Relationele zorgrechtvaardigheid
-
Recht en zorgethiek
Het is niet de zorg zelf die het probleem vormt. Zorg is een menselijke basisbehoefte en een fundamenteel sociaal recht. Niemand van ons zou bij de geboorte of als kind kunnen overleven zonder de altruïstische zorg van anderen in de vorm van voedsel, verzorging en bescherming, en ons welzijn hangt daarna af van het voortdurend geven en ontvangen van zorg. Zorg is essentieel voor het menselijk bestaan; we kunnen letterlijk niet zonder zorg leven. Dat wordt echter niet goed herkend door de moderne liberale rechtsorde of door de markteconomie.
Zorg is ook een fundamentele relationele realiteit. Dat wil zeggen, zorg vindt noodzakelijkerwijs plaats in de context van persoonlijke relaties die betrekking hebben op gehechtheid, kwetsbaarheid, medeleven, onderlinge afhankelijkheid, opoffering en wederzijdse verplichting. Maar, stelt Herring, het recht waardeert een andere – en misschien wel stereotieper masculiene – reeks waarden die te maken hebben met persoonlijke rechten, autonomie, rationaliteit, gelijkheid en keuzevrijheid. Het onderwerp van het recht is de eenzame, niet-verbonden, zelfvoorzienende, individuele volwassen man, en zijn voornaamste zorg is om zijn soevereine rechten en vrijheden te beschermen tegen de inmenging van anderen. Zoals Herring (2013: 46) uitlegt:‘Het recht is grotendeels gebaseerd op de aanname dat we bekwame, afstandelijke, onafhankelijke mensen zijn die claimen dat onze rechten van zelfbeschikking en autonomie stevig worden beschermd. Rechten en regels trekken grenzen om ons heen en zijn er om ons te beschermen tegen inmenging van anderen. De realiteit is echter dat we onwetende, kwetsbare en onderling afhankelijke individuen zijn. Onze kracht is niet aangewezen op autonomie, maar op relaties met anderen.’
Met andere woorden, in tegenstelling tot de heersende liberale veronderstellingen zijn mensen geen geïsoleerde, individualistische entiteiten die als knikkers door de samenleving rollen, periodiek met elkaar in botsing komen en ervoor kiezen om voor puur pragmatische doeleinden contractuele relaties aan te gaan. We zijn eerder volledig sociale of relationele wezens, personen die onderdeel uitmaken van een netwerk van verbindingen waarvan er vele voorafgaan aan keuzes die we in het leven maken en waaraan we ons gevoel van individuele identiteit, betekenis, waarde en moreel bewustzijn ontlenen (Pally, 2019). We zijn relationele wezens in onze diepste ziel, van het eerste moment van werkelijkheidsbesef tot de laatste adem – en zelfs, als je erover nadenkt, verder dan de dood (denk bijvoorbeeld aan erfrechtwetten of de voortdurende genealogische links die zo sterk worden gewaardeerd door inheemse gemeenschappen, met name de Māori).
Daarom zou het recht, eerder dan het bevorderen van individuele vrijheden en zelfredzaamheid, zorgzame relaties moeten aanmoedigen, mogelijk maken en onderhouden. Wettelijke procedures zouden niet zozeer gebaseerd moeten zijn op een reeks abstracte morele principes en afstandelijke regels, maar op het primaat van menselijke verbondenheid en op de rechten en plichten die voortvloeien uit dergelijke verbindingen, beseffende dat niemand kan overleven, laat staan bloeien, zonder het bestaan van zorgzame relaties met anderen. ‘We kunnen alleen tot een coherent model van rechtvaardigheid komen’, merkt Herring (2013: 67) op, ‘als we beginnen met de norm dat mensen aangewezen zijn op onderling verbonden relaties, want dat is de realiteit van het leven van mensen’. Juridische instellingen en de samenleving als geheel zouden er heel anders uitzien als ze gebaseerd waren op de principes van relationele zorg en niet op het ideaal van de competitieve, zelfvoorzienende en ongebonden mannelijke hoofdrolspeler.
Herring staat bij deze diagnose zeker niet alleen. Hij put sterk uit de zogenaamde ‘ethics of care’-literatuur, een benadering waarvan de oorsprong gewoonlijk wordt toegeschreven aan het werk van psycholoog Carol Gilligan (1982) en filosoof Nel Noddings (1984) halverwege de jaren tachtig, en verder is ontwikkeld door een reeks invloedrijke, typisch feministische denkers. Er is momenteel substantiële literatuur voorhanden waarin de zorgethiek is toegepast op een breed scala aan morele, sociale en politieke problemen. Naarmate dat veld in omvang en ambitie is gegroeid, is het, niet verwonderlijk, op kritiek gestuit en zijn er meningsverschillen ontstaan. Critici hebben bijvoorbeeld gewezen op onduidelijkheden rond de definitie van zorg en de normatieve status ervan. Velen hebben de gendergerelateerde aannames of het gepercipieerde essentialisme in de theorie ter discussie gesteld. Sommigen hebben betoogd dat het geven van prioriteit aan relationele zorg alleen dient om de dienstbaarheid van vrouwen en andere kansarme groepen in de samenleving te onderschrijven. Anderen hebben bezwaar gemaakt tegen de neiging om relationele verplichtingen tegenover de liberale kernwaarden van persoonlijke autonomie en individuele rechten te plaatsen (Sander-Staut, 2019).
Een bijzonder punt van discussie was de relatie tussen zorgethiek (gericht op vertrouwen, empathie, wederkerigheid, verplichting en ontvankelijkheid voor behoeften) en rechtvaardigheidsethiek (gebaseerd op rechten, gelijkheid, onpartijdigheid, eerlijkheid en vrijheid). Aanvankelijk meenden zorgtheoretici dat deze twee benaderingen van moreel redeneren elkaar uitsluiten, maar in toenemende mate worden ze beschouwd als complementaire ondernemingen (Held, 2006; Friedman, 2008). Ondanks bezwaren tegen de liberale voorkeur voor universele, op regels gebaseerde abstractie boven werkelijk belichaamde ervaring en contextuele gevoeligheid, erkennen de meeste zorgethici het belang van het integreren van zorg in een groter kader van sociale rechtvaardigheid, zodat de distributie en praktijk van zorg niet willekeurig of grillig verlopen. Want zorg die niet wordt beperkt door externe normen van eerlijkheid en gelijkheid, is vatbaar voor bekrompenheid of vooroordelen. Tegelijkertijd moeten recht, beleid en procedures worden ontworpen om zorgzame relaties tussen burgers aan te moedigen en in stand te houden, niet alleen om private aanspraken te beschermen.
Er zijn specifieke uitdagingen als het gaat om het combineren van zorg met de dwingende functies van de overheid, zoals het strafrechtsysteem of aspecten van het socialezekerheidsstelsel. Enerzijds bestaat het risico dat de overheid het motief van zorg claimt om buitensporige of langdurige interventies in het leven van individuen te rechtvaardigen. Dit uit naam van gedragsverandering of rehabilitatie, of, omgekeerd, door hun persoonlijke verantwoordelijkheid te minimaliseren vanwege psychische aandoeningen. In beide gevallen komt het principe van gelijkberechtiging in het gedrang (Marshall, 2001: 99-104). Aan de andere kant bestaat het gevaar dat de taal van de zorg wordt gebruikt om de vergeldende of politieke belangen van het systeem te verhullen, zoals het aanduiden van gevangenen als degenen die ‘onder toezicht staan’ in plaats van degenen die straf is opgelegd. Er bestaat ook een neiging van de overheid om alternatieve justitiepraktijken te coöpteren teneinde de druk op het vergeldende systeem te verlichten, zodat het niet onder zijn eigen gewicht instort. Zo hebben therapeutische interventies eerder de functie om een schadelijk systeem humane trekken te geven dan fundamenteel te vermenselijken.
Het is dus duidelijk dat een op regels gebaseerd rechtssysteem geen natuurlijke locatie is om relationele zorg te laten functioneren. Maar zoals ik heb betoogd in Compassionate Justice (2012: 249-322), openbare instellingen kunnen dan wel wreed zijn – zoals weinigen zullen ontkennen – ze kunnen mogelijk ook zorgzaam zijn en zich richten op de praktische werkzaamheid van de principes van zorg (Unwin, 2018). -
Herstelrecht: relationele zorgrechtvaardigheid
Bij het beschrijven van wat ‘zorg’ inhoudt, identificeert Herring vier essentiële kenmerken: zorg beantwoordt aan menselijke behoeften, drukt respect uit voor de waardigheid van de ontvanger, aanvaardt verantwoordelijkheden voor het aanpakken van tekorten en creëert relaties van wederkerigheid waarin de belangen van de verzorger en de belangen van de verzorgden onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een zorgzame relatie is niet per se een gevoelsmatige relatie, maar is er een die beide partijen mogelijkheden biedt en kracht geeft en de gelijke waarde van elk bevestigt.
Het is veelbetekenend dat de herstelrechtelijke praktijk dezelfde kenmerken heeft (Herring legt dit verband niet, aangezien hij zich concentreert op medisch recht en familierecht, maar ik weet zeker dat hij deze link zou waarderen als hij erop werd gewezen). Als benadering van recht en rechtvaardigheid richt herstelrecht zich volledig op het tegemoetkomen aan menselijke behoeften; het erkent de gelijke waardigheid van alle partijen, ongeacht hun rol in de schadelijke daad; het aanvaardt verantwoordelijkheden voor het aanpakken van de nadelige positie of het onrecht waarmee slachtoffers zitten opgescheept en die tegelijkertijd vaak hebben bijgedragen tot overtredingen van de dader; en het ontleent zijn creatieve potentieel aan de gedeelde kwetsbaarheid en wederzijdse aandacht die kenmerkend zijn voor een respectvolle ontmoeting. Herstelrecht constitueert een relationele zorgrechtvaardigheid en kan worden gezien als een voorbeeld van de transformatie van het rechtssysteem die Herring nodig acht, zodat de zorgarmoede en eenzaamheid in het hart van de moderne samenleving kunnen worden aangepakt.
Niet iedereen zal het eens zijn met deze visie op herstelrecht. Academici blijven discussiëren over hoe de essentie van herstelrecht het beste kan worden gedefinieerd of vastgelegd. Sommige definities richten zich op de onderscheidende dialoogpraktijken of procedures; anderen benadrukken de onderliggende waarden of filosofische principes; weer anderen benadrukken de herstellende of transformerende ambities, zowel op persoonlijk als op politiek niveau. Er zijn ook verschillen van mening over de vraag of de definitie beperkt moet blijven tot alleen strafrechtelijke toepassingen of dat deze een breder scala aan herstelpraktijken omvat die worden gebruikt in scholen en op het werk, gezin en zorgdiensten, initiatieven voor gemeenschapsontwikkeling, en in vredesmissies en processen van transitional justice.
Natuurlijk veronderstellen academische debatten over de semantiek van herstelrecht nog steeds dat er iets nieuws is dat de moeite waard is om genoemd te worden, iets kenmerkends dat zich onderscheidt van de conflictueuze of therapeutische manieren om te reageren op aangebrachte maatschappelijke schade. Hoe dit kenmerkende – dit herstelgericht ethos – precies te vatten is discutabel, maar de noodzaak om dit te proberen lijkt voor de hand te liggen, niet in het minst om een breder bewustzijn van deze benadering te bevorderen.
Naar mijn mening ligt het typerende van herstelrecht in de bijzondere combinatie van processen, waarden en beoogde resultaten, zodat elke beschrijving of voorgestelde definitie van herstelrecht in het ideale geval al deze elementen moet bevatten. Tijdens uitleg aan anderen, wat ik bijna dagelijks doe, omschrijf ik herstelrecht meestal als een relationele manier om te reageren op criminele of verwante wandaden, waarbij degenen met een persoonlijk belang bij de aangebrachte schade samenkomen. Dit gebeurt in een veilige en een respectvolle omgeving, meestal met de hulp van bekwame facilitators, om waarheidsgetrouw te spreken over wat er is gebeurd en de impact ervan, om de verantwoordelijkheid voor de schade die is opgetreden te verduidelijken, en om samen na te gaan hoe herstel het beste kan worden bevorderd en positieve veranderingen tot stand kunnen worden gebracht voor alle betrokkenen.
Elk zinsdeel nodigt uit tot verdere doordenking, maar de verdienste van deze formulering is dat het de volgende elementen combineert: het onderscheidende proces van herstellende interventies (een gefaciliteerde dialoog tussen degenen die direct betrokken zijn bij schadelijke gebeurtenissen), de onderliggende relationele waarden (waaronder keuzevrijheid, respectvolle communicatie, waarheidsgetrouwheid, verantwoordelijkheid en gelijk respect), en de beoogde doelen of resultaten van de praktijk (de verduidelijking van wat er in het verleden is gebeurd en de menselijke impact ervan, en gezamenlijke besluitvorming over hoe herstel het beste kan worden bevorderd en hoe positieve veranderingen voor alle betrokkenen kunnen worden bereikt). Het doel van reparatie is bijzonder belangrijk om te benadrukken. Ross London (2011: 24; Marshall, 2015) heeft betoogd dat dit doel een nieuw vertrekpunt is in het denken over en de praktijk van het strafrecht.‘Terwijl de traditionele doelen van het strafrechtsysteem erop gericht zijn om overtreders af te schrikken, te berispen, uit te schakelen en te rehabiliteren, brengt herstelrecht een geheel nieuw en origineel doel naar voren: de schade van misdaad repareren.’
Anders gezegd, terwijl vergeldende rechtvaardigheid vooral gericht is op de cruciale maar beperkte doeleinden van het vaststellen van de waarheid en het verantwoordelijk stellen van daders, voegt herstelrecht het extra doel toe om de door de misdaad veroorzaakte schade weer goed te maken, voor zover dat haalbaar is. Een dergelijke transformatieve ambitie belichaamt de kwaliteit van een relationele zorgrechtvaardigheid. Vooral als we zorg niet primair als een gevoel zien, maar, in de woorden van zorgtheoreticus Joan Tronto (2015: 3), als ‘een soort activiteit die alles omvat wat we doen om onze wereld te onderhouden, voort te zetten en te herstellen, zodat we er zo goed mogelijk in kunnen leven’.
Toegegeven, er zijn critici die terugdeinzen voor elke discussie over rechtvaardigheid als genezing of elke poging om rechtvaardigheid en liefde met elkaar te vermengen. Velen verwerpen zulke therapeutische taal als sentimenteel en simplistisch, of zelfs als ongevoelig, gezien hoe verbijsterend moeilijk genezing in de praktijk te bereiken is, en hoe gemakkelijk recuperatieve of psychosociale doeleinden de morele verplichting van verantwoordelijkheid nemen en het veroordelen van de daad kunnen compromitteren en overschaduwen (Acorn, 2004; Borton & Paul, 2015). Zij benadrukken dat de eisen van rechtvaardigheid en het doel van genezing gescheiden moeten worden gehouden, en als herstelrecht serieus wil worden genomen, zou het gericht moeten zijn op het eerste, niet op het tweede.
Maar er zijn zowel theoretische als empirische gronden om deze bezwaren aan te vechten. Filosofisch gezien zijn rechtvaardigheid en liefde – hoewel geen identieke waarden – onderling afhankelijk van elkaar. Ze kunnen niet van elkaar worden gescheiden, want elke poging om gerechtigheid te bereiken zonder het filter van liefde zal op zijn best tekortschieten en zal in het slechtste geval gevaarlijk zijn (DeValve et al., 2018; Jackson, 2003; Bell, 2007). Empirisch gezien krijgen slachtoffers van misdaad pas het gevoel dat recht is gedaan wanneer op enige wijze aan hun herstelbehoeften – materieel herstel en vooral moreel herstel – is tegemoetgekomen (Walker, 2006; Johnstone, 2019). Als herstelrechtelijke praktijken ons iets hebben geleerd, is het wel dat. Naast het verwoorden van de waarheid en het verantwoordelijk stellen van de schuldige, verlangen slachtoffers naar herstel, en alle drie de vereisten voeden een primitieve drang naar gerechtigheid. De misdaad heeft hen aangetast in hun spirituele en relationele kern: hun inherente waardigheid is miskend en hun rechten en gevoelens zijn vertrapt. Gerechtigheid vereist daarom het herstellen of genezen van deze verwondingen, anders blijft het op zijn best maar een gedeeltelijk recht doen en resteert in het slechtste geval aanhoudend slachtofferschap. Zoals John Braithwaite graag zegt: omdat misdaad verwondt, moet rechtvaardigheid genezen, zolang rechtvaardigheid relationeel wordt begrepen (Braithwaite, 2002: 80; Piquero & Mazerolle, 2011).
Het punitieve rechtssysteem kan dit grotendeels niet waarmaken: straf doet weinig of niets om te genezen en dat geldt voor zowel de dader als het slachtoffer. Lang geleden formuleerde George Bernard Shaw (1961: 26) het probleem van straf aldus:‘Als je een persoon vergeldend wil straffen, moet je hem verwonden. Als je hem wil hervormen, moet je hem verbeteren. Mensen worden niet beter door verwondingen.’
Het probleem voor slachtoffers is nog groter. Een rechtssysteem dat bijna al zijn energie en middelen besteedt aan het bestraffen van daders, heeft weinig over voor slachtoffers. Dat ontdekken slachtoffers al snel, meestal tot hun verbazing en afschuw, wanneer ze de poorten van het systeem binnentreden op zoek naar iets om hun verlies ongedaan te maken en hun welzijn te herstellen. Als dit ooit gebeurt, hebben ze een ervaring van rechtvaardigheid nodig die niet alleen wordt gemotiveerd door zorg (zoals het vergeldingssysteem, dat legitiem belang hecht aan handhaving van de wet en daardoor de burgers beschermt), maar ook die zorg in de praktijk daadwerkelijk levert. Het gaat dan om een gerechtigheid gekenmerkt door de vier kenmerken van zorg die Herring onderscheidt: een focus op het voldoen aan behoeften; een instandhouding van de inherente waardigheid van alle partijen; verantwoordelijkheid dragen om kwetsbaarheid en schade aan te pakken; en vooral relaties herstellen tot een rechtvaardige conditie, dat wil zeggen een conditie waarin beide partijen de rechten, waardigheid, gelijkheid, keuzevrijheid en legitieme belangen van de ander erkennen.
Dit is de standaard van zorg die herstelrecht zou moeten nastreven en waartegen het kan worden afgemeten. Door de aangebrachte schade van misdaad in wezen te beschouwen als een mislukking van relationele zorg en vertrouwen, wordt duidelijk waarom herstellende reacties op overtredingen potentieel zo belangrijk zijn: deze reacties scheppen de voorwaarden waarin relationeel vertrouwen hersteld kan worden, wederzijdse zorg tot uitdrukking kan komen en genezing bevorderd kan worden. -
Enkele implicaties
In zekere zin is deze karakterisering van herstelrecht als een typisch zorggerichte benadering van rechtvaardigheid een relatief onbeduidende claim. Het maakt eenvoudigweg duidelijk wat beoefenaars intuïtief in de praktijk weten en ervaren. Het is ook geen nieuwe suggestie. Andere schrijvers hebben al eerder een beroep gedaan op de zorgethiek om het typerende van herstelrecht aan te duiden in vergelijking met het reguliere systeem. Twintig jaar geleden schreven Masters en Smith (1998: 15-16, 20) bijvoorbeeld dat we relationele rechtvaardigheid kunnen zien als ‘zorgzame rechtvaardigheid’, of zelfs (durven we dat te zeggen?) ‘liefdevolle rechtvaardigheid’. Ze beschouwen Braithwaites theorie van reintegrative shaming als ‘misschien wel de eerste feministische criminologische theorie’, een claim overigens die Kathleen Daly (2010: 291-294) op grond genderstereotypering en dichotome aannames ronduit verwierp.
Liz Elliott (2010: 48-65) heeft ook een beroep gedaan op de zorgethiek om uit te leggen waarom herstelrecht niet geschikt is voor een gevangenissysteem dat gebaseerd is op onthechting, scheiding en wantrouwen. Dergelijke institutionele kenmerken staan structureel op gespannen voet met het bevorderen van zorgzame of verzorgende relaties, die per definitie kwetsbaarheid, onderlinge afhankelijkheid, behoeftevoorziening en wederkerigheid veronderstellen. Deze kwaliteiten worden door gevangenisautoriteiten eerder gezien als een veiligheidsrisico.
Ondanks de duidelijke congruentie tussen zorgprincipes en herstellende rechtvaardigheid, is ‘zorg’ nog steeds een relatief onderbenutte term in het herstelrechtelijke lexicon, ook al is de dynamiek van de zorg in veel handboeken en verzamelde werken over herstelrecht verbazingwekkend vaak vastgesteld. Het zou dan ook zinvol zijn om herstelrecht als relationele zorgrechtvaardigheid te conceptualiseren. Dan wordt het mogelijk om zorg en de daarmee samenhangende kwaliteiten van kwetsbaarheid, wederkerigheid en relationele persoonlijkheid te verheffen van een voorwaardelijk kenmerk tot een theoretisch concept dat ons begrip verdiept van hoe en waarom herstelrecht werkt, de ontologische vooronderstellingen ervan, en hoe herstelrecht zich verhoudt tot de grotere onderneming een inclusieve en responsieve democratie op te bouwen (Montellanos, 2016).
Theo Gavrielides (2019: 499) heeft onlangs opgemerkt dat als we herstelrecht verder normatief willen ontwikkelen en haar praktijken willen uitbreiden, we het zorgaspect ervan onder de aandacht moeten brengen. Gavrielides vreest de gevolgen voor slachtoffers en daders van een ‘niet-zorgzaam herstelrecht’, dat wil zeggen een herstelrecht waarin wet- en regelgeving en beleid de voorrang krijgen op zorg. Hij vindt dit een zorgwekkende trend in de recente beweging.
Misschien is herstelrecht meer vatbaar voor dit gevaar dan parallelle praktijken op scholen en in werkomgevingen. Reden hiervoor is dat herstelrecht een in wezen reactief mechanisme blijft voor het aanpakken van reeds gepleegde strafbare feiten. Het wordt in de eerste plaats gewaardeerd om zijn kwaliteit om dergelijke gevallen op bevredigende wijze op te lossen, niet om de cultuur van het bredere rechtssysteem te transformeren. In het geval van scholen wordt daarentegen steeds meer nadruk gelegd op het proactieve gebruik van herstellende instrumenten om ‘een cultuur van zorg, inclusie en rechtvaardigheid’ in de schoolgemeenschap te bevorderen (Bevington & Gregory, 2019: 182). In veel gevallen worden herstelpraktijken op scholen meer gewaardeerd vanwege hun potentie cultuurverandering te bevorderen dan het oplossen van wangedrag. Wanneer herstelrecht wordt gezien als slechts een ander type instrument voor gedragsbeheersing binnen een systeem van sociale controle en bestraffing, dreigt zorg te worden vervangen door macht.
Herstelrecht interpreteren als relationele zorgrechtvaardigheid heeft ook gevolgen voor de manier waarop succes kan worden gemeten. Er is momenteel veel onderzoek beschikbaar om de impact van herstelrecht te beoordelen. Maar de meest gebruikte middelen – zoals een verlaagd recidivepercentage, tevredenheid van het slachtoffer over het proces, lagere kosten voor het systeem, enzovoort – weerspiegelen meer de doelstellingen van het reguliere rechtssysteem dan van de onderliggende filosofie van herstelrecht zelf. Zelfs pogingen om de ‘herstellende werking’ van bepaalde programma’s te meten, zijn meer gericht op de procedurele dynamiek van het proces dan op de sociale en relationele transformaties die de praktijk aanmoedigt. Als herstelrecht een benadering is die streeft naar het bevorderen van goede relaties – dat wil zeggen relaties gekenmerkt door gelijkheid, waardigheid, respect, vertrouwen en wederkerigheid van zorg en aandacht – dan moeten we middelen ontwikkelen die dat relationele doel weerspiegelen (Llewellyn, 2012; Llewellyn et al., 2013; Llewellyn & Philpott, 2014). Zo kan men pogen de impact vast te stellen op het netwerk van sociale relaties dat bij aangebrachte schade is betrokken; de bijdrage aan de ontwikkeling van pacificerende vaardigheden en waarden in de betreffende gemeenschap; de mate waarin herstelrecht de inzet van deelnemers voor andere relationele verplichtingen vergroot, zowel privaat als publiek; en de rol bij het bevorderen van zorgactiviteiten die bedoeld zijn om ‘onze wereld te onderhouden, voort te zetten en te herstellen, zodat we er zo goed mogelijk in kunnen leven’ (Tronto, 2015: 3).
Het benadrukken van de prioriteit van relationele zorg heeft tot slot gevolgen voor de institutionalisering of ‘mainstreaming’ van herstelrecht, dat wil zeggen voor pogingen om het op te nemen in het formele rechtssysteem en het te onderwerpen aan bestuurlijk toezicht en het afleggen van verantwoording over professionele normen (Aertsen et al. al., 2006; Woolford, 2009). Ik heb al gewezen op de bijzondere uitdagingen om zorg en compassie te institutionaliseren en de neiging van bureaucratische systemen om zorgverbintenissen te coöpteren of te corrumperen om geheel andere prestatie-indicatoren te behalen. Dit betekent dat we ons moeten focussen op het probleem hoe zorggebaseerde ethiek en praktijken in stand gehouden kunnen worden in een systeem dat is gericht op risicobeheer, kostenefficiëntie en voorspelbaarheid. Er zijn geen simpele antwoorden op dit dilemma en de mogelijkheden zullen van plaats tot plaats verschillen. Maar het is vermeldenswaard dat zorgoverwegingen in het bestaande systeem al een stilzwijgende rol spelen, zoals bij programma’s voor slachtofferhulp of de manier waarop therapeutische rechtbanken werken. Daar worden herstelgerichte processen benut om de kwaliteit van relationele betrokkenheid en zorg te verbeteren. -
Afsluitende gedachten
Herstelrecht opvatten als relationele zorgrechtvaardigheid wil niet zeggen dat zorg eenvoudig of ongecompliceerd bereikt kan worden. Zorg is niet alleen een bron van betekenis en levensvervulling, maar net als menselijke relaties is zorg vaak rommelig, dubbelzinnig, frustrerend, uitdagend, uitputtend en persoonlijk kostbaar. Maar zonder de wederkerigheid van zorg is het onmogelijk om zinvolle relaties met anderen te ontwikkelen of om relaties te herstellen nadat zich schade heeft voorgedaan.
Niet lang geleden faciliteerde ik een conferentie in de gevangenis rondom een jonge man die de slotfase van zijn detentieperiode inging. De jongeman had op een avond een auto gestolen en zijn beste vriend opgehaald voor een plezierrit, maar het voertuig crashte en zijn vriend stierf na de botsing. Hij had een gevangenisstraf gekregen wegens roekeloos autorijden. De ouders, broers en zussen van de overleden jongen waren naar de stad gekomen waar de gevangenis was gevestigd om later die week een Parole Board-hoorzitting bij te wonen, waar ze van plan waren zich te verzetten tegen het verzoek tot vervroegde vrijlating van de jongeman na het voltooien van twee derde van zijn straf. Ze verzetten zich tegen zijn vrijlating, omdat ze ervan overtuigd waren dat hij geen tekenen van wroeging had getoond en dat het hem niet kon schelen wat hij had gedaan.
Een van de redenen die zij hiervoor gaven, was de manier waarop de jonge dader zich een aantal jaren eerder vóór de veroordeling in het gerechtshof had gedragen – kauwgom, zijn hoodie omhooggetrokken, pochend dat ‘het hem niet kon schelen’, zoals de vader van de overleden jongen het zei. De ouders wilden de dader vóór de hoorzitting in de gevangenis ontmoeten, vooral om antwoorden te krijgen op vragen over het ongeval dat hen bleef kwellen. Ze besloten ook, tot mijn grote ontsteltenis, om de as van hun overleden zoon in een met de hand beschilderde urn mee te nemen ‘om hem te laten zien wat hij had gedaan’, zoals zijn moeder me ’s nachts aan de telefoon vertelde.
Het zou veel ruimte vergen uit te leggen wat er allemaal gebeurde tijdens deze opmerkelijke conferentie en waarom de ouders van het slachtoffer de volgende dag naar de hoorzitting gingen om te pleiten voor de vrijlating van de chauffeur (tot verbazing van zijn advocaat). Maar in wezen kwam hun veranderde houding neer op het besef dat de jongeman wel degelijk om zijn vriend gaf die hij de dood had in gejaagd, evenals de uitleg die hij gaf waarom hij zo nonchalant overkwam in het gerechtshof (hij legde uit dat hij destijds weer aan de drugs zat om zijn schuldgevoelens en schaamte te verdoven en dat hij elk oogcontact met de nabestaanden vermeed uit angst dat hij in elkaar zou storten).
Twee herinneringen aan die conferentie zullen me nog lang bijblijven als bewijs van de herstellende kracht van zorg. Een daarvan was de manier waarop de moeder van de overleden jongen aan het slot van de bijeenkomst de dader omarmde, net voordat hij naar zijn cel werd geleid. Ze omhelsde hem niet alleen. Ze hield hem in haar armen alsof hij haar eigen kind was, wat een eeuwigheid leek te duren. De andere was de manier waarop de jongeman, voordat hij de kamer verliet, de felgekleurde urn met de as van zijn overleden vriend oppakte en tegen zijn borst hield om afscheid van hem te nemen, met een waardigheid en oprechtheid die alle sporen van het vermoeden dat hij ‘er niets om gaf’ wegveegden. Het was een spontaan en diep ontroerend gebaar dat waarschijnlijk meer heeft gedaan om de nabestaanden te genezen dan alles wat het rechtssysteem te bieden heeft.
De conferentie vond plaats op een koude winteravond en was een logistieke nachtmerrie. Ik had bijna mijn breekpunt bereikt. Maar die twee uitingen van wederzijdse zorg maakten het allemaal bijzonder waardevol en bevestigden voor mij nogmaals de waarde van herstelrecht als een zaak van relationele zorg waaraan het zijn unieke kracht en betekenis ontleent. Literatuur Acorn, A. (2004) Compulsory compassion: a critique of restorative justice. Vancouver: University of British Columbia Press.
Aertsen, I., T. Daems & L. Robert (eds.) (2006) Institutionalizing restorative justice. Cullompton: Willan Publishing, 261-281.
Bell, R.H. (2007) Rethinking justice: restoring our humanity. Lanham: Lexington.
Bevington, T. & A. Gregory (2019) Restorative practice as peace practice. In: M. Thorsborne, N. Riestenberg & G. McCluskey (eds.), Getting more out of restorative practice in schools: practical approaches to improve school wellbeing and strengthen engagement (pp. 181-193). London: Jessica Kingsley Publishers.
Borton, I.M & G.A. Paul (2015) Problematizing the healing metaphor in restorative justice. Contemporary Justice Review, 18(3), 257-73.
Braithwaite, J. (2002) Restorative justice and responsive regulation. New York: Oxford University Press.
Brien, A. (1998) Mercy within legal justice. Social Theory and Practice, 24, 83-110.
Daly, K. (2010) Restorative justice: the real story. In: C. Hoyle (ed.), Restorative justice: critical concepts in criminology ((vol. 1, pp. 281-308). London: Routledge.
DeValve, M.J., T.S. Garland & E.Q. Wright (2018) A unified theory of justice and crime: justice that love gives. Lanham: Lexington Books.
Elliott, L. (2010) Security, without care: challenges for restorative values in prison. In: C. Hoyle (ed.), Restorative justice: critical concepts in criminology (vol. 2, pp. 44-65). London: Routledge.
Friedman, M. (2008) Care ethics and moral theory: review essay of Virginia Held, ‘The ethics of care’. Philosophy and Phenomenological Research, 77(2), 539-555.
Gavrielides, T. (2019) Restorative justice with care and responsibility: new directions in restorative justice theory, practice and critical thinking. In: T. Gavrielides (ed.), Routledge international handbook of restorative justice (pp. 488-503). London: Routledge.
Gilligan, C. (1982) In a different voice: psychological theory and women’s development. Cambridge: Harvard University Press.
Held, V. (2006) The ethics of care: personal, political, and global. Oxford: Oxford University Press.
Herring, J. (2013) Caring and the law. Oxford: Hart Publishing.
Jackson, T.P. (2003) The priority of love: Christian charity and social justice. Princeton: Princeton University Press.
Johnstone, G. (2019) Restorative justice and the therapeutic tradition. In: T. Gavrielides (ed.), Routledge international handbook of restorative justice (pp. 395-408). London: Routledge.
Llewellyn, J.J. (2012) Integrating peace, justice and development in a relational approach to peacebuilding. Ethics and Social Welfare, 6(3), 290-302.
Llewellyn, J.J., B.P. Archibald, D. Clairmont & D. Crocker (2013) Imaging success for a restorative justice approach to justice: implications for measurement and evaluation. Dalhousie Law Journal, 36(2), 281-316.
Llewellyn, J.J. & D. Philpott (2014) Restorative justice, reconciliation and peacebuilding. Oxford: Oxford University Press.
London, R. (2011) Crime, punishment, and restorative justice: from the margins to the main-stream. London: First Forum Press.
Marshall, C.D. (2001) Beyond retribution: a New Testament vision for justice, crime and punishment. Grand Rapids: Wm B. Eerdmans.
Marshall, C.D. (2012) Compassionate justice: an interdisciplinary dialogue with two gospel parables on law, crime, and restorative justice. Eugene: Cascade Press.
Marshall, C.D. (2015) Restoring what? The practice, promise and perils of restorative justice in New Zealand. In: W. Brookbanks (ed.), Therapeutic jurisprudence: New Zealand perspectives (pp. 147-160). Wellington: Thomson Reuters.
Masters, G. & D. Smith (1998) Portia and Pereshone revisited: thinking about feeling in criminal justice. Theoretical Criminology, 2(1), 5-27.
Montellanos, A. (2016) Care in restorative justice (MA thesis in philosophy). San Diego: San Diego State University.
Noddings, N. (1984) Caring: a feminine approach to ethics and moral education. Berkeley: University of California Press.
Pally, M. (2019) Relational view of humanness: the reciprocity of ontos and telos. Studies in Christian Ethics, 1-11. doi:10.1177/0953946819847958.
Piquero, N.L. & P. Mazerolle (2011). Because crime hurts, justice must heal: John Braithwaite. In: A. Myer (ed.), The origins of American criminology: advances in criminological theory (pp. 261-273). New Jersey: Transaction Publishers.
Sander-Staudt, M. (z.j.) Care ethics. Internet Encyclopedia of Philosophy. www.iep.utm.edu/care-eth.
Shaw, G.B. (1961) The crime of imprisonment. New York: Citadel Press.
Tronto, J.C. (1993) Moral boundaries: a political argument for an ethic of care. New York: Routledge.
Tronto, J.C. (2015) Who cares? How to reshape democratic politics. Cornell University Press.
Unwin, J. (2018) Kindness, emotions and human relationships: the blind spot in public policy. Dunfermline: Carnegie UK Trust. www.carnegieuktrust.org.uk/publications.
Walker, M.U. (2006) Moral repair: reconstructing moral relations after wrongdoing. Cambridge: Cambridge University Press.
Woolford, A. (2009) The politics of restorative justice: a critical introduction. Halifax: Fernwood Publishing.
Eind vorig jaar werd mij gevraagd om bij te dragen aan een interdisciplinair seminar over het thema zorg. De sprekers kwamen uit verschillende vakgebieden, variërend van verpleging tot geologie tot plantenwetenschappen tot, in mijn geval, herstelrecht. Eenieder werd gevraagd om na te denken over hoe zorg in hun persoonlijke werk of hun academische discipline tot uitdrukking komt. Dat was waarschijnlijk een gemakkelijkere taak voor de sociale wetenschappers in het panel, hoewel zelfs de natuurwetenschappers weldenkend spraken over de zorg die uitging naar hun onderzoek en de impact ervan.
Bij het nadenken over wat ik over het onderwerp zou kunnen zeggen, gingen mijn gedachten uit naar een boek dat ik onlangs had gelezen, getiteld Caring and the law, waarin de auteur, jurist Jonathan Herring, de these uitwerkt dat het Westen wordt geconfronteerd met een ‘zorgcrisis’ waarmee het huidige recht niet goed overweg kan. Deze crisis is het gevolg van demografische en maatschappelijke veranderingen die ertoe leiden dat meer mensen langere perioden van hun leven afhankelijk zijn van de zorg van anderen of verantwoordelijk zijn voor het verlenen van zorg aan anderen. Terwijl de zorglasten toenemen, nemen de middelen om die te leveren af.