Re-integratie van ex-justitiabelen als speerpunt voor een herstelgerichte reclasseringspraktijk
-
1 Inleiding
Als er publieke aandacht is voor daders van (ernstige) misdrijven dan concentreert deze zich voornamelijk op de fase van opsporing, veroordeling en het opleggen van straf. Behalve bij zogenoemde maatschappelijk gevoelige ex-justitiabelen, is er weinig publieke belangstelling voor de periode van het ondergaan van de straf en het einde ervan. Daders keren veelal in betrekkelijke stilte en anonimiteit weer als vrij burger terug in de samenleving. Hij of zij moet de draad weer zien op te pakken van het leven dat is onderbroken door een straf. Het leven vóór de straf was vaak een leven in de marge van de samenleving, getekend door tegenslagen, eerdere veroordelingen en detenties. Het leven na de straf is in de meeste gevallen niet veel anders. Vooral na het ondergaan van een gevangenisstraf is men als ex-gedetineerde meestal nog verder van huis. Een detentie en het stigma van ex-bajesklant, crimineel of recidivist drukt de gestrafte immers verder in de lage of slechte maatschappelijke positie waarin men voor de straf al verkeerde. Daar komt nog eens bij dat een detentie in tal van opzichten gepaard gaat met verliezen en detentieschade. De terugkeer in de samenleving is voor veel ex-gedetineerden dan ook geen sinecure. Het komt neer op het nemen van een pad vol psychisch-emotionele beproevingen, onzekerheden, (nieuwe) hindernissen en uitdagingen.
Een belangrijk uitgangspunt van de rechtsstaat is dat na het ondergaan van de straf de ex-justitiabele niet aan zijn of haar lot wordt overgelaten. In de rechtsstaat geldt dat als de dader zijn straf heeft ondergaan hem een reële kans moet worden geboden om weer als volwaardig burger in de samenleving mee te doen. In het verlengde hiervan ligt de ethisch-normatieve verplichting van de bestraffende overheid en de samenleving om de negatieve, niet-beoogde effecten van het straffen in de vorm van verlies van werk, verlies van sociale contacten, stigmatisering en uitstoting (‘de straf na de straf’, Schuyt 1998) te beperken. Bijvoorbeeld via de inspanning tot resocialisatie en reclassering.
In het algemeen wordt benadrukt dat re-integratie een verhaal met twee kanten is. Enerzijds dienen (ex-)justitiabelen hun verantwoordelijkheid te nemen voor herstel en een ander, beter toekomstig leven. Anderzijds dient de samenleving nadat de straf is uitgeboet, ex-justitiabelen te accepteren en bereid te zijn hen nieuwe kansen en mogelijkheden te geven om weer als volwaardig burger mee te kunnen meedoen.Het is juist deze solidariteit van een inclusieve samenleving met (ex-)justitiabelen die in de afgelopen decennia langzaam maar zeker op de achtergrond is geraakt. Ervoor in de plaats kwam een neoliberale, meer punitieve samenleving die minder bereid is om ex-justitiabelen ‘als een van de onzen’ te blijven zien, oog te houden voor hun noden en behoeften, en zich te verdiepen en te verplaatsen in het menselijk drama van een leven van ontsporing, destructie, hoop en herstel.
In dit artikel zal ik in de eerste plaats de paradigmaverschuivingen in het denken over straffen en resocialiseren bespreken die ervoor hebben gezorgd dat de re-integratie van ex-justitiabelen geen prominente doelstelling van de huidige strafrechtspleging is. Aansluitend laat ik in paragraaf 3 aan de hand van concrete bevindingen uit de onderzoeksliteratuur zien hoe en waarom re-integratie en sociale inclusie in conventionele, strafrechtelijke interventies op het tweede of laatste plan komt en stagneert. In paragraaf 4 geef ik aan dat ook in de context van herstelgerichte interventies met (ex-)gedetineerden re-integratie niet goed uit de verf komt. Het blijkt dat niet alleen justitiabelen maar ook de huidige samenleving en strafrechtspleging worstelen met re-integratie en sociale inclusie. In de laatste paragraaf werk ik enkele suggesties uit om uit deze impasse te geraken. Ik betoog dat er interessante aanknopingspunten zijn, zowel in de herstelrechtelijke pijler van de inclusieve gemeenschap als bij de reclassering zelf, namelijk de terugkeer van de vrijwilliger in de hedendaagse reclasseringspraktijk, ook wel aangeduid als de reclasseringsvrijwilliger. Beide elementen kunnen de basis vormen voor de ontwikkeling van een herstelgerichte reclasseringspraktijk waarin maatschappelijke veiligheid mede wordt gewaarborgd door optimale aandacht voor herstel van connectie (of sociale inclusie) van ex-justitiabelen met de samenleving, tegengaan van hun stigmatisering en uitsluiting en het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor de inclusieve samenleving. -
2 Reclasseren en re-integreren in de moderne samenleving: overzicht van een ontwikkeling
In de definitie die ooit door Kelk (1998) van het reclasseren werd gegeven, namelijk ‘het zoveel mogelijk betrokken houden of het wederom – met sociaal perspectief – betrekken van de delinquent bij de samenleving’, staat de sociale inclusie van (ex-)justitiabelen centraal. Sociale inclusie verwijst naar het (volwaardig) deel uitmaken van de mens van een gemeenschap. Het delict en de straf kunnen ertoe leiden dat deze band met de gemeenschap is verstoord of verbroken. Reclasseren richt zich op het zo veel mogelijk behouden of herstellen van deze band van de (ex-)justitiabele met de samenleving. Voor het behouden of herstellen van deze band wordt er zowel van de dader als van de gemeenschap iets gevraagd. De dader zal met hulp van de reclassering actief aan de slag moeten gaan met zijn persoonlijk en maatschappelijk herstel. In de definitie van Kelk suggereert de toevoeging – met sociaal perspectief – echter dat de gemeenschap ook iets doet en meewerkt in de vorm van kansen en mogelijkheden bieden voor het behoud en herstel van maatschappelijke binding. Juist door die veronderstelde actieve rol van de gemeenschap in de zin van de (directe) sociale omgeving van de dader, heeft reclasseren volgens de definitie van Kelk vooral de strekking van een relationeel proces met als eindproduct sociale inclusie. Deze omschrijving van het begrip reclasseren refereert sterk aan de periode in het verleden waarin de reclassering was geworteld in het reclasseringsideaal en daardoor ook sterk in het teken stond van (maatschappelijk) herstel. Het reclasseringsideaal en maatschappelijk herstel van reclassenten vertegenwoordigden een eigenstandig belang dat door particulier initiatief en vrijwilligers werd uitgedragen en levend gehouden. Aldus werd het draagvlak voor re-integratie van ex-delinquenten in de samenleving in stand gehouden. Interessant detail: halverwege de jaren zeventig stopte men bijvoorbeeld met de jaarlijkse reclasseringscollecte en dan verdwijnt de reclasseringsvrijwilliger lange tijd uit beeld. Hij of zij maakte plaats voor beroepskrachten.
2.1 Het penal welfare model
Beroepskrachten werkten aanvankelijk vooral volgens een penal welfare model (Garland 2001) waarbij verbetering van daders deels ten dienste stond van de emancipatie van de (sociale) positie van de dader, deels van een utilitair, ultiem doel in de vorm van een bijdrage aan maatschappelijk welzijn. Het idee van de maakbaarheid van de samenleving werd binnen deze welfare-benadering nadrukkelijk gekoppeld aan het beïnvloeden van sociale structuren die op hun beurt weer zouden kunnen resulteren in meer welvaart, meer welzijn en minder criminaliteit. Voorzieningen op het gebied van resocialisatie van gedetineerden worden bovendien voorzien van een betere juridische basis op grond van een rights-based-perspectief.
In de loop van de jaren zeventig van de vorige eeuw verliest het welfare-model aan legitimiteit onder meer door studies die de pretenties van een nuttig maatschappelijk en recidive verminderend effect van het verbeteren van daders in twijfel trokken. Dergelijke negatieve bevindingen waren ook al voorhanden in de jaren vijftig en zestig. Toen concludeerde men dat resocialisatiemethoden moesten worden verbeterd. Echter, in de jaren zeventig grijpen politici en beleidsmakers de negatieve uitkomsten van effectonderzoek aan als een gelegenheid om het resocialisatie-ideaal en het idee van de maakbare en solidaire samenleving te ontkrachten. Het feit dat resocialisatie niet bijster effectief bleek, was duidelijk van secundair belang (Cullen & Gilbert 1982). Veel belangrijker was dat het verbeteringsideaal en het welfare-model niet meer pasten bij een meer neoliberale, antagonistische visie op mens en maatschappij. Door deze neoliberale paradigmawisseling werd het pad gebaand voor de visie op de samenleving als een veld met vrije, moeilijk door de staat te beheersen krachten en onveranderlijke verschillen en tegenstellingen tussen groeperingen.
Binnen deze nieuwe maatschappijvisie zien we vervolgens ook sterk vereenvoudigde, stereotiepe denkbeelden over justitiabelen tot wasdom komen. Het beeld of stigma van de delinquent als vijand van de samenleving en als een in wezen antisociaal en niet te motiveren of te verbeteren persoon die moet worden gecontroleerd en tegen wie het publiek moet worden beschermd, wint aan populariteit. Het welfare-paradigma en de bijbehorende logica van behoeften en rechten van daders sprak politici en beleidsmakers dus steeds minder aan. Het bleek geen geschikte logica om ook nog eens tegemoet te komen aan de toenemende roep van het publiek om meer maatschappelijke veiligheid, meer bescherming en een hardere aanpak van daders. Dit leidde tot een accentverschuiving in het strafrechtelijk beleid. De aandacht verschoof van de bescherming van de dader naar de bescherming van het publiek en de (potentiële) slachtoffers. Deze ontwikkeling leidde echter niet tot de genadeklap voor het streven naar verbetering van daders. Het verbeteringsstreven onderging een remarketing (Robinson 2008) via de ontdekking en herwaardering van effectieve interventies met name als resultaat van het What Works-onderzoek in de loop van de jaren negentig. Dit onderzoek liet immers steeds meer op overtuigende wijze zien dat resocialisatieprogramma’s of interventies wel degelijk een recidive verminderend effect kunnen hebben. Vooral op grond van de resultaten van het What Works-onderzoek wordt het (gedwongen) aanbieden van programma’s die gericht zijn op verbetering van daders weer een belangrijk onderdeel van strafrechtelijk beleid (Parhar et al. 2008).
Aan het begin van deze nieuwe eeuw mondt dit uit in een visie op het verbeteren van daders waarin behalve utilitaire argumenten, vooral ook expressieve en beheersmatige argumenten de boventoon krijgen.2.2 Een utilitaire logica
Als het moderne 21ste-eeuwse strafrecht in daders en hun toekomst investeert met behulp van effectieve interventies, dan is dat niet primair in het belang van het welzijn van de dader, maar vooral in het belang van een veiliger samenleving en het voorkomen van slachtoffers. Investeren in justitiabelen wordt niet meer gerechtvaardigd vanuit het penal welfare-model of een rights-based-model van resocialisatie met hun sterke nadruk op het belang van sociale rechtvaardigheid, tegengaan van detentieschade en sociale uitsluiting. De belangrijkste rechtvaardiging is de beveiliging van de samenleving door middel van effectieve recidivebestrijding.
Het reclasseringswerk gaat mee in deze ontwikkeling door zijn ultieme missie niet meer te zoeken in het persoonlijk en maatschappelijk herstel van daders maar in minder recidive en meer beveiliging van de samenleving. Alles wat men in het kader van reclasseren van daders onderneemt, inclusief re-integratie en aansluiting vinden bij de samenleving, staat ten dienste van een effectieve aanpak van maatschappelijke onveiligheid en de bescherming van het publiek.2.3 Een beheersmatige managementlogica
Aan het einde van de vorige eeuw en het begin van deze eeuw ontstaan bovendien selectieve praktijken van verbeteren en reclasseren die zeer sterk ten dienste staan van het beheersen van risico’s en het tegemoetkomen aan de emoties of woede van het publiek (Robinson 2008). Risicobeheersing vormt een belangrijk aspect van de aanpak die het publiek moet beschermen tegen de werkelijke of vermeende overlast van bepaalde groepen of categorieën daders. Kenmerkend is immers een sterk pragmatisme waarbij het niet meer gaat om het volledig elimineren van veiligheidsproblemen maar om het zeer selectief aan de slag gaan met vermeende of werkelijk zorgwekkende, risicovolle situaties en populaties. Het strafrechtelijk beleid richt zijn pijlen op dadercategorieën die vanwege hun risicoprofiel en de aangerichte schade de grootste bedreiging of overlast voor het publiek opleveren, zoals veelplegers en zedendelinquenten. Stereotiepe beelden van bandeloze jongeren, gevaarlijke predatoren (veelal zedendelinquenten) en onverbeterlijke carrièrecriminelen (veelplegers) voeren niet zelden de boventoon in het publicitaire debat en de publieke opwinding over deze groepen. Misdaadpolitiek in deze context laat zich steeds vaker leiden door een uit collectieve opwinding voortvloeiende eis tot bescherming van het publiek en een harde aanpak. Het zoeken naar een rechtvaardige, geïndividualiseerde, socially engineered oplossing speelt geen rol van belang meer. Belangen van bepaalde categorieën misdadigers worden immers beschouwd als tegengesteld aan die van het publiek en de samenleving. Ook het slachtoffer heeft een centrale plaats gekregen in deze nieuwe misdaadpolitiek. Wie kiest voor het slachtoffer is daarbij automatisch ferm tegen misdadigers en voor harde maatregelen. Slachtofferschap heeft een nieuwe collectieve betekenis gekregen. Voor zover er bij deze benaderingen nog sprake is van het streven naar verbetering van daders dan berust dit op een beheers- of managementlogica. In die zin legitimeert ook de managementlogica het streven naar verbetering van daders in de late-modern society (Garland 2001).
2.4 Een expressieve logica
In het huidige tijdsbestek zien we bovendien dat de legitimatie van het reclasseringswerk voor een deel weer wordt gezocht in een (neoklassiek/liberaal) punitief en expressief gedachtegoed. Dit gedachtegoed verwijst naar disciplinerende elementen van drang en dwang en de communicatie naar de dader van bepaalde morele, collectieve waarden. Het teruggrijpen op een punitieve en expressieve logica kan worden gedateerd aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw. In die periode zien we zowel in Nederland als in omringende landen onder politici en beleidsmakers een trend ontstaan om de bestaande arrangementen in de strafrechtspleging die gericht zijn op de verbetering van daders, te bekritiseren vanwege een te vrijblijvend karakter. Men maakt zich zorgen over de herkenbaarheid van de bestaande praktijk van strafrechtspleging voor het publiek. Aansluitend voltrekt zich een ontwikkeling waarbij men van voorzieningen voor daders steeds meer verlangt dat zij uitdrukking geven aan het punitieve en vergeldende karakter van de strafrechtspleging. Ook het reclasseringswerk ontsnapt niet aan deze ontwikkeling. Reclassering is in de afgelopen tien jaar steeds meer een onderdeel geworden van de strafrechtspleging. De tijd dat de reclasseringswerker kon roepen dat ‘justitie straft en dat hij achter de cliënt staat’ (Van der Laan 2004) is definitief voorbij. De reclassering opereert niet meer vanuit het eigenstandig belang van het reclasseringsideaal, de welzijnscultuur en het afstand nemen tot repressie en macht, maar profileert zich tegenwoordig vooral als een strafrechtelijke organisatie die het sanctioneren en beveiligen van de samenleving door de overheid faciliteert. Het is een door de minister van Justitie en Veiligheid bekostigde particuliere organisatie, die haar opdrachten op decentraal niveau ontvangt van het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen. In de werkwijze en het instrumentarium van de reclasseringswerker is deze accentverschuiving duidelijk te bespeuren. Het werken aan individuele gedragsverandering wordt in toenemende mate gecombineerd met elementen van onvrijwilligheid, controle, dwang en drang (Poort & Eppink 2009). Naar aanleiding van deze ontwikkeling constateert Robinson (2008): ‘In short, it is increasingly the case that rehabilitation has ‘teeth’.’
2.5 Responsabilisering
Expressieve of punitieve vormen van interventie gaan bovendien gepaard met een zekere herwaardering van de dader als een moreel verantwoordelijk en handelend subject. Deze trend van ‘responsabilisering’ van daders en het streven naar bewustwording van het verkeerde en schadelijke karakter van hun gedrag, is mede gestimuleerd door wetenschappelijke bevindingen uit de jaren negentig van de vorige eeuw over de rol van (morele) denkprocessen bij crimineel gedrag. Hedendaags interventies voor (ex-)justitiabelen grijpen dus deels weer terug op klassieke modellen van expressieve en punitieve rehabilitatie. Effectieve vormen van reclassering worden in deze benadering nadrukkelijk verbonden met de communicatie van morele dimensies. Daarbij wordt weliswaar niet meer de klassieke benadering uit de 19e eeuw – van de dader als een zondaar met een bedorven ziel – uit de kast gehaald, maar wel teruggegrepen op begrippen als persoonlijke verantwoordelijkheid en het morele gehalte en gevolgen van het eigen gedrag. Morele dimensies hebben vooral betrekking op het gedrag van de dader en niet, zoals in de rights-based-benaderingen uit de jaren zestig en zeventig, op bepaalde ethisch normatieve verplichtingen voor de bestraffende of vergeldende overheid.
2.6 Bonus-malus, straffen en belonen, degraderen en promoveren
Halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw doet het beroep op de eigen verantwoordelijkheid en motivatie van gedetineerde zijn intrede in de strafrechtspleging, in het bijzonder in het penitentiaire beleid. Volgens de gevangenisnota Werkzame Detentie (1995) dient de gedetineerde gewenst gedrag en motivatie te tonen om in aanmerking te kunnen komen voor ruimere faciliteiten op het gebied van recreatie, educatie en psychosociale hulp. Gedetineerden die zich niet op de gewenste wijze gedragen (de zogenoemde ‘niet-willers’) worden in een standaardregime geplaatst waarbij de vrijheden en voorzieningen op een veel soberder of restrictieve manier zijn ingevuld. Ook werd in het kader van de nota Werkzame Detentie in een van de penitentiaire inrichtingen een experiment uitgevoerd met een bonus-malussysteem, een systeem van negatief bekrachtigen van ongewenst gedrag en positief bekrachtigen van gewenst gedrag. Vanwege een toepassing die te generiek, te weinig geïndividualiseerd en te weinig op maat was, bleek dit systeem van straffen en belonen echter niet tot de beoogde positieve veranderingen in het gedrag van gedetineerden te leiden (Nelissen 2000). Ondanks dit mislukte experiment uit de jaren negentig blijft het beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde en het systeem van straffen en belonen zijn aantrekkingskracht op de beleidsmakers van het gevangeniswezen houden (Boone 2012).
Na de eeuwwisseling wordt het weer opnieuw van stal gehaald en in het huidige penitentiaire beleid heeft het een prominente rol gekregen in de vorm van een systeem van degraderen en promoveren. Bij goed gedrag kan de gedetineerde promoveren naar een regime met ruimere voorzieningen en vrijheden. Hij of zij kan echter bij ongewenst gedrag ook worden gedegradeerd tot of niet verder komen dan een verblijf in een sober basisregime. Echter, het is zeer waarschijnlijk dat dit huidige systeem onder dezelfde problemen of tekortkomingen gebukt gaat als zijn bonus-malusvoorganger uit de jaren negentig. Dit geeft al aan dat responsabilisering van gedetineerden en het systeem van bonus-malus, straffen en belonen, degraderen en promoveren vooral worden gevoed door een expressieve, punitieve logica en niet zo zeer door het streven naar gedragsverandering van gedetineerden, ook al beweert men in de beleidsstukken dat dit laatste het belangrijkste motief voor het degraderen of promoveren van gedetineerden is. In het afgelopen decennium krijgt het beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de justitiabele ook in andere onderdelen van de strafrechtsketen zoals de reclassering en het Openbaar Ministerie een steeds belangrijker rol. -
3 Stagnerende re-integratie in de huidige, reguliere strafrechtspleging
Door de hiervoor geschetste vormen van logica van straffen en verbeteren van daders is het re-integratiedoel steeds meer op de achtergrond geraakt. Tegelijkertijd zien we in de penologische onderzoeksliteratuur een flinke vooruitgang in de kennis van de werkzame bestanddelen van kansrijke en effectieve interventies op het gebied van de re-integratie van (ex-)justitiabelen. Ondanks die toename in wetenschappelijke en praktische kennis verloopt die re-integratie in veel Westerse samenlevingen nog steeds moeizaam. Dit geeft al aan dat dit moeizame verloop van de re-integratie van gedetineerden niet alleen maar is te verklaren vanuit een ‘niet weten of niet kunnen’ maar zeer waarschijnlijk ook samenhangt met een ‘niet willen’ in de zin van het beleidsmatig voorrang geven aan en investeren in andere belangen of vormen van logica bij het straffen en verbeteren van daders.
Volgens Maruna (2010) zijn met name moderne Anglo-Amerikaanse samenlevingen erg slecht in het re-integreren van ex-justitiabelen. Hij merkt op (p. 2):‘Anglo-American societies (not just Britain, but Britain represents a typical example) are particularly bad at reintegrating and re-accepting individuals who have committed offenses back into wider society.’
Ook Liebling et al. (2019) lijken de oorzaak voor deze permanente worsteling van beleid en uitvoerders met de terugkeer en re-integratie van (ex-)gedetineerden deels te zoeken in een samenleving die steeds meer moeite heeft zich te verdiepen en verplaatsen in de levens van (ex-)justitiabelen en de delinquent te zien als ‘one of us’ (Liebling et al., 2019: 19). Liebling et al. merken op:
‘Presently, offenders are not treated as ‘requalified juridical subjects’ after prison. We should ask why a liberal-democratic state might knowingly tolerate the existence of social conditions in which it is very hard for an offender to turn his or her life around.’ (p. 19).
Maruna (2010) stelt dat ondersteuning van ex-justitiabelen bij het proces van terugkeer en re-integratie veel verder reikt dan een louter instrumentele exercitie van zorgen voor onderdak en het verstrekken van een identiteitsbewijs en een uitkering – hoe belangrijk deze voorzieningen verder ook mogen zijn. De betekenis van re-integratie van ex-justitiabele verwijst volgens Maruna ook naar een symbolisch, expressief element waarbij aandacht is voor morele inclusie en voor noties zoals vergeving, verzoening en schulddelging als belangrijke componenten van een volwaardig maatschappelijk herstel. Maruna is van mening dat deze morele aspecten van het streven naar re-integratie of resocialisatie van ex-justitiabelen meer en meer uit beeld zijn geraakt, terwijl zij in feite tot de kern van het re-integratiedoel behoren.
Ook in Nederland worstelt men met de re-integratie van ex-justitiabelen en in het bijzonder van (ex-)gedetineerden. Deze verloopt moeizaam en de re-integratiepraktijk wordt geplaagd door hardnekkige knelpunten in de aanpak van nazorg voor ex-gedetineerden, zo blijkt onder meer uit het advies van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming uit 2017. Met name gedetineerden met korte straffen die zonder reclasseringstoezicht (gedwongen kader) de gevangenis verlaten, blijven verstoken van hulp en begeleiding bij het overwinnen van de vele obstakels die zij tegenkomen na vrijlating en bij hun pogingen om aansluiting bij de samenleving te vinden.
Uit een onderzoek naar de herintreding van maatschappelijk gevoelige ex-gedetineerden (Elbers, Weggemans & Liem 2016) komt een vrij schrijnend beeld van de re-integratie van deze groep justitiabelen naar voren. Juist omdat een beheersmatige, op risico-reductie gerichte aanpak de voorrang krijgt, gaat dit ten koste van persoonlijk en maatschappelijk herstel en blijft hun leven in het teken staan van stigmatisering en uitsluiting. De onderzoekers concluderen het volgende: ‘Betrokken partijen lijken zich vaak in de eerste plaats te bekommeren om het beheersen van risico’s. Hierdoor staat de rehabilitatie van ex-gedetineerden niet (langer) centraal. Paradoxaal genoeg wordt met deze overmatige nadruk op risicobeheersing, de kans op recidive hypothetisch juist vergroot. Door de heersende risico-oriëntatie lijkt geregeld aan één van de doelen van detentie, rehabilitatie, vaak voorbij te worden gegaan.’ Hieraan kan nog worden toegevoegd dat in de criminologie inmiddels een omvangrijke hoeveelheid studies het verband aantoont tussen stigmatisering en maatschappelijke uitsluiting enerzijds en een verhoogde kans op recidive anderzijds.
In de huidige strafrechtspraktijk is een onevenwichtigheid geslopen die voortvloeit uit een sterke nadruk op utilitaire, beheersmatige en expressieve soorten van logica van straffen en voorkomen van recidive. Daarbij is het behartigen en bevorderen van re-integratie van (ex-)justitiabelen als een eigenstandig, intrinsiek doel van de strafrechtspleging het kind van de rekening geworden. Het re-integratiedoel en de (morele) inclusie van ex-justitiabelen vormen echter het hart van een fatsoenlijke rechtspleging. Herstel van connectie van daders met de samenleving is bovendien een zeer belangrijke voorwaarde voor de beveiliging van de samenleving. Immers, voor het laten ‘doormodderen’ van ex-justitiabelen in de marge van de samenleving waar ze verstoken blijven van elk perspectief op een ander en beter leven, betalen we uiteindelijk een hoge prijs in termen van meer recidive, slachtofferschap en maatschappelijk ontwrichting. -
4 Stagnerende re-integratie in herstelrechtelijke interventies
Re-integratie wordt niet alleen maar het kind van de rekening in reguliere strafrechtelijke interventies, ook herstelgerichte praktijken gaan eronder gebukt. In de afgelopen twee decennia maakt de herstelgerichte benadering van het straffen een geleidelijke opmars als complement van de reguliere strafrechtspleging. De herstelgerichte benadering ziet criminaliteit als een conflict en beoogt de oplossing weer terug te geven aan de betrokken partijen, dader, slachtoffer en samenleving of gemeenschap. Hierbij gaat het om het herstel richting slachtoffer, zelfherstel van de dader, herstel van het netwerk van de dader, en herstel richting gemeenschap. In de herstelgerichte benadering is rehabilitatie het uiteindelijke te realiseren doel van het straffen (Blad 2003). Rehabilitatie dient tevens door de samenleving te worden erkend en het betekent herstel in competentie in de zin van waardigheid en maatschappelijke positie (Mathiesen 1990).
In vrijwel alle onderdelen van de Nederlandse strafrechtspleging, inclusief de reclassering, neemt de toepassing van herstelgerichte werkwijzen, interventies of programma’s gestaag toe (Zebel, Vroom & Ufkes 2016; Mollen & Van Vliet 2017 en Oppeneer 2016). Herstelgerichte interventies waarin de eigen verantwoordelijkheid van daders wordt benadrukt lijken goed aan te sluiten bij de heersende visie van het Openbaar Ministerie, het gevangeniswezen en de reclassering. Door een (indirecte) confrontatie met het slachtoffer en diens behoeften, zo is de redenering, wordt de dader op zijn verantwoordelijkheid gewezen (Van Hoek & Slump 2013). De hypothese is dat dit kan bijdragen aan gedragsverandering en dat de kans op het maken van nieuwe slachtoffers wordt verkleind. Herstelgericht werken past dus goed binnen de heersende expressieve en beheersmatige logica van de strafrechtspleging en de responsabilisering van daders.4.1 Herstelgerichte ambities van de strafrechtsketen
Met name in het Nederlandse gevangeniswezen streeft men naar een meer prominente rol van herstelgericht werken. Zo kent men inmiddels een aanbod van herstelgerichte cursussen (Zebel, Vroom & Ufkes 2016). Hierbij is het doel niet primair om daders en slachtoffers bijeen te brengen in een bemiddeld contact, maar om een bewustwordings- en herstelproces op gang te brengen onder daders die veroordeeld zijn voor een delict. Deze manier van werken sluit aan bij het streven van het gevangeniswezen naar een meer open en herstelgericht klimaat in de inrichtingen (onder gedetineerden en het personeel) met voldoende ruimte voor slachtoffer- en herstelgerichte interventies.
De ambities lijken nogal haaks te staan op de versobering van het gevangenisregime in de afgelopen jaren. In vergelijking met de jaren negentig zitten Nederlandse gedetineerden in deze nieuwe eeuw meer uren verplicht op cel en zijn activiteitenprogramma’s ingekrompen. Zo is een, door gedetineerden breed gewaardeerde, activiteit als de kunstzinnige vorming in 2016 afgeschaft en ligt er een plan om binnenkort de fysieke gevangenisbibliotheken te sluiten. Met het streven naar normalisering van de detentie en de voorbereiding van de terugkeer en re-integratie van (ex-)gedetineerden in de samenleving, kortom, met belangrijke kerntaken van het gevangeniswezen, wil het nog niet erg vlotten. Aan herstel zal en moet er volgens het vigerende gevangenisbeleid worden gewerkt.
Hoe valt dit met elkaar te rijmen? De toegenomen belangstelling in de strafrechtsketen voor herstelgerichte interventies is waarschijnlijk een ontwikkeling waarin verschillende factoren bijeenkomen, zoals meer maatschappelijke en politieke aandacht voor slachtoffers, voortschrijdende wetenschappelijke inzichten over de effecten van herstelgericht werken, veranderingen in de (inter)nationale wetgeving over de positie van het slachtoffer in het straf(proces)recht en last but not least de selectieve belangstelling van het strafrechtelijke beleid voor slechts die elementen uit de herstelrechtelijke benadering die verenigbaar zijn met een expressieve, beheersmatige logica en die met name verwijzen naar de responsabilisering van daders. Responsabilisering is echter niet onomstreden, met name morele communicatie in een gevangenissetting blijkt nauwelijks positieve resultaten op te leveren (Schinkel 2014; Cochrane 2015).4.2 Verschraling van herstelgerichte interventies tot een instrument van responsabilisering en risicobeheersing
In een kritische beschouwing over herstelrechtelijke interventies in de Britse strafrechtspleging constateert Maglione (2018) een verschraling van herstelgerichte interventies tot een instrument van louter responsabilisering. Hij karakteriseert Britse herstelrechtelijke interventies als een subjugating machine, dat wil zeggen als een ‘apparaat van onderwerping’. Deze nogal negatieve typering ondermijnt het positieve beeld van herstelrechtelijke initiatieven die juist gewaardeerd worden vanwege hun kritische houding ten aanzien van het conventionele strafrecht en die vanuit een kritisch-emancipatoir perspectief het slachtoffer, de dader en de gemeenschap een stem beogen te geven in de maatschappelijke reactie op criminaliteit.
Maglione’s kritiek is niet mals. Hij schetst aan de hand van begrippen ontleend aan het werk van Foucault (het zogenoemde apparatus) de historische ontwikkeling (institutionalisering) van de herstelrechtelijke benadering in de Anglo-Amerikaanse (Britse) samenleving. Het komt erop neer dat de herstelgerichte praktijken steeds meer aan de leiband zijn gaan lopen van een (neoliberaal/conservatief) systeem van ethisch/politieke regulering. Over dit systeem zegt Maglione het volgende:‘This ethical political regulation is both productive and repressive. The apparatus channels people’s interests and desires of justice into restorative encounters in order to sublimate the crime’s emotional side into ‘constructive’ demands toward the offender. At the same time, it obliterates deeper and broader, economic, social and political power relations which underpins the very definitions of what a crime is.’
Volgens Maglione zijn herstelgerichte praktijken onder druk van dit systeem van ethisch/politieke regulering eenzijdig in het teken komen te staan van een moraliserende wijze van misdaadregulering met een sterke nadruk op responsabilisering van individuele daders, risicomanagement en recidivebestrijding. Vanuit deze sterk verschraalde, instrumentalistische interpretatie van herstelrecht wordt criminaliteit benaderd als louter het product van verstoorde interpersoonlijke relaties. Herstelrechtelijke interventies bieden hiervoor een remedie die vooral neerkomt op een persoonlijke transformatie in termen van morele disciplinering. Dit slappe aftreksel van de herstelrechtelijke benadering gaat volgens Maglione bovendien nogal selectief te werk. Alleen daders, slachtoffers en gemeenschappen met een geschikt profiel hebben toegang tot het helende procedé van herstel, persoonlijke transformatie en inclusie. Daders, slachtoffers en gemeenschappen die niet binnen het ideale herstelrechtelijke plaatje passen (kwetsbare, lastige of maatschappelijk gevoelige daders met een hoog recidive risico, getraumatiseerde daders die zelf slachtoffer zijn, daders zonder gemeenschap, disorderly communities) vallen buiten de boot en moeten het doen met ‘state-centred (muscular) control strategies’.
Maglione concludeert dat deze ontwikkeling ten koste is gegaan van aandacht voor sociaal structurele oorzaken van criminaliteit (aandacht voor kwetsbare groepen met een achtergestelde maatschappelijke positie, structurele ongelijkheid, sociale rechtvaardigheid, stigmatisering, uitsluiting en streven naar re-integratie/sociale inclusie) en maatschappijkritische of kritisch-emancipatorische componenten van de herstelrechtelijke benadering (radicaal democratische gemeenschappen, inclusieve justitiële kaders, sociale hervorming, aanpak van criminaliseringsprocessen, enzovoort).4.3 Herstelgerichte interventies en haperende re-integratie
Maglione heeft duidelijk een punt, zo blijkt wel uit de resultaten van empirisch onderzoek onder (jeugdige) delinquenten door Gray (2005). Deze jeugdige daders werden doorverwezen naar een herstelrechtelijk programma met een breed scala aan interventies (dader-slachtoffergesprekken, mediation, slachtoffer in beeld, family group conferencing, dienstverlening, excuusbrief, enzovoort). Evaluatie van de effecten door Gray illustreert hoe en waarom re-integratie ook in herstelgerichte interventies niet wordt gerealiseerd.
De geëvalueerde herstelgerichte interventie richtte zich op het bereiken van directe, positieve effecten in termen van responsabilisering, herstel van relaties en re-integratie of sociale inclusie. Positieve effecten werden bereikt qua responsabilisering en in iets mindere mate op het gebied van herstel in dader-slachtofferrelaties. Echter, qua re-integratie of sociale inclusie in een pro-sociale gemeenschap waren de resultaten zeer teleurstellend. De levens van de meeste deelnemers bleven in het teken staan van sociale uitsluiting omdat de aandacht in de interventie vooral uitging naar responsabilisering. Voor zover het probleem van sociale uitsluiting serieuze aandacht kreeg, werd het vooral gezien als het product van persoonlijke tekorten (antisociale houding, cognitieve, morele tekorten). De causale rol van sociaal structurele obstakels en gebrek aan toegang tot relevante bronnen van menselijk en sociaal kapitaal bij het ontstaan van sociale exclusie bleef volledig onderbelicht bij de praktische uitvoering van deze interventie waardoor de re-integratie van de deelnemers ernstig stagneerde en een situatie van uitsluiting bleef voortbestaan.
Theoretisch gezien ontbrak het bij de aanpak van deze interventie niet aan een zekere evenwichtigheid en integraal karakter omdat zowel het persoonlijk als het maatschappelijk herstel of de re-integratie van daders tot de programmadoelen behoorde. In de praktische uitvoering mislukte echter de re-integratie van de deelnemers onder meer vanwege een zeer beperkte benadering van oorzaken van sociale uitsluiting.
Het ontbreken van re-integratie en het voortbestaan van maatschappelijke uitsluiting heeft mogelijk een ondermijnende werking op de positieve effecten van bijvoorbeeld het herstel in dader-slachtofferrelaties en eventueel ook op de veronderstelde gunstige effecten van deze vorm van herstel op het proces van stoppen met criminaliteit (zie voor een overzicht van veronderstelde effecten van herstelgerichte interventies op desistance: Claes & Shapland 2017).4.4 De ondermijnende werking van sociale uitsluiting
Hoe sociale uitsluiting het persoonlijk herstel, het relationeel/maatschappelijk herstel en het proces van stoppen met criminaliteit kan ondermijnen laat een studie van Nugent & Schinkel (2016) zien. Zij onderscheiden binnen het proces van stoppen met criminaliteit drie verschillende vormen van desistance: act-desistance, identity-desistance and relational-desistance. Act-desistance betreft het zich bewust onthouden van crimineel gedrag omdat men een ander, beter leven wil, identity-desistance het internaliseren van een niet-criminele, conventionele identiteit en relational-desistance verwijst naar erkenning van de desister door anderen als een veranderd, niet-crimineel persoon met een normale, conventionele identiteit. Relationele desistance omvat verder drie verschillende niveaus: het microniveau van de directe sociale setting van het individu, het mesoniveau van de omringende gemeenschap en het macroniveau van de samenleving als geheel.
Een belangrijke bevinding van Nugent en Schinkel is deze: het ontbreken van relationele desistance op meso- en macroniveau ondermijnt bij ex-gedetineerden niet alleen hun mentale, psychisch-emotionele gezondheid en hoop op een beter leven dat perspectief en vooruitgang biedt, het belemmert ook de ontwikkeling van identity-desistance en het volhouden van act-desistance, waardoor tevens de kans op terugval in criminaliteit toeneemt.
Men kan hieruit afleiden dat ook bij herstelgerichte interventies intensieve hulp en steun bij het overwinnen van sociaal structurele obstakels en sociale uitsluiting niet mogen ontbreken. Zonder aandacht voor relationele desistance op meso- en macroniveau en serieuze kansen op sociale inclusie, dragen componenten zoals responsabiliseren, slachtofferbewust werken of het herstellen van dader-slachtofferrelaties in de beleving van daders mogelijk ook niet of nauwelijks bij aan de verandering van hun leven en aan het proces van stoppen met criminaliteit. Tenminste als men pretendeert met deze vormen van herstelgericht werken ook het proces van stoppen met criminaliteit en de veiligheid in de samenleving te willen bevorderen.Het voorgaande roept de volgende vragen over herstelgericht werken op:
Zouden herstelgerichte interventies er misschien beter aan doen om in plaats vanuit een sterke (institutionele) nadruk op slachtofferbewustzijn, responsabilisering en morele disciplinering van (ex-)justitiabelen, te vertrekken vanuit een holistische benadering van de inclusieve samenleving met de expliciete uitnodiging aan slachtoffers en daders om te gaan werken aan herstel waaronder ook het ‘weer op een volwaardige manier bij de gemeenschap gaan behoren van daders’ valt?
Is het dan vervolgens niet beter om binnen die uitnodiging van de inclusieve samenleving tot herstel de emotional trajectories of desistance (Farrall & Calverley 2006) en de hiermee gepaard gaande ontwikkeling van morele emoties bij (ex-)justitiabelen zoals schaamte, schuld, berouw als aanknopingspunt te gebruiken?
Is het dan ook niet beter voor herstelgerichte interventies om bij het proces van stoppen met criminaliteit, van normalisering en ‘het steeds meer bij de samenleving gaan behoren van de ex-justitiabele’, het juiste moment en de juiste context (vrije samenleving) te kiezen waarop ook de ‘rechter in de (ex-)justitiabele zelf’ ontwaakt en de behoefte aanwakkert om oprechte verantwoordelijkheid te nemen voor een waardige afronding, het weer goed maken en herstel richting slachtoffer?
Zou deze andere volgorde van werken die, in plaats vanuit responsabilisering en disciplinering van justitiabelen in een institutionele setting, vertrekt vanuit het fundament van een inclusieve gemeenschap en de morele ontwikkeling binnen emotional trajectories of desistance, wellicht ook het publiek en de slachtoffers meer inspireren tot verzoening en vergevingsgezindheid?
-
5 De inclusieve gemeenschap en re-integratie als speerpunt van herstelgericht reclasseren
In de herstelrechtelijke benadering is de inclusieve gemeenschap een onmisbare partij in een herstelrechtelijk proces, naast slachtoffer en dader. Het begrip inclusief verwijst naar de betrokkenheid in de zin van een ondersteunende en includerende (verzoenende) rol van de gemeenschap en de samenleving bij dit proces. Met name deze veronderstelling van een inclusieve gemeenschap waarin sociale cohesie, consensus, burgerschap en het vermogen tot verzoening, vergeving en acceptatie van ex-justitiabelen aanwezig zijn, wordt door critici nogal eens bestempeld als fictie en het product van wishful thinking of een nirvana story. Men merkt daarbij op dat in de moderne samenleving de buurten waar de meeste daders en slachtoffers wonen veelal gespeend zijn van communautaire idealen. Omdat die gemeenschappen, zo is de kritiek, eerder het toneel zijn van pluriformiteit, chaos, tegenstellingen, strijd, sociale marginalisering, discriminatie, klassenjustitie, corruptie, onderdrukking en sociale onrechtvaardigheid is het zeer onwaarschijnlijk dat processen van herstel van relaties, verzoening en weder-aanvaarding van daders door de lokale gemeenschap of samenleving op gang komen (Cunneen & Goldson 2015).
Deze kritische kanttekeningen betreffen vooral de haalbaarheid van bepaalde doeleinden en/of de ontoereikendheid van bepaalde verschraalde versies van herstelgericht interveniëren maar niet de juistheid van het fundamentele herstelrechtelijke uitgangspunt dat een inclusieve gemeenschap onderdeel of liever, het fundament dient te zijn van het herstelproces. In dit proces is ook het zich bekommeren door de gemeenschap of de samenleving als geheel om het persoonlijk en maatschappelijk herstel van de dader, een prominent doel. Herstelrecht onderstreept kortom het grote belang van een bijdrage aan een goede verstandhouding tussen dader en gemeenschap en samenleving, en het openen van perspectieven voor het her-innemen door de dader van een volwaardige plaats hierin (Blad 2003).Stel dat we als samenleving ervoor kiezen om weer meer werk te gaan maken van de sociale inclusie en re-integratie van ex-justitiabelen, dan is zonder meer de reclassering de meest aangewezen instantie om deze kar te trekken. Het hoofdargument om belang te hechten aan reclassering verwijst immers naar de oorspronkelijke reclasseringsgedachte, die in het teken staat van herstel van connectie en het bevorderen van sociale (morele) inclusie van ex-justitiabelen. Het verhogen van maatschappelijke veiligheid is daarbij een bijkomend argument en tegelijkertijd ook een bijkomend effect van herstel van connectie met de samenleving.
Een geschikte definitie van de missie en corebusiness van de reclassering (Nelissen & Vogelvang 2011, p. 52) is dan ook deze:‘Reclasseren is het tijdens of na een justitieel contact – met sociaal perspectief – betrokken houden of weer betrekken van de reclassent bij de samenleving. De reclassering doet dit door te helpen, risico’s te beperken, het initiëren en versterken van en aanwezig blijven bij een proces van stoppen met criminaliteit. Aldus draagt de reclassering bij aan de volwaardige en veilige participatie van de reclassent in de samenleving.’
De vraag die vervolgens naar aanleiding van deze missie en visie rijst, betreft de manier waarop de reclassering weer optimaal werk kan maken van de re-integratie van ex-justitiabelen. Een belangrijk aanknopingspunt is hier het herstelrechtelijke uitgangspunt van de inclusieve gemeenschap als cruciale stakeholder. Over de invulling van de rol van de gemeenschap in herstelgerichte processen en interventies wordt op verschillende manieren gedacht. Sommige onderzoekers op het gebied van herstelrecht pleiten voor een ruime invulling, anderen bepleiten een meer restrictieve en afgebakende rol.
Het betrekken van de gemeenschap bij het persoonlijk en maatschappelijk herstel van daders kan onder meer bestaan uit deze drie herstelgerichte strategieën:
Het betrekken van leden van de gemeenschap (niet alleen directe familie maar ook andere burgers/vrijwilligers) bij het herstelproces als belangrijke bronnen van sociale steun voor slachtoffer en dader. Hierbij behoort ook het bieden van informele vormen van hulp en steun door burgers/vrijwilligers aan daders bij re-integratie en herstel van connectie (Van Ness & Strong 2001).
Empowerment (onder meer met hulp van burgers/vrijwilligers) van gemarginaliseerde leden van de gemeenschap om criminogene, sociaal structurele determinanten in de gemeenschap (stigmatisering, discriminatie, uitsluiting, sociale ongelijkheid, sociale achterstelling) aan te kaarten en aan te pakken (Fredriksen 2006; McCold 1996; Braithwaite 2002).
Criminaliteit en conflicten die eraan ten grondslag liggen veroorzaken niet alleen schade, zij bieden ook kansen voor het actief betrekken van burgers bij de maatschappelijke reactie op onveiligheid en criminaliteit. De herstelgerichte benadering van criminaliteit en conflicten laat burgers actief meedoen bij het analyseren van oorzaken en het vinden van constructieve (lokale) oplossingen voor maatschappelijke problemen en onveiligheid. Het betrekken van leden van de gemeenschap (burgers) bij herstelprocessen, onder meer met hulp van vrijwilligers, kan ook een positieve bijdrage leveren aan saamhorigheid. Door te luisteren naar elkaars verhaal ontstaat gelegenheid om vooroordelen en negatieve stereotiepe beelden bij te stellen en bij te dragen aan zinvolle en constructieve oplossingen voor het verminderen van schade door onveiligheid en criminaliteit (Christie 1977).
Deze strategieën hebben vanwege de nadruk op de morele inclusie van ex-justitiabelen en het bevorderen van een actieve accepterende rol van de gemeenschap, raakvlakken met de oorspronkelijke reclasseringsgedachte en de missie en visie zoals hiervoor geformuleerd.
Inmiddels is de Nederlandse reclassering meer gaan werken vanuit een herstelgerichte benadering, zij het in een vrij bescheiden omvang (Mollen & Van Vliet 2017). Positieve ervaring met herstelgericht reclasseringswerk is inmiddels opgedaan via slachtofferbewust werken. Ook de inzet van vrijwilligers bij herstelgerichte interventies is in gang gezet in de vorm van Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid (COSA-cirkels) die zich richten op het voorkomen van recidive door zedendaders. Deze daders worden begeleid door reclasseringswerkers en vrijwilligers, ook wel reclasseringsvrijwilligers genoemd. Daarnaast zijn er ook positieve ervaringen van de Stichting Portaal, een vrijwilligersorganisatie opgericht door reclasseringsmedewerkers in de regio Limburg. Sinds 2012 organiseren en coördineren reclasseringswerkers het vrijwilligerswerk van Portaal waarbij hulp door vrijwilligers bij de re-integratie van kwetsbare justitiële cliënten voorop staat. Met name het leveren van een effectieve bijdrage van de vrijwilligers aan herstel van connectie (ook wel de brugfunctie) is hierbij een opvallend resultaat (Nelissen 2018). Ook heeft de reclassering inmiddels een project gestart waarin de mogelijkheden en vormen van samenwerking van de reclassering met reguliere vrijwilligersorganisaties die ex-justitiabelen begeleiden, worden verkend. Daarbij wordt door sommige van deze organisaties op een succesvolle manier vanuit herstelgerichte principes gewerkt (Gevangenenzorg Nederland).
Herstelgerichte interventies waarbij vrijwilligers bij de re-integratie en sociale inclusie van daders worden betrokken, zijn slechts één manier waarop herstelgericht reclasseren vorm en inhoud zou kunnen krijgen. Tegelijkertijd is het op het ogenblik misschien wel de meest geschikte en voor de hand liggende manier om als reclasseringsorganisatie meer herstelgericht te gaan werken. Uit onderzoek (Mollen & Van Vliet 2017) blijkt immers dat bijvoorbeeld slachtofferbewust werken zeer wisselend wordt ingezet bij de begeleiding van reclassenten. Reclasseringswerkers vinden het soms ook veel te bewerkelijk en te complex om herstelgerichte processen op een adequate manier in gang te zetten. Daarbij komt nog dat het werk van de reclassering inmiddels is overladen met de vele taken die voortvloeien uit de diverse vormen van logica met betrekking tot straffen, beveiligen, beheersen, responsabilisering, verbeteren en repareren. Uit onderzoek (Sheehan 2014) blijkt overigens dat het begeleiden van restorative circles door reclasseringswerkers gepaard gaat met tal van positieve effecten op hun functioneren als professional en hun persoonlijk welzijn.
Herstelgericht vrijwilligerswerk waarbij reclasseringsvrijwilligers (bijvoorbeeld deels naar het Japanse model, zie Nelissen 2018) de reclasseringswerker assisteren, kan daarom wellicht een interessante manier zijn om een herstelgerichte reclasseringspraktijk een stevige basis in de organisatie te geven. Daarbij zou men er ook voor kunnen kiezen om in het herstelgericht vrijwilligerswerk het accent sterk te leggen op een bijdrage aan de re-integratie en sociale inclusie van ex-justitiabelen. Re-integratie wordt dan speerpunt van herstelgericht reclasseren zodat de samenleving weer wordt betrokken bij de sociale en morele inclusie van ex-justitiabelen, bijvoorbeeld via de drie bovengenoemde herstelgerichte strategieën die gebruik maken van de inzet van vrijwilligers en andere geëngageerde burgers.
Re-integratie en reclasseren is, zoals gezegd, een verhaal met twee kanten. Het verhaal hoeft niet altijd van één kant te komen. Stoppen met criminaliteit en re-integreren omvatten veel meer dan het individuele desistance-verhaal van de succesvolle ex-justitiabele (of desister) die zich bij wijze van spreken aan zijn eigen haren uit het moeras weet te trekken. Met name via herstelgericht werk, waarbij reclasseringsvrijwilligers en andere burgers zijn betrokken, komt ook de samenleving weer aan zet. Literatuur Blad, J. (2003) Elementen van een herstelgericht detentieregime. Erasmus Universiteit Rotterdam.
Boone, M.M. (2012) Schurende mensbeelden. Het verantwoordelijk stellen van gedetineerden voor hun resocialisatie. In: F. de Jong & R.S.B. Kool (eds.) Relaties van gezag en verantwoordelijkheid: strafrechtelijke ontwikkelingen, p. 291-306.
Braithwaite, J. (2002) Setting Standards for Restorative Justice. The British Journal of Criminology, 42(3), 563-577.
Christie, N. (1977) Conflict as property. The British Journal of Criminology, 17(1), 1-15.
Claes, B. & J.M. Shapland (2017) Desistance from crime and restorative justice. Restorative Justice, 4(3), 302-322.
Cochrane, A. (2015) Prison on Appeal: The Idea of Communicative Incarceration. Criminal Law and Philosophy, 11, 295-312.
Cullen, F.T. & K.E. Gilbert (1982) Reaffirming Rehabilitation. Cincinatti: Anderson Publishing.
Cunneen, C. & B. Goldson (2015) Restorative Justice? A Critical Analysis. In: B. Goldson & J. Muncie (eds.), Youth Crime and Justice. Londen: Sage, p. 137-156.
Elbers, J.M., D. Weggemans & M. Liem (2016) Op Vrije Voeten: Herintreding van Maatschappelijk Gevoelige Ex-gedetineerden. Den Haag: Institute of security and global affairs.
Farrall. S. & A. Calverley (2006) Understanding desistance from crime. Berkshire: Open University Press.
Frederiksen, E.A. (2006) Healing Fractured Communities: Restorative Justice as a Strategy for Inclusion, report. University of Toronto.
Garland, D. (2001) The Culture of Control; crime and social order in contemporary society. New York: Oxford University Press.
Gray, P. (2005) The politics of risk and young offenders’ experiences of social exclusion and restorative justice. The British Journal of Criminology, 45(6), 938-957.
Kelk, C. (1998) De reclassering van gedetineerden. Delikt en Delinkwent, 28(5), 421 e.v.
Laan, G. van der (2004) De metamorphose van de reclassering als teken des tijds. Proces, 2004/6, 233 e.v.
Liebling, A., B. Laws, E. Lieber, K. Auty, B.E. Schmidt, B. Crewe, J. Gardom, D. Kant & M. Morey (2019) Are hope and possibility achievable in prison?. The Howard Journal, 58(1), 1-23.
Maglione, G. (2018) The restorative justice apparatus: a critical analysis of the historical emergence of restorative justice. Social & Legal Studies, Article first published online: November 1, 2018, DOI 10.1177/0964663918806561.
Maruna, S. (2011) Re-entry as a rite de passage. Punishment & Society, 13(1), 3-28.
Mathiesen, Th. (1990) Prison on Trial. Waterside Press.
McCold, P. (1996) Restorative Justice and the Role of Community. In: B. Galaway & J. Hudson (eds.), Restorative Justice: International Perspectives. Monsey, New York: Criminal Justice Press, p. 85-101.
Mollen, D.J.M. & J.A. van Vliet (2017) Hoe slachtofferbewust werkt de reclassering?. Proces, (96)2, 147 e.v.
Nelissen, P. (2000) Resocialisatie en detentie (diss.). Maastricht: Datawyse, University Press.
Nelissen, P. (2018) Begeleiding van kwetsbare reclasseringscliënten door Portaal. Een onderzoek naar de meerwaarde van de inzet van vrijwilligers van Portaal. Evaluatierapport. Maastricht: Nelissen Onderzoek & Advies.
Nelissen, P. & B. Vogelvang (2011) Reclasseren. Over het waarom, wat en hoe van de professie. Rapport voor de Stuurgroep uitvoering Motie van Velzen.
Ness, D. van & K.H. Strong (2001) Restoring Justice (2nd ed.). Cincinnati: Anderson Publishing Co.
Nugent, B. & M. Schinkel (2016) The pains of desistance. Criminology & Criminal Justice, 16(5), 568-584.
Oppeneer, E. (2015) Herstelgericht reclasseren. De contextuele benadering als kader voor herstelgericht werken. Proces, (94)3, 208 e.v.
Parhar, K.K., S. Wormith, D.M. Derkzen & A. Beauregard (2008) Offender Coercion in Treatment: A Meta-Analysis of Effectiveness. Criminal Justice and Behavior, 35, 1109 e.v.
Robinson, G. (2008) Late-modern rehabilitation: The evolution of an penal strategy. Punishment & Society, 10, 429 e.v.
Schinkel, M. (2014) Punishment as moral communication: the experiences of long-term prisoners. Punishment and Society, 16(5), 578-597.
Schuyt, K. (1998) Binding en perspectief: de toekomst van de reclassering. In: K. Schuyt & M. Kommer (red.), Niet bij straf alleen . Amsterdam University Press.
Sheehan, C.M. (2014) The Restorative Justice Talking Circle Process with Probation Officers: A Phenomenological Approach (diss.). Chicago: Loyola University.
Zebel, S., M. Vroom & E.G. Ufkes (2016) Herstelgerichte cursussen in detentie; evaluatie van Puinruimen, SOS en DAPPER. Universiteit Twente: Vakgroep Psychologie van Conflict, Risico en Veiligheid.