De moeizame verhouding tussen detentie en herstel
Het is in het Tijdschrift voor Herstelrecht zeker niet de eerste keer dat we specifiek aandacht schenken aan het thema detentie. De nummers 2 uit 2004, 1 uit 2015 en 3 uit 2017 waren zelfs geheel gewijd aan detentie, terwijl we in nummer 2 uit 2019 aandacht besteedden aan herstel- en slachtofferbewust reclasseren. We hebben de redactionelen uit die tijd er nog eens op nageslagen. De geloofwaardigheid van herstel(gericht werken) in de gevangenis werd keer op keer bevraagd, omdat de doelstellingen van herstel en straf, en dan met name de gevangenisstraf, tegengesteld lijken te zijn.
In 2004 schrijven Annemieke Wolthuis en John Blad in hun redactioneel met als titel ‘Herstel achter de tralies?’ dat de toepassing van de vrijheidsstraf niet wordt geambieerd door de herstelrechtelijke beweging. Als opsluiting denkbaar is in een ‘puur herstelgerichte justitie’, dan zou dat eerder een zelfopsluiting in de vorm van een ‘retraite’ zijn, waartoe een dader kan besluiten ter reflectie en om te werken aan herstel van relaties in lijn met het denken van Herman Thomas Bianchi. Dit schrijven zij in een tijd die werd gekenmerkt door versobering en verschraling binnen het gevangeniswezen en door punitieve ontwikkelingen in het strafrecht in het algemeen ten tijde van het kabinet-Balkenende II. Wel is er in dit nummer aandacht voor mooie praktijkvoorbeelden, onder andere in België en in Nederlandse justitiële jeugdinrichtingen.
Bas van Stokkom en John Blad omschrijven in hun redactioneel van ruim tien jaar later de gevangenis als een ‘dwanginstituut dat gekenmerkt wordt door onder meer verveling, verwarring en gebrek aan communicatie [waar] menselijke relaties zijn afgesneden en de gedetineerde is beroofd van persoonlijke autonomie en het dragen van verantwoordelijkheid’. Zelfs in gevallen waarin detentie niet primair bestraffend c.q. vergeldend is, maar – in elk geval vanuit de dogmatiek – veeleer het karakter heeft van een (beveiligings)maatregel, lijkt deze kenschets nog steeds op te gaan en lijkt de relatie tussen herstel en detentie niet per definitie een gemakkelijke te zijn. Geen gemakkelijke relatie dus, want, ‘herstelrecht (vereist) een zekere mate van vrijheid, actieve verantwoordelijkheid en inclusie van de dader (…)’, aldus onder anderen Jacques Claessen, Kris Vanspauwen en Bas van Stokkom in hun redactioneel uit 2017.
Uit het redactioneel van Bas van Stokkom en Annemieke Wolthuis blijkt dat er in 2019 weinig is veranderd. Ze beschrijven hoe belangrijk het is voor de gedetineerde om te werken aan zijn of haar zelfbeeld om (verdere) detentieschade tegen te gaan. Daarbij bekritiseren ze het politieke klimaat dat een (te) grote inspanning van de gedetineerde vergt: die moet goed gedrag laten zien. Dat is echter niet voor alle gedetineerden vanzelfsprekend of haalbaar. Kijk naar gedetineerden met stoornissen en/of verslavingen die hen hinderen zich te gedragen zoals ‘een goed burger’ betaamt. Denk ook aan langgestraften, bij wie het aan motivatie voor goed gedrag kan ontbreken door de uitzichtloosheid van de opsluiting.
De ontwikkelingen sinds 2021 voortvloeiend uit de Wet straffen en beschermen, met onder meer de beperking van de mogelijkheid om voorwaardelijke invrijheidstelling te krijgen (‘nee, tenzij…’) alsook de beperking van de maximale duur van de voorwaardelijke invrijheidstelling tot twee jaar, houden de kritiek die in eerdere redactionelen reeds werd geuit, meer dan actueel. Wederom bevinden we ons in een klimaat waarin de roep om meer en hardere straffen alsook om kale, sobere detentie klinkt. Niettemin komt er onder invloed van Europese regelgeving en rechtspraak steeds meer aandacht voor resocialisatie en herstel als onderdeel van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, terwijl bezuinigingen op het gevangeniswezen nopen tot de inzet van alternatieven voor korte gevangenisstraffen.
In dit themanummer over detentie and beyond onderzoeken en beschrijven verschillende auteurs hoe het gesteld is met de tot nu toe moeizaam geachte verhouding tussen detentie en herstel, niet alleen in het kader van reguliere detentie, maar ook in situaties waarin er iets ‘bijzonders’ aan de hand is: de veroordeelde is zeer lang of zelfs levenslang gedetineerd, hij of zij heeft een psychiatrische stoornis of hij of zij bevindt zich in een situatie waarin welbeschouwd ook gekozen kan worden voor een andere strafrechtelijke sanctie, zoals een taakstraf, elektronische detentie of kleinschalige detentie – idealiter in een herstelgericht jasje.
Allereerst de reguliere detentie. Er zijn de laatste jaren in zowel Vlaanderen als Nederland verschillende initiatieven ontplooid met als doel tijdens detentie te werken aan herstel. Binnen het gevangeniswezen krijgt deze zogenaamde herstelgerichte detentie een steeds prominentere plaats. Herstelgerichte detentie kan verschillende vormen aannemen. Dat komt allereerst duidelijk naar voren in het praktijkbericht van Ivo Aertsen, Miriam Beck en Katrien Lauwaert over herstelrecht en detentie in Vlaanderen. Zij beschrijven op welke wijzen met gedetineerde jeugdigen wordt gewerkt aan herstel en de mogelijkheid van een hersteltraject richting slachtoffers. Ook voor meerderjarigen wordt dit beschreven en er komen ook relatief recente ontwikkelingen aan de orde, zoals niet-gerelateerde bemiddelingen en dialooggroepen voor gedetineerde daders. De auteurs sluiten af met een beschouwing over de veelheid aan initiatieven voor herstelgericht werken en het – vanuit overheidswege – ontbreken van een integrale beleidsvisie hiervoor. Ook Evert Kampert beschrijft in zijn praktijkbericht een aantal interventies en trainingen die met het oog op herstel worden ingezet binnen het Nederlandse gevangeniswezen. Hij focust vervolgens op de training Puinruimen. Deze interventie alsook andere interventies zijn gericht op het vergroten van inzicht bij de gedetineerde in de veroorzaakte schade, maar kunnen ook gericht zijn op daadwerkelijk herstel van die schade, waaronder zelfherstel, herstel met de eigen achterban, herstel met het slachtoffer alsook herstel met de gemeenschap en de samenleving. Het praktijkbericht van Anouk Smeenk, Nuray Tumer, Mechtild Höing en Bart Claes gaat in op een specifieke vorm van herstelgerichte detentie, namelijk transmuraal herstelgericht werken voor kinderen van wie de vader in detentie verblijft.
Zoals hiervoor reeds gezegd, is en blijft het echter de vraag in hoeverre detentie kan samengaan met herstel. In zijn column zet de Vlaamse gevangenisdirecteur en kunstenaar Hans Claus dan ook vraagtekens bij het succesvol implementeren van herstel in detentie, met name gezien de ongelijke situatie waarin de gedetineerde zich bevindt. Het is derhalve van belang volgens hem om te kijken naar alternatieve detentievormen die beter aansluiten bij de principes van herstelrecht, zoals kleinschalige detentiehuizen, waarvan Claus één van de initiatiefnemers was en wat inmiddels is uitgegroeid tot een Europese beweging: RESCALED. Ook het boek Breaking Walls, Building Connections, waarop Fleur Soeverein eind 2023 promoveerde aan de VU, gaat over kleinschalige voorzieningen. Annemieke Wolthuis bespreekt Soevereins dissertatie, waaruit haar passie blijkt om meer te doen met zogenaamde relationele beveiliging en kleinschaligheid, terwijl we ons volgens Soeverein steeds moeten blijven afvragen waarom we jongeren opsluiten.
Gert Jan Slump en Jacques Claessen geven in hun artikel een herstelrechtelijk perspectief op vrijheidsbeperkende en -benemende straffen. In circa 85 procent van de gevallen waarin thans in Nederland een gevangenisstraf wordt opgelegd, betreft het een vrijheidsstraf van korter dan zes maanden. Juist in die gevallen dient volgens de auteurs in beginsel te worden gekozen voor een alternatief met meer focus op resocialisatie en herstel. Daarbij dient primair te worden gedacht aan een taakstraf of elektronische detentie. In het kader van deze strafrechtelijke sancties bestaat er bovendien veel meer ruimte om werk te maken van de zogenaamde vier herstelopgaven: zelfherstel, herstel met de eigen achterban, herstel met het slachtoffer en herstel met de gemeenschap en de samenleving. Dat is volgens hen ook het geval in het kader van kleinschalige detentie die wordt gekenmerkt door de beginselen van nabijheid en normalisering. Tevens kan deze vorm van ‘maatschappelijke detentie’ uitkomst bieden voor daders die bij gebrek aan een eigen (t)huis niet in aanmerking komen voor thuisdetentie. Tot slot ontwaren Slump en Claessen ontwikkelingen binnen de forensische context die relevant zijn voor de vormgeving van de detentie van de toekomst, waarvan ze aan het einde van hun bijdrage een beeld schetsen.
Binnen die forensisch gedragskundige context is ook herstelbemiddeling mogelijk, zo laten Lydia Dalhuisen, Alice Bosma en Mieke Knoppers in hun artikel zien. Daders die forensische behandeling moeten ondergaan, zijn ogenschijnlijk niet de ideale kandidaat voor contact met slachtoffers: ze hebben per definitie een stoornis en zijn beoordeeld als gevaarlijk. Toch is het te kort door de bocht om deelname aan herstelrechtelijke voorzieningen direct uit te sluiten. Daar komt bij dat slachtoffers vaak deel uitmaken van het sociale of familienetwerk van de dader, wat het belang van herstel onderstreept. Een klein deel van de door Perspectief Herstelbemiddeling uitgevoerde herstelbemiddelingen ziet op deze setting. Dalhuisen, Bosma en Knoppers hebben de contactjournaals van deze bemiddelingen bestudeerd en gesproken met medewerkers van Perspectief Herstelbemiddeling, en komen tot de conclusie dat herstelbemiddeling zinvol kan worden ingezet.
Ook in wellicht nog minder voor de hand liggende situaties, zoals in het geval van een (levens)lange gevangenisstraf, is het niet alleen zinvol, maar ook – gezien de link tussen rehabilitatie/resocialisatie en herstel – vereist dat er aandacht is voor herstel van de gedetineerde, aldus Sonja Meijer. In haar artikel breekt zij een lans voor meer ruimte voor herstel in het kader van lange en levenslange gevangenisstraffen, inclusief een betere verankering daarvan in wet en beleid.
De oratie van Sonja Meijer getiteld Wat is de betekenis van resocialisatie? wordt besproken door Renée Kool. Meijer sprak haar inaugurele rede uit tijdens de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Penitentiair Recht aan de Radboud Universiteit op 1 juni 2022. Enkele weken later verscheen het strafrechtelijke NJV-preadvies van Johannes Bijlsma, Stijn Franken en Petra van Kampen gewijd aan het jaarthema De repressieve samenleving. Kool laat zien dat er ‘gemeenschappelijke denklijnen’ zijn te ontwaren in beide werken en is het eens met de zorg die deze wetenschappers uiten over resocialisatie, maar mist hierbij het herstelrechtelijke denken, waaronder meer aandacht voor het slachtoffer.
Dat het belangrijk is om voldoende aandacht te houden voor de problematische relatie tussen detentie en herstel blijkt ten slotte uit de indrukwekkende theatervoorstelling Terecht, die gaat over de mankementen en imperfecties binnen het Nederlandse strafrechtsysteem. Ronald Ohlsen interviewde – naast Frans Douw – Maarten Smit, de bedenker en regisseur, die samen met zijn Wabi Sabi Theater eind 2023 de Bianchi Herstelrecht Cultuurprijs ontving voor Terecht. Terecht gaat dit najaar nogmaals op theatertour.