-
1 Situering van het CONRAD-onderzoeksproject
‘Radicalisering radicaliseert’, zo merkte jeugdwerker en medeonderzoeker Tom Flachet in het Belgische CONRAD-project op. Of ‘de term radicalisering sluit deuren’: het zijn uitspraken die ons pad wel vaker kruisten tijdens het CONRAD-onderzoeksproject1x Dit onderzoek – ‘Een constructieve analyse van attitudes, beleid en programma’s met betrekking tot radicalisering (CONRAD)’ – betrof een samenwerkingsverband tussen KU Leuven, Odisee Hogeschool Brussel en Université de Liège. Het werd gefinancierd door het Belgische federale fonds voor wetenschappelijk onderzoek Belspo (contractnummer BR/165/A4/CONRAD). Meer informatie: www.belspo.be/belspo/fedra/proj.asp?l=nl&COD=BR%2F165%2FA4%2FCONRAD. naar ‘radicalisering’,2x Gezien de problematische aard van de term maakten wij de keuze om deze steevast tussen aanhalingstekens te plaatsen. dat liep tussen 2017 en 2019. Het thema is zo beladen, dat het een constructieve dialoog erg moeilijk maakt, zélfs wanneer de opzet van het project eruit bestaat om zo’n constructieve benadering te ontwikkelen, gebaseerd op en geïnspireerd door een herstelrechtelijke insteek. In het CONRAD-project vond een literatuurstudie plaats, een discoursanalyse van beleidsteksten, een frameanalyse van hoe ‘radicalisering’ wordt gekaderd in de media, en actieonderzoek in Molenbeek en kwalitatief onderzoek in Verviers. Deze bijdrage zal vooral reflecteren over welke opportuniteiten er in het onderzoek te vinden waren voor herstelrecht, vooral dan op basis van het veldwerk in de vorm van actieonderzoek en de frameanalyse.
In Molenbeek (een gemeente in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) werkte het onderzoeksteam3x Erik Claes (Odisee Hogeschool), Tom Flachet en Ali Moustatine (D’Broej vzw). twee jaar lang intensief met een groep van zes kwetsbare jongeren tussen 15 en 19 jaar, allen met een migratieachtergrond, waarvan de meerderheid moslim. Zij namen deel aan vier onderzoeksactiviteiten van in totaal 37 dagen: in de Ardennen, in Istanboel, in de Pyreneeën en in de Schotse Highlands. Verder werden drie focusgroepen georganiseerd, een ervan met vijf jeugdwerkers, twee andere met een gemengd publiek van eerstelijnsprofessionals (een bemiddelaar, een analist van OCAD, enkele jeugdwerkers, een radicaliseringsambtenaar, een vertegenwoordiger van de regionale overheid, enkele onderzoekers) en vonden bijkomend nog semigestructureerde interviews plaats met een vijftal jeugdwerkers, een bewoonster, drie radicaliseringsambtenaren en een politica. Dit alles werd aangevuld met veldnotities en met dagboeknotities die teruggaan tot de periode van de aanslagen in Parijs en Brussel (november 2015 tot maart 2016). Tot slot maakten de jongeren vijf digital stories die een sterke en tegelijk toegankelijke inkijk geven in hun leefwereld en de kwetsuren die ze hebben opgelopen. De resultaten van de analyse door het onderzoeksteam werden tijdens drie feedbackmomenten voorgelegd aan de jongeren en hun bijkomende commentaren werden verwerkt (zie ook De Backer e.a., 2020, waar de bevindingen van het Brusselse actieonderzoeksteam verder besproken worden).
Ook in Verviers4x Hassan Bousetta en Mégane Dethier (Université de Liège), Farid Nagui (CRVI Verviers) en Abdel Zouzoula (Terrain d’Aventures de Hodimont). werden meerdere methodieken toegepast. De eerste bestond erin een beschrijving aan te leveren van de lokale ‘sociale ecologie’ met een specifieke focus op een analyse van lokale politieke dynamieken en perspectieven. Deze was gebaseerd op 35 semigestructureerde interviews met bevoorrechte getuigen in de Vervierse context. Daarnaast wijdde het team vele uren aan participerende observatie, waarbij onderzoekers toegelaten werden tot verschillende activiteiten met jongeren in het kader van Terrain d’Aventures asbl (een vormingsorganisatie voor jongeren). Eén activiteit bestond uit de repetities en uitvoeringen van een theaterproject rond kansarmoede door een groep van zeven jongeren (diezelfde groep maakte het jaar ervoor een stuk over ‘radicalisering’), een tweede bestond uit een focusgroep met zes jongens tussen 15 en 17 jaar oud, een derde draaide rond enkele jongeren die actief waren in videoprojecten en een digital story maakten in het kader van dit project. Tot slot vonden wekelijks besprekingen plaats tussen onderzoekers en jeugdwerkers over de planning van de activiteiten en de interpretatie van de data en werden twee dialoogtafels georganiseerd, eentje om de analyse van de data voor te leggen aan de jongeren, een andere voor een selectie van jeugdwerkers en stedelijk personeel van Verviers.
Behalve de methodologieën van actieonderzoek en de inductieve frameanalyse (zie hieronder), steunde het CONRAD-project op een kritische discoursanalyse van het bestaande beleid rond ‘radicalisering’ en een uitgebreide literatuurstudie. Hieruit zal voor deze bijdrage niet geput worden.
In wat volgt schetsen we eerst enkele herstelrechtelijke uitgangspunten. Vervolgens presenteren we het gebruik van de frameanalyse. Daarna kijken we vanuit een aantal bevindingen van het actieonderzoek en de frameanalyse naar concrete aanknopingspunten met een herstelrechtelijke benadering. We ronden af met enkele beschouwingen. -
2 Herstelrechtelijke uitgangspunten
Hierboven werd reeds gewezen op de herstelrechtelijke insteek die aan de basis lag van het CONRAD-project. In hun projectaanvraag hanteerden de initiatiefnemers een kritische kijk op het fenomeen ‘radicalisering’:
‘Not only radicalisation towards violence, but a proliferation of alarmist discourses, and the polarisation of our societies remain important challenges for Europe. The failure to understand the phenomenon and to find adequate ways of talking about it creates as much anxiety in societies as the phenomenon itself. (…) The research will focus on the dynamic processes of radicalisation, its causes, the perceptions in society (within certain groups, amongst practitioners and policy makers, and in society at large), and – most importantly –on how to develop and to adopt new perceptions which can help to surmount current unilateral approaches. In this way, the project aims at contributing to the strengthening of resilience of concerned groups in society, for which interaction and dialogue between these groups is considered as crucial. The participatory nature of the research as conceived in the project must support this approach.’ (Proposal submission file, 2016: 3)
De centrale doelstelling van het project bestond erin om nieuwe vormen van ervaring en kennis te creëren in nauwe samenwerking met lokale gemeenschappen om zo te komen tot verdere exploratie en actie, en dit op basis van een relationele en veelzijdige benadering van de problematiek. Hiertoe werd het gebruik van meerdere methodologieën in het vooruitzicht gesteld, waaronder het werken met frames en counterframes, actieonderzoek, het aanwenden van digital storytelling en het gebruikmaken van nieuwe dialoogvormen op basis van vroegere herstelrechtelijke ervaringen (restorative circles). Men zou in samenwerking met de direct betrokkenen op zoek gaan naar de ‘ontbrekende’ of ‘afwijkende’ verhalen en een ruimte scheppen waar ‘moeilijke gesprekken’ en een ‘co-narratief’ konden plaatsvinden. Het herstellen van verbroken relaties, communicatie en vertrouwen werd daarbij primordiaal geacht:
‘Restorative approaches build forms of practices that aim at bringing together different groups in society, promoting opportunities for deliberations about conviviality, and creating safe and open spaces to have difficult conversations and engage in difficult encounters, encouraging the ability to handle conflicts in a constructive way.’ (Proposal submission file, 2016: 12)
Op basis van eerdere onderzoekservaringen op het domein van het herstelrecht waren de initiatiefnemers van het CONRAD-project zich bewust van de noodzaak om herstelrechtelijke praktijken en concepten te verruimen buiten het strikte strafrechtelijke kader en deze verder te ontwikkelen in de context van complexe interculturele samenlevingen.5x De onderzoeksbevindingen in het Europese FP7-project ALTERNATIVE (‘Developing alternative understandings of justice and security in intercultural settings’) waren daarbij richtinggevend (Pali & Aertsen, 2018; Vanfraechem & Aertsen, 2018). Specifiek voor de Brusselse situatie, zie bijvoorbeeld Huysmans & Claes, 2015. Herstelrechtelijke praktijken en theorievorming kennen inderdaad een voortdurende verbreding van actieradius en toepassingsgebied. Enerzijds worden herstelrechtelijke praktijken (conceptueel en/of experimenteel) toegepast op minder voor de hand liggen, vormen van criminaliteit, zoals seksuele misdrijven, terrorisme of bedrijfscriminaliteit, anderzijds wordt steeds meer de nadruk gelegd op de ontwikkeling van herstelgerichte praktijken in diverse maatschappelijke contexten, zoals het onderwijs, buurten en werkomgevingen. Voorbeelden van deze meer globale, geïntegreerde benadering zijn de Utrechtse ‘Vreedzame Wijk’ en de Leuvense ‘Restorative City’.6x Meer informatie over deze initiatieven: https://hetccv.nl/onderwerpen/veiligheidsbeleving/praktijkvoorbeelden/alle-praktijkvoorbeelden/vreedzame-wijk; www.leuvenrestorativecity.be/nl. Een en ander houdt zowel opportuniteiten als risico’s in. De opportuniteiten bestaan in het vergroten van de relevantie en praktische toepasbaarheid van het herstelrecht als een alomvattende benadering van conflicten en het opbouwen van een breed maatschappelijk draagvlak. De risico’s hebben te maken met het vervagen van de eigenheid van deze benadering, het opgeslorpt worden in dominante institutionele en maatschappelijke logica’s en praktijken en het niet langer fundamenteel ter discussie stellen van het strafrecht met zijn dominante, op uitsluiting en repressie gerichte praktijken.
Tegelijk worden in deze verbredingsbeweging succesvolle pogingen ondernomen om de cruciale waarden en principes van het herstelrecht te formuleren en veilig te stellen, opdat deze richtinggevend kunnen zijn voor een ruime toepassing bij uiteenlopende vormen van criminaliteit, conflicten, spanningen, polarisatie en ervaren onrecht. Twee recente, gezagsvolle voorbeelden van deze inspanningen op Europees niveau moeten hier vermeld worden. In de eerste plaats is er de Aanbeveling van de Raad van Europa van 2018 aangaande het herstelrecht.7x Council of Europe Recommendation CM/Rec(2018)8 of the Committee of Ministers to member States concerning restorative justice in criminal matters. Voor een bespreking van deze aanbeveling in het Tijdschrift voor Herstelrecht, zie Aertsen, 2019. Deze bevat niet alleen een breed geformuleerde, algemeen aanvaarde definitie van het herstelrecht, maar formuleert ook een aantal basisprincipes, waaronder het participatiebeginsel en het schadeherstelbeginsel. Andere sleutelprincipes betreffen beraadslagende, respectvolle dialoog, gelijke zorg voor de noden en belangen van de betrokkenen, procedurele eerlijkheid (fairness), focus op re-integratie en het bereiken van wederzijds begrip, en het vermijden van overheersing (domination). Tevens wordt toegelicht hoe herstelrechtelijke methodes kunnen toegepast worden buiten de strafprocedure, met name binnen de betrokken organisaties. Een tweede voorbeeld van verruiming van het toepassingsgebied én tegelijk aanscherping van de herstelrechtelijke waarden en principes wordt geboden door de Practice Guide on Values and Standards for restorative justice practices van het European Forum for Restorative Justice (Chapman & Törzs, 2018). Betekenisvol voor de vermelde verbreding is de ondertitel van deze praktische gids: Connecting People to Restore Just Relations. Deze praktische gids onderschrijft een aantal algemene waarden, zoals respect voor de mensenrechten en de rechtsstaat, het non-discriminatiebeginsel en het belang van actieve en gelijkwaardige participatie van burgers in democratische samenlevingen. Als ‘kernwaarden’ voor het herstelrecht worden in deze publicatie verder besproken: gerechtigheid (o.m. focus on harms which are unjust or wrong), solidariteit en verantwoordelijkheid (o.m. recognising diversity and importance of quality of relationships), respect voor de menselijke waardigheid (o.m. all human beings are valuable and have the intelligence, knowledge and capabilities to address issues that concern them) en waarheid (o.m. each person’s accounts contribute to truth).
Tegen de achtergrond van de hierboven geschetste herstelrechtelijke waarden en principes werden enkele pogingen ondernomen om de problematiek van ‘radicalisering’ en gewelddadig extremisme te herdenken en tegelijk nieuwe werkvormen te ontwerpen. Twee voorbeelden daarvan zijn de volgende. Actieonderzoek in de Franse gevangenissen liet zich expliciet leiden door een combinatie van de principes van het Good Lives Model en herstelrecht (het project Césure, zie Dieu, 2018; Dieu & Sorel, 2019). Vermeldenswaard, vooral op conceptueel niveau, is tevens een recente paper van het Europese Radicalisation Awareness Network (RAN), dat expliciet ingaat op de rol van het herstelrecht in het voorkomen en beantwoorden van gewelddadig extremisme (Biffi, 2020). De paper schetst de basics of restorative justice (‘Restorative justice (RJ) brings together people affected by a crime and/or conflict with the aim to identify, understand and possibly transform a conflict and repair the harm that originated by such crime or conflict’) en gaat eveneens uit van een breed maatschappelijk toepassingsgebied (met inbegrip van buurtomgevingen en stedelijke settings). Er bestaat zoiets als een ‘restoratieve lens’ om naar extreem geweld te kijken, op basis van waarden als inclusie, respect, participatie en herstel (zie ook Walgrave, 2015). In de RAN-paper worden voorbeelden van herstelrechtelijke programma’s voor diverse vormen van gewelddadig extremisme en terrorisme beschreven vanuit het Baskenland, Italië, Noord-Ierland en Israël/Palestina. Wat in deze projecten vooral nagestreefd wordt, is het tegengaan van maatschappelijke polarisatie door het samenbrengen van (groepen) mensen met schijnbaar tegengestelde belangen, het bestrijden van ervaringen van onrecht en het bevorderen van gerechtigheid door respectievelijke (groeps)identiteiten te transformeren, en het doen van een appèl op een gevoel van verantwoordelijkheid, niet zozeer ten aanzien van de overheid of de wet, maar ten aanzien van de medemens. Bij het omgaan met daden van terrorisme en ander extremistisch gewelddadig gedrag uit het verleden komt de beleving van ‘waarheid’ sterk centraal te staan, vooral dan waarheid in narratieve, dialogische en transformatieve zin. Op deze wijze kunnen herstelrechtelijke praktijken – vaak jaren na de gebeurtenissen – inspiratie bieden en alsnog bijdragen tot een antwoord op het gewelddadige gedrag en de daaronder liggende maatschappelijke/politieke problematiek. Onmiddellijke, pasklare antwoorden op vormen van gewelddadig extremisme zal het herstelrecht vaak niet kunnen bieden, aldus de RAN-paper. De mogelijkheden blijken veeleer te liggen op het vlak van socio-educatieve en participatieve processen over een langere periode. -
3 Het gebruik van een frameanalyse
In het kader van het CONRAD-project werd een inductieve frameanalyse uitgevoerd (voor een uitgebreid overzicht van de methodologie, zie Figoureux & Van Gorp, 2020; Van Gorp, 2010). Frames zijn ‘organizing principles that are socially shared and persistent over time, that work symbolically to meaningfully structure the social world’ (Reese, 2001: 1). Het zijn dus perspectieven die helpen om de realiteit op een betekenisvolle manier te structureren. Frames helpen mensen om de wereld rond zich te begrijpen. Feiten staan niet op zichzelf, maar zijn ingebed in een narratief. Ze portretteren een beeld dat herkenbaar is en vertrouwd aanvoelt, waardoor frames vaak niet als frames herkend worden. Een frameanalyse kan de verschillende visies op een concept blootleggen. ‘Radicalisering’ is een zeer relevant concept om een dergelijke analyse toe te passen. Er zijn vele frames nodig om uit te leggen wat ‘radicalisering’ is, maar tegelijkertijd is het ook zeer moeilijk een empirische realiteit aan te duiden die overeenstemt met de notie van ‘radicalisering’. Het is zelfs niet zeker dat zoiets als ‘radicalisering’ bestaat (De Backer e.a., 2019). Het gebrek aan consensus over de definitie resulteerde in uiteenlopende perspectieven op het concept.
In het CONRAD-project analyseerden de onderzoekers 2271 tekstfragmenten uit het Belgische publieke debat over ‘radicalisering’. Elk woordgebruik, alle metaforen en beelden die wijzen op een bepaalde benadering of visie op ‘radicalisering’ werden opgenomen in de analyse. Deze tekstfragmenten werden verzameld uit kranten, nieuwswebsites en magazines, alsook uit beleidsdocumenten, tv- en radiodebatten, internetfora en sociale media. Op basis van de verzamelde tekstfragmenten gingen de onderzoekers na hoe in de Belgische samenleving naar ‘radicalisering’ gekeken wordt. De verschillende tekstfragmenten werden gecodeerd, waardoor onderliggende patronen zichtbaar werden. Zo bleek één perspectief bijvoorbeeld te verwijzen naar ‘radicalisering’ als een ziektebeeld (een ‘virus’). In een krantenartikel bijvoorbeeld (Struys, 2017) werd over ‘radicale gevangenen’ geschreven dat ze andere gevangenen zouden kunnen ‘besmetten’. Zo lopen gedetineerden een ‘risico op islamradicalisering’. Het ‘besmettingsgevaar’ moet beperkt worden, waartoe binnen bepaalde gevangenissen aparte afdelingen (de zogenaamde Deradex-afdelingen) opgericht werden. Deze ‘oplossing’ past binnen dit perspectief, waarbij isolatie het antwoord is op het mogelijke ‘besmettingsgevaar’. In hetzelfde artikel echter wordt ook geciteerd dat ‘de slavernij niet zou zijn afgeschaft zonder enkele radicale mensen’, een volkomen ander perspectief waarbij aangetoond wordt dat ‘radicalisering’ ook op een democratische, legitieme manier kan plaatsvinden. De studie besluit dat er zo niet minder dan twaalf verschillende perspectieven zijn om naar ‘radicalisering’ te kijken. Perspectieven die ‘radicalisering’ problematiseren (‘radicalisering’ is een probleem, want …), heten frames. Invalshoeken vanwaaruit ‘radicalisering’ gedeproblematiseerd wordt (‘radicalisering’ is geen/amper een probleem/bestaat niet) heten counterframes. Elk (counter)frame biedt een andere definitie van ‘radicalisering’, met andere oplossingen, gevolgen en oorzaken (Entman, 1993). Afhankelijk vanuit welk perspectief naar het concept gekeken wordt, worden andere oplossingen mogelijk. Zo kunnen counterframes helpen om alternatieve benaderingen te overwegen en het blikveld te verruimen.
In het CONRAD-project werden de volgende (counter)frames gevonden. Vier problematiserende frames: (1) ‘een criminele carrière’, waarbij ‘radicalisering’ inherent gelinkt is aan criminaliteit; (2) ‘virus’, waarin ‘radicalisering’ als een besmettelijke ziekte gezien wordt; (3) ‘muiterij’, de opstand van een bepaalde groep tegen de samenleving en (4) ‘twee hanen in één hok’, waar ‘radicalisering’ een gevolg is van de botsing van twee incompatibele culturen. Daarnaast werden acht deproblematiserende counterframes geïdentificeerd: (1) ‘de puber’, waar ‘radicalisering’ een experimentele fase is bij het opgroeien; (2) ‘zingeving’, niet ‘radicalisering’, maar een intense, positieve beleving van een ideologie om zin te geven aan het leven; (3) ‘boetedoening’, een weg op zoek naar vergeving voor gemaakte fouten; (4) ‘de vrijheidsstrijder’, een verdediger van de zwakken in de samenleving; (5) ‘veerkracht’, een gevolg van de overmatige druk in de samenleving; (6) ‘omarm de dreiging’, een angst voor het onbekende wat elke dialoog hypothekeert; (7) ‘het continuüm’, een te sterke focus op een minderheid in een grote groep; en tot slot (8) ‘een katalysator’, waar radicale gedachten de broodnodige voeder van democratisch debat zijn. -
4 Spanningsvelden: wantrouwen en vijandbeelden8x Enkele passages en citaten uit dit onderdeel zijn geïnspireerd door het CONRAD-actieonderzoek in Brussel en worden opgenomen en breder toegelicht in het te verschijnen boek ‘Radicalisering’: Donkere spiegel van een kwetsbare samenleving van Erik Claes, Tom Flachet, Ali Moustatine, Mattias De Backer en BIM collectief (zie www.academiapress.be/nl/radicalisering).
Vanaf dag één werd door jeugdwerkers in het CONRAD-onderzoeksproject geargumenteerd dat de term ‘radicalisering’ gecontesteerd is en als onrechtvaardig en stigmatiserend wordt ervaren, waardoor participanten misschien zouden weigeren aan het onderzoek deel te nemen. Zo krijgen onderzoekers van jongeren de vraag ‘waarom stel je ons die vragen naar radicalisering?’ Diezelfde achterdocht is terug te vinden bij middenveldorganisaties. Zo vertelt een stedelijke preventieambtenaar hoe die een initiatief nam om de relevante eerstelijnsactoren samen te roepen rond dit thema en niemand op de uitnodiging wilde ingaan:
‘Na de aanslagen in Parijs was het moeilijk om mensen samen te krijgen en vandaag zijn we op het punt waarop niemand nog wil horen praten over radicalisering. Het is een woord dat we niet meer mogen uitspreken. (…) Met het amalgaam van radicalisme, moslim, terrorisme, dat heeft op een gegeven moment de maatschappij gepolariseerd.’ (zie ook Claes e.a., 2020)
Middenveldorganisaties reageerden afwijzend, kritisch, achterdochtig en zelfs angstig, bijvoorbeeld wanneer projectoproepen rond dit thema werden bekendgemaakt. Deze oproepen zetten verschillende organisaties in de wijk ook tegen elkaar op; organisaties die intekenen werden door hun collega’s verweten zich te conformeren aan een dominante, instrumentaliserende veiligheidslogica. De ene groep argumenteerde met deze middelen positieve projecten te willen opzetten, de andere zag daarin een stilzwijgend akkoord gaan met de logica van detectie en informatiegaring. Hetzelfde spanningsveld speelt vermoedelijk ook bij de Lokale Integrale Veiligheidscellen,9x Een Lokale Integrale Veiligheidscel (LIVC) is een multidisciplinair platform op gemeentelijk niveau waar de diensten van het lokaal bestuur, lokale sociaalpreventieve organisaties en politiediensten overleg plegen over de concrete casusgerichte aanpak van geradicaliseerde individuen, onder meer door het realiseren van vroegdetectie en het uitwerken van geïndividualiseerde opvolgtrajecten (meer informatie: https://preventie-radicalisering-polarisering.vlaanderen.be/tools/lokale-integrale-veiligheidscel-livc). waarbij jeugdwerkers en andere eerstelijnsactoren wordt gevraagd hun beroepsgeheim te delen met de andere actoren rond de tafel, ook de politionele en bestuurlijke.
In dezelfde categorie van conflictvolle relaties kunnen we de van oudsher problematische relatie tussen de politie en stedelijke jeugd met migratieachtergrond duiden: het is een verhaal van een wederzijds vijandbeeld. Vanuit het perspectief van de jongeren is de thematiek van ‘radicalisering’ een extra laag op eerder ervaren onrecht bovenop de in combi’s patrouillerende agenten zonder link met en kennis van de wijken. Het zijn, volgens hen, jonge agenten die zich als ‘cowboys’ gedragen (De Backer, 2017, 2018). Het substraat van onrecht bestaat voor stedelijke jeugd met een migratieachtergrond ook in de etnische profilering en lukrake controle die onderdeel is van een dagelijkse realiteit. Zo vertelt Ayoub, naar aanleiding van het mysterieuze overlijden van zijn jongere broer na een aanrijding door een politiewagen, over die keer toen hij op z’n 15de de school uitkwam, werd tegengehouden door agenten die eisten dat ze van hem een foto konden nemen omdat ze een databank aan het aanleggen waren (Van Tenderloo, 2019). Saad, Florent, Gilles en Severin (alle vier 16 jaar oud) vertellen hoe ze vaak rondhangen in de publieke ruimte en waarbij enkel de eerste twee (met een donkerder huidskleur) gecontroleerd worden door de politie (De Backer, 2017). Verhalen over politiegeweld zijn legio, zo bleek uit de interacties met de jongeren; politiegeweld is zo basaal in hun ervaring, dat ze er enkel machteloos om kunnen lachen. Tegen die achtergrond tekenen zich de politionele antiterreuractiviteiten af, zoals huiszoekingen met oorlogswapens in de hand.10x Gegevens afkomstig van de medeonderzoekers Claes, Flachet en Moustatine in het Brusselse actieonderzoek, zoals verder uitgewerkt in het te verschijnen boek ‘Radicalisering’: donkere spiegel van een kwetsbare samenleving (Claes e.a., 2020). Een jeugdwerkster:‘Kinderen beschermen van een aantal traumatische beelden van politie die met mitrailleurs in de deur, allez, al moet je ergens een huiszoeking of moet je ergens iets gaan doen, de basis van kinderen beschermen van dingen die hen zo kunnen traumatiseren en dan toch zo in de valkuil stappen van in het wilde weg huizen gaan binnen te vallen en daar een agressieve houding aan te nemen en huiszoekingen te gaan doen.’
Diezelfde gevoelens van achterdocht en wrok zien we ook ten dele terug bij jeugdwerkers. Die laatsten horen te veel verhalen van machtsmisbruik, erkennen wel de ‘mythologiserende’ neiging onder de jongeren die dergelijke verhalen eindeloos reproduceren, maar kunnen enkel vaststellen dat de verschillende verhalen en anekdotes zo talrijk zijn, dat er toch een structureel probleem moet bestaan. Pogingen die in het verleden al werden ondernomen om agenten en jongeren bij elkaar te brengen, al dan niet expliciet geïnspireerd door de principes van herstelrecht, leverden niets op. Jeugdwerkers getuigen dat enkel boeiende en breeddenkende agenten voor deze gesprekken opdagen en er in de dagelijkse realiteit van de jongeren niets verandert.11x Ook deze vaststellingen werden gedaan door de medeonderzoekers Claes, Flachet en Moustatine in het Brusselse actieonderzoek, zoals verder behandeld in het boek ‘Radicalisering’: donkere spiegel van een kwetsbare samenleving (Claes e.a., 2020). Een poging tot herstel wordt een teleurstelling.
Een laatste spanningsveld kunnen we terugvinden in de schade aangericht door sommige media en politici, zeker ook als we het hebben over het thema ‘radicalisering’. Uit het onderzoek rond dat thema weten we bijvoorbeeld dat deze actoren een grote verantwoordelijkheid dragen in het creëren en bestendigen van het beeld van ‘verdachte gemeenschappen’ op basis van afkomst en religie (Lakhani, 2012) of van bepaalde wijken als ‘jihadogeen’ (Khosrokhavar, 2018; De Backer e.a., 2019). Dit laatste is een inzicht dat in het Brusselse actieonderzoek duidelijk tot stand is gekomen: in het geval van Molenbeek, waar weken- en maandenlang journalisten en hun zendwagens het gemeenteplein overnamen, lieten media wel degelijk sporen na.‘Een bewoonster: dat was het ergste. Dat had niet mogen gebeuren. Dat zijn zware, voor mij persoonlijk, voor iedereen, dat zijn zware trauma’s die nog altijd niet verwerkt zijn. Minderwaardigheidsgevoel en ja (…) dader want er zijn dan twee of drie die het gedaan hadden, maar jij bent dan ook dader omdat je in Molenbeek woont.’
Internationale media noemden Molenbeek de ‘jihadhoofdstad van Europa’, een ‘radicaliseringshub’ en een ‘ultra-gesegregeerde zone van wetteloosheid’ (zie Fraihi & Dewolf, 2016). Zoals Brion en Guittet (2018: 5) opmerken, hebben deze uitroepen bijgedragen aan de stigmatisering van lokale gemeenschappen en ‘aan de productie van datgene wat ze afwijzen’. Tegelijk ondermijnen deze (internationale) media ook het preventiewerk dat ter plekke door verschillende agentschappen wordt ondernomen door het minimaliseren van de complexiteit van het beroep van deze professionals. ‘Deze tendens onder journalisten en politici om elkaar te overtreffen in hun geringschatting van de wijk heeft het zeker moeilijker gemaakt om te spreken over de rijke en unieke kenmerken van Molenbeek’ (ibid.).
Hetzelfde geldt uiteraard voor beleidsmakers die aan deze polarisatie in het publieke debat bijdragen door al dan niet doelbewust bepaalde bevolkingsgroepen te gaan stigmatiseren. Zo wordt aan burgers en allerlei professionals gevraagd ‘radicalisering’ te gaan opsporen met tendentieuze checklists (Colaert, 2017). Maar wellicht het meest negatieve en bedreigende effect heeft de overheid gegenereerd bij monde van enkele individuele politici die het hadden over ‘dansende moslims’ of het ‘opkuisen’ van bepaalde wijken.‘Een Brusselse jeugdwerkster: maar iemand met een verantwoordelijkheid die zaken benoemt als: we gaan een gemeente opkuisen. Dan weet je dat je een bepaalde richting uitgaat die een maatschappij nog meer in een aantal valkuilen kan, kan laten trappen (…). Maar iemand met een mandaat, een uitvoerend mandaat, die eerder gaat mensen opdelen of viseren dan op dat moment te verbinden zijn. Is voor mij niet de juiste functie.’ (zie ook Claes e.a., 2020)
Het vele verbindende werk dat door allerlei actoren in achtergestelde wijken wordt ondernomen, is vaak in één keer tenietgedaan door dergelijke uitspraken van leidende politieke figuren met een mandaat en verantwoordelijkheid.
-
5 Kansen voor het herstelrecht vanuit het werken met frames en counterframes
De geschetste spanningsvelden kunnen gezien worden als opportuniteiten voor een herstelrechtelijke aanpak, maar ook binnen het veldwerk zelf zijn enkele herstelgerichte, participatieve elementen geïntroduceerd, niet in het minst door het aannemen van het kader van participatorisch actieonderzoek (PA). Deze methodologie is erop gericht het machtsonevenwicht tussen onderzoeker en participant te verkleinen. Aangezien machtsverschillen al een grote impact hebben op het leven van mensen met een laag inkomen wonend in gestigmatiseerde wijken, is het belangrijk extra aandacht te vestigen op macht zoals die in onderzoek tot uiting komt. PA introduceert daarom een alternatieve relatie tussen onderzochte en onderzoeker, waarbij deelnemers medeonderzoekers worden. Maar het is niet enkel een soort methodologie, aangezien PA ook sociale verandering en actie nastreeft. PA vertolkt een positiename tegen een wetenschapsopvatting gebaseerd op afstandelijkheid en neutraliteit. Door deze keuze te maken in het CONRAD-project werd gepoogd jongeren én hun gatekeepers (in dit geval jeugdwerkers) te benaderen als gelijk en gelijkwaardig. Dit geeft hen niet enkel psychologisch agency, maar resulteert ook daadwerkelijk in een maximale impact op het onderzoek. Tijdens de eerste maanden van het CONRAD-project werden zo perimeters besproken, werden onderzoeksvragen geherformuleerd, werd een ethisch kader ontwikkeld, werd beslist over eigenaarschap van data en kregen de jongeren uiteindelijk tot en met de interpretatie van de data medezeggenschap, al ging een en ander helemaal niet zonder slag of stoot.
Er werd ook al snel, op initiatief van jeugdwerkers, beslist om de stigmatiserende term ‘radicalisering’ zo veel mogelijk naar de marge van het veldonderzoek te brengen, omdat deze term de aandacht afleidt van maatschappelijke verantwoordelijkheden, niet in beeld brengt hoe er elders (bij niet-moslims) ook ‘radicalisering’ plaatsvindt en omdat deze term jongeren bekijkt door een veiligheidsbril in plaats van het hanteren van een perspectief van welbevinden en zelfontwikkeling. Ook deze beslissing (om de term ‘radicalisering’ niet langer centraal te stellen) herstelt stedelijke jeugd in zijn volheid en de-polariseert. Door deze démarche al bij de aanvang te zetten werd het, contradictorisch, weer wél mogelijk om over ‘radicalisering’ te praten, vooral dan door de conceptuele en tekstuele ingreep van de aanhalingstekens die voortaan rond de term werden gebruikt. Enerzijds geven die mee hoe onderzoekers en participanten kritisch staan ten opzichte van het dominante, stigmatiserende en van veiligheidsdiscours doordrenkte gebruik van de term, anderzijds maakt men daarmee een onderscheid tussen een discours en een fenomeen, waardoor jongeren zich gemakkelijker kunnen bewegen in de grijze zone er tussenin.
De inductieve frameanalyse biedt ook een aantal aanknopingspunten voor de opzet van een herstelrechtelijke benadering. Het overzicht van twaalf verschillende perspectieven op ‘radicalisering’ biedt handvatten om zich meer bewust te worden van de eigen communicatie over ‘radicalisering’. De hierboven geschetste context toont aan dat de term gecontesteerd is en veel achterdocht opwekt. Bewuste communicatie over ‘radicalisering’ is dan een cruciale factor binnen het herstel van relaties. De aanpak biedt de optie om alternatieve perspectieven te (her)overwegen, meer bewust te communiceren en een communicatiestrategie te ontwikkelen. Het gebrek aan (wetenschappelijke) consensus over de definitie van ‘radicalisering’ en zelfs over het bestaan van een dergelijk fenomeen, maakt bewuste communicatie over ‘radicalisering’ des te meer noodzakelijk. Gebeurtenissen zoals terroristische aanslagen, straatprotesten, online haatspraak of botsingen met de politie, kunnen mogelijks allemaal vallen onder de paraplu van ‘radicalisering’, wat het tot een containerbegrip maakt. Het overzicht van frames en counterframes helpt om het containerbegrip dat ‘radicalisering’ is te ontrafelen. In het publieke debat valt onder dit begrip zowel de overtuiging die terroristen ertoe brachten aanslagen te plegen op de Brusselse luchthaven en in het metrostation Maalbeek op 22 maart 2016, maar onder diezelfde paraplu worden ook revolterende jongeren geplaatst die in botsing komen met de politie, waarbij de term zich lijkt te beperken tot moslimjongeren.
Daarnaast speelt het fenomeen van selffulfilling prophecy een rol. Wanneer op herhaaldelijke wijze verwezen wordt naar jonge mensen uit bepaalde buurten van België (zoals Molenbeek en Verviers) of naar de moslimgemeenschap als radicale entiteiten buiten de Belgische grenzen, kan dit resulteren in een gevoel van stigmatisering waar een tegenreactie op kan komen. Communicatie over ‘radicalisering’ kan, op die manier, resulteren in ‘radicalisering’ of, zoals enkele deelnemers aan ons onderzoek het formuleerden, ‘radicalisering radicaliseert’. Dit toont opnieuw het belang aan van weldoordachte en genuanceerde communicatie over dit onderwerp.
Door het overzicht aan frames te gebruiken, wordt het mogelijk buiten dit frame te denken en andere woordkeuzes en metaforen te gebruiken, waardoor ook het blikveld van de gesprekspartner verruimd kan worden. Daarnaast zorgt dergelijk overzicht er ook voor dat men meer inzicht kan verkrijgen in de communicatie door anderen en dus ook in hun perspectieven en argumentatie. Geen enkel frame of counterframe is op zich fout, het combineren van frames en counterframes in communicatie maakt het mogelijk een onderwerp vanuit verschillende invalshoeken te belichten en zo bediscussieerbaar te maken.
De kracht van de (counter)frames zit erin dat het alle partijen een kans biedt om buiten de dominante framing verbinding te zoeken. In een dialoog kan men zich bijvoorbeeld verplicht voelen om dezelfde concepten en woordkeuzes te gebruiken als de gesprekspartner, die bijvoorbeeld het virus-frame gebruikt en termen als ‘isolatie’, ‘besmetting’ en ‘symptomen’ laat vallen. Zo is er bijvoorbeeld het alternatief van het veerkracht-counterframe, waarbij gesteld wordt dat niet enkel individuen ‘radicaliseren’, maar de gehele Belgische samenleving ‘radicaliseert’, door de dominante reactie vanuit een veiligheidsdiscours bijvoorbeeld. Het is een periode van tijdelijke omwenteling, waarna een evenwicht gevonden zal worden waarin iedereen zijn plek vindt. Een ander alternatief is het counterframe zingeving. Namelijk, wat mensen als ‘radicalisering’ bestempelen is eigenlijk een zoektocht naar betekenis in het leven, wat op verschillende manieren kan: in religie, in sport, in vegetarisme, … Het draait om ‘ergens bij willen horen’ en ‘willen leven in functie van een hoger doel’. ‘Radicalisering’ vanuit verschillende blikken herdefiniëren en bediscussiëren kan tot verbinding leiden. Het kan tot meer inzicht leiden in de ervaringen en gevoelens van de gesprekspartner en motiveren tot dialoog met het oog op een gezamenlijke herdefiniëring van het concept.
Deze alternatieve (counter)frames kunnen onder andere jongeren, middenveldorganisaties en jeugdwerkers ondersteunen in hun communicatie over ‘radicalisering’. De gecontesteerde term sluit vaak, om begrijpelijke redenen, deuren, ook voor mensen met goede intenties. Het gebruik van de (counter)frames kan een dialoog op gang brengen, bij organisaties intern, bij jongeren, maar ook tussen mensen die door deze term de deur voor elkaar sluiten. Om dergelijke gesprekken te ondersteunen, werden de verschillende perspectieven vertaald in cartoons (Van Gorp, in: De Backer e.a., 2019), gebaseerd op de methode van photo-elicitation (Harper, 2002). De cartoons maken, met gebruik van humor en satire, een moeilijk gesprek mogelijk over onder andere de stigma’s rond ‘radicalisering’. Ze vormen een toegankelijke ondersteuning om zich bewust te worden van de impact van beeld- en woordgebruik, van stigma’s die verbonden zijn aan de term ‘radicalisering’ en het exploreren van alternatieven. Binnen het CONRAD-project werden de cartoons gebruikt in gesprekken met jongeren en leidden ze tot indringende gesprekken wat het ‘radicaliserings’-discours voor hen betekent, en hoe dat anders bekeken kan worden. Door deze communicatieondersteuning te gebruiken bij verschillende doelgroepen groeit ook de bewustwording dat de term geen consensusdefinitie kent, alsook het inzicht in het belang van de persoonlijke bril waarmee hiernaar gekeken wordt.
Twee voorbeelden van cartoons zoals tot stand gekomen in het CONRAD-project zijn terug te vinden in de figuren 1 en 2.Cartoon van counterframe ‘het continuüm’ (Van Gorp, in: De Backer e.a., 2019)Cartoon van counterframe ‘het continuüm’ (Van Gorp, in: De Backer e.a., 2019) -
6 Beschouwingen
Rond de problematiek van gewelddadig extremisme en ‘radicalisering’ in het algemeen biedt het herstelrecht – als set van waarden en principes met daaraan gekoppeld bepaalde methodieken – een aantal mogelijkheden. Die doen zich voor op verschillende niveaus en zullen in de praktijk zeer uiteenlopend zijn, afhankelijk van de concrete situatie en de ontwikkeling van het conflict doorheen de tijd. In bepaalde gevallen kunnen herstelrechtelijke methodieken ten aanzien van de direct betrokkenen (slachtoffers, daders, hun omgeving) aangewend worden in het reageren op extreme conflictsituaties als onderdeel of instrument van een proces van herstel en maatschappelijke pacificatie, zij het meestal pas na verloop van jaren en eerder op groepsniveau dan op interindividueel niveau (hoewel, voor de mogelijkheden op interpersoonlijk niveau, wat terrorisme betreft, zie onder meer Staiger, 2010). Op gemeenschapsniveau (buurt, ruimere samenleving, media, politiek) kunnen crisissituaties die zich voordoen tijdens of in de onmiddellijke nasleep van extremistisch geweld duidelijk benaderd worden vanuit herstelrechtelijke principes en waarden. Voorbeelden hiervan werden hierboven aangehaald: het positief en niet-stigmatiserend omgaan met geviseerde groepen (bijvoorbeeld jongeren); hun concrete mogelijkheden bieden om vanuit het eigen perspectief en op participatieve en relationele wijze hun leefsituatie en ervaren onrecht te verwoorden en te communiceren en aldus bij te dragen tot een maatschappelijke herdefiniëring van de problematiek; betrokken burgers, professionals uit diverse sectoren en middenveldorganisaties samen brengen in dialooggroepen; een positieve relatie opbouwen en samenwerking aangaan met de media en politici in functie van het bevorderen van een relationele benadering (in plaats van een eenzijdige veiligheidsbenadering) en een de-polariserende beeldvorming en aanpak waar ook plaats is voor counterframes en alternatieve acties.
Verder kunnen herstelrechtelijke waarden en principes mee vorm geven aan het omgaan met ‘radicalisering’ in bepaalde settings, zoals een gevangenis of andere instelling, waar dan de nadruk vooral zal komen te liggen op het opbouwen van een vertrouwensrelatie, het bespreekbaar maken van de eigen identiteit en het versterken van veerkracht. Uiteindelijk blijken voor de problematiek van ‘radicalisering’ en extremistisch geweld de mogelijkheden van een herstelrechtelijke benadering zich vooral voor te doen op middellange tot lange termijn. Maatschappelijke polarisatie kan best beantwoord worden door onder meer het ontwikkelen en aanbieden van socio-educatieve en culturele activiteiten die niet zozeer gericht zijn op zogenaamde problematische doelgroepen, maar een interactie met de (lokale) samenleving in zijn geheel op het oog hebben.
Sommige van deze opportuniteiten kwamen voor het voetlicht in het CONRAD-project, met name dan in het werken met jongeren in Molenbeek en Verviers. Daarbij werd het ook duidelijk hoe diverse percepties van de problematiek bespreekbaar kunnen gesteld worden en hoe frames en counterframes, eventueel met de hulp van praktische tools als cartoons, inzichtelijk gemaakt kunnen worden. Een belangrijke voorwaarde is echter het geduldig opbouwen en creëren van een vertrouwensband met betreffende groepen (zie ook Claes e.a., 2020). Deze vereiste is herkenbaar vanuit vroegere onderzoekscontexten en werd ook ervaren in het hierboven genoemde Europese FP7-project ALTERNATIVE, waar gewerkt werd met lokale gemeenschappen en minderheidsgroepen. Ook daar bleek het belangrijk te zijn eerst voldoende aansluiting te vinden, wat gefaciliteerd werd door het oprichten van lokale support groups. Deze voorafgaande noodzaak van het opbouwen van een relatie met betrokken groepen en de delicate positie van jeugdwerkers en hun organisaties hierin maakten dat in het CONRAD-project minder met bepaalde vormen van intergroepdialoog kon gewerkt worden dan aanvankelijk was gehoopt en dat de samenwerking voor belangrijke uitdagingen bleef zorgen.
Het spreekt voor zich dat het zinvol (en preventief) omgaan met ‘radicalisering’ en extremistisch geweld een brede, maatschappelijke aanpak vergt, waarbij onder meer een sociaal-economisch beleid een belangrijke rol speelt. Herstelrechtelijke praktijken kunnen en moeten deel uitmaken van deze brede, geïntegreerde aanpak, die thans in brede kring onderschreven wordt. Belangrijke bouwstenen in de relatieopbouw met geviseerde en gestigmatiseerde groepen zijn het voorzien in ‘burgerruimtes’ op lokaal en nationaal vlak en het effectief vergroten van participatieve, politieke besluitvorming door middel van innovatieve vormen van dialoog. Wegens de grote mate van vervreemding en afstand tussen groepen en generaties zijn daartoe ‘interne mediators’ of bemiddelende structuren nodig die geloofwaardig zijn voor de betreffende groepen en die de capaciteit hebben om een actieve en open participatie tot stand te brengen in publieke ruimtes (UNDP, 2016). Hoe dan ook streven we op deze wijze naar een relationele en responsieve benadering van een complexe maatschappelijke realiteit, die niet op een louter hiërarchische of prescriptieve wijze kan afgedaan worden. Het gaat tenslotte om ervaren vormen van maatschappelijk, historisch en structureel onrecht die zich niet laten inkapselen in juridische of eenzijdig beleidsmatige constructies en die uiteindelijk nieuwe vormen van partnership vereisen in de wijze waarop we de samenleving en haar dienstverlening vorm willen geven (Burford, Braithwaite & Braithwaite, 2019). Literatuur Aertsen, I. (2019) Een nieuwe Aanbeveling van de Raad van Europa: naar een duurzame verankering van het herstelrecht? Tijdschrift voor Herstelrecht, 19(1), 33-47.
Biffi, E. (2020) The role of restorative justice in preventing and responding to violent extremism. Ex post paper RAN RVT and RAN EXIT meeting – Restorative Justice, 3-4 December 2019, Dublin. Geraadpleegd via https://ec.europa.eu/home-affairs/sites/homeaffairs/files/what-we-do/networks/radicalisation_awareness_network/ran-papers/docs/ran_rvt-exit_role_of_restorative_justice_dublin_3-4_122019_en.pdf.
Burford, G., J. Braithwaite & V. Braithwaite (2019) Introduction. Restorative and Responsive Human Services. In: G. Burford, J. Braithwaite & V. Braithwaite (eds.), Restorative and Responsive Human Services (p. 1-19). New York: Routlegde.
Chapman, T. & E. Törzs (eds.) (2018) Connecting People to Restore Just Relations. Practice Guide on Values and Standards for restorative justice practices. Leuven: European Forum for Restorative Justice.
Claes, E., T. Flachet, A. Moustatine, M. De Backer & BIM Collectief (2020) ‘Radicalisering’: donkere spiegel van een kwetsbare samenleving. Brussel: Academia Press.
Colaert, L. (2017) ‘Deradicalisering’. Wetenschappelijke Inzichten Voor Een Vlaams Beleid. Brussel: Vlaams Vredesinstituut.
De Backer, M. (2017) Young People, Public Space and Identity: A More-than-Representational Ethnography of Hanging out in Brussels. Brussel: Vrije Universiteit Brussel.
De Backer, M. (2018) Regimes of Visibility: Hanging out in Brussels’ Public Spaces. Space and Culture, 22(3), 308-320.
De Backer, M., I. Aertsen, H. Bousetta, E. Claes, M. Dethier, M. Figoureux, T. Flachet, A. Moustatine, F. Nagui, B. Van Gorp & A. Zouzoula (2019) CONRAD - Constructive analysis on the attitudes, policies and programmes that relate to ‘radicalisation’. Final Report. Brussel: BELSPO. Opgehaald van www.belspo.be/belspo/fedra/proj.asp?l=nl&COD=BR%2F165%2FA4%2FCONRAD.
De Backer, M., E. Claes, T. Flachet,A. Moustatine & H. Bousetta (2020) De radicaliseringsmachine: ervaringen van geviseerde gemeenschappen uit Molenbeek en Verviers. Panopticon, 41(3), 251-265.
Dieu, E. (2018) Justice Restaurative: réflexions psycho-criminologiques d’une Clinique judiciaire (Thèse de doctorat en Psychologie, sous la direction de Mme Astrid Hirschelmann). Rennes: Université de Rennes 2.
Dieu, E. & O. Sore (2019) Présentation du dispositif CéSURE d’accompagnement de personnes radicalisées. Le Genre humain, 61, 325-328.
Entman, R. (1993) Framing: Toward Clarification of a Fractured Paradigm. Journal of Communication, 43(4), 51-58.
Figoureux, M. & B. Van Gorp (2020) The framing of radicalisation in the Belgian societal debate: a contagious threat or youthful naivety? Critical Studies on Terrorism, 1-21.
Fraihi, H., L. Dewolf & Ph. Dewolf (2016) En Immersion à Molenbeek. Paris: La Différence.
Guittet, E.-P. & F. Brion (2018) Prevention of radicalisation in Molenbeek. Louvain-La-Neuve: Université Catholique de Louvain. Geraadpleegd via https://affectliberties.com/2018/11/prevention-of-radicalisation-in-molenbeek.
Harper, D. (2002) Talking about pictures: A case for photo elicitation. Visual studies, 17(1), 13-26.
Huysmans, M. & E. Claes (2015) Conflictbeleving en herstelrecht in Brussel. Tijdschrift voor Herstelrecht, 15(3), 53-68.
Khosrokhavar, F. (2018) Le Nouveau Jihad En Occident. Paris: Robert Laffont.
Lakhani, S. (2012) Preventing Violent Extremism: Perceptions of Policy from Grassroots and Communities. The Howard Journal of Criminal Justice, 51(2), 190-206.
Pali, B. & I. Aertsen (eds.) (2018) Restoring Justice and Security in Intercultural Europe. Abingdon/New York: Routledge.
Proposal submission file (2016) Constructive analysis on the attitudes, policies and programmes that relate to radicalization. Leuven: KU Leuven Institute of Criminology.
Reese, S. (2001) Introduction. In: S. Reese, O. Gandy & A. Grant (eds.), Framing Public Life: Perspectives on Media and our Understanding of the Social World (p. 1-31). Mahwah: Erlbaum.
Staiger, I. (2010) Restorative Justice and Victims of Terrorism. In: R. Letschert, I. Staiger & A. Pemberton (eds.), Assisting Victims of Terrorism. Towards a European Standard of Justice (p. 267-337). Dordrecht: Springer.
Struys, B. (2017) Deze hulpverleners werken met radicale gevangen: ‘Er bestaan geen hopeloze gevallen’. De Morgen, 20 maart. Go Press Academic.
UNDP (2016) Preventing violent extremism through promoting inclusive development, tolerance and respect for diversity. New York: United Nations Development Programme. Geraadpleegd via www.undp.org/content/undp/en/home/librarypage/democratic-governance/conflict-prevention/discussion-paper---preventing-violent-extremism-through-inclusiv.html.
Vanfraechem, I. & I. Aertsen (eds.) (2018) Action Research in Criminal Justice. Restorative Justice Approaches in Intercultural settings. New York: Routledge.
Van Gorp, B. (2010) Strategies to take subjectivity out of framing analysis. In: P. d’Angelo & J.A. Kuypers (eds.), Doing news framing analysis (p. 100-125). New York: Routledge.
Van Tenderloo, H. (2019) ‘Mijn Broer Was Een Doodgewone 17-Jarige Jongen, Niet Het Typische Brussels-Arabische Boefje Voor Wie Men Hem Wegzet’. De Morgen, 27 oktober. Geraadpleegd via www.demorgen.be/nieuws/mijn-broer-was-een-doodgewone-17-jarige-jongen-niet-het-typische-brussels-arabische-boefje-voor-wie-men-hem-wegzet~bbdc9489.
Walgrave, L. (2015) Binnenlands terrorisme. Een uitdaging voor herstelrecht. Tijdschrift voor Herstelrecht, 15(2), 38-46.
-
1 Dit onderzoek – ‘Een constructieve analyse van attitudes, beleid en programma’s met betrekking tot radicalisering (CONRAD)’ – betrof een samenwerkingsverband tussen KU Leuven, Odisee Hogeschool Brussel en Université de Liège. Het werd gefinancierd door het Belgische federale fonds voor wetenschappelijk onderzoek Belspo (contractnummer BR/165/A4/CONRAD). Meer informatie: www.belspo.be/belspo/fedra/proj.asp?l=nl&COD=BR%2F165%2FA4%2FCONRAD.
-
2 Gezien de problematische aard van de term maakten wij de keuze om deze steevast tussen aanhalingstekens te plaatsen.
-
3 Erik Claes (Odisee Hogeschool), Tom Flachet en Ali Moustatine (D’Broej vzw).
-
4 Hassan Bousetta en Mégane Dethier (Université de Liège), Farid Nagui (CRVI Verviers) en Abdel Zouzoula (Terrain d’Aventures de Hodimont).
-
5 De onderzoeksbevindingen in het Europese FP7-project ALTERNATIVE (‘Developing alternative understandings of justice and security in intercultural settings’) waren daarbij richtinggevend (Pali & Aertsen, 2018; Vanfraechem & Aertsen, 2018). Specifiek voor de Brusselse situatie, zie bijvoorbeeld Huysmans & Claes, 2015.
-
6 Meer informatie over deze initiatieven: https://hetccv.nl/onderwerpen/veiligheidsbeleving/praktijkvoorbeelden/alle-praktijkvoorbeelden/vreedzame-wijk; www.leuvenrestorativecity.be/nl.
-
7 Council of Europe Recommendation CM/Rec(2018)8 of the Committee of Ministers to member States concerning restorative justice in criminal matters. Voor een bespreking van deze aanbeveling in het Tijdschrift voor Herstelrecht, zie Aertsen, 2019.
-
8 Enkele passages en citaten uit dit onderdeel zijn geïnspireerd door het CONRAD-actieonderzoek in Brussel en worden opgenomen en breder toegelicht in het te verschijnen boek ‘Radicalisering’: Donkere spiegel van een kwetsbare samenleving van Erik Claes, Tom Flachet, Ali Moustatine, Mattias De Backer en BIM collectief (zie www.academiapress.be/nl/radicalisering).
-
9 Een Lokale Integrale Veiligheidscel (LIVC) is een multidisciplinair platform op gemeentelijk niveau waar de diensten van het lokaal bestuur, lokale sociaalpreventieve organisaties en politiediensten overleg plegen over de concrete casusgerichte aanpak van geradicaliseerde individuen, onder meer door het realiseren van vroegdetectie en het uitwerken van geïndividualiseerde opvolgtrajecten (meer informatie: https://preventie-radicalisering-polarisering.vlaanderen.be/tools/lokale-integrale-veiligheidscel-livc).
-
10 Gegevens afkomstig van de medeonderzoekers Claes, Flachet en Moustatine in het Brusselse actieonderzoek, zoals verder uitgewerkt in het te verschijnen boek ‘Radicalisering’: donkere spiegel van een kwetsbare samenleving (Claes e.a., 2020).
-
11 Ook deze vaststellingen werden gedaan door de medeonderzoekers Claes, Flachet en Moustatine in het Brusselse actieonderzoek, zoals verder behandeld in het boek ‘Radicalisering’: donkere spiegel van een kwetsbare samenleving (Claes e.a., 2020).
Tijdschrift voor Herstelrecht |
|
Artikel | ‘Radicalisering’ en herstelrecht: bevindingen van het Belgische CONRAD-project |
Trefwoorden | radicalisering, CONRAD, frame, counterframe, frameanalyse |
Auteurs | Ivo Aertsen, Mattias De Backer en Marie Figoureux |
DOI | 10.5553/TvH/1568654X2020020001003 |
Toon PDF Toon volledige grootte Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze |
Dit artikel is keer geraadpleegd. |
Dit artikel is 0 keer gedownload. |
Ivo Aertsen, Mattias De Backer en Marie Figoureux. (2020). ‘Radicalisering’ en herstelrecht: bevindingen van het Belgische CONRAD-project. Tijdschrift voor Herstelrecht (20) 1, 11-26.
In this article, some of the findings of a practice and policy oriented research project on ‘radicalisation’ are discussed. The research was carried out in a partnership between three Belgian universities and two field organisations during the years 2017-2019. The project aimed at a ‘Constructive analysis on the attitudes, policies and programmes that relate to “radicalisation”’ (CONRAD). Restorative justice offered the initial framework to design and to set up the project. This article offers some findings and reflections on the opportunities (and the limits) that were found in the project with respect to the relevance of restorative justice. This part of the research was done on the basis of a frame-analysis on the one hand, and field work on the other. The article first presents the restorative justice assumptions that formed the backbone of the project. Then, the method of ‘inductive frame-analysis’ is presented as this was applied to a sample of media and policy documents that reported about ‘radicalisation’ and ‘de-radicalisation’ related issues in Belgium. This resulted in the identification of four frames and eight counterframes. The field work in the form of ‘participatory action research’ with young persons and their organisations in the cities of Brussels and Verviers is then discussed, revealing a complex situation of social tensions. It is argued then that the use of frames and counterframes can help those involved in, or concerned about, social problems to look at these issues from another perspective, through another lens. Based on the method of photo-elicitation, cartoons related to frames and counterframes were designed in the project as a tool to facilitate talking about ‘radicalisation’ from different perspectives. The article ends with reflections on the relevance of restorative justice in dealing with ‘radicalisation’ and violent extremism. A broad relational and participatory approach to respond to these ‘phenomena’ at societal level is proposed. |