingen, waarmee invloed wordt verkregen op besluitvorming van die onderneming (Savona & Berlusconi, 2015). In de context van infiltratie blijken criminele organisaties afhankelijk van legitieme ondernemingen om gelden te witwassen, winst te maken middels fraude en criminele activiteiten te kunnen afschermen (Berlusconi, 2016).
De faciliterende rol van de bovenwereld wordt door Kolthoff en Khonraad (2016) voornamelijk beschreven vanuit het perspectief van een faciliterende rol van institutionele partners als banken en makelaars, maar minder vanuit de individuele ondernemer. Ook zijn er tal van onderzoeksrapporten die de kwetsbaarheden van specifieke branches of sectoren in kaart brengen (Vander Beken et al., 2003; Vander Beken et al., 2012). In dit artikel zijn ook verschillende branchespecifieke rapporten – onder meer gerelateerd aan de transportsector en automotive – aangehaald. Deze kijk op brancheniveau leert ons veel over de kwetsbaarheden en ‘zwakke plekken’ in specifieke sectoren, waardoor georganiseerde criminaliteit mogelijk sneller en eenvoudiger voet aan de grond kan krijgen. Dit is echter een bril op macroniveau en leert ons op microniveau nog weinig over hoe individuele ondernemingen worden aangewend. In plaats van te kijken naar de specifieke risico’s en kwetsbaarheden in branches, hopen wij een kader te bieden hoe individuele ondernemingen – los van de branche waarin zij opereren – verweven kunnen raken met criminele bedrijfsprocessen. -
3 Methodiek
Binnen het onderzoeksproject ‘Red flags bij criminele inmenging’ deden wij onderzoek naar contactmomenten tussen criminelen en mkb-ondernemers in het kader van georganiseerde criminaliteit. Voor deze theoretisch georiënteerde bijdrage is met name de eerste onderzoeksvraag van belang: ‘Wat zijn signalen die binnen de onderneming duiden op een proces van criminele inmenging?’ De centrale term hierbij, ‘criminele inmenging’, is al enige tijd onderdeel van het maatschappelijk en criminologisch discours, maar tot op heden vonden wij geen sluitende en praktisch hanteerbare definitie binnen de academische literatuur.
3.1 Vertrekpunt en definitie
Vanuit een literatuurverkenning en voorgesprekken met ondernemers, bedrijvenverenigingen, gemeenteambtenaren, politie en collega-onderzoekers is een eerste kader geschetst van de betekenis van criminele inmenging. Met deze werkdefinitie van criminele inmenging startten wij de dataverzameling: ‘handelswijzen van criminelen om een bedrijf binnen te dringen en blijvend invloed uit te oefenen’. Vervolgens werden op iteratieve wijze vervolgdefinities ontwikkeld. Na bestudering van enkele casussen definieerden wij criminele inmenging als ‘strategieën en werkwijzen ondernomen door criminelen met als doel het aanwenden van reguliere bedrijven voor de verwezenlijking van criminele activiteiten’ (Essen, 2020). We leerden gedurende het onderzoek dat deze definiëring te mager was om criminele inmenging zowel vanuit theoretisch als praktisch oogpunt goed te kunnen vatten. Door een combinatie van casusonderzoek en aanvullende interviews enerzijds en bestaande theoretische inzichten anderzijds zijn we tot een definitie gekomen waarvan we menen dat wel aan beide voorwaarden wordt voldaan. Criminele inmenging in bonafide bedrijven definiëren we als volgt:
Het proces waarbij een actor van een criminele organisatie voor het criminele bedrijfsproces zich gericht wendt tot en verbindt aan een bonafide onderneming, waardoor deze onderneming zonder doelbewuste intentie een facilitator wordt van criminele activiteiten
In de paragrafen 3.2 en 3.3 beschrijven we relevante methodologische keuzes die aan deze definiëring ten grondslag liggen. In het volgende paragraaf illustreren wij deze definitie aan de hand van praktijkvoorbeelden.
3.2 Dataverzameling: focus en afbakening
De definiëring hangt samen met gemaakte keuzes in het onderzoek. Om die reden is het zinvol om te verhelderen hoe dit onderzoek is afgebakend. Dat vraagt eerst om een afbakening van bonafide en malafide ondernemingen. Bonafide ondernemingen zijn bedrijven met reguliere verdienmodellen en een legitiem karakter, zonder crimineel oogmerk. De onderneming dient nadrukkelijk niet om georganiseerde criminaliteit te faciliteren. Waar malafide bedrijven intentioneel criminele activiteiten faciliteren, hebben bonafide ondernemingen geen doelbewuste intentie om faciliterend te zijn aan criminele activiteiten. In de praktijk kan het voorkomen dat bedrijven met bonafide intenties niet zodanig handelen. Verderop benoemen wij voorbeelden van ernstig afgeperst bedrijfspersoneel om drugscriminaliteit mogelijk te maken en noodlijdende caféhouders die gedurende de coronapandemie benaderd worden door criminele investeerders. Onder dergelijke omstandigheden kunnen bedrijven ondanks bonafide intenties en zonder intentie om criminaliteit te faciliteren wel keuzes maken die als gevolg hebben dat er criminaliteit wordt gefaciliteerd. Dit illustreren we in paragraaf 4 aan de hand van eigen casusmateriaal.
Voor een verdere afbakening focussen wij ons in lijn met Kolthoff en Khonraad op twee perspectieven: die van de crimineel en die van de ondernemer. Vanuit het eerste perspectief richten wij ons op benaderingen van criminele organisaties die zich gericht wenden tot een specifieke bonafide onderneming. Daarbij is de criminele organisatie voor het criminele bedrijfsproces in zekere mate afhankelijk van dit bonafide bedrijf, en is de benadering gericht en welbewust gekozen. Een crimineel die bij een bakker brood koopt met illegaal verkregen contanten valt buiten onze scope: er is geen sprake van dat de criminele actor voor het criminele bedrijfsproces zich gericht wendt tot deze bakker. Anders wordt het als een criminele actor illegaal verkregen horloges probeert te slijten bij een horlogewinkel. In dat geval is er wel degelijk sprake van een gerichte en welbewuste benaderingspoging.
Vanuit het perspectief van de ondernemer richten we ons specifiek op de vehikelfunctie van bonafide bedrijven bij criminele activiteiten. We focussen op situaties waarin de bonafide onderneming een spilfunctie heeft en is te beschouwen als een schakel in het criminele bedrijfsproces. Deze demarcatie maakt dat niet alle benaderingen als criminele inmenging zijn te typeren. Een georganiseerde diefstal van een criminele organisatie met hulp van bedrijfspersoneel is geen voorbeeld van criminele inmenging: personeelsleden van een bonafide onderneming worden weliswaar aangewend door een criminele organisatie, maar dit bedrijf is verder niet te typeren als een vehikel of facilitator voor criminele activiteiten. Anders wordt het bijvoorbeeld wanneer personeelsleden van rederijen worden gerekruteerd door criminele organisaties, met als gevolg dat ladingen drugs worden verscheept. In dat geval is het rederijbedrijf wel degelijk een facilitator, aangezien bedrijfsfaciliteiten (schepen, vrachten, routes) een belangrijke functie hebben in het criminele bedrijfsproces.3.3 Data: casuïstiek en interviews
Data is verzameld in de periode tussen november 2019 en januari 2021. We zijn primair op zoek gegaan naar casusmateriaal; we beschouwden casuïstiek als de belangrijkste bron aan informatie om inzicht te krijgen in hoe verweving tot stand komt. Een casus betreft een bonafide onderneming die door criminelen aangewend is voor de verwezenlijking van criminele activiteiten, of dat er daartoe een poging werd gedaan. We hebben achttien casussen van (pogingen tot) criminele inmenging in mkb-bedrijven opgetekend en geanalyseerd. Op twee gevallen na spraken wij voor iedere casus ten minste één bij de casus betrokken ondernemer (veelal de oprichter of directeur van de onderneming) of personeelslid. De casussen spitsten zich toe op eerder in kaart gebrachte risicobranches als vastgoed (n=6), transport, logistiek en groothandel (n=4) en automotive (n=3). Ook kwamen wij voorbeelden tegen bij productiebedrijven (n=3) en zakelijke dienstverlening (n=2). Het bleek om twee redenen lastig om geschikt casusmateriaal te vinden. Op de eerste plaats leverde een uitvoerige verkenning weinig concrete voorbeelden op. Het overgrote deel van de contacten (gemeenten, politie, provincie, RIECs, bedrijvenbelangenbehartigers, bedrijfscollectieven) (her)kenden het fenomeen, maar konden zelf geen concrete voorbeelden noemen of waren niet in de positie om deze aan ons te verstrekken. Op de tweede plaats wenste een aanzienlijk deel van de door ons benaderde bedrijven niet mee te werken aan het onderzoek.
Om toch meer zicht te krijgen op het proces van verweving tussen onder- en bovenwereld, werd het casusmateriaal aangevuld met semigestructureerde interviews, onder meer met ondernemers en personeelsleden (n=38) en veiligheidsprofessionals (n=24) van gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en het RIEC, primair uit de regio’s Zaanstad en Rotterdam. Ook hebben vier bijeenkomsten met ondernemers en/of veiligheidsprofessionals plaatsgevonden waarin de reikwijdte van het begrip ‘criminele inmenging’ is besproken. Vanwege de gevoeligheid van de materie is veelal gebruikgemaakt van de sneeuwbalmethode om in contact te komen met nieuwe respondenten. Respondenten hadden specifieke kennis van of ervaring met het fenomeen waardoor zij (pogingen tot) criminele inmenging begrepen, konden herkennen en duiden. -
4 Criminele inmenging en mechanismen
In deze paragraaf onderbouwen wij aan de hand van casussen de geïntroduceerde definiëring van criminele inmenging. Verder dient de casuïstiek om te illustreren hoe verweving tussen ondernemingen en criminele inmenging in praktische zin kan plaatsvinden. Concreet schetsen we drie vormen van hoe bedrijven potentieel faciliterend zijn bij criminele activiteiten. De casussen zijn gereconstrueerd uit de dataverzameling en om herleidbaarheid te voorkomen zijn details aangepast. Om de definitie stapsgewijs te onderbouwen, knippen we hem op in enkele onderdelen die we één voor één uitdiepen aan de hand van casuïstiek en theoretische achtergronden.
Criminele inmenging hebben we in paragraaf 3.1 gedefinieerd als het proces waarbij:een actor van een criminele organisatie
voor het criminele bedrijfsproces zich gericht wendt tot en verbindt aan
een bonafide onderneming, waardoor deze onderneming zonder doelbewuste intentie
een facilitator wordt van criminele activiteiten.
1. Een actor van een criminele organisatie …
Een actor betreft een natuurlijk persoon die een handeling verricht, bijvoorbeeld een opdracht afneemt van een onderneming, een transporteur omkoopt of zelf infiltreert in een onderneming. Deze handeling is onderdeel van een keten van gebeurtenissen in het ‘criminele bedrijfsproces’. Deze persoon is onderdeel van of nauw betrokken bij een criminele organisatie, een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met het plegen van georganiseerde criminaliteit in lijn met de definiëring van de onderzoeksgroep-Fijnaut:
‘criminaliteit gepleegd door groepen die primair gericht zijn op illegaal gewin, met ernstige gevolgen voor de samenleving, en die in staat zijn de misdrijven af te schermen op betrekkelijk effectieve wijze (in het bijzonder door de bereidheid te tonen fysiek geweld te gebruiken of personen door middel van corruptie uit te schakelen’ (Fijnaut, Bovenkerk, Bruinsma & Van de Bunt, 1996: 24).
2. … [die] zich voor het criminele bedrijfsproces gericht wendt tot en verbindt aan …
Dit onderdeel van de definiëring valt uiteen in twee deelaspecten: a) een actor van een criminele organisatie die zich gericht wendt tot een onderneming enerzijds en b) zich er succesvol mee verbindt anderzijds. Beide aspecten voorzien we aan de hand van casuïstiek van nadere duiding.
Criminele organisaties wenden zich gericht tot ondernemingen
Criminele organisaties wenden zich voor hun ‘criminele bedrijfsproces’ tot bonafide ondernemingen. Dit zijn gerichte en welbewuste benaderingen, gegeven het type dienstverlening of de bedrijfsactiviteit van deze ondernemingen en de afhankelijkheid daarvan van criminele organisaties. Onderstaande casussen laten voorbeelden zien van criminele organisaties die als onderdeel van het criminele bedrijfsproces gericht en welbewust benaderingspogingen ondernemen.
Een drukwerkbedrijf krijgt een opvallend verzoek om vetvrij papier te bedrukken met de afbeelding van een steigerend paard. Een oplettende medewerker zoekt de afbeelding op en stuit op het begrip ‘Pony-pak’. De papiertjes worden hierbij gevouwen tot kleine enveloppes voor de handel in een gebruikershoeveelheid harddrugs in poedervorm. Het bedrijf wijst de aanvraag af, omdat ze geen criminele activiteiten wensen te faciliteren
Een productiebedrijf in weefsels krijgt een verzoek voor de levering van ballistisch materiaal. De medewerker vraagt door waar de order voor dient. De klant wil dit niet zeggen. In gesprek met de directeur geeft de klant aan kogelwerende vesten te willen bestellen. Omdat de (route van de) klantvraag argwaan opwekt en het bedrijf principieel geen criminele klanten wil bedienen, wordt er niet geleverd.
Vanwege de oplettendheid en kritische houding van bedrijfspersoneel blijft het in deze casussen bij een benadering en ontstaat er geen verbinding tussen de bonafide en malafide actoren. Er is zodoende enkel sprake van een poging tot en geen daadwerkelijke verweving. Verweving beschouwen we wel als een vereiste om te spreken van criminele inmenging. Andere voorbeelden laten zien dat benaderingen wel degelijk tot een zekere verbinding kunnen leiden.
Criminele organisaties verbinden zich aan ondernemingen
Eén van de leidende principes om te spreken over criminele inmenging in een bedrijf is dat er een zekere verbinding ontstaat tussen de criminele organisatie en de onderneming. We spreken van een geslaagde benaderingspoging als er een rechtsfeit en hiermee een verbintenis ontstaat tussen beide partijen. Dit kan een rechtshandeling zijn zoals een transactie of samenwerkingsovereenkomst, maar ook een feitelijke handeling zoals onrechtmatig gebruik van bedrijfsprocessen of het omkopen van bedrijfspersoneel. De volgende twee casussen illustreren hoe verbinding kan worden gerealiseerd middels een rechtsfeit in de vorm van een transactie.
Een leasebedrijf sluit een contract met een bedrijf voor zes voertuigen. Ondanks enige twijfel bij de ondernemer over een samenwerking – de klant genoot geen vlekkeloze reputatie – besluit hij deze het voordeel van de twijfel te gunnen. Een jaar lang gaat de samenwerking probleemloos, totdat betalingen achterblijven. De klant is dan echter onbereikbaar. Bij een onaangekondigd bezoek blijkt de ‘klant’ een dekmantelbedrijf en de geleverde voertuigen worden ingezet bij grootschalig drugstransport. Als het leasebedrijf de dienstverlening stopt, komt één van de zes auto’s niet terug en wordt de directeur van het leasebedrijf ernstig bedreigd.
Een verhuurder van bedrijfsvastgoed wordt geconfronteerd met een XTC laboratorium in één van de door hem beheerde bedrijfspanden. Dit ging via een stroman, met een relatie die een chemisch bedrijf wilde beginnen. ‘Ik ontmoette beide en ze hadden een goed voorkomen en een goed verhaal. Dus ik ging akkoord. Toen ik langs ging en de installaties van buizen en cilinders zag was mijn gedachte “ik kom hier niet meer”. Mijn indruk was dat er wat anders gebeurde in dat pand dan opgegeven’. Het laboratorium kwam aan het licht toen een omgevallen bak chemicaliën een enorme stankoverlast produceerde. De gebruikers werden op heterdaad betrapt, er werden wapens en drugs gevonden en de chemicus werd opgepakt.
3. … een bonafide onderneming, die zonder doelbewuste intentie …
Bedrijven binnen de gehanteerde scope hebben reguliere verdienmodellen en een legitiem karakter, zonder crimineel oogmerk. Er is geen doelbewuste intentie om criminaliteit te faciliteren. Het casusmateriaal maakt duidelijk dat intenties uiteenlopen en met elkaar kunnen botsen. Handelen naar puur bonafide intenties conflicteert, zoals onderstaande voorbeelden laten zien, soms met een focus op bedrijfsresultaat of bedrijfscontinuïteit. Bedrijven komen voor dilemma’s te staan en in een weerbarstige praktijk staat een bonafide intentie niet vanzelfsprekend gelijk aan risicoluw handelen of acteren bij signalen. We blikken terug op een aantal van de reeds besproken casussen.
Rondom de Pony-Pak-aanvraag vond binnen het drukwerkbedrijf wel degelijk een discussie plaats over het al dan niet aannemen van de opdracht. Het uitvoeren van drukwerk is een reguliere klantvraag waar normaal gesproken omzet wordt gegenereerd. Het niet in zee willen gaan met potentiële criminelen gaf de doorslag om de opdracht af te wijzen.
Het leasebedrijf was net gestart, had een kleine portefeuille en kon ‘een behoorlijk grote deal’ maken. De klant werd uitgebreid getoetst vanwege het feit dat zijn naam kleefde aan criminele incidenten in het verleden. Groene vlaggen uit diverse checks en een geloofwaardig klantverhaal doet de ondernemer besluiten tot een samenwerking.
Economische terugval ziet de vastgoedverhuurder als een belangrijke voedingsbodem voor mogelijke verhuur aan criminelen. In tijden van economische tegenspoed is het bedrijf op zijn minst minder kritisch aan wie en tegen welke voorwaarden wordt verhuurd: ‘Kom je in een crisis, dan ben je haast geneigd om alles te verhuren.’Deze voorbeelden maken duidelijk dat bedrijven met bonafide intenties met dilemma’s geconfronteerd worden en dat ze keuzes kunnen maken die mogelijk incongruent aanvoelen gegeven die intentie. Toch menen we dat het nemen van een risico of een weinig kritische houding niet betekent dat een onderneming intentioneel criminele activiteiten faciliteert. Een ontbrekende intentie en een vermoeden dat hun manier van handelen mogelijk faciliterend is, kunnen naast elkaar bestaan. Financiële druk (vastgoedverhuurder) of een potentieel lucratieve deal (leasebedrijf) blijken omstandigheden waardoor sneller ‘het voordeel van de twijfel’ wordt gegund of niet wordt geacteerd op signalen. De rol van dwangmiddelen is hierbij niet concreet besproken, terwijl mediaberichtgeving laat zien dat dit misschien wel het meest krachtige mechanisme betreft om ondernemingen met in beginsel de juiste intenties te bewegen om niet conform die intenties te handelen. Bedreiging, chantage en intimidatie blijken effectieve strategieën.
4. … een facilitator wordt van criminele activiteiten.
In de geest van ‘tweezijdig handelen’ laten we de manieren waarop bedrijven faciliterend kunnen zijn bij de verwezenlijking van criminele activiteiten niet onbesproken. In essentie staat centraal dat de onderneming als vehikel optreedt bij criminele activiteiten. De wijze waarop een onderneming als facilitator optreedt, kan op verschillende manieren worden getypeerd. Samengevat noemen we deze typeringen transactionele, parasitaire en infiltrerende vormen van facilitering.
4.1 Typering 1: facilitering middels een transactie
De overlap in de reeds besproken casussen was dat er terugkerend sprake was van een transactionele verhandeling: de betreffende bedrijven faciliteerden criminele organisaties door zaken met ze te doen en een overeenkomst te sluiten. De vraag naar kogelwerende vesten en drugsenveloppes of de overeenkomsten voor voertuigen dan wel bedrijfsruimten zijn te beschouwen als (pogingen tot) transacties die de criminele organisatie voorziet in behoeften om criminele activiteiten te verwezenlijken. De transactie vormt daarmee een essentiële schakel in het criminele bedrijfsproces. In sommige bedrijfsbranches is deze transactionele vorm van faciliteren een bekend fenomeen. Vastgoedbedrijven hebben van doen met dekmantels en katvangers die primair panden huren voor de verwezenlijking van criminele activiteiten (Ferwerda & Rijnink, 2020). Voor drugstransporten of inbraak geven criminelen geregeld de voorkeur aan de huur van motorvoertuigen van bonafide autobedrijven (Van Leiden, Wolsink & Ferwerda, 2019). Ook in de beveiliging, post- en pakketservices, transport & logistiek, ICT en zelfopslag zijn er geregeld signalen dat dienstverlening primair met een crimineel oogmerk wordt afgenomen.
4.2 Typering 2: facilitering middels parasitair misbruik
Naast facilitering middels transacties zien we dat ondernemingen ook op andere manieren als facilitator kunnen optreden. Zo laat casuïstiek zien dat criminele organisaties ongezien, heimelijk en onrechtmatig gebruik kunnen maken van en zich verweven met ondernemingen. Dan faciliteren bedrijven vanwege het feit dat ze parasitair misbruikt worden door criminele organisaties. Fijnaut en collega’s (1996) maakten onderscheid tussen symbiotische en parasitaire relaties. De parasitaire vorm, toegepast op bedrijven, betreft het fenomeen dat een criminele actor misbruik maakt van bedrijfsfaciliteiten zonder dat het bedrijf profiteert. De volgende casus betreft daarvan een voorbeeld.
Vijf gewapende mannen met bivakmutsen stormen een fruitgroothandel binnen, houden het bedrijfspersoneel onder schot en eisen afgeleverde cocaïne op die verpakt zou zijn tussen een vracht bananen. Het personeel heeft echter geen idee en wijst de overvallers op de stapels met pallets die recentelijk zijn binnengekomen. Zonder succes druipen de overvallers af als sirenes naderen. Even later stuit bedrijfspersoneel op een grote lading cocaïne, in sporttassen verpakt tussen de bananen. Duidelijk werd dat de bedrijfsfaciliteiten van de groothandel zijn misbruikt door een criminele organisatie handelend in cocaïne. De drugs zijn niet enkel nietsvermoedend door een personeelslid van de groothandel vervoerd in een bedrijfswagen, ook zijn ze ongemerkt terecht gekomen in het magazijn van het bedrijf. Uit nader onderzoek van de politie blijkt uit niets enige betrokkenheid van (personeel van) het bedrijf.
Ook in deze casus is sprake van verbinding vanuit crimineel perspectief, een criminele organisatie maakt immers (in eerste instantie) ongezien en onrechtmatig gebruik van reguliere bedrijfsfaciliteiten als een transportroute, vervoersmogelijkheden en opslagcapaciteit. En dat gebruik dient een crimineel doeleinde, namelijk cocaïnehandel.
Bij facilitering door parasitair misbruik zien we dat een criminele organisatie ongemerkt en onrechtmatig misbruik maakt van reguliere bedrijfsfaciliteiten. Een criminele organisatie voedt zich als ware ongezien met de faciliteiten van een bedrijf en het bedrijf is zich geenszins bewust dat criminelen meeliften op reguliere bedrijfsprocessen en bedrijfsactiviteiten. Het gevaar van parasitair misbruik van bonafide bedrijven is recentelijk onderstreept door Eski, Boelens en Boutellier (2020). Zij stellen dat legale transportfaciliteiten en infrastructuur in de Nederlandse zee- en luchthavens parasitair gebruikt worden door georganiseerde criminele verbanden.4.3 Typering 3: facilitering middels infiltratie
Spreken we over facilitering middels infiltratie, dan vermengen leden van de criminele organisatie zich met (het personeelsbestand van) de onderneming. Daarmee heeft de criminele organisatie een directe of indirecte interne betrokkenheid en dat biedt mogelijkheden om ‘van binnenuit’ invloed uit te oefenen. Hoewel er dan bijvoorbeeld personeelsleden met een dubbele pet op handelen, heeft het bedrijf dat geïnfiltreerd is geen doelbewuste intentie om als facilitator op te treden. De onderstaande casus maakt duidelijk hoe facilitering middels infiltratie zich concreet kan voordoen.
Twee medewerkers van een beveiligingsbedrijf die surveilleerden bij een bankvestiging zijn veroordeeld voor medewerking aan een bankroof. Tijdens de rechtszaak bleek dat deze twee medewerkers onderdeel waren van een crimineel samenwerkingsverband. De diefstal werd gepleegd in georganiseerd verband: de beveiligingsmedewerkers zouden de dieven toegang hebben verleend, de gestolen buit hebben klaargezet en de dieven een uitgang hebben geboden. De beveiligingsmedewerkers hebben daarbij misbruik gemaakt van hun positie en functie als beveiliger en van bedrijfsfaciliteiten als autorisatiecodes en beveiligingspassen.
De casus is een treffend voorbeeld van infiltratie: niet enkel zijn beveiligingsmedewerkers in dienst van een bonafide bedrijf onderdeel van een crimineel samenwerkingsverband, ook is evident dat de medewerkers reguliere bedrijfsfaciliteiten hebben ingezet om de grootschalige roof mogelijk te maken. Het bedrijf fungeert dus als een vehikel.
Facilitering middels infiltratie verloopt grofweg in twee sporen: ofwel de criminele organisatie infiltreert gericht in een bedrijf, ofwel de criminele actor rekruteert gericht een regulier personeelslid. In relatie tot die eerste vorm grijpen we terug op de theoretische achtergrond rondom criminele infiltratie, uitgelegd als de activiteit waarbij een criminele actor kapitaal (financieel, menselijk) inbrengt, met als doel te kunnen deelnemen aan het besluitvormingsproces (Savona & Berlusconi, 2015). Illustratief zijn bijvoorbeeld criminele investeerders die bedrijven opkopen en zodoende infiltreren door (mede-)eigenaar te worden. Vanwege de coronapandemie is er in de horeca momenteel veel aandacht voor criminele geldschieters2x www.kvk.nl/advies-en-informatie/veiligzakendoen/horeca-pas-op-voor-criminele-investeerders; Noodlijdende horeca is witwaswalhalla voor criminelen: ‘Met fout geld gered’, RTL Nieuws (27 februari 2021). (Maan & Stuurman, 2020). In de Rotterdamse haven vinden we een voorbeeld van infiltratie op medewerkersniveau. Daar zou een beveiligingsbedrijf dusdanig diep geïnfiltreerd zijn, dat leden van een criminele organisatie leidinggevende posities bekleden in dit bedrijf en zij vanuit die rol andere leden van de criminele organisatie rekruteerden voor diverse beveiligingsfuncties in dit bedrijf.3x www.ad.nl/binnenland/beveiliging-haven-rotterdam-blijkt-diep-corrupt-hielp-mee-met-smokkel-4000-kilo-coke~aef59b1d.
Ook vindt infiltratie plaats door het rekruteren van regulier bedrijfspersoneel. Begunstiging, omkoping, chantage, intimidatie en bedreiging zijn voor criminele organisaties gangbare strategieën. Onderzoek in de beroepsgoederenvervoer laat hiervan voorbeelden zien (Bervoets et al., 2020). Bij een logistiek bedrijf op Schiphol worden medewerkers bijvoorbeeld aangesproken op het schoolplein, bij het ophalen van hun kind.4x www.bnr.nl/nieuws/economie/10422071/veel-meer-drugsoverlast-rotterdamse-terminals. Personeel van een groothandelsbedrijf voor groente en fruit wordt afgeperst, zelfs tot dreigingen met liquidaties aan toe.5x www.bd.nl/bommelerwaard/bedreigingen-granaat-gegooid-en-deur-in-brand-gestoken-zo-vaak-was-de-groot-al-doelwit-van-drugscriminelen~a6c67b42. Onderzoek bij de bagagekelders van Schiphol (Van Wijk et al., 2020) laat zien dat niet niet-conformerende medewerkers te maken krijgen met fysiek geweld of betrokken raken bij een ‘ongelukje’. Het blijken effectieve strategieën om reguliere medewerkers te laten ‘meebewegen’ en in te zetten voor de verwezenlijking van criminele activiteiten. -
5 Discussie
Ons onderzoek laat zien hoe criminele organisaties verwevenheid zoeken met bonafide bedrijven om te voorzien in hun eigen behoeften binnen het criminele bedrijfsproces. Voor het perspectief van de crimineel leunen we nadrukkelijk op het theoretische kader, en vanuit de empirie wordt middels eigen casusmateriaal inzichtelijk gemaakt op welke manieren ondernemingen worden benaderd en in criminele behoeften kunnen voorzien. Hiermee bieden wij een perspectief – gedefinieerd en beschreven als criminele inmenging – waarin beide afzonderlijke zienswijzen worden verbonden en geïntegreerd. Nieuwe casuïstiek kan worden geplaatst in de drie door ons geschetste vormen van (gepoogde) verweving om het fenomeen nader te bestuderen.
Onze achterliggende veronderstelling – wij gingen uit van in beginsel bonafide ondernemers – is dat criminele inmenging je als bedrijf overkomt. De doelgroep werd afgebakend tot ondernemingen met een vehikelfunctie bij criminele activiteiten, zonder daartoe een intentie te hebben. Daarmee beperkten we onze scope niet enkel tot bedrijven die criminaliteit op onbewuste wijze faciliteren, maar richtten we ons tevens op ondernemingen die hadden kunnen of moeten weten dat hun manier van handelen in potentie criminele activiteiten faciliteert. Dat biedt ruimte voor discussie, want wanneer spreek je over faciliteren met en wanneer over faciliteren zonder doelbewuste intentie? Het is lastig om dit schemergebied af te bakenen en een lijn te trekken wat er wel en niet binnen valt. Daarbij moet niet worden onderschat dat ondernemingen geconfronteerd worden met serieuze dilemma’s, waarbij uiteenlopende intenties onverenigbaar kunnen zijn en met elkaar kunnen botsen. In praktijkvoorbeelden zagen we concreet dat bedrijven risico’s nemen, een weinig kritische houding aannemen en worden bedreigd. Alhoewel dit niet als ‘onbewuste betrokkenheid’ te typeren is, doet het onzes inziens geen recht aan de weerbarstige praktijk om dit gelijk te stellen aan malafide ondernemersgedrag. Aan de andere kant zijn we ons ervan bewust dat ondernemingen onwetendheid en dwang ook kunnen opvoeren als excuus of legitimatie voor het eigen verwijtbaar handelen. Zo zien we corrupte havendouaniers die zelf miljoenen verdienden aan het doorlaten van containers met drugs zich beroepen op het feit dat ze ernstig werden bedreigd.6x https://eenvandaag.avrotros.nl/item/ex-douanier-gerrit-g-zwaar-bedreigd.
Het bleek lastig om ondernemers te spreken die te maken hebben gehad met diepgaande criminele inmenging. Om die reden is in onze optiek nog niet het volledige speelveld in kaart gebracht. Mogelijk dat er ook andere vormen zijn van hoe bonafide bedrijven als facilitator kunnen optreden bij criminele activiteiten. Een ander argument voor nader onderzoek naar diepgaande inmenging betreft de verwachting dat diepgaande inmenging het legitieme karakter en het verdienmodel van de onderneming onder druk zet. De afhankelijkheid van criminele inkomsten neemt toe, evenals de mate waarin de ondernemer doelbewust dienstbaar is aan een criminele organisatie (in lijn met de vormen van Kruisbergen et al., 2012). Omdat het empirisch deel van ons onderzoek is gericht op de beginfase van criminele inmenging, hebben wij geen onderzoek gedaan naar de criminele carrière van ondernemers die ooit met de beste intenties een bonafide onderneming hebben opgericht, maar ergens in de tijd een alternatief verdienmodel hebben aangeboord. Om het volledige proces van criminele inmenging te bestuderen, is het wenselijk om vervolgonderzoek vanuit een levensloop-criminologische optiek te richten op casussen van veroordeelde (ex-)ondernemers.
Om te voorkomen dat men faciliteert, moet een onderneming criminele inmenging kunnen herkennen. Concreet kunnen de in dit artikel geïntroduceerde manieren van faciliteren – middels transacties, parasitair misbruik en infiltratie – worden voorzien van voorbeelden en signaaloverzichten. Voor ondernemers en professionals kunnen die voorbeelden en signaaloverzichten van meerwaarde zijn om criminele toenaderingspogingen en het proces van criminele inmenging vroegtijdig in het vizier te krijgen. Dit kan op zijn beurt weer een basis bieden voor praktische producten voor ondernemers om de weerbaarheid van de eigen onderneming tegen criminele inmenging te versterken. Literatuur Berlusconi, G. (2016) Organized Criminals and the Legal Economy. In: E.U. Savona, M. Riccardi & G. Berlusconi (eds.), Organised crime in European businesses (pp. 4-15). London: Routledge.
Bervoets, E., M. Corsel, G. Fortuin, K. Kaal & M. van de Ven (2020) Doorbraak verzocht: Onderzoek naar kwetsbaarheden voor crimineel misbruik en (publiek-private) maatregelen in het beroepsgoederenvervoer over de weg. Verkregen van www.tln.nl/app/uploads/2021/01/Doorbraak_verzocht_28_01_2021.pdf.
Boutellier, H., R. van Steden, Y. Eski & M. Boelens (2020) Een einde aan ondermijning: Over de opkomst en werking van een nieuwe veiligheidsstrategie. Tijdschrift voor veiligheid, 19(1), 3-16.
Bruinsma, M., V. Stevens, R. Cremers & T. Spapens (2020) Criminele inmenging bij amateursportverenigingen: Aard, omvang en handelingsperspectief. Utrecht: Bureau Bruinsma.
Bunt, H.G. van de & E.R. Kleemans (2007) Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Endedijk, B. (2017) We regelen het zelf wel. Houten: Spectrum.
Eski, Y., M. Boelens & H. Boutellier (2020) Gezamenlijke richting tegen maritieme ondermijning: Strategische aanbevelingen voor de aanpak van ondermijnende (drugs) criminaliteit in Nederlandse havens. Verkregen van: https://research.vu.nl/files/119323335/Gezamenlijke_Richting_tegen_Maritieme_Ondermijning_Y._Eski_M._Boelens_en_H._Boutellier_November_2020.pdf.
Essen, E. (2020) De faciliterende rol van bedrijven bij criminele activiteiten: drie typen van criminele inmenging. Tijdschrift Beveiliging, maart 2020, 34-35.
Fijnaut, C.J.C.F., F. Bovenkerk, G.J.N. Bruinsma & H.G. van de Bunt (1996) De georganiseerde criminaliteit in Nederland: het eindrapport. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Kolthoff, E. & S. Khonraad (2016) Ondermijnende aspecten van georganiseerde criminaliteit en de rol van de bovenwereld. Tijdschrift voor criminologie, 58(2), 76-90.
Kruisbergen, E.W., H.G. van de Bunt, E.R. Kleemans (2012) Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Vierde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Den Haag: WODC.
Lam, J., R. van der Wal & N. Kop (2018) Sluipend gif: een onderzoek naar ondermijnende criminaliteit. Den Haag: Boom criminologie.
Leiden, I. van, J. Wolsink & H. Ferwerda (2019) Criminelen achter het stuur: Aard en omvang van het gebruik van huurmotorvoertuigen voor criminele activiteiten. Arnhem: Bureau Beke.
LIEC (2019) Landelijk beeld van ondermijnende criminaliteit. Den Haag: LIEC.
Maan, J. & J. Stuurman (2020) Criminele inmenging in de coronacrisis. Secondant. Verkregen van: https://hetccv.nl/nieuws/secondant-criminele-inmenging-tijdens-de-coronacrisis.
Pest, M. te, S. Nieuwdorp, B. Smeets & E. van Wijnen (2012) Verwevenheid van onder- en bovenwereld bij georganiseerde criminaliteit. Een overzichtsstudie: aard en oorzaken. Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) Zuid-West Nederland i.s.m. OM. Verkregen van: https://veiligheidsnetwerkon.nl/go/download/?id=123.
Savona, E.U. & G. Berlusconi (eds.) (2015) Organised crime infiltration of legitimate businesses in Europe: A pilot project in five European countries. Trento: Transcrime – Università degli Studi di Trento.
Staring, R., L. Bisschop, R. Roks, E. Brein & H. van de Bunt (2019) Drugscriminaliteit in de Rotterdamse haven: aard en aanpak van het fenomeen. Den Haag: Boom uitgevers.
Tijhuis, A.J.G. (2006) Transnational crime and the interface between legal and illegal actors: The case of the ilicit art and antiquities trade. Nijmegen: Wolf Legal Publishers.
Tops, P. & J. Tromp (2017) De achterkant van Nederland: Hoe onder- en bovenwereld verstrengeld raken. Amsterdam: Uitgeverij Balans.
Vander Beken, T., L. Cuyvers, B. De Ruyver, J. Hansens & C. Black (2003) Het Meten van de Kwetsbaarheid van de Legale Economische Sectoren voor de Georganiseerde Misdaad. Gent: Academia Press.
Vander Beken, T., L. Paoli, A. Zoutendijk & N. Klima (2012) Het inschatten van de gevaarlijkheid van georganiseerde criminaliteit. Gent: Academia Press.
Winter, H., N. Woestenburg, N. Struiksma, C. Akerboom & C. Boxum (2017) Criminele beïnvloeding van het openbaar bestuur. Groningen: Pro Facto.
Wijk, A. van, E. van der Torre, G. van Barneveld & J. Wolsink (2020) Ondermijning op en rondom luchthaven Schiphol. Arnhem: Bureau Beke.
Noten
-
1 Het onderzoek ‘Red flags bij criminele inmenging’ is een tweejarig onderzoek vanuit de lectoraten Management van Cultuurverandering (Hogeschool van Amsterdam), Risicomanagement & Gedrag (Hogeschool Rotterdam) en Ondermijning (Avans Hogeschool), binnen een consortium met (mkb-)ondernemingen, ondernemersverenigingen en overheidspartijen en wordt mede gefinancierd vanuit het SIA-RAAK-mkb onderzoeksprogramma. Zie https://magazine.hva.nl/red-flags-bij-criminele-inmenging/voorpagina.
-
2 www.kvk.nl/advies-en-informatie/veiligzakendoen/horeca-pas-op-voor-criminele-investeerders; Noodlijdende horeca is witwaswalhalla voor criminelen: ‘Met fout geld gered’, RTL Nieuws (27 februari 2021).
-
4 www.bnr.nl/nieuws/economie/10422071/veel-meer-drugsoverlast-rotterdamse-terminals.
-
6 https://eenvandaag.avrotros.nl/item/ex-douanier-gerrit-g-zwaar-bedreigd.