DOI: 10.5553/TvC/0165182X2023065001002

Tijdschrift voor CriminologieAccess_open

Artikel

De Halt-interventie in het licht van het recht op participatie: theorie, werkwijze en de ervaringen van jeugdigen

Trefwoorden diversion, intervention, participation, Halt, CRC
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Marloes van der Linden en Marije Jeltes. (2023). De Halt-interventie in het licht van het recht op participatie: theorie, werkwijze en de ervaringen van jeugdigen. Tijdschrift voor Criminologie (65) 1-2, 15-39.

    This article examines which obligations the right to participation entails and to what extent the working method of Halt with regard to the Halt intervention – which aims to divert a child from the juvenile justice system when accused of a crime – complies with these obligations, and what the opinion is from young people who have experienced the Halt intervention about this working method. To this end, the following is discussed in succession: the international and European legal framework, the laws and regulations regarding the Halt intervention, the working method of Halt before, during and after the Halt intervention and the results from the surveys conducted among 515 young people who have completed a Halt intervention in 2020 or 2021. The research group is a selective and non-representative sample. According to the young people in the research group, the provision of information at the end of the Halt intervention needs improvement, as does the child-friendliness of the rooms in which the conversations are held. According to the respondents, the equality in the conversations with the Halt employee and the voluntary nature of the Halt intervention can also be improved. The presence of the parent(s) of the juvenile to improve the participation of juveniles is debatable on the basis of the research findings.

Dit artikel wordt geciteerd in

      In dit artikel wordt onderzocht welke verplichtingen het recht op participatie met zich meebrengt en in hoeverre de werkwijze van Halt met betrekking tot de Halt-interventie – een buitenstrafrechtelijke afdoening van strafbaar gedrag – aan deze verplichtingen voldoet, en wat de mening is van jeugdigen die ervaring hebben met de Halt-interventie over deze werkwijze. Hiertoe wordt achtereenvolgens uiteengezet: het internationaal- en Europeesrechtelijk juridisch kader, de wet- en regelgeving omtrent de Halt-interventie, de werkwijze van Halt voorafgaand, tijdens en bij afronding van de Halt-interventie en de resultaten uit de enquêtes afgenomen onder 515 jeugdigen die in 2020 of 2021 een Halt-interventie hebben doorlopen. De onderzoeksgroep betreft een selectieve en niet-representatieve sample. Volgens de jeugdigen in de onderzoeksgroep behoeft onder meer de informatieverstrekking aan het einde van de Halt-interventie verbetering, net als de kindvriendelijkheid van de ruimtes waarin de gesprekken worden gevoerd. De gelijkwaardigheid in de gesprekken met de Halt-medewerker en de vrijwilligheid van de Halt-interventie kunnen volgens de respondenten ook verbeterd worden. De aanwezigheid van de ouder(s) van de jeugdige teneinde de participatie van jeugdigen te vergroten is op grond van de onderzoeksbevindingen discutabel.

    • Inleiding

      Introductie tot het onderwerp

      De Halt (Het Alternatief)-interventie is in 1981 ontstaan als experimenteel Rotterdams project ter bestrijding van vandalisme door jeugdigen, waarna het werd uitgebreid naar verschillende regio’s (Kruissink & Verwers, 1989; Bruning e.a., 2020). Sinds 1995 is de Halt-interventie wettelijk verankerd in artikel 77e van het ­Wetboek van Strafrecht (Sr) en bestempeld als een project.1x Na inwerkingtreding van het herziene Wetboek van Strafvordering (Sv) zal de Halt-interventie uit het Wetboek van Strafrecht verdwijnen en haar beslag krijgen in art. 6.1.13 Sv. In plaats van een project, wordt de Halt-interventie bestempeld als een ‘pedagogisch programma’. Wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, ambtelijke versie, juli 2020, art. 6.1.3 lid 1 Sv. Dit artikel is nader uitgewerkt in het Besluit aanwijzing Halt-feiten (BAHF), waarin de feiten zijn ­opgenomen op basis waarvan jeugdigen naar Halt kunnen worden gestuurd (‘Halt-waardige feiten’), en de Richtlijn en kader strafvordering jeugd, inclusief strafmaten Halt (Richtlijn), waarin procedurele regels omtrent de Halt-interventie zijn neergelegd (Verpalen, 2020). Een Halt-afdoening bestaat uit een of meerdere gesprekken met de jeugdige en zijn ouder(s), het oefenen van excuus aanbieden aan het slachtoffer en het daadwerkelijk excuus aanbieden aan het slachtoffer of in voorkomende gevallen een herstelgesprek, het vergoeden van de door de jeugdige aangerichte schade en het uitvoeren van een leeropdracht en/of een werkopdracht (Richtlijn, 2021).
      Uit de Richtlijn volgt dat de Halt-interventie een buitenstrafrechtelijke afdoeningsmodaliteit is voor jeugdigen met een laag recidiverisico die licht grensoverschrijdend (delict)gedrag hebben vertoond. De Halt-interventie kan worden beschouwd als een voorwaardelijk (politie)sepot onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM), met als voordeel dat geen aantekening in de justitiële documentatie (‘het strafblad’) plaatsvindt (Stichting Halt, 2021). Het (primaire) doel van de Halt-interventie is het voorkomen van herhaling en ernstigere vormen van grensoverschrijdend (delict)gedrag (De Vries, 2021). Door de kortdurende pedagogische Halt-interventie verkrijgen jeugdigen inzicht in de consequenties van hun handelen, de mogelijkheid om hun gedrag te corrigeren, en wordt hun aangeleerd in de toekomst ander gedrag te vertonen. Andere doelen zijn het herstellen van de schade en het vergroten van het normbesef. Net als bij de jeugdigen zijn bij de ouders de doelen gericht op het vergroten van inzicht in de eigen verantwoordelijkheid en de achtergronden van het delict van de jeugdigen (Buysse e.a., 2017). Tegelijkertijd wordt hierbij recht gedaan aan de gevolgen voor het slachtoffer en de maatschappij. Op deze wijze wordt tegemoetgekomen aan het pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht.2x Hierbij staan het stimuleren van de ontwikkeling, heropvoeden, resocialiseren en voorkomen van recidive van de jeugdige centraal. Zie de Richtlijn, onder ‘inleiding’. Zie ook Weijers, 2017; Uit Beijerse & Dubbelman, 2017.
      Naar aanleiding van een WODC-onderzoek (Buysse e.a., 2017) naar de werkzame elementen van de Halt-interventie zijn er veranderingen doorgevoerd. Uit het onderzoek bleek dat door het excuus aanbieden, schadevergoeding, een werkopdracht en ouderbetrokkenheid voornoemde doelen kunnen worden bereikt, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Zo is het karakter van de interventie verschoven van louter bestraffend naar meer pedagogisch en is de interventie gestoeld op verschillende pijlers die gedurende de interventie terugkomen: (1) signaleren en screenen, (2) reflectie op gedrag, (3) ouders, (4) sociale vaardigheden, (5) herstel en (6) toekomst. Deze pijlers zijn opgenomen in het Halt Handboek, op grond waarvan de Halt-verwijzing moet worden afgedaan.3x Art. 3 lid 1 Regeling Halt 2022.
      Kortom, de Halt-interventie heeft zich in de ruim veertig jaar dat zij bestaat ontwikkeld en een vaste plek verworven in het jeugdstrafrecht, door codificatie in nationale wet- en regelgeving en interne procedures. De vraag is of jongeren die worden onderworpen aan een Halt-interventie voldoende kunnen participeren voorafgaand, tijdens en na de interventie. Op grond van internationale verdragen hebben minderjarigen namelijk het recht om te participeren in procedures die hen betreffen, of deze nu gerechtelijk of buitengerechtelijk plaatsvinden. Het recht om te participeren in alle aangelegenheden die het kind betreffen (art. 12 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind; IVRK) vormt met het recht om niet gediscrimineerd te worden (art. 2 IVRK), het recht om het belang van het kind als een eerste overweging te nemen bij maatregelen die hen aangaan (art. 3 IVRK) en het recht op leven (art. 6 IVRK) de vier basisbeginselen van het IVRK. De implementatie en interpretatie van de overige kinderrechten in het verdrag dienen ook in het licht van deze basisbeginselen beschouwd te worden.4x CRC/C/GC/12, par. 2. Het recht op participatie – hoewel ‘participatie’ niet letterlijk in artikel 12 IVRK staat – is derhalve een essentieel kinderrecht.

      Onderzoeksvraag en leeswijzer

      In dit artikel wordt dan ook het volgende onderzocht: ‘Welke verplichtingen brengt het recht op participatie met zich mee, in hoeverre voldoet de werkwijze van Halt met betrekking tot de Halt-interventie aan deze verplichtingen, en wat is de mening van jeugdigen die ervaring hebben met de Halt-interventie over deze werkwijze?’ Hiertoe wordt achtereenvolgens uiteengezet: het internationaal- en Europeesrechtelijk juridisch kader, de wet- en regelgeving omtrent de Halt-interventie, de werkwijze van Halt voorafgaand, tijdens en bij afronding van de Halt-interventie en de resultaten uit de enquêtes afgenomen onder 515 jeugdigen die in 2020 of 2021 een Halt-interventie hebben doorlopen.5x Dit kan een succesvolle afronding zijn, maar kan ook betekenen dat de interventie negatief is afgesloten.

    • Internationaal- en Europeesrechtelijk juridisch kader

      Internationaalrechtelijk kader

      De gedachte dat minderjarigen het recht hebben om te participeren is halverwege de twintigste eeuw steeds meer op de voorgrond komen te staan (Parkes, 2013). Specifiek voor het jeugdstraf(proces)recht heeft deze ontwikkeling geresulteerd in de invoering van de (niet-bindende) Beijing Rules.6x Resolution 40/33 of the General Assembly (29 November 1985), United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice (‘The Beijing Rules’), UN Doc A/RES/40/33 (Beijing Rules). Hieruit volgt dat de strafprocedure in een sfeer van begrip moet plaatsvinden, zodat minderjarigen zichzelf hierin vrij kunnen uitdrukken en kunnen participeren.7x Beijing Rules, regels 6.1 en 14.2. Specifiek voor buitengerechtelijke procedures is regel 11(.2) van belang. Het participatierecht van minderjarigen werd echter voor het eerst op internationaal niveau vastgelegd in het IVRK.
      Het IVRK erkent dat minderjarigen ‘rights holders’ zijn en dat mensenrechten ook op minderjarigen van toepassing zijn (Doek, 2007a; 2007b; Blaak e.a., 2012). Het IVRK bevat specifieke, niet-absolute rechten voor minderjarigen (Blaak e.a., 2012; Bruning e.a., 2020). Daarnaast gaat het IVRK uit van een ‘holistische benadering’ van kinderrechten (Mijnarends & Liefaard, 2017). Deze ‘holistische benadering’ kan het best worden bezien in het licht van de ‘general principles’: artikelen die bij de interpretatie en implementatie van de andere rechten uit het IVRK in acht moeten worden genomen (Doek, 2019).8x CRC/GC/2003/5, par. 12.
      Gedurende de toepassing van ‘diversion’, het woord dat wordt gebruikt om buitenstrafrechtelijke afdoeningen aan te duiden, hebben jeugdigen op grond van artikel 40 IVRK het recht op een eerlijk proces en effectieve participatie.9x De Halt-interventie wordt doorgaans beschouwd als een vorm van diversion; CRC/C/GC/24, ­par. 13-18. Als onderdeel daarvan hebben zij volgens artikel 12 IVRK het recht om te worden gehoord in alle aangelegenheden die hen betreffen en in ‘iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure’.10x De inhoud van art. 12 IVRK is voor Nederland juridisch bindend, aangezien Nederland geen voorbehoud heeft gemaakt bij dit artikel. Kamerstukken II 1992/93, 22855, nr. 3, p. 7. Ook ten aanzien van de nog te bespreken elementen uit art. 40 en 17 IVRK heeft Nederland geen voorbehoud gemaakt. Volgens het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties (VN-Kinderrechtencomité) gaat het echter om betekenisvolle participatie.11x CRC/C/GC/12, par. 133. Om betekenisvolle participatie te kunnen effectueren, gelden er op basis van General Comment No. 12 aanvullende vereisten voor (besluitvormings)procedures (Doek, 2020).12x Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat de inhoud van General Comment No. 12 niet juridisch bindend is. Desondanks kan aan dit document grote waarde worden gehecht met betrekking tot de interpretatie van art. 12 IVRK. Daarnaast acht het VN-Kinderrechtencomité het recht van minderjarigen op toegang tot informatie uit artikel 17 IVRK een onmisbare basisvoorwaarde voor het recht op participatie.13x CRC/C/GC/12, par. 25 en 80.

      Europeesrechtelijk kader

      In tegenstelling tot het IVRK op internationaalrechtelijk niveau, vloeien op Europeesrechtelijk niveau uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geen specifieke rechten voor minderjarigen voort. Door de brede formulering van de artikelen zijn de rechten uit het EVRM echter wel op minderjarigen van toepassing (De Bruijn-Lückers, 1994). Daarbij gebruikt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bij de toepassing van de bepalingen uit het EVRM in zijn rechtspraak regelmatig bepalingen uit het IVRK als interpretatiemiddel. Het EVRM bevat dan ook niet expliciet een participatie- of hoorrecht van minderjarigen. Wel spelen de artikelen 40 en 12 IVRK (indirect) een belangrijke rol in de uitspraken van het EHRM.
      Het participatierecht van minderjarigen is wel expliciet opgenomen in het recht van de Europese Unie. Op grond van artikel 24 lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest) hebben minderjarigen het recht om hun mening vrijelijk te uiten en wordt aan hun mening in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid passend belang gehecht.
      Tot slot bevatten ook de Guidelines on child friendly justice (Guidelines) bepalingen over de participatie van minderjarigen. Het doel van deze Guidelines is het waarborgen van de rechten van minderjarigen in juridische en niet-juridische procedures. Bovendien hebben de Guidelines tot doel om lidstaten richting te geven, specifiek over de wijze waarop zij minderjarigen voor, tijdens en na procedures een plek en een stem kunnen geven (Rap, 2013; Liefaard & Rap, 2018). Ondanks dat de Guidelines niet juridisch bindend zijn, moet worden benoemd dat deze zijn gebaseerd op bepalingen uit internationale en Europese verdragen, zoals het IVRK en het EVRM, die wel juridisch bindend zijn.14x Guidelines, p. 42. Ook zijn de Guidelines gebaseerd op onder andere General Comment No. 12 en worden de Guidelines genoemd in juridisch bindende rechtspraak van het EHRM.

      Vijf vereisten

      Uit voornoemd internationaal- en Europeesrechtelijk kader vloeien verschillende vereisten voort met betrekking tot de participatie van jeugdigen (in buitengerechtelijke procedures).

      Informeren

      Allereerst moeten jeugdigen (op basis van art. 40 en 17 IVRK, General Comment No. 12 en de Guidelines) voorafgaand en tijdens de procedure op een kindvriendelijke manier worden geïnformeerd. Dit houdt in dat de informatie moet zijn afgestemd op de leeftijd, rijpheid en capaciteiten van jeugdigen. Op grond van de Guide­lines dient de informatie in beginsel rechtstreeks aan jeugdigen te worden verstrekt.15x Guidelines, p. 21 en 59. Verder dient de informatie gericht te zijn op de rechten en verplichtingen van jeugdigen, het verloop van de procedure, de mogelijke beslissingen die tijdens de interventie kunnen worden genomen en de consequenties daarvan, en de mogelijkheid tot het indienen van een klacht en de procedure daartoe, zoals ook blijkt uit General Comment No. 12. Op basis van voornoemde informatie kunnen jeugdigen een algemeen begrip van de procedure verkrijgen, hetgeen hen volgens het EHRM – met verwijzing naar artikel 40 IVRK – voldoende in staat stelt om effectief te kunnen participeren. Daarbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat voor effectieve participatie niet is vereist dat de jeugdige elk detail van het strafproces volledig begrijpt, maar dat een algemeen begrip van de aard van het strafproces en de mogelijke gevolgen voldoende is.16x EHRM 15 juni 2004, nr. 60958/00 (S.C./Verenigd Koninkrijk), par. 29; EHRM 20 april 2009, nr. 70337/01 (Güveç/Turkije), par. 124.

      Mening uiten en horen

      Een tweede vereiste dat uit voornoemd kader volgt, is dat jeugdigen (volgens art. 12 IVRK, General Comment No. 12, rechtspraak van het EHRM en art. 24 EU-Handvest en de Guidelines) in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun mening te uiten en te worden gehoord. Hierbij geldt het uitgangspunt dat iedere jeugdige – ongeacht zijn leeftijd – het recht heeft om te worden gehoord, tenzij wordt aangetoond dat hij niet in staat is zijn mening te uiten. Daarbij heeft de jeugdige de keuze om gebruik te maken van het hoorrecht. Indien de jeugdige kiest om hiervan gebruik te maken, dan kan hij zowel direct als indirect worden gehoord. Daarbij dient er bij het indirect horen oog te zijn voor het risico van tegenstrijdige belangen. Hiermee kan in verband worden gebracht dat de jeugdige in staat moet worden gesteld om zijn mening ‘vrijelijk’ te uiten. Dit houdt in dat het gesprek moet plaatsvinden in een kindvriendelijke omgeving, waarin jeugdigen zich veilig voelen om hun mening te geven. Ook moet de procedure volgens rechtspraak van het EHRM worden afgestemd op de intellectuele vermogens en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige.17x EHRM 16 december 1999, nr. 24724/94 (T./Verenigd Koninkrijk (Bulger-zaak)), par. 84. Dit standpunt is later bevestigd door het VN-Kinderrechtencomité in General Comment No. 1018x CRC/C/GC/10, par. 46. en het daaropvolgende General Comment No. 24.19x CRC/C/GC/24, par. 46. Zie ook CRC/C/GC/12, par. 34. Daarnaast moeten werkmethoden in lijn worden gebracht met de leeftijd en capaciteiten van de jeugdige en moet de procedure worden ondersteund door training.20x Guidelines, p. 23 en 65; CRC/C/GC/12, par. 134(g). Bovendien hebben jeugdigen het recht op aanwezigheid van hun ouders tijdens de procedure, zoals blijkt uit artikel 40 IVRK.21x Art. 40 lid 2 onder b, ii en iii, IVRK; Beijing Rules, regel 15. Door ouders actief te betrekken bij de procedure wordt volgens Weijers en Rap de participatie van minderjarigen vergroot (Weijers & Rap, 2017). In het verlengde hiervan geeft Rap aan dat ouders minderjarigen psychologisch en emotioneel kunnen bijstaan (Rap, 2013), hetgeen ook volgt uit General Comment No. 24.22x CRC/C/GC/24, par. 57. Daarnaast constateren Liefaard, Rap en Weijers dat de betrokkenheid van ouders het gevoel van minderjarigen dat hun mening van invloed is op het proces en dat zij serieus worden genomen vergroot (Liefaard e.a., 2010). Desalniettemin kan de aanwezigheid van ouders worden beperkt of verboden indien dit in het belang van minderjarigen noodzakelijk is.23x Beijing Rules, regel 15.2.

      Passend belang hechten

      Een derde vereiste is dat er aan de mening van de jeugdige ‘passend belang’ moet worden gehecht ‘in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid’. Dit vloeit specifiek voort uit artikel 12 IVRK en General Comment No. 12 en uit rechtspraak van het EHRM, artikel 24 EU-Handvest en de Guidelines. Voorgaande impliceert dat enkel horen onvoldoende is. Afhankelijk van verschillende factoren dient per jeugdige te worden bepaald hoeveel gewicht er aan zijn mening moet worden gehecht. Zo volgt uit General Comment No. 12 dat per jeugdige het niveau van participatie moet worden vastgesteld aan de hand van de individuele (emotionele en intellectuele) vermogens en rijpheid (Blaak e.a., 2012). Hierbij dienen factoren zoals omgeving, sociale en culturele normen, de mate van ondersteuning, ervaring en informatie in acht te worden genomen.24x CRC/C/G/12, par. 29. Verder moet bij het bepalen van de rijpheid rekening worden gehouden met de impact van de beslissing: hoe meer invloed de beslissing op het leven van de minderjarige heeft, hoe belangrijker het is de rijpheid van de minderjarige juist te waarderen.25x CRC/C/G/12, par. 30.

      Terugkoppelen

      Het terugkoppelen aan jeugdigen in hoeverre hun mening is meegenomen in de besluitvormingsprocedure is een vierde vereiste dat volgt uit het internationale en Europese mensen- en kinderrechtenkader (en specifiek art. 12 IVRK, General Comment No. 12 en de Guidelines). Er dient met andere woorden verantwoording te worden afgelegd: de beslisser dient de jeugdige te informeren over de uitkomst van de procedure en over wat er met zijn mening is gedaan.26x CRC/C/GC/12, par. 134(i). Ter aanvulling hierop stellen Weijers en Rap als voorwaarde voor effectieve participatie het uitleggen van de straf, hetgeen kan leiden tot een betere strafaanvaarding (Weijers & Rap, 2017). Door terugkoppeling te geven worden jeugdigen ervan verzekerd dat hun mening serieus is genomen en dat het horen niet bij wijze van formaliteit heeft plaatsgevonden.

      Klachtenprocedure

      Tot slot moeten jeugdigen volgens General Comment No. 1227x CRC/C/GC/12, par. 45-46. en de Guidelines de mogelijkheid krijgen tot en informatie ontvangen over het indienen van een klacht en de procedure daartoe, als hun recht om hun mening te uiten of te worden gehoord onvoldoende is meegenomen.

    • Criteria

      Hoewel het woord ‘Halt-interventie’ niet expliciet in artikel 77e Sr is opgenomen, blijkt de verwijzing impliciet uit het woord ‘project’ in lid 1 (Bruning e.a., 2020). Op basis van dit lid kan de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, na verkregen toestemming van de officier van justitie (OvJ), de jeugdige een voorstel doen om deel te nemen aan een ‘project’ (art. 77e lid 1 Sr). Deze deelname heeft als doel het voorkomen van toezending van het opgemaakte proces-verbaal naar de OvJ (art. 77e lid 1 Sr). Om daadwerkelijk een voorstel te kunnen doen, moet op basis van de relevante wet- en regelgeving aan een aantal vereisten worden voldaan. Die vereisten worden in deze paragraaf besproken.

      Leeftijd voor strafrechtelijke aansprakelijkheid

      Allereerst moet de jeugdige (ten tijde van het plegen van het delict) tussen de 12 en 18 jaar zijn (De Vries, 2021; Stichting Halt, 2021). Voor jeugdigen in deze leeftijdscategorie geldt immers in beginsel het reguliere jeugdstrafrecht (art. 77a Sr).28x Zie ook de uitzondering in art. 77b Sr. Jeugdigen jonger dan 12 jaar kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd (art. 486 Sv). Zij kunnen daarom in beginsel niet worden doorverwezen naar Halt.29x Met instemming van jeugdige en ouders en als hierover met de gemeente (financiële) afspraken zijn gemaakt, kan de Halt-interventie echter preventief worden ingezet. Zie Stichting Halt, 2021, 17. Zie ook Kuppens e.a., 2021. Ook voor adolescenten in de leeftijd van 18 tot 23 jaar is een verwijzing naar Halt uitgesloten, ondanks dat het jeugdstrafrecht wel kan worden toegepast (art. 77c lid 2 Sr). Desalniettemin heeft er vanaf november 2019 gedurende een jaar een pilot gelopen in het arrondissement Rotterdam, op basis waarvan adolescenten in voornoemde leeftijdscategorie met toestemming van de OvJ toch naar Halt konden worden doorverwezen (Stichting Halt, 2021).30x Kamerstukken II 2018/19, 28741, nr. 53, p. 11. Daarbij werd gekozen voor een afdoening door de OvJ via een voorwaardelijke sepotbeslissing (code 20, proeftijd één jaar) (Lünnemann e.a., 2021). Uit de evaluatie van de pilot door het Verwey-Jonker Instituut blijkt dat de ketenpartners in het strafrecht de Halt-afdoening geschikt achten voor alle jongvolwassenen die voldoen aan de Halt-criteria, tenzij een pedagogische maatregel niet opportuun is. Er is dan wel een wetswijziging nodig, nu artikel 77c lid 2 Sr momenteel de toepassing van een Halt-interventie verbiedt bij adolescenten (Lünnemann e.a., 2021). Minister voor Rechtsbescherming Weerwind heeft echter besloten dat de Halt-afdoening niet beschikbaar wordt voor 18- tot 23-jarigen, nu voldoende andere afdoeningen beschikbaar zijn, justitiële documentatie veelal niet in de weg staat aan de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), en het recidiverisico over het algemeen erg laag is wanneer een jongvolwassene pas rond of na zijn twintigste voor het eerst met justitie in aanraking komt vanwege een licht delict. Een pedagogische afdoening heeft dan geen toegevoegde waarde, aldus de minister.31x Kamerstukken II 2021/22, 28741, nr. 87.

      Halt-feit

      Daarnaast moet sprake zijn van een ‘Halt-feit’ (art. 77 lid 1 Sr; Stichting Halt, 2021; De Vries, 2021). De Halt-feiten zijn opgenomen in de artikelen 1 en 2 BAHF. In artikel 1 BAHF worden de ‘Halt-mandaatzaken’, oftewel de ‘standaard Halt-feiten’, opgesomd. De politie mag de genoemde strafbare feiten (met toestemming van de hulp-OvJ) standaard naar Halt doorverwijzen (Stichting Halt, 2021). In artikel 2 BAHF worden de ‘discretionaire bevoegdheid-zaken’, oftewel ‘de Halt+-feiten’, benoemd. Indien er sprake is van vergelijkbare feiten van eenvoudige aard of overlast veroorzakend gedrag van geringe ernst en is voldaan aan de in het BAHF genoemde voorwaarden, dan kan een voorstel tot deelname aan de Halt-interventie worden gedaan na daarvoor toestemming te hebben gekregen van de OvJ (art. 2 BAHF).

      Bekentenis

      Het derde vereiste is dat de jeugdige het plegen van het strafbare feit bekent (Stichting Halt, 2021; De Vries, 2021). Dit vereiste onderschrijft de pedagogische aanpak van de Halt-interventie. Indien de jeugdige echter niet volledig bekent dan wel ontkent, kan hij in specifieke gevallen alsnog naar Halt worden verwezen.32x Bijv. in het geval van voldoende wettig en overtuigend bewijs en/of de jeugdige om culturele of religieuze redenen ontkent, maar wel instemt met een Halt-interventie. Zie Stichting Halt, 2021. Hiervoor is wel toestemming van de OvJ nodig.

      Voldoen aan recidiveregeling

      Het vierde vereiste houdt in dat moet zijn voldaan aan de recidiveregeling Halt, zoals neergelegd in de Richtlijn (Stichting Halt, 2021; De Vries, 2021). Dit houdt in dat jeugdigen in totaal maximaal drie keer naar Halt mogen worden doorverwezen: maximaal twee keer voor een overtreding en/of vuurwerkdelict – waaronder eenmaal ter zake van leerplicht – en één keer voor een misdrijf.33x Richtlijn, par. 4.2. Indien er sprake is van een eerdere deelname aan de Halt-interventie of een proces-verbaal voor een misdrijf, dan dient er wel toestemming te worden verkregen van de OvJ voor een doorverwijzing.34x Dit gaat via ZSM. Dit staat voor Zorgvuldig, Snel en op Maat en is een samenwerkingsverband van zes strafrechtketenpartners. Zie Stichting Halt, 2021. Zie ook Directeur Sanctietoepassing en Jeugd van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Ketenprocesmodel Jeugdstrafrechtketen, 11 februari 2016. Geraadpleegd op 28 juni 2022 op www.politieacademie.nl/kennisenonderzoek/kennis/mediatheek/PDF/95008.pdf. Een jeugdige kan geen Halt-interventie meer volgen als een OM-zitting of een zitting voor de kinderrechter heeft plaatsgevonden.35x Richtlijn, par. 4.2; Stichting Halt, 2021.

      Is aan voornoemde vereisten voldaan, dan kan de opsporingsambtenaar de jeugdige het voorstel doen tot deelname aan de Halt-interventie. Daarbij moet aan de jeugdige worden gemeld dat hij niet verplicht is tot deelname (art. 77e lid 2 Sr). Om hem hieromtrent zijn keuze te laten maken, worden de consequenties van niet-deelname zowel mondeling als schriftelijk door de opsporingsambtenaar aan hem overgedragen (art. 77e lid 2 Sr).

      Instemming

      Het laatste vereiste, om de zaak uiteindelijk te kunnen doorverwijzen naar Halt, houdt in dat de jeugdige instemt met de doorverwijzing. Hiervoor is een mondelinge verklaring tegenover de politie, waaruit blijkt dat hij akkoord gaat met het aanbod van de Halt-interventie, voldoende (Stichting Halt, 2021). Is de jeugdige jonger dan 16 jaar, dan dient ook ten minste één wettelijke vertegenwoordiger zijn instemming te geven. Wordt echter besloten om niet deel te nemen dan wel niet in te stemmen, dan wordt het proces-verbaal naar de OvJ gestuurd. De OvJ beslist vervolgens over de afwikkeling van de zaak (art. 77e lid 5 Sr). Het is hierdoor nog maar de vraag in hoeverre de deelname van de jeugdige daadwerkelijk vrijwillig is.

    • Werkwijze Halt voorafgaand, tijdens en bij afronding van de Halt-interventie

      In deze paragraaf wordt de werkwijze van Halt, zoals die is beschreven in het Halt Handboek, ingedeeld naar de vijf vereisten met betrekking tot het recht op participatie, zoals hiervoor besproken, teneinde inzicht te geven in de mate en wijze van participatie gedurende de verschillende fases van de Halt-interventie.

      Voorafgaand aan de Halt-interventie

      • Informeren

      De verwijzing door de politie dient binnen zeven dagen na het verhoor door Halt te zijn ontvangen, waarna de zaak binnen vijf dagen wordt toegewezen aan een Halt-medewerker (De Vries, 2021). De Halt-medewerker stuurt daaropvolgend de Halt-folder en de ontvangstbevestiging met de aankondiging van het telefonisch voorgesprek aan de jeugdige en de ouders (Inspectie van Veiligheid en Justitie & Inspectie Jeugdzorg, 2015). In de Halt-folder staat in kindvriendelijke taal informatie voor jeugdigen over het verloop van de interventie. Ook is vermeld wie tijdens het gesprek aanwezig zijn. Daarnaast is informatie voor ouders en uitleg omtrent de privacy en het indienen van een klacht opgenomen.36x De Halt-straf. Geraadpleegd op www.halt.nl.
      Het telefonisch voorgesprek moet vervolgens binnen tien dagen na ontvangst van de bevestiging plaatsvinden (De Vries, 2021). In dit gesprek geeft de Halt-medewerker informatie over de Halt-interventie, waaronder het doel en de inhoud hiervan. Het belang van de rol van de ouders en de gezamenlijkheid wordt benadrukt en er wordt nagegaan of de ouders instemmen met de doorverwijzing. Stemmen de ouders niet in, dan wordt de zaak niet in behandeling genomen. Daarna wordt het startgesprek gepland, waarbij rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid van de jeugdige (De Vries, 2021). Er wordt een bevestigingsbrief – en indien er geen voorgesprek heeft plaatsgevonden een uitnodigingsbrief – gestuurd, gericht aan zowel de ouders als de jeugdige met daarin de datum, tijd en locatie van het startgesprek.37x Bevestigingsbrief startgesprek; uitnodigingsbrief startgesprek. Eventueel wordt de Halt-folder toegevoegd en wordt er verwezen naar de website van Halt voor meer informatie. Op de website is onder meer een animatiefilm te vinden, waarin in kindvriendelijke taal wordt uitgelegd hoe de Halt-interventie zal verlopen.38x Ik moet naar Halt. Geraadpleegd op www.halt.nl/ik-moet-naar-halt.

      Tijdens de Halt-interventie

      Informeren

      Het startgesprek volgt binnen dertig dagen na ontvangst van de verwijzing (De Vries, 2021). Dit gesprek begint met een introductie, waarna de Halt-medewerker samen met de jeugdige de opzet van het gesprek vaststelt (De Vries, 2021). Wederom wordt uitleg gegeven over de inhoud en het verloop van de Halt-interventie. Verder worden de consequenties van het niet voldoen aan de eisen of de straf toegelicht en benadrukt (De Vries, 2021). Ter verduidelijking hiervan kan de Halt-medewerker voor jeugdigen met bijvoorbeeld een licht verstandelijke beperking (LVB) of andere jeugdigen voor wie dit helpend kan zijn ‘pictokaartjes’ inzetten met daarop een afbeelding van een strafblad of een rechter (De Vries, 2021). Indien sprake is van zorgsignalen, dan wordt gebruikgemaakt van de meldcode huiselijk geweld.39x Zie ook art. 20 Regeling Halt 2022.

      Mening uiten en horen

      Daarnaast moet een delictbespreking plaatsvinden, waarbij de risico- en beschermende factoren met betrekking tot (herhaling van) het strafbare gedrag van de jeugdige in kaart worden gebracht en waarbij de jeugdige reflecteert op zijn gedrag (De Vries, 2021). Bovendien moet het Halt-signaleringsinstrument (Halt-SI) worden afgenomen, hetgeen als doel heeft het verkrijgen van een compleet beeld van (de achterliggende psychosociale problematiek van) de jeugdige en zijn recidiverisicoprofiel, het inzetten van passende modules en leeropdrachten en het doorverwijzen naar hulpverlening indien daartoe aanleiding bestaat (De Vries, 2021). Het Halt-SI wordt in bijzijn van de ouders afgenomen, aangezien zij de jeugdige kunnen ondersteunen en aanvullen (Inspectie van Veiligheid en Justitie & Inspectie Jeugdzorg, 2015). Indien de jeugdige niet vrijuit kan spreken, dan kan de Halt-medewerker de jeugdige en de ouders apart spreken (De Vries, 2021). Daarbij staat het de jeugdige vrij om zelf oplossingen aan te dragen voor de naar voren gekomen zorgpunten (De Vries, 2021).

      Passend belang hechten en terugkoppelen

      Als uit het Halt-SI en uit het startgesprek (of eventueel vervolggesprek) blijkt dat de jeugdige meer ondersteuning nodig heeft, dan kan de inzet van een Jouw Ingebrachte Mentor (JIM) worden voorgesteld (De Vries, 2021).40x Dit is nog geen algemene werkwijze, maar sinds enkele jaren een proef, waarnaar door de Universiteit van Amsterdam nog onderzoek wordt gedaan. Hoewel jeugdigen hun JIM zelf uitkiezen, moeten ouders het wel eens zijn met de ondersteuning door een JIM. Bij het vermoeden van een LVB kan hierna het screeningsinstrument ‘SCIL’ worden toegepast (De Vries, 2021). Aan de hand van de uitkomst hiervan kan de Halt-medewerker de bejegening en de inhoud van de Halt-interventie aanpassen op het ontwikkelingsniveau en de (vermoedelijke) LVB-problematiek van de jeugdige (De Vries, 2021). Vervolgens worden op basis van de uitkomsten van voorgaande signalering en screening en de strafmatrix uit de Richtlijn passende modules (en bijbehorende (leer)opdrachten) geselecteerd en wordt de intensiteit van de Halt-interventie bepaald.41x Art. 77e lid 4 Sr jo. Richtlijn, Bijlage I. Het proces-verbaal verhoor is leidend en er wordt rekening gehouden met het type delict, de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd, en de strafmaat uit de tabel(len) van de Richtlijn. Op grond van persoonlijke omstandigheden van de jeugdige kan echter worden afgeweken van de strafmatrix uit de Richtlijn (Stichting Halt, 2021). Daarbij duurt de Halt-interventie in beginsel maximaal honderd dagen, behelst deze minimaal een tot maximaal twintig uur en wordt de inhoud hiervan vastgelegd in het Halt-plan (De Vries, 2021). De geselecteerde opdrachten moeten aan de jeugdige worden uitgelegd en hierover moeten afspraken worden gemaakt. Hoewel voorgaande doet vermoeden dat jeugdigen geen inspraak hebben in het strafvoorstel, blijkt uit paragraaf 5.4.7 van het Halt Handboek dat zij door Halt-medewerkers moeten worden betrokken bij de invulling van het strafvoorstel. De jeugdige wordt gevraagd welke opdrachten hij leerzaam acht, maar het Halt Handboek beschrijft niet in hoeverre zijn mening wordt meegenomen en hoe dit vervolgens wordt teruggekoppeld. Tot slot dient de jeugdige schriftelijk in te stemmen met het strafvoorstel. Is de jeugdige jonger dan 16 jaar, dan is ook de schriftelijke instemming van de ouders vereist. Is de jeugdige daarentegen 16 tot 18 jaar, dan worden de ouders hiervan slechts schriftelijk op de hoogte gesteld (De Vries, 2021). Gaat de jeugdige niet akkoord met het strafvoorstel, dan dient er een negatief afloopbericht naar de verwijzer en in afschrift aan het OM te worden verstuurd (Inspectie van Veiligheid en Justitie & Inspectie Jeugdzorg, 2015; De Vries, 2021). Als laatste vindt de afronding van het startgesprek plaats, waarna eventueel een vervolggesprek wordt gepland.
      Daarna vindt het doen van een excuus- of herstelopdracht, en waar mogelijk een excuus- en herstelgesprek, plaats. Dit onderdeel valt samen met het vergoeden van de eventuele schade onder de pijler ‘herstel’. Het doel van dit onderdeel is dat de jeugdige verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en inzicht krijgt in de consequenties daarvan voor het slachtoffer (Buysse & Abraham, 2018; De Vries, 2021). De jeugdige is tijdens dit proces dan ook een actieve deelnemer (De Vries, 2021). Indien sprake is van een excuus- of herstelgesprek, dan wordt de jeugdige hierop voorbereid aan de hand van een rollenspel. Vervolgens kan bij een strafmaat van meer dan acht uur een werkopdracht worden ingezet (De Vries, 2021).

      Bij afronding van de Halt-interventie

      Informeren, mening uiten en horen, passend belang hechten en terugkoppelen

      Als laatste vindt het eindgesprek plaats (De Vries, 2021). In dit gesprek worden de afspraken uit het strafvoorstel geëvalueerd. De jeugdige wordt gevraagd wat hij van de onderdelen heeft geleerd en aan de hand hiervan wordt door de Halt-medewerker benoemd wat goed en minder goed is verlopen. Uiteindelijk wordt door de Halt-medewerker besloten of de Halt-interventie positief of negatief wordt afgerond. Als de jeugdige de Halt-interventie positief heeft afgerond, dan stelt de opsporingsambtenaar de OvJ (en de jeugdige) hiervan schriftelijk in kennis en vervalt in beginsel het recht tot strafvordering.42x Art. 77e lid 1 tweede volzin jo. lid 5 Sr. Dit betekent dat de jeugdige geen aantekening in de justitiële documentatie krijgt, waardoor de jeugdige over het algemeen altijd een VOG krijgt.43x Met uitzondering van enkele beroepen in de veiligheidsbranche. Zie Stichting Halt, 2021, 74. Wel wordt de jeugdige geregistreerd in het politieregister, welke gegevens mogen worden ingezien voor screening van banen in de veiligheidsbranche. De zwaarte van de weging is echter afhankelijk van het feit en bepaalde omstandigheden. Door de Wet van 11 november 2021 tot wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met het mogelijk maken van het in bepaalde gevallen weigeren van afgifte van een verklaring omtrent het gedrag op basis van politiegegevens, Stb. 2021, 559, zou deze registratie door de mogelijkheid van intensieve(re) screening (eerder) daadwerkelijk een weigeringsgrond kunnen vormen voor het verkrijgen van een VOG. Kamerstukken II 2019/20, 35355, nrs. 2 en 3, p. 6 (MvT). Deze wet is op 1 juli 2022 in werking getreden, Stb. 2022, 268. Bij een negatieve afronding dient de Halt-medewerker de reden en de gevolgen hiervan uit te leggen (De Vries, 2021). Ter afronding wordt een evaluatieformulier aan de jeugdige en ouders verstuurd (De Vries, 2021).

      Klachtenprocedure

      Als laatste kan de jeugdige steun zoeken bij zijn JIM en moeten de jeugdige en de ouders worden gewezen op de klachtenregeling (De Vries, 2021). Een klacht kan worden ingediend door deze te mailen naar Halt of door een klachtenformulier op de website in te vullen. Wordt de klacht niet opgelost met Halt, dan kan een formele klacht worden ingediend bij een onafhankelijke klachtencommissie.

    • Meningen van jeugdigen over participatie bij de Halt-interventie

      Methoden/onderzoeksopzet

      Het onderzoek betreft een kwantitatief onderzoek aan de hand van enquêtes. De enquêtes zijn digitaal via Formdesk afgenomen en per e-mail verstuurd naar jeugdigen die in 2020 of 2021 de Halt-interventie (positief dan wel negatief) hebben afgerond. Daartoe is gebruikgemaakt van de database van Halt. In 2020 hebben 13.833 jeugdigen een Halt-interventie volbracht, waarbij van 7.177 jeugdigen een e-mailadres bekend is. In 2021 hebben 10.442 jeugdigen en Halt-interventie doorlopen, waarbij 5.304 e-mailadressen bekend zijn. Potentieel waren er 12.481 jeugdigen die per e-mail bereikt konden worden. De jeugdigen hebben twee weken de tijd gehad om de enquête in te vullen, tussen 1 en 15 juni 2022.44x De auteurs bedanken Natascha Kopuit en Jolien Jansen van Halt voor hun hulp bij het versturen van de vragenlijsten, respectievelijk het analyseren van de resultaten.
      De enquête bestond uit vier delen: vragen over de voorbereiding op de Halt-interventie, de periode tijdens de Halt-interventie en de afloop van de Halt-interventie en algemene vragen. In totaal bevatte de enquête 26 vragen. Daarvan waren 24 vragen gesloten vragen. Bij 19 vragen is gebruikgemaakt van een stelling, die kon worden beantwoord met zes mogelijke opties op basis van een Likertschaal: ‘zeer ­oneens’, ‘oneens’, ‘neutraal’, ‘eens’, ‘zeer eens’ en ‘weet ik niet’. De overige gesloten vragen betroffen vragen over geslacht, de regio waar de Halt-interventie is doorlopen en de doorlopen onderdelen van de Halt-interventie. Verder bevatte de enquête twee open vragen: een over het geslacht en een over de manier waarop jeugdigen meer betrokken zouden kunnen worden bij de Halt-interventie.
      In totaal hebben 527 jeugdigen de enquête ingevuld. Van hen hebben 12 de enquête foutief ingevuld. Dit wil zeggen dat de enquêtes niet representatief zijn ingevuld, door bijvoorbeeld elke vraag met ‘weet ik niet’ te antwoorden. In dit onderzoek zal dan ook worden uitgegaan van 515 respondenten, hetgeen 4,1 procent van de mogelijke respondenten en 2,1 procent van alle jeugdigen is die een Halt-interventie hebben volbracht in 2020 of 2021. De overige enquêtes zijn volledig ingevuld. De leeftijd van de respondenten ten tijde van het doorlopen van de Halt-interventie was 12 tot en met 21 jaar.45x Volgens de wet kan alleen minderjarigen een Halt-interventie worden aangeboden. Dat jongeren tot 22 jaar de vragenlijst hebben ingevuld, komt mogelijk door het feit dat de module Sport en Gedrag die met de KNHB is ontwikkeld, wordt aangeboden aan jeugdige voetballers tot 23 jaar. Zie www.halt.nl/ik-moet-naar-halt/training-sport-gedrag.
      De identiteit van de respondenten zal anoniem blijven. De resultaten zijn geanalyseerd via de programma’s IBM SPSS Statistics en R.46x De auteurs bedanken Luuk Werff MSc voor zijn hulp bij het analyseren van de resultaten. Tot slot moet worden opgemerkt dat het kwantitatief onderzoek een verminderde (inhoudelijke) generalisatie heeft, in die zin dat conclusies die getrokken worden op basis van de antwoorden van de respondenten niet gelden voor alle jeugdigen die de Halt-interventie (hebben) doorlopen.

      Betrouwbaarheid en validiteit

      Om de representativiteit van het onderzoek te kunnen waarborgen, is gekozen voor een zo groot mogelijke steekproef. Aan alle jeugdigen van wie een e-mailadres bekend is, is een mail gestuurd met daarin de vragenlijst. Voor dit onderzoek is de gewenste steekproefgrootte gecalculeerd op 379 (met een betrouwbaarheid van 95 procent en een foutmarge van 5 procent). Met de 515 valide responsen wordt hieraan voldaan en kan gesteld worden dat het onderzoek een hoge mate van betrouwbaarheid heeft. Verder wordt normaliter bij grootschalig onderzoek een bepaald begrip door meerdere vragen gemeten. Ter verduidelijking: de klachtenprocedure wordt slechts door één vraag gemeten. Om een goed beeld te krijgen van het gehele begrip ‘klachtenprocedure’ moeten idealiter meer vragen gesteld worden, zoals bijvoorbeeld: ‘Voelen kinderen zich veilig om een klacht in te dienen?’ of ‘Is de procedure tot het indienen van een klacht toegankelijk?’ Door de beperkte spanningsboog van jeugdigen is echter gekozen om de enquête kort te houden (minder dan vijf minuten). De resultaten die voortkomen uit de enquête zijn hierdoor gebaseerd op één item in plaats van meerdere gevalideerde schalen, hetgeen een nadelig effect heeft op de meting van het concept. Vragen over een bepaald begrip kunnen niet door elkaar bewezen worden. De individuele vragen die bij de verschillende begrippen horen, zijn valide. Hier heeft de operationalisatie van de begrippen toe geleid. De Halt-interventie is immers opgedeeld in drie fases: voorafgaand aan, tijdens en bij afronding van. Hierin komen de belangrijkste vereisten uit het internationaal- en Europeesrechtelijk kader voor. De vereisten werden geoperationaliseerd door vragen te stellen die de verschillende aspecten behelzen die in de literatuur en wet- en regelgeving met betrekking tot de vijf vereisten worden aangedragen (zie hiervoor). Voorbeelden zijn in hoeverre voldoende informatie is ontvangen, deze begrijpelijk was, de jeugdige ruimte kreeg om zijn mening te uiten, zijn mening serieus werd genomen, de jeugdige onder druk werd gezet om zijn mening te geven, en in hoeverre de aanwezigheid van (een) ouder(s) ervoor zorgde dat hij zijn mening beter kon geven. Daarnaast werd gevraagd in hoeverre de Halt-medewerker had uitgelegd wat met de mening van de jeugdige werd gedaan, de jeugdige de interventie als vrijwillig had ervaren, de gesprekken in een kindvriendelijke omgeving plaatsvonden, en in hoeverre de jeugdige zich voldoende betrokken voelde bij de beslissingen die tijdens de procedure werden genomen.
      Het is vervolgens relevant om te weten of de onderzoeksresultaten gegeneraliseerd kunnen worden (externe validiteit). De steekproef lijkt een juiste afspiegeling van de werkelijkheid, bezien vanuit de respondenten verdeeld naar regio. De externe validiteit wordt echter in twijfel getrokken door het lage aandeel van het totaal mogelijke respondenten (slechts 2,17 procent van alle Halt-jeugdigen). Afgevraagd kan dan ook worden of hiernavolgend onderzoek representatief is voor alle jeugdigen die aan de Halt-interventie hebben deelgenomen (Scheepers e.a., 2016).

      Representativiteitsanalyse

      De respondenten waren gemiddeld 15 jaar ten tijde van het doorlopen van de Halt-interventie. Dit resultaat komt overeen met de cijfers van Halt over de jaren 2020 en 2021. Desondanks blijkt uit de representativiteitsanalyse dat er een significant verschil is, hetgeen betekent dat de analyses op basis van leeftijd niet representatief zijn. In totaal hebben twintig jeugdigen (3,8 procent) in de leeftijd van 18 tot en met 21 jaar de enquête ingevuld. Dit percentage is bijna het drievoudige van het percentage meerderjarigen dat een Halt-interventie doorliep in 2020 en 2021 (1,3 procent). Verder was 35 procent van de respondenten van het vrouwelijke geslacht, 60 procent identificeerde zich als man en 5 procent heeft aangegeven zich anders te identificeren dan man of vrouw. Dit correspondeert echter niet met de cijfers van Halt over de jaren 2020 en 2021 (gemiddeld 77 procent man en 22 procent vrouw in de jaren 2020 en 2021). Dit betekent dat relatief veel vrouwelijke jeugdigen de vragenlijst hebben ingevuld. Ook uit de representativiteitsanalyse blijkt dat hier sprake is van een significant verschil. Al met al zijn de resultaten uit dit onderzoek op basis van voornoemde persoonlijkheidskenmerken niet representatief en dus louter beschrijvend.

      Onderzoeksresultaten

      In deze subparagraaf worden de onderzoeksresultaten geanalyseerd. Deze analyse zal worden opgesplitst in drie periodes: (1) voorafgaand aan de Halt-interventie,47x De periode tot en met het telefonisch voorgesprek (voor(bereidings)fase). (2) tijdens de Halt-interventie48x De periode vanaf het startgesprek tot het eindgesprek. en (3) bij afronding van de Halt-interventie.49x De periode vanaf het eindgesprek tot en met de evaluatie (eindfase). Hiermee wordt aangesloten bij de werkwijze van de Halt-interventie zoals hiervoor besproken en bij de structuur van de enquêtes. Binnen die periodes worden – voor zover van toepassing – voornoemde internationaalrechtelijke vereisten besproken. De termen ‘jeugdigen’ en ‘respondenten’ worden in het vervolg afwisselend gebruikt. Hiermee wordt hetzelfde bedoeld.

      Voorafgaand aan de Halt-interventie

      Informeren

      Uit de enquêtes komt naar voren dat 67 procent van de jeugdigen in de onderzoeksgroep voldoende informatie heeft gekregen over het verloop van de Halt-interventie (zie figuur 1). Daarbij vindt 74 procent van de jeugdigen de informatie die zij in de fase van de voorbereiding op de Halt-interventie krijgen begrijpelijk.

      De mate waarin – voorafgaand aan de Halt-interventie – wordt voldaan aan de gestelde vereisten die in deze fase van toepassing zijn
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2023_1-2

      NB Het resultaat ‘niet voldaan’ is een combinatie van de antwoorden ‘zeer oneens’ en ‘oneens’. Dit wil zeggen dat als op de vraag ‘Is voldoende informatie verkregen?’ ‘zeer oneens’ of ‘oneens’ is geantwoord, dit niet voldoet aan de gestelde vereisten vanuit het juridisch kader. Andersom geldt dit voor het resultaat ‘voldaan’. Dit is de combinatie van de antwoorden ‘zeer eens’ en ‘eens’.

      Tijdens de Halt-interventie

      Informeren

      Jeugdigen in de onderzoeksgroep vinden de informatie tijdens de Halt-interventie – over het verloop van de Halt-interventie – over het algemeen voldoende (zie figuur 2). Slechts 13 procent van alle jeugdigen acht dit onvoldoende. De informatie tijdens de Halt-interventie achten jeugdigen echter minder begrijpelijk dan de informatie die zij in de voorbereidingsfase krijgen (13,2 procent ten opzichte van 12,4 procent). Desondanks is het overgrote deel van de bevraagde jeugdigen (72,6 procent) van mening dat de informatie begrijpelijk is.

      De mate waarin – ten tijde van de Halt-interventie – wordt voldaan aan de gestelde vereisten die in deze fase van toepassing zijn
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2023_1-2

      NB Het resultaat ‘niet voldaan’ is een combinatie van de antwoorden ‘zeer oneens’ en ‘oneens’. Dit wil zeggen dat als op de vraag ‘Is voldoende informatie verkregen?’ ‘zeer oneens’ of ‘oneens’ is geantwoord, dit niet voldoet aan de gestelde eisen vanuit het juridisch kader. Andersom geldt dit voor het resultaat ‘voldaan’. Dit is de combinatie van de antwoorden ‘zeer eens’ en ‘eens’.

      Mening uiten en horen en passend belang hechten

      Het overgrote deel (66 procent) van de onderzoeksgroep heeft voldoende ruimte gekregen om zijn mening te uiten (zie figuur 2). 21,4 procent van de respondenten voelde zich onder druk gezet om zijn mening te geven. Verder blijkt dat de ‘verplichte’ aanwezigheid van ouders tijdens de Halt-gesprekken nauwelijks een positieve invloed heeft op het ‘vrijelijk’ uiten van de mening. Zo geeft 36,7 procent van de jeugdigen in de sample aan dat hij niet beter zijn mening heeft kunnen uiten doordat zijn ouder(s)/verzorger(s) tijdens de Halt-gesprekken aanwezig waren. Slechts 26,2 procent van alle jeugdigen stelt dat deze aanwezigheid van zijn ­ouder(s)/verzorger(s) wel heeft geleid tot het beter uiten van zijn mening. Dit geldt vooral voor jeugdigen in de leeftijd van 12 tot en met 14 jaar. Met andere woorden: hoe hoger de leeftijd van de respondenten, hoe minder de invloed van ouder(s)/verzorger(s) op het beter uiten van de mening van de respondenten is. Verder blijkt uit de enquêtes dat de Halt-gesprekken met jeugdigen in de onderzoeksgroep veelal plaatsvinden in een kindvriendelijke omgeving (53,8 procent). Er is echter winst te behalen met betrekking tot de kindvriendelijke omgeving, aangezien 14,3 procent van de jeugdigen in de onderzoeksgroep de omgeving kindonvriendelijk vindt. Een mogelijke oorzaak hiervan is het feit dat in veel gevallen de gesprekken plaatsvinden in politiebureaus, die niet kindvriendelijk zijn ingericht. Daarnaast geeft 41,2 procent van de jeugdigen aan dat de Halt-medewerker geen vaktaal heeft gebruikt. 15,5 procent van alle jeugdigen geeft aan dat de Halt-medewerker wel vaktaal heeft gebruikt, de rest stond hier neutraal tegenover. Als jeugdigen iets niet begrepen, dan was de Halt-medewerker bereid dit nog een keer uit te leggen; 36,1 procent van de jeugdigen is het hiermee eens en 42,9 procent is het hiermee zeer eens. Daarbij geeft meer dan de helft van de bevraagde jeugdigen aan dat de gesprekken aanvoelen als gelijkwaardig. Iets meer dan een kwart stelt dat dit niet het geval is. Het kan dus waardevol zijn om te investeren in dit gedeelte van de Halt-interventie. Verder ervaart ongeveer de helft van de jeugdigen in de onderzoeksgroep de Halt-interventie niet als een vrijwillige procedure. Tot slot zijn jeugdigen het eens (meer dan 75 procent) met de stelling dat de Halt-interventie op een respectvolle manier is verlopen.

      Terugkoppelen

      Daarnaast zijn de jeugdigen in de onderzoeksgroep het er over het algemeen mee eens (53,8 procent) dat voldoende rekening is gehouden met hun mening tijdens de Halt-interventie (zie figuur 2). 19,6 procent geeft echter aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn mening. De mening van jeugdigen wordt vervolgens wel serieus genomen (60 procent). Op de vraag of de Halt-medewerker heeft uitgelegd wat er met de mening van de jeugdigen is gedaan, reageren de bevraagde jeugdigen verdeeld: ongeveer evenveel jeugdigen zijn het hiermee eens als oneens.

      Bij afronding van de Halt-interventie

      Informeren, mening uiten en horen, passend belang hechten, terugkoppelen en klachtenprocedure

      In de fase na afloop van de Halt-interventie vindt 42,3 procent van de jeugdigen in de onderzoeksgroep dat er voldoende informatie is verkregen over het instellen van een klacht en de procedure daartoe (zie figuur 3). Ongeveer 30 procent van de jeugdigen vindt echter dat dit niet het geval is. Daarnaast is de informatie in deze fase begrijpelijk: meer dan de helft van de jeugdigen is het hiermee (zeer) eens. Ook vond meer dan de helft van de jeugdigen in de sample dat hij goed is betrokken bij de beslissingen die door de Halt-medewerker werden gemaakt (zie figuur 3). Een derde van de jeugdigen geeft daarnaast aan dat zij ervaren hebben inspraak te hebben in het bepalen van de straf. Bovendien zijn jeugdigen over de mate van terugkoppeling tevreden (zie figuur 3). Zo is 66,4 procent het eens met de stelling dat de Halt-medewerker de beslissing over het afronden van de Halt-interventie aan hem heeft teruggekoppeld.
      Op de open vraag hoe de participatie van jeugdigen tijdens de Halt-interventie kan worden verbeterd, wordt over het algemeen aangegeven dat meer naar de jeugdigen geluisterd zou moeten worden. Zo geeft een jeugdige aan: ‘Door de mening en uitleg van de jongeren aan te horen en mee te leven.’ Daarnaast wordt als verbeterpunt door een jeugdige gegeven: ‘Maak verschillende niveaus. Ik vond het traject erg kinderachtig (…). De antwoorden op de vragen waren voor mij vanzelfsprekend.’ Een jeugdige geeft aan: ‘De opdracht beter afstemmen op de persoon in plaats van een algemene opdracht’, en een andere jeugdige noemt: ‘Geef ze meer vrijheid in wat zij willen doen. Als jongeren bijvoorbeeld alleen een excuusbrief willen sturen in plaats van ernaartoe willen gaan, dan is dat hun keuze.’ Verder geeft een jeugdige aan: ‘Meer voorbeelden gebruiken van Halt-jongeren en daardoor laten zien dat het echt meer voordelen meebrengt om naar Halt te gaan.’ Ook noemt een jeugdige: ‘Het gesprek met alleen het kind doen zodat de ouders geen invloed hebben en vragen stellen over de ouders voordat je ze ontmoet’, verwijzend naar de ouderparticipatie tijdens de interventie. Tot slot wordt als tip genoemd om voorlichting te geven op school om te voorkomen dat jeugdigen naar Halt moeten.50x Halt geeft jaarlijks ruim tienduizend scholenvoorlichtingen, Jaarverslag 2022 Halt, p. 14.

      De mate waarin – na afloop van de Halt-interventie – wordt voldaan aan de gestelde vereisten die in deze fase van toepassing zijn
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2023_1-2

      NB Het resultaat ‘niet voldaan’ is een combinatie van de antwoorden ‘zeer oneens’ en ‘oneens’. Dit wil zeggen dat als op de vraag ‘Is voldoende informatie verkregen?’ ‘zeer oneens’ of ‘oneens’ is geantwoord, dit niet voldoet aan de gestelde vereisten vanuit het juridisch kader. Andersom geldt dit voor het resultaat ‘voldaan’. Dit is de combinatie van de antwoorden ‘zeer eens’ en ‘eens’.

    • Conclusie en aandachtspunten

      Zoals hiervoor naar voren kwam, betreft de onderzoeksgroep een selectieve en niet-representatieve sample van jongeren die de Halt-interventie in 2020 of 2021 hebben doorlopen. De conclusies en aandachtspunten die voortkomen uit de enquêtes dienen dan ook met terughoudendheid te worden geïnterpreteerd. Daarnaast strekt het onderzoek zich niet uit tot de praktijk van de Halt-interventie: er is niet onderzocht (bijv. door observaties) in hoeverre Halt-medewerkers conform de werkwijze werken die beschreven is in de Halt Handboeken. Deze paragraaf behelst dan ook met name conclusies over het juridisch kader en de beschreven werkwijze van Halt, aandachtspunten voor de praktijk en een aanbeveling vervolgonderzoek te doen.

      Vijf ‘hoofd’-verplichtingen

      Uit het literatuuronderzoek en de bestudering van internationale verdragen, regelgeving en richtlijnen kan geconcludeerd worden dat het recht op participatie vijf ‘hoofd’-verplichtingen met zich meebrengt die bij de Halt-interventie in ogenschouw moeten worden genomen.

      Informeren

      Jeugdigen moeten voorafgaand, tijdens en bij afronding van de Halt-interventie worden geïnformeerd. Voorafgaand aan (de doorverwijzing naar) de Halt-interventie moeten zij op grond van artikel 77e lid 1 Sr informatie verkrijgen over de consequenties van niet-deelname aan het ‘project’. Ook moeten zij informatie verkrijgen over het verloop van de Halt-interventie, onder meer via de in kindvriendelijke taal opgestelde Halt-folder en de ontvangst-/bevestigingsbrief. Bovendien moeten jeugdigen tijdens de Halt-interventie informatie verkrijgen over de inhoud hiervan. Indien noodzakelijk kan dit worden verduidelijkt door gebruik te maken van ‘pictokaartjes’. Deze werkwijze lijkt te voldoen aan de artikelen 40 en 17 IVRK, General Comment No. 12 en de Guidelines.
      Uit het kwantitatieve onderzoek blijkt dat meer dan twee derde van alle respondenten vindt dat voldoende en duidelijke informatie wordt verstrekt voorafgaand aan de Halt-interventie. Wordt de informatievoorziening voorafgaand aan, tijdens en bij afronding van de Halt-interventie vergeleken, dan is te zien dat bij afronding van de interventie de informatie in alle opzichten lager wordt gewaardeerd dan de informatievoorziening voorafgaand aan de Halt-interventie. Dit geldt voor alle leeftijden. In de meeste gevallen is de informatievoorziening voor jeugdigen in de onderzoeksgroep van 12 tot en met 15 het best aan het begin van de interventie en neemt dit per fase af. Voor jeugdigen tussen de 16 en 18 is de informatie tijdens de Halt-interventie het best. De leeftijden 19 tot en met 21 vertonen hetzelfde beeld als de leeftijdscategorie 12 tot en met 15. De informatievoorziening lijkt op grond van de antwoorden van de respondenten op deze punten dan ook niet te stroken met het internationale en Europese mensen- en kinderrechtenkader, met als gevolg dat jeugdigen mogelijk onvoldoende zijn voorbereid op dan wel begrip hebben van de Halt-interventie.

      Mening uiten en horen

      Ten tweede moet de mening van jeugdigen gedurende de interventie worden meegenomen. Om dit te bewerkstelligen wordt motiverende gespreksvoering ingezet, waarbij open vragen worden gesteld en er echt naar de mening van jeugdigen wordt geluisterd. Niet kan worden volstaan met het enkel horen van jeugdigen. Er kan echter worden afgevraagd in hoeverre de mening van jeugdigen wordt meegenomen. Ook kan worden betwist in hoeverre jeugdigen hun mening ‘vrijelijk’ kunnen uiten, nu ouders voortdurend (moeten) worden betrokken. Bovendien kan hiermee het risico op tegenstrijdige belangen ontstaan. Slechts bij de afname van het Halt-SI en bij een eventueel vervolggesprek wordt hier volgens het Halt Handboek van afgeweken. Daarentegen moet worden aangevoerd dat ouders jeugdigen kunnen ondersteunen en aanvullen. Verder kan worden afgevraagd in hoeverre de Halt-interventie een vrijwillige procedure is, nu niet-deelname aan de interventie dan wel niet-instemming met het strafvoorstel grote consequenties heeft. Uit het kwantitatief onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de jeugdigen in de onderzoeksgroep vindt dat de interventie niet vrijwillig is. Wel vinden jeugdigen dat hun mening serieus wordt genomen en dat de interventie op een respectvolle wijze verloopt. Het beeld dat ouderparticipatie zorgt voor een betere participatie van jeugdigen dient wat genuanceerd te worden; slechts iets meer dan een kwart van alle bevraagde jeugdigen stelt dat deze aanwezigheid van zijn ouder(s)/verzorger(s) wel heeft geleid tot het beter uiten van zijn mening.
      Tot slot dienen de Halt-gesprekken plaats te vinden in een kindvriendelijke omgeving. Opvallend is dat in het Halt Handboek noch in het Juridisch Handboek een bepaling is opgenomen met betrekking tot de locatie en omgeving waar de Halt-gesprekken moeten plaatsvinden, afgezien van het excuusgesprek. Ook uit de praktijk blijkt dat de Halt-interventie op dit punt verbeterd kan worden: iets meer dan de helft van de respondenten vond de ruimte kindvriendelijk. Halt lijkt hiermee niet te voldoen aan General Comment No. 12 en de Guidelines.

      Passend belang hechten

      Ten derde dient er passend belang te worden gehecht aan de mening van jeugdigen. Uit het nationaalrechtelijk kader volgt op het eerste gezicht niet direct een kader ten aanzien van het hechten van passend belang aan de mening van jeugdigen, dan wel het vaststellen van een participatieniveau. Hoewel uit voornoemde subparagraaf volgt dat jeugdigen hun mening mogen geven en daartoe worden gehoord, wegen de Halt-medewerkers deze mening slechts binnen de kaders van (de strafmatrix uit) de Richtlijn mee bij het bepalen van de invulling van de straf in het strafvoorstel. Daarentegen hebben jeugdigen bij het bepalen van de hoogte van de straf nauwelijks (directe) inspraak. Uit het kwantitatief onderzoek blijkt dat slechts een derde van de respondenten aangeeft inspraak te hebben gehad in het bepalen van de straf.

      Terugkoppelen

      Ten vierde blijkt dat jeugdigen in het eindgesprek terugkoppeling moeten krijgen over het verloop van de Halt-interventie. De Halt-medewerkers koppelen voor het overgrote deel de beslissing over het afronden van de Halt-interventie terug aan de jeugdigen, blijkt uit de antwoorden van de jeugdigen in de onderzoeksgroep. Hiermee lijkt Halt te voldoen aan dit vereiste uit het kinderrechtenkader.

      Klachtenprocedure

      Tot slot dienen jeugdigen uitleg te krijgen over het instellen van een klacht en de procedure daartoe. In het eindgesprek dient de jeugdige volgens het Halt Handboek (mondeling) hieromtrent uitleg te krijgen. Uit het Juridisch Handboek blijkt vervolgens waar en hoe jeugdigen een klacht kunnen indienen. Dit lijkt in overeenstemming te zijn met General Comment No. 12 en de Guidelines. In de fase bij afronding van de Halt-interventie vindt 42,3 procent van de jeugdigen dat er voldoende informatie is verkregen over het instellen van een klacht en de procedure daartoe. Ongeveer 30 procent van de jeugdigen in de onderzoeksgroep vindt echter dat dit niet het geval is. Ten slotte is een kritische kanttekening gewenst: niet duidelijk is in hoeverre deze klachtenprocedure het participatierecht van jeugdigen effectief waarborgt, nu niet specifiek wordt aangegeven dat jeugdigen een klacht kunnen indienen met betrekking tot het onvoldoende meenemen van hun mening dan wel het onvoldoende kunnen participeren tijdens de Halt-interventie. De praktijk lijkt in mindere mate te voldoen aan de vereisten uit het kinderrechtenkader.

      Naleving bij Halt-interventie

      Al met al kan op grond van deze relatief kleine en niet-representatieve sample (n=515) geconcludeerd worden dat de verplichtingen met betrekking tot het recht op participatie grotendeels worden nageleefd bij de Halt-interventie. Met name de verplichtingen met betrekking tot de informatievoorziening voorafgaand en tijdens de Halt-interventie, specifiek met betrekking tot de groep van 16 tot 18 jaar, het serieus nemen van de jeugdige, de respectvolle benadering en het terugkoppelen worden volgens de jeugdigen in de onderzoeksgroep veelal nageleefd. Andere belangrijke aspecten van het recht op participatie, zoals vrijelijk een mening uiten, de vrijwilligheid, de mogelijkheid om een klacht in te dienen en de kindvriendelijkheid van de ruimte, worden volgens de respondenten minder goed nageleefd en dienen op grond van het internationale mensen- en kinderrechtenkader te worden verbeterd. Kortom: hoewel Halt bij de Halt-interventie aandacht besteedt aan de (verplichtingen met betrekking tot) de participatie van jeugdigen en hiertoe een stap in de goede richting heeft gezet, is verbetering op bepaalde aspecten van het recht op participatie wenselijk.

      Aandachtspunten

      Aangezien de onderzoeksgroep een niet-representatieve selectie van de Halt-populatie betreft en de werkwijze van Halt-medewerkers op grond van de Halt Handboeken is bestudeerd en niet in de praktijk is onderzocht, is het doen van aanbevelingen niet passend. De volgende aandachtspunten willen wij echter wel onder de aandacht brengen.
      Allereerst is het wenselijk om de informatievoorziening in de eindfase te verbeteren, inclusief de informatie over de klachtenprocedure, nu uit de (relatief kleine) sample blijkt dat jeugdigen de informatie in die fase het minst begrijpen. Ten tweede zou Halt de Halt-medewerkers ervan bewust kunnen maken dat jeugdigen in de onderzoeksgroep hebben aangegeven dat zij door de (verplichte) aanwezigheid van ouders tijdens de Halt-gesprekken hun mening niet geheel ‘vrijelijk’ kunnen uiten, dan wel de mening van ouders overnemen. Dit zou kunnen worden bewerkstelligd door bijvoorbeeld een (extra) training hieromtrent aan de Halt-academie toe te voegen. Ten derde stelt een kwart van de ondervraagde jeugdigen dat de gesprekken niet als gelijkwaardig aanvoelen, en ongeveer de helft ervaart de Halt-interventie niet als vrijwillig. Deze aspecten zouden volgens het beschreven theoretisch kader de participatie van jeugdigen kunnen belemmeren en verdienen dus ook aandacht. Ten vierde zou het wenselijk zijn om de Halt-gesprekken vaker te laten plaatsvinden in een kindvriendelijke ruimte en om per individuele jeugdige te bezien of een kindvriendelijke ruimte dan wel een andere ruimte – zoals het politiebureau – het beste aansluit bij zijn behoefte, opdat de participatie van jeugdigen kan worden vergroot, nu 14,3 procent van de bevraagde jeugdigen de ruimte als kindonvriendelijk beoordeelt.

      Vervolgonderzoek

      Ten aanzien van vervolgonderzoek is het allereerst van belang om meer respondenten te verkrijgen, zodat een representatief beeld kan worden geschetst van de praktijk van de Halt-interventie. Het is gebleken dat het lastig is jeugdigen te motiveren voor het invullen van een online enquête. Wellicht werkt het afnemen van een fysieke enquête op plekken waar jeugdigen komen (school, sportclub, buurthuis) beter. Daarnaast wordt aanbevolen om in vervolgonderzoek gebruik te maken van systematische observaties en (meer) participatief onderzoek, op grond waarvan de daadwerkelijke participatie van jeugdigen bij de Halt-interventie kan worden onderzocht. Het is immers van belang om te praten over jeugdigen met jeugdigen.

    • Literatuur
    • Beijerse, J. uit & Dubbelman, L. (2017). De politie en het Openbaar Ministerie in jeugdstrafzaken. In: I. Weijers (red.). Jeugdstrafrecht. In internationaal perspectief. Den Haag: Boom criminologie, 239-257.

    • Blaak, M. e.a. (2012). De rechten van het kind. In: M. Blaak e.a. (red.). Handboek internationaal jeugdrecht. Leiden: Defence for Children, 1-531.

    • Bruijn-Lückers, M.L.C.C. de (1994). EVRM, minderjarigheid en ouderlijk gezag; ‘a whole code of juvenile law?’ Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink.

    • Bruning, M.R., Brink, Y.N. van den & Punselie, E.C.C. (2020). Jeugdrecht en jeugdhulp. Den Haag: Sdu Uitgevers.

    • Buysse, W. & Abraham, M. (2018). Mijn excuses! Wat jongeren kunnen leren van het excuusgesprek in de Halt-afdoening. Tijdschrift voor Herstelrecht, 18(1), 25-37.

    • Buysse, W. e.a. (2017). Werkzaamheid van de Halt-afdoening. Den Haag: WODC.

    • Doek, J.E. (2007a). The CRC general principles. In: J. Connors e.a. (eds.). 18 Candles. The Convention on the Rights of the Child Reaches Majority. Switzerland: Institut international des droits de l’enfant, 31-38.

    • Doek, J.E. (2007b). The eighteenth birthday of the Convention of Rights of the Child: achievements and challenges. University of Michigan Journal of Law Reform, 41(1), 61-75.

    • Doek, J.E. (2019). The human rights of children: an introduction. In: U. Kilkelly & T. Liefaard (eds.). International Human Rights of Children. Singapore: Springer, 3-29.

    • Doek, J.E. (2020). General Comments van het VN-Comité voor de rechten van het kind: betekenis voor de praktijk. In: M.R. Bruning, K.F.M. Klep & E.C.C. Punselie (red.). De invloed van 30 jaar Kinderrechtenverdrag in Nederland. Perspectieven voor de rechtspraktijk. Deventer: Wolters Kluwer, 13-25.

    • Inspectie van Veiligheid en Justitie & Inspectie Jeugdzorg. (2015). Toetsingskader Halt. Den Haag/Utrecht: Inspectie van Veiligheid en Justitie/Inspectie Jeugdzorg.

    • Kruissink, M. & Verwers, C. (1989). Halt: een alternatieve aanpak van vandalisme. Eindrapport van een evaluatie-onderzoek naar Halt-projecten. Arnhem/Gouda: Quint.

    • Kuppens, J., Boer, H. de & Ferwerda, H. (2021). Misdrijven in kinderschoenen. Een onderzoek naar de aanpak van 12- en 13-jarige misdrijfverdachten binnen en buiten het strafrecht. Den Haag: WODC.

    • Liefaard, T. & Rap, S.E. (2018). Hoezo kindvriendelijk? Over ‘child-friendly justice’ ter bevordering van effectieve participatie van kinderen in juridische procedures en besluitvorming. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, (6), 180-186.

    • Liefaard, T., Rap, S.E. & Weijers, I. (2010). De positie van de jeugdige verdachte in het strafproces. Strafblad, (4), 282-295.

    • Lünnemann, K., Wildt, R. de, Anholt, R. & Compagner, M. (2021). Halt voor jongvolwassenen. Evaluatie pilot 18+. Den Haag/Utrecht: WODC/Verwey-Jonker Instituut.

    • Mijnarends, I. & Liefaard, T. (2017). Het internationale kader. In: I. Weijers (red.). Jeugdstrafrecht. In internationaal perspectief. Den Haag: Boom criminologie, 115-150.

    • Parkes, A. (2013). Children and International Human Rights Law. The Right of the Child to Be Heard. New York: Routledge.

    • Rap, S.E. (2013). The Participation of Juvenile Defendants in the Youth Court. A Comparative Study of Juvenile Justice Procedures in Europe. Amsterdam: Pallas Publications.

    • Scheepers, P., Tobi, H. & Boeije, H. (2016). Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom.

    • Stichting Halt. (2021). Juridisch Handboek. Utrecht: Stichting Halt.

    • Verpalen, M.J.M. (2020). Commentaar op art. 77e Sr. In: C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.). Tekst & Commentaar Strafrecht. Deventer: Wolters Kluwer.

    • Vries, S.L.A. de (2021). Halt Handboek 2021. Utrecht: Stichting Halt.

    • Weijers, I. (2017). Grondslagen van jeugdstrafrecht. In: I. Weijers (red.). Jeugdstrafrecht. In internationaal perspectief. Den Haag: Boom criminologie, 39-60.

    • Weijers, I. & Rap, S.E. (2017). De pedagogische opgaven van de jeugdstrafzitting. In: I. Weijers (red.). Jeugdstrafrecht. In internationaal perspectief. Den Haag: Boom criminologie, 313-327.

    • Wet- en regelgeving
    • Besluit aanwijzing Halt-feiten (3 september 2010), Stb. 2010, 680. Geraadpleegd https://wetten.overheid.nl/BWBR0007217/2010-10-01.

    • CRC/GC/2003/5 (27 november 2003). Geraadpleegd op www.refworld.org/docid/4538834f11.html.

    • CRC/C/GC/10 (25 april 2007). Geraadpleegd op www.refworld.org/docid/4670fca12.html.

    • CRC/C/GC/12 (20 juli 2009). Geraadpleegd op www.refworld.org/docid/4ae562c52.html.

    • CRC/C/GC/24 (18 september 2019). Geraadpleegd op www.ohchr.org/en/documents/general-comments-and-recommendations/general-comment-no-24-2019-childrens-rights-child.

    • Guidelines of the Committee of Ministers of the Council of Europe on child-friendly justice (17 november 2010). Geraadpleegd op https://rm.coe.int/16804b2cf3.

    • Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (14 december 2007). Geraadpleegd op https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:C:2007:303:FULL&from=ES.

    • Regeling Halt 2022 (10 oktober 2022), Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 10 oktober 2022, nr. 4219202, houdende regels inzake de subsidiëring van Halt 2013. Stcrt. 2022, 27307. Geraadpleegd op https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-27307.html.

    • Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt (1 februari 2021), Stcrt. 2021, 2578. Geraadpleegd op https://wetten.overheid.nl/BWBR0044737/2021-02-01.

    • The Beijing Rules (29 november 1985). Geraadpleegd op www.ohchr.org/sites/default/files/Documents/ProfessionalInterest/beijingrules.pdf.

    • Verdrag inzake de Rechten van het Kind (20 november 1989). Geraadpleegd op https://wetten.overheid.nl/BWBV0002508/2002-11-18.

    • Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (4 november 1950). Geraadpleegd op https://wetten.overheid.nl/BWBV0001000/2021-08-01.

    Noten

    • * Dit artikel is gebaseerd op de masterscriptie van Marloes van der Linden d.d. juli 2021, in het kader van de Master Jeugdrecht aan de Universiteit Leiden.
    • 1 Na inwerkingtreding van het herziene Wetboek van Strafvordering (Sv) zal de Halt-interventie uit het Wetboek van Strafrecht verdwijnen en haar beslag krijgen in art. 6.1.13 Sv. In plaats van een project, wordt de Halt-interventie bestempeld als een ‘pedagogisch programma’. Wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, ambtelijke versie, juli 2020, art. 6.1.3 lid 1 Sv.

    • 2 Hierbij staan het stimuleren van de ontwikkeling, heropvoeden, resocialiseren en voorkomen van recidive van de jeugdige centraal. Zie de Richtlijn, onder ‘inleiding’. Zie ook Weijers, 2017; Uit Beijerse & Dubbelman, 2017.

    • 3 Art. 3 lid 1 Regeling Halt 2022.

    • 4 CRC/C/GC/12, par. 2.

    • 5 Dit kan een succesvolle afronding zijn, maar kan ook betekenen dat de interventie negatief is afgesloten.

    • 6 Resolution 40/33 of the General Assembly (29 November 1985), United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice (‘The Beijing Rules’), UN Doc A/RES/40/33 (Beijing Rules).

    • 7 Beijing Rules, regels 6.1 en 14.2. Specifiek voor buitengerechtelijke procedures is regel 11(.2) van belang.

    • 8 CRC/GC/2003/5, par. 12.

    • 9 De Halt-interventie wordt doorgaans beschouwd als een vorm van diversion; CRC/C/GC/24, ­par. 13-18.

    • 10 De inhoud van art. 12 IVRK is voor Nederland juridisch bindend, aangezien Nederland geen voorbehoud heeft gemaakt bij dit artikel. Kamerstukken II 1992/93, 22855, nr. 3, p. 7. Ook ten aanzien van de nog te bespreken elementen uit art. 40 en 17 IVRK heeft Nederland geen voorbehoud gemaakt.

    • 11 CRC/C/GC/12, par. 133.

    • 12 Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat de inhoud van General Comment No. 12 niet juridisch bindend is. Desondanks kan aan dit document grote waarde worden gehecht met betrekking tot de interpretatie van art. 12 IVRK.

    • 13 CRC/C/GC/12, par. 25 en 80.

    • 14 Guidelines, p. 42.

    • 15 Guidelines, p. 21 en 59.

    • 16 EHRM 15 juni 2004, nr. 60958/00 (S.C./Verenigd Koninkrijk), par. 29; EHRM 20 april 2009, nr. 70337/01 (Güveç/Turkije), par. 124.

    • 17 EHRM 16 december 1999, nr. 24724/94 (T./Verenigd Koninkrijk (Bulger-zaak)), par. 84.

    • 18 CRC/C/GC/10, par. 46.

    • 19 CRC/C/GC/24, par. 46. Zie ook CRC/C/GC/12, par. 34.

    • 20 Guidelines, p. 23 en 65; CRC/C/GC/12, par. 134(g).

    • 21 Art. 40 lid 2 onder b, ii en iii, IVRK; Beijing Rules, regel 15.

    • 22 CRC/C/GC/24, par. 57.

    • 23 Beijing Rules, regel 15.2.

    • 24 CRC/C/G/12, par. 29.

    • 25 CRC/C/G/12, par. 30.

    • 26 CRC/C/GC/12, par. 134(i).

    • 27 CRC/C/GC/12, par. 45-46.

    • 28 Zie ook de uitzondering in art. 77b Sr.

    • 29 Met instemming van jeugdige en ouders en als hierover met de gemeente (financiële) afspraken zijn gemaakt, kan de Halt-interventie echter preventief worden ingezet. Zie Stichting Halt, 2021, 17. Zie ook Kuppens e.a., 2021.

    • 30 Kamerstukken II 2018/19, 28741, nr. 53, p. 11.

    • 31 Kamerstukken II 2021/22, 28741, nr. 87.

    • 32 Bijv. in het geval van voldoende wettig en overtuigend bewijs en/of de jeugdige om culturele of religieuze redenen ontkent, maar wel instemt met een Halt-interventie. Zie Stichting Halt, 2021.

    • 33 Richtlijn, par. 4.2.

    • 34 Dit gaat via ZSM. Dit staat voor Zorgvuldig, Snel en op Maat en is een samenwerkingsverband van zes strafrechtketenpartners. Zie Stichting Halt, 2021. Zie ook Directeur Sanctietoepassing en Jeugd van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Ketenprocesmodel Jeugdstrafrechtketen, 11 februari 2016. Geraadpleegd op 28 juni 2022 op www.politieacademie.nl/kennisenonderzoek/kennis/mediatheek/PDF/95008.pdf.

    • 35 Richtlijn, par. 4.2; Stichting Halt, 2021.

    • 36 De Halt-straf. Geraadpleegd op www.halt.nl.

    • 37 Bevestigingsbrief startgesprek; uitnodigingsbrief startgesprek.

    • 38 Ik moet naar Halt. Geraadpleegd op www.halt.nl/ik-moet-naar-halt.

    • 39 Zie ook art. 20 Regeling Halt 2022.

    • 40 Dit is nog geen algemene werkwijze, maar sinds enkele jaren een proef, waarnaar door de Universiteit van Amsterdam nog onderzoek wordt gedaan.

    • 41 Art. 77e lid 4 Sr jo. Richtlijn, Bijlage I. Het proces-verbaal verhoor is leidend en er wordt rekening gehouden met het type delict, de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd, en de strafmaat uit de tabel(len) van de Richtlijn.

    • 42 Art. 77e lid 1 tweede volzin jo. lid 5 Sr.

    • 43 Met uitzondering van enkele beroepen in de veiligheidsbranche. Zie Stichting Halt, 2021, 74. Wel wordt de jeugdige geregistreerd in het politieregister, welke gegevens mogen worden ingezien voor screening van banen in de veiligheidsbranche. De zwaarte van de weging is echter afhankelijk van het feit en bepaalde omstandigheden. Door de Wet van 11 november 2021 tot wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met het mogelijk maken van het in bepaalde gevallen weigeren van afgifte van een verklaring omtrent het gedrag op basis van politiegegevens, Stb. 2021, 559, zou deze registratie door de mogelijkheid van intensieve(re) screening (eerder) daadwerkelijk een weigeringsgrond kunnen vormen voor het verkrijgen van een VOG. Kamerstukken II 2019/20, 35355, nrs. 2 en 3, p. 6 (MvT). Deze wet is op 1 juli 2022 in werking getreden, Stb. 2022, 268.

    • 44 De auteurs bedanken Natascha Kopuit en Jolien Jansen van Halt voor hun hulp bij het versturen van de vragenlijsten, respectievelijk het analyseren van de resultaten.

    • 45 Volgens de wet kan alleen minderjarigen een Halt-interventie worden aangeboden. Dat jongeren tot 22 jaar de vragenlijst hebben ingevuld, komt mogelijk door het feit dat de module Sport en Gedrag die met de KNHB is ontwikkeld, wordt aangeboden aan jeugdige voetballers tot 23 jaar. Zie www.halt.nl/ik-moet-naar-halt/training-sport-gedrag.

    • 46 De auteurs bedanken Luuk Werff MSc voor zijn hulp bij het analyseren van de resultaten.

    • 47 De periode tot en met het telefonisch voorgesprek (voor(bereidings)fase).

    • 48 De periode vanaf het startgesprek tot het eindgesprek.

    • 49 De periode vanaf het eindgesprek tot en met de evaluatie (eindfase).

    • 50 Halt geeft jaarlijks ruim tienduizend scholenvoorlichtingen, Jaarverslag 2022 Halt, p. 14.

Dit artikel is gebaseerd op de masterscriptie van Marloes van der Linden d.d. juli 2021, in het kader van de Master Jeugdrecht aan de Universiteit Leiden.

Print dit artikel