DOI: 10.5553/TvC/0165182X2020062001002

Tijdschrift voor CriminologieAccess_open

Artikel

In het belang van het slachtoffer

De bijdrage van strafrechtelijke contact-, locatie- en gebiedsverboden aan de veiligheidsbeleving van slachtoffers van geweldsdelicten en stalking

Trefwoorden protection order, victim, safety perception, vulnerability, procedural justice
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze Citaties (2)
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Irma Cleven MSc PhD, Tamar Fischer MSc en Prof. mr. Sanne Struijk. (2020). In het belang van het slachtoffer. Tijdschrift voor Criminologie (62) 1, 11-33.

    This study describes how penal protection orders contribute to victim perceptions of safety, drawing upon data collected via a victim survey (n=101). Perceived victim safety is explored based on the factors of personal vulnerability, procedural justice, and experiences with compliance and enforcement. Results show that more than half of the victims in this study does not feel safer because of the protection order. The effects of the orders are even weaker for feelings of relaxation and feelings of anger about the situation. An increase in perceptions of control over the situation appears to be the most important predictor of an increase in feelings of safety and a decrease in feelings of anger, but is unrelated to an increase in feelings of relaxation. The effect of procedural justice differs per outcome measure. It is associated positively with increased feelings of safety, but negatively with decreased feelings of anger because of the protection order. The positive association with feelings of safety is partly indirect via personal vulnerability. Findings result in various suggestions for future research.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Dit onderzoek beschrijft op basis van gegevens uit een schriftelijke slachtofferenquête (n=101) hoe strafrechtelijke contact-, locatie- en gebiedsverboden bijdragen aan de veiligheidsbeleving van slachtoffers. Het betreft een exploratieve analyse van de perceptie van toename van veiligheidsbeleving in het licht van de determinanten persoonlijke kwetsbaarheid, procedurele rechtvaardigheid en ervaringen met naleving en handhaving. De resultaten laten zien dat meer dan de helft van de slachtoffers in dit onderzoek zich niet veiliger voelt door het verbod. De verboden blijken nog minder goed in staat om gevoelens van ontspanning te creëren of de woede over de situatie weg te nemen bij het slachtoffer. Een ervaren toename van controle over de situatie blijkt de belangrijkste reden voor een toename van veiligheidsgevoel en een afname van gevoelens van woede door het verbod, maar niet voor een toename van gevoelens van ontspanning. Het effect van procedurele rechtvaardigheid verschilt per uitkomstmaat. Het hangt positief samen met een toename van het veiligheidsgevoel, maar negatief met een afname van gevoelens van woede door het verbod. De positieve relatie met veiligheidsgevoel loopt deels via de afname van persoonlijke kwetsbaarheid. De bevindingen leiden tot diverse suggesties voor vervolgonderzoek.

    • Inleiding

      In de afgelopen jaren is in de Nederlandse strafrechtelijke wetgeving en uitvoeringspraktijk op verschillende wijzen uiting gegeven aan de versterking van de rechtspositie en bescherming van slachtoffers van criminaliteit. De behoefte aan deze bescherming is aanzienlijk, zeker wanneer de dader een bekende is (Ten Boom, 2016a, 2016b; Ten Boom & Kuijpers, 2012). Er is frequent sprake van herhaald slachtofferschap (Van der Veen & Bogaerts, 2010), veelal door huiselijk geweld, met ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer (Pill, Day & Mildred, 2017). Een van de instrumenten gericht op slachtofferbescherming is het opleggen van een strafrechtelijk contact-, locatie- of gebiedsverbod aan de verdachte of dader van een delict. Deze verboden beogen een slachtoffer te beschermen tegen ‘een handeling die zijn leven, fysieke of psychologische integriteit, waardigheid, persoonlijke vrijheid of seksuele integriteit in gevaar kan brengen’ (Richtlijn 2011/99/EU;1xRichtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel. Van der Aa e.a., 2013).
      De met de verboden beoogde bescherming is tweeledig van aard: verlaging van het feitelijke risico op een delict enerzijds en vergroting van de veiligheidsbeleving bij slachtoffers anderzijds. Er is echter nog weinig bekend over de mate waarin en de wijze waarop de verboden daadwerkelijk bijdragen aan veiligheidsbeleving. Voor Nederland heeft recent onderzoek hierover eerste beschrijvende informatie opgeleverd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat een groot deel van de slachtoffers (57 tot 69 procent), in de tijd dat het verbod van kracht was, bang of heel bang was voor acties door de dader (van contact opnemen tot (ernstig) geweld plegen) (Fischer e.a., 2019, 194).2xDit betrof een onderzoek naar de handhaving en veiligheid bij strafrechtelijke contact-, locatie- en gebiedsverboden ter bescherming van slachtoffers, uitgevoerd in opdracht van het WODC (Fischer e.a., 2019). In dit onderzoeksrapport kan uitgebreidere informatie worden gevonden over de onderzoeksopzet en de gebruikte meetinstrumenten. Zie www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2710-effectiviteit-van-beschermingsbevelen.aspx. Dit onderzoek geeft echter nog beperkt inzicht in verklaringen voor de wijze waarop verboden bijdragen aan een verbeterde veiligheidsbeleving. Daarom worden in dit artikel verdiepende analyses uitgevoerd op de data die zijn verzameld in het kader van voornoemd onderzoek. Nader onderzoek naar de bijdrage van strafrechtelijke verboden aan veiligheidsbeleving is van belang omdat het handelen van de verdachte of dader vaak tot grote en langdurige schade bij slachtoffers leidt (Logan & Cole, 2007; Lagdon e.a., 2014) en er dus behoefte is aan effectieve maatregelen. Uit bestaande internationale studies blijkt dat ook wanneer er verboden van kracht zijn er soms nog veel geweld plaatsvindt (Benitez e.a., 2010), maar dat (onder bepaalde condities) de veiligheidsbeleving wel toeneemt (Russell, 2012; Cordier e.a., 2019). Meer inzicht in de verklaring waardoor verboden in de perceptie van slachtoffers bijdragen aan de veiligheidsbeleving kan helpen de praktijk van de verboden te verbeteren. In dit artikel staat aldus de volgende onderzoeksvraag centraal:

      In hoeverre en op welke wijze dragen strafrechtelijke verboden, in de perceptie van slachtoffers, bij aan hun veiligheidsbeleving?

    • Theoretisch kader

      In dit artikel wordt de door het slachtoffer gepercipieerde bijdrage van een verbod aan veiligheidsbeleving onderzocht aan de hand van de theorievorming en empirie over ‘fear of crime’. Uit de betreffende literatuur komen drie mogelijke determinanten voor veiligheidsbeleving naar voren. Dit zijn de perceptie van persoonlijke kwetsbaarheid, de procedurele rechtvaardigheid en ervaringen met naleving en handhaving.

      Veiligheidsbeleving

      Theorievorming over veiligheidsbeleving is veelal gericht op ‘fear of crime’ onder de algemene bevolking. Verschillende onderzoekers wezen op problemen bij het meten van ‘fear of crime’. Studies zouden namelijk meer meten dan alleen angst voor persoonlijk slachtofferschap of zelfs angst voor criminaliteit (Hale, 1996; Vanderveen, 2006). ‘Fear of crime’ zou een uitdrukking zijn van een algemener gevoel van onbehagen en onzekerheid naar aanleiding van bredere maatschappelijke tendensen (Hale, 1996; Pleysier, 2011; Spithoven, 2017). Om die reden maakt Spithoven (2017) een onderscheid in theorieën die zich richten op het verklaren van ‘fear of crime’ als maatschappelijk probleem en theorieën die zich richten op het verklaren van angst voor persoonlijk slachtofferschap. Dit artikel richt zich op laatstgenoemde angst. Spithoven deelt deze angst onder in theorieën over ‘personal fear of crime’ enerzijds en ‘situational fear of crime’ anderzijds. De ‘personal fear of crime’ definieert hij als:

      ‘Frequent thoughts, behaviours and feelings (Farrall, Jackson & Gray 2009) surrounding the anticipated (Van der Wurff 1992, Fisher 1978, Garofalo 1981) risk of crime to the private self (Sedikes & Brewer 2001), due to a complex accumulation of interacting feelings, perceptions, emotions, values and judgments at the personal and collective levels (Pleysier 2010:43, Jackson 2006 & De Groof 2006), related to crime or symbols that a person associates with crime (Ferraro 1995, Ferraro & LaGrange 1987).’ (Spithoven, 2017, 123).

      Uit de definitie volgt dat ‘personal fear of crime’ bestaat uit een combinatie van cognities, gedragingen en emoties. Deze emoties betreffen naast angst en de mate waarin personen zich zorgen maken om persoonlijk slachtofferschap, ook boosheid, hoewel daar nog weinig empirisch onderzoek naar is (zie Spithoven, 2017). Waar ‘personal fear of crime’ verwijst naar percepties over een geanticipeerd risico op persoonlijk slachtofferschap als een meer of minder stabiele gemoedsgesteldheid, verwijst ‘situational fear of crime’ naar een tijd- en plaatsgebonden perceptie, waarin de ‘personal fear of crime’ interacteert met ‘cues’ voor onmiddellijk gevaar (Spithoven, 2017; Vanderveen, 2006).

      Persoonlijke kwetsbaarheid

      Zowel de ‘personal fear of crime’ als de ‘situational fear of crime’ wordt beïnvloed door de perceptie van persoonlijke kwetsbaarheid. Deze perceptie wordt vormgegeven door individuele, sociale en situationele factoren en door directe en indirecte ervaringen met slachtofferschap. Voorbeelden zijn de inschatting van het fysieke vermogen om zich te verdedigen wanneer gevaar dreigt en de mate waarin er sprake is van informele controle in de buurt (Hale, 1996; Vanderveen, 2006; Spithoven, 2017). Op psychologisch niveau wordt de perceptie van kwetsbaarheid gevormd door drie aspecten: (1) de mate waarin een persoon zich aan risico’s voelt blootgesteld, (2) de verwachte ernst van de consequenties voor het slachtoffer en (3) de mate waarin men denkt controle te hebben over het voorkomen van slachtofferschap of het vermogen te ‘copen’ met de directe en indirecte consequenties van een dreigende situatie (Killias, 1990, Farrall, Jackson & Gray, 2009, Cops, 2012 en Pleysier, 2010, in: Spithoven, 2017).
      Spithoven (2017) onderscheidt drie copingstrategieën: ‘judgemental coping’, ‘emotion aimed coping’ en ‘issue aimed coping’. In geval van de eerste twee strategieën ligt de focus op respectievelijk het aanpassen van de denkwijze of het reguleren van emoties. In geval van de derde strategie ligt de focus op concrete acties die personen ondernemen om met een stressvolle situatie om te gaan. Hoe meer controle men denkt te kunnen hebben over een bepaalde situatie, hoe meer ‘issue aimed coping’ men zal toepassen (Van Noije & Wittebrood, 2010, in: Spithoven, 2017). Voorbeelden hiervan zijn vermijdingsgedrag en het nemen van preventieve maatregelen. Meer ‘issue aimed coping’ is volgens Spithoven (2017) via verstevigde gevoelens van controle gerelateerd aan percepties van persoonlijke kwetsbaarheid. In lijn hiermee vond onderzoek van Logan (2019) dat slachtoffers van stalking die zich meer in staat achten om te ‘copen’ met dreiging, ook lagere stalkingsgerelateerde angstgevoelens rapporteerden. De relatie tussen ‘issue aimed coping’ en angst is echter niet eenduidig. Studies vonden dat personen die rapporteerden dat zij meer angst ervaarden ook vaker rapporteren dat zij bepaalde plekken vermeden en preventieve maatregelen namen, zoals het plaatsen van een alarm (Skogan & Maxfield, 1980; Liska e.a., 1988; Archer, 2019). Angst kan zodoende functioneel zijn met het oog op risicomanagement, versterking van veiligheidsgevoelens en afname van daadwerkelijk slachtofferschap (Gray e.a., 2010; Liska e.a., 1988). Echter, door het toepassen van vermijdingsgedrag wordt men ook herinnerd aan geanticipeerde risico’s op slachtofferschap, waardoor de onveiligheidsgevoelens juist weer kunnen toenemen (Fischer e.a., 2019; Liska e.a., 1988).
      Eerder onderzoek suggereert dat verboden kunnen bijdragen aan veiligheidsgevoelens via de processen van het hierboven beschreven ‘issue aimed coping’. Uit interviews met slachtoffers in het onderzoek van Fischer en collega’s (2019) en bevindingen uit de studie van Bennett Cattaneo en collega’s (2016) blijkt dat verboden kunnen bijdragen aan veiligheidsgevoelens via de perceptie dat ze niet alleen geweld, maar elke vorm van confrontatie met de verdachte of dader kunnen verminderen. Een verbod richt zich immers op gedragingen, zoals bezoeken of telefoontjes, die zonder verbod niet strafbaar zijn of minder gemakkelijk als strafbaar feit konden worden vervolgd. Slachtoffers geven aan dat de gedachte dat zij in zulke gevallen de politie kunnen bellen, hen geruststelt (Fischer e.a., 2019). Bovendien geven slachtoffers aan dat een verbod bijdraagt aan veiligheid doordat zij in geval van melding een snellere reactie van de politie verwachten (Fischer e.a., 2019). Mogelijk hangt deze perceptie ook samen met een vermindering in de perceptie van de ernst van de consequenties, wanneer de verdachte of dader hierdoor tijdig kan worden tegengehouden. Deze functies van het verbod als handvat om de politie te contacteren en de ernst van de consequenties te verlagen, kunnen worden beschouwd als een voorbeeld van ‘issue aimed coping’. Zodoende zou deze functie van het verbod door het vergroten van gevoelens van controle de perceptie van persoonlijke kwetsbaarheid verlagen en de veiligheidsgevoelens verhogen.

      Procedurele rechtvaardigheid

      Uit interviews met slachtoffers die beschermd worden door strafrechtelijke verboden blijkt dat de mate waarin verboden bijdragen aan veiligheidsgevoelens afhangt van het contact met de handhavende instanties (Fischer e.a., 2019). Tevens blijkt het relatieve belang van procedure- en uitkomstkenmerken voor de tevredenheid van slachtoffers met het strafrechtssysteem te verschillen tussen slachtoffers onderling en bijvoorbeeld afhankelijk te zijn van het delicttype (Laxminarayan e.a., 2013). Bovenstaande bevindingen wijzen op het belang van het begrip ‘procedurele rechtvaardigheid’ in het contact met de handhavende instanties tijdens het verbod.
      Procedurele rechtvaardigheid betreft de perceptie van rechtvaardigheid van de procedure aan de hand waarvan beslissingen worden genomen. Deze perceptie wordt gevormd door de kwaliteit van de procedure en de kwaliteit van de bejegening (Thibaut & Walker, 1975; Tyler & Blader, 2003). Tyler (1997; Tyler & Lind, 1992; Tyler & Blader, 2003) onderscheidt vier aspecten van procedurele rechtvaardigheid: (1) voice: de perceptie van de mate van inspraak in de procedure; (2) neutraliteit: de perceptie dat beslissingen op een onbevooroordeelde wijze worden genomen; (3) respect: de perceptie van een beleefde behandeling en respect voor rechten van de betrokkenen; en (4) de perceptie van betrouwbaarheid. Verder stelt Tyler dat de perceptie van neutraliteit en respect deels wordt gevormd door een goede informatievoorziening. Het ‘group engagement model’ van Tyler en Blader (2003) geeft handvatten voor de wijze waarop procedurele rechtvaardigheid samenhangt met veiligheidsgevoelens. Volgens dit model is een hoge procedurele rechtvaardigheid van belang doordat deze het zelfvertrouwen en de eigenwaarde van het individu kan versterken. Procedures die gekenmerkt worden door een hoge procedurele rechtvaardigheid communiceren aan het individu dat de groep voor wie de autoriteit symbool staat (in het geval van justitie is dit de maatschappij) hem of haar waardeert. Hierdoor voelen personen zich ook meer met de groep verbonden.
      Hoewel dit model niet direct een verband legt tussen procedurele rechtvaardigheid en veiligheidsgevoelens, is er mogelijk sprake van een indirect verband via veranderingen in persoonlijke kwetsbaarheid. Een review naar de relatie tussen tevredenheid over de strafrechtelijke procedure enerzijds en welzijn, waarvan veiligheidsgevoelens deel uitmaken, anderzijds wijst erop dat een verband grotendeels indirect is. Een verband met welzijn kan grotendeels worden verklaard door positieve veranderingen in psychologische cognities die het gevolg zijn van de mate van tevredenheid met de procedure (of de uitkomst). Voorbeelden van zulke cognities zijn het vermogen om te ‘copen’ met slachtofferschap, het zelfvertrouwen en het vertrouwen in het rechtssysteem (Kunst e.a., 2015). Verschillende kwalitatieve studies wijzen erop dat procedurele rechtvaardigheid mogelijk via veranderingen in persoonlijke kwetsbaarheid samenhangt met veiligheidsgevoelens, met name veranderingen in gevoelens van erkenning en perceptie van controle. In lijn met het relationele model van procedurele rechtvaardigheid rapporteren slachtoffers van huiselijk geweld dat wanneer agenten het incident waarvan melding was gedaan bagatelliseerden, ze hieruit afleidden dat wat hun was overkomen er volgens de agenten niet toe deed en zij er als persoon ook niet toe deden (Stephens & Sinden, 2000). Omgekeerd rapporteren slachtoffers dat wanneer zij het gevoel hebben dat zij respectvol worden bejegend door de politie (Elliott e.a., 2014) en rechtbankmedewerkers (Bell e.a., 2011), zij zich minder alleen en hulpeloos voelen.
      Op grond van deze bevindingen verwachten we een grotere positieve bijdrage van verboden aan de veiligheidsgevoelens als het slachtoffer een hogere mate van procedurele rechtvaardigheid ervaart.

      Naleving en handhaving

      Ook de feitelijke naleving en de mate waarin de handhavingsreacties op schending overeenkomen met de voorkeur van het slachtoffer zijn van invloed op veiligheidsgevoelens. Het voorkomen van herhaald slachtofferschap kan onder meer worden bereikt via afschrikking door straf(dreiging), gedragsverandering, rehabilitatie en incapacitatie van de overtreder. Het verbod betreft slechts één van de (justitiële) interventies die kunnen worden ingezet om herhaald slachtofferschap te voorkomen. In verband hiermee geven geïnterviewde slachtoffers aan het ook van belang te vinden dat er naast het verbod tevens interventies worden toegepast die eventuele onderliggende psychische of middelenproblematiek van de verdachte of dader aanpakken (Fischer e.a., 2019). Behandeling is een middel om rehabilitatie en recidivevoorkoming te realiseren (Fortune e.a., 2012). Waar arrestatie en hechtenis (incapacitatie) vanuit het perspectief van het slachtoffer zouden kunnen voorzien in veiligheid op de korte termijn, zou behandeling dus kunnen voorzien in veiligheid op de lange termijn.
      Bestraffing kan vanuit het perspectief van slachtoffers worden beschouwd als communicatiemiddel om de overtreder de onrechtmatigheid van het gedrag te laten inzien en aan te zetten tot gedragsverandering (Wenzel & Okimoto, 2016). Dit laat de vraag onbeantwoord welke handhavingsreactie in de ogen van slachtoffers geschikt is om toekomstige confrontaties of geweld te voorkomen. In geval van strafrechtelijke verboden volgt op melding van schending niet altijd arrestatie en/of hechtenis van de overtreder, vanwege een gebrek aan bewijslast of overwegingen van de officier van justitie met betrekking tot proportionaliteit en eventuele effecten van handhavingsreacties op een lopende behandeling. In zulke gevallen kan de (hulp)officier van justitie ervoor kiezen een waarschuwing te geven (Fischer e.a., 2019). Het geven van een waarschuwing in reactie op schending hoeft door slachtoffers niet per definitie als ongeschikte handhavingsreactie te worden beschouwd. Slachtoffers van ernstige zeden- en geweldsdelicten hebben niet noodzakelijkerwijze een voorkeur voor opsluiting of zware straffen, zo blijkt uit onderzoek van Herman (2005). Met het oog op een balans tussen veiligheid en bescherming van henzelf en anderen enerzijds en vrijheid van de overtreder anderzijds verkozen deze slachtoffers vormen van informele sociale controle boven formele straffen en milde straffen boven zware straffen, mits deze in het doel van veiligheid konden voorzien. Pas wanneer alle andere pogingen tot gedragsbeïnvloeding hadden gefaald, gaven zij de voorkeur aan arrestatie en strafrechtelijke interventies (Herman, 2005). Slachtoffers erkennen kortom het belang van rehabilitatie voor het voorkomen van recidive. Velen zijn echter wel sceptisch over de haalbaarheid hiervan (Herman, 2005; Fischer e.a., 2019). Veel van de door Herman (2005) geïnterviewde slachtoffers gaven om die reden toch de voorkeur aan opsluiting van de verdachte of dader. In onderzoek van Elliott en collega’s (2014) geven slachtoffers aan zich veiliger te voelen wanneer zij het gevoel hebben dat de politie actie onderneemt naar aanleiding van hun melding.
      Logischerwijze is het belangrijk dat een voor slachtoffers zichtbare consequentie op schending volgt, ook al is het niet eenduidig naar welke handhavingsreactie de voorkeur van slachtoffers uitgaat. Wel kan arrestatie als een zwaardere reactie worden beschouwd dan een waarschuwing, waarvan volgens het slachtoffer een grotere communicatieve en afschrikwekkende functie uitgaat. Zo blijkt uit exploratieve interviews met slachtoffers bij wie het verbod (meerdere keren) is overtreden, dat zij het voortduren van overtredingen wijten aan het uitblijven van arrestatie van de overtreder. Door het gebrek aan handhaving en het voortduren van overtredingen draagt het verbod volgens hen niet bij aan veiligheidsgevoelens (Fischer e.a., 2019).
      Omdat de verwachtingen die uit de literatuur naar voren komen niet eenduidig zijn, betreft de analyse van de samenhang tussen naleving en handhavingsreacties enerzijds en de mate waarin het verbod bijdraagt aan de veiligheidsgevoelens anderzijds, een exploratieve analyse.

      Samenvattend volgt uit de literatuur dat de bijdrage van het verbod aan de veiligheidsbeleving van slachtoffers samenhangt met de afname van persoonlijke kwetsbaarheid, de perceptie van procedurele rechtvaardigheid en de naleving en handhaving bij schending. De rol van deze drie determinanten is in figuur 1 weergegeven en zal in de hiernavolgende analyse onderzocht worden.

      Bijdrage strafrechtelijke contact-, locatie- en gebiedsverboden aan veiligheidsbeleving van slachtoffers
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2020_1

    • Methoden

      Steekproef en non-respons slachtofferenquête

      De resultaten zijn gebaseerd op 101 schriftelijke enquêtes onder slachtoffers die door een contact-, locatie- of gebiedsverbod werden beschermd. De enquête is verzonden aan 348 meerderjarige slachtoffers van een geweldsdelict, bedreiging, zedendelict of stalking. Deze groep komt voort uit een gestratificeerde random steekproef van 423 zaken uit alle door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) geregistreerde strafrechtelijke verboden die ter bescherming van een slachtoffer zijn opgelegd aan een meerderjarige verdachte. Stratificatie vond plaats naar delicttype en het al dan niet geregistreerd staan als huiselijk-geweldzaak. De verboden waren opgelegd tussen 1 juli 2015 en 17 december 2017 binnen de juridische modaliteiten: voorwaarde bij schorsing voorlopige hechtenis (SVH), vrijheidsbeperkende maatregel (VBM) of voorwaardelijke veroordeling (VV). Aan 75 slachtoffers uit de oorspronkelijke steekproef is geen enquête verstuurd omdat het slachtoffer minderjarig was (n=13), er geen adres bekend was (n=10), er geen post aan het slachtoffer mocht worden gestuurd (n=3), of omdat op het moment van de verzending de dossierstudie nog niet was afgerond en de zaak daarom nog niet in de verzendlijst stond (n=49). Tien enquêtes zijn onbesteld retour gekomen. In totaal zijn 103 vragenlijsten geretourneerd, waarvan 101 voldoende waren ingevuld. Dit betreft 29 procent van de 348 slachtoffers aan wie een enquête is verstuurd en 24 procent van de 423 zaken uit de oorspronkelijke steekproef. Omdat voor alle 423 slachtoffers op basis van de dossierstudie informatie beschikbaar was, kon een uitgebreide non-responsanalyse worden uitgevoerd (T-toetsen en chikwadraattoetsen). Respondenten bleken vaker vrouw, gemiddeld ouder, vaker ex-partner te zijn van en/of kinderen te hebben met de verdachte of dader en vaker slachtoffer te zijn van een stalkingsdelict dan de non-respondenten. Ook gaven respondenten vaker aan informatie te willen ontvangen over het verloop van hun zaak. De steekproef is op deze aspecten dus selectief. Op andere kenmerken, te weten het geregistreerde aantal schendingen, de aanwezigheid van een lichtverstandelijke beperking, psychische of middelenproblematiek, of een delictsgeschiedenis met geweld (in het algemeen) bij de verdachte of dader en de aanwezigheid van elektronisch toezicht, werden geen significante verschillen gevonden tussen de respondenten en de non-respondenten. In bijlage I zijn tabellen met een aantal kenmerken van de respondenten, het verbod, de verdachten/daders en het type relatie weergegeven.

      Operationalisatie variabelen

      Uitkomstvariabele: bijdrage van het verbod aan veiligheidsbeleving

      Aan de slachtoffers is in navolging van de aspecten van ‘personal fear of crime’ die Spithoven (2017) onderscheidt, gevraagd naar hun perceptie over de bijdrage van het verbod aan hun veiligheidsbeleving. Daartoe zijn de volgende stellingen voorgelegd: (1) ‘ik voel me veiliger door het verbod’; (2) ‘ik kan me beter ontspannen door het verbod’; en (3) ‘ik voel minder gevoelens van woede over de situatie door het verbod’. Slachtoffers konden antwoorden op een schaal van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens).

      Determinanten

      Afname persoonlijke kwetsbaarheid

      Voor persoonlijke kwetsbaarheid worden in de literatuur drie deelconcepten onderscheiden: de risicoperceptie van het slachtoffer, de herwonnen controle over het eigen leven en de ondersteuning die slachtoffers ervaren. De bijdrage van het verbod aan deze deelconcepten is gemeten aan de hand van de volgende stellingen: ‘de verdachte of dader zal minder snel lichamelijk, psychisch of seksueel geweld tegen mij plegen door het verbod’ (risicoperceptie); ‘ik kon het leven beter oppakken door het verbod’ en ‘ik heb het gevoel zelf meer invloed te hebben op de situatie door het verbod’ (controle over het eigen leven Pearson’s r=0,54); ‘door het verbod voel ik mij erkend als slachtoffer’ en ‘door het verbod kan ik gemakkelijker hulp vragen bij instanties’ (ervaren ondersteuning; Pearson’s r=0,34) (zie tabel 1). Antwoordcategorieën liepen van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens). Er was een klein aantal ontbrekende waarden op deze variabelen (max. 4), waarvoor de gemiddelde score is ingevuld.

      Procedurele rechtvaardigheid

      Procedurele rechtvaardigheid is gemeten met tien stellingen over de ervaringen met de bejegening door de politie en het openbaar ministerie (OM) in de periode dat het verbod gold (tabel 1). Voorbeelden van de stellingen zijn: ‘In het contact met medewerkers van de politie had ik het gevoel dat zij op een eerlijke en rechtvaardige manier beslissingen namen’ en ‘In het contact met de officier van justitie/het OM had ik het gevoel dat er rekening gehouden werd met mijn wensen.’ Van de items, met antwoordcategorieën 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens), is een schaal geconstrueerd (Cronbach’s alpha=0,78). Respondenten die na oplegging van het verbod geen contact meer hebben gehad met de politie of het OM (n=23) scoren de gemiddelde waarde. In de multivariate modellen is bovendien een dichotome variabele meegenomen over de aanwezigheid van contact met de politie of het OM.

      Naleving en handhaving van het verbod

      De naleving en handhaving van het verbod worden in kaart gebracht met een nominale variabele met de volgende categorieën: 0 ‘geen schending gemeld’; 1 ‘er is een schending gemeld volgens het slachtoffer maar er is niets in de registraties van OM en reclassering terug te vinden’; 2 ‘er is een schending gemeld en geregistreerd bij OM of reclassering maar geen handhavingsreactie; 3 ‘er zijn schendingen gemeld en geregistreerd en er is een handhavingsreactie door OM of reclassering geregistreerd’ (zie tabel 1).3xDe categorie ‘Schending gemeld en handhavingsreactie door OM of reclassering geregistreerd (0/1)’ is voor verboden opgelegd als vrijheidsbeperkende maatregel niet accuraat gemeten. In deze modaliteit ontbraken namelijk registraties van eventuele consequenties van hechtenis op schending in de dossiers. Het aantal slachtoffers dat beschermd wordt door een verbod als vrijheidsbeperkende maatregel en een schending heeft gemeld, is klein (n=9). Om die reden verwachten we dat deze beperking niet veel invloed op de uitkomsten heeft. Deze variabele is in de multivariate analyse als een set dummyvariabelen opgenomen. Er is daarbij gekozen om het contrast met categorie 2 centraal te stellen, omdat uit de literatuur (o.a. Fischer e.a., 2019) blijkt dat het uitblijven van een handhavingsreactie voor slachtoffers vaak reden is om het gevoel van erkenning en rechtvaardigheid dat het verbod hun gaf, weer te verliezen. Overigens betekent het ontbreken van een registratie niet altijd dat er in het geheel geen reactie richting de overtreder is geweest. Zo kan de politie of de reclasseringswerker een waarschuwing geven of de schending bespreken in een toezichtgesprek.

      Tabel 1 Beschrijvende waarden van de factoren voor afname persoonlijke kwetsbaarheid, procedurele rechtvaardigheid en naleving en handhaving
      NrVariabelePearson’s correlaties (p-waarde); n=101, na mean imputation
      Gemiddelde (sd; n)1234
      Afname persoonlijke kwetsbaarheid
      1 Risicoperceptie: 3,33 (1,30; n=96) 1,00 0,71 (0,00) 0,29 (0,00) 0,01 (0,91)
      ‘minder snel lichamelijk, psychisch of seksueel geweld door verbod’;
      1-5 (helemaal oneens-helemaal eens)
      2 Controle: 3,11 (1,14; n=97) 0,30 (0,00) 0,09 (0,35)
      ‘leven beter oppakken door verbod’, ‘gevoel zelf meer invloed te hebben op situatie door verbod’, 2 items; r=,54;
      1-5 (helemaal oneens-helemaal eens)
      3 Ondersteuning: 3,55 (1,11; n=97) 0,27 (0,01)
      ‘erkenning door verbod’, ‘makkelijker hulp door verbod’, 2 items; r=,34;
      1-5 (helemaal oneens-helemaal eens)
      Procedurele rechtvaardigheid
      4 Bejegening: 3,49 (0,59; n=101) 1,00
      schaal over ervaren procedurele en interactionele rechtvaardigheid in contact met politie en OM, 10 items, alpha=,79;
      1-5 (stellingen met antwoordcategorieën helemaal oneens-helemaal eens)
      Naleving en handhaving
      % (n) F-test (p-waarde); gemiddelden per categorie; contrast (p-waarde)
      5 Reactie op gemelde schendingen door OM of RN 1,34 (0,27) 2,15 (0,10) 1,77 (0,16) 6,82 (0,00)
      0=geen schending gemeld 41,6 (42) 3,61 3,41 (0>1 (0,08)) 3,61 3,43
      1=wel schendingen gemeld, geen registratie 34,7 (35) 3,05 2,80 3,42 3,94
      2=schending gemeld en geregistreerd 6,9 (7) 3,14 2,79 2,93 3,31
      3=schending gemeld en reclasseringsadvies of TUL/voorlopige hechtenis 16,8 (17) 3,31 3,15 3,33 4,03 (3>0,1,2 (0,00))

      Achtergrondkenmerken

      Omdat de steekproef klein is, wordt er geen uitgebreide set controlevariabelen in de analyses opgenomen. Geweldspleging (psychisch of fysiek) in het verleden is een belangrijke voorspeller voor de kans op latere recidive bij hetzelfde slachtoffer (Cattaneo & Goodman, 2005). Daarom controleren we in de analyses voor de variabele die aangeeft of er in het verleden door de verdachte of dader tegen het slachtoffer (0) ‘geen geweld’ (26,7 procent, n=27), (1) ‘incidenteel psychisch, lichamelijk of zeden geweld’ (18,8 procent, n=19), of (2) ‘regelmatig psychisch, lichamelijk of zeden geweld’ (54,5 procent, n=55) was. Daarnaast wordt gecontroleerd voor het feit of het een stalkingsdelict betreft (54 procent, n=54).

      Analyses

      De samenhang tussen de verschillende concepten wordt bekeken in bivariate analyses (correlatie, rangcorrelatie en ANOVA) en multivariate OLS-regressiemodellen. Voor alle modellen zijn VIF-factoren bepaald en deze overschreden nergens de kritieke grenswaarde van 5. Strikt genomen zijn de afhankelijke variabelen van ordinaal meetniveau (vijfpuntsschalen). Daarom zijn ook ordinale regressieanalyses uitgevoerd, waaruit overeenkomstige conclusies naar voren kwamen. Gezien de kleine omvang van de steekproef worden de uitkomsten van de analyse als exploratief beschouwd en is nader onderzoek aldus noodzakelijk.

    • Resultaten

      Bijdrage van het verbod aan de veiligheidsbeleving

      Uit figuur 2 wordt duidelijk dat de verboden volgens een aanzienlijk deel van de slachtoffers niet bijdragen aan een betere veiligheidsbeleving. Meer dan de helft (54 procent) van de slachtoffers is er neutraal over of het (helemaal) oneens met de stelling dat ze zich veiliger voelen door het verbod. Voor de bijdrage aan het gevoel van ontspanning is dat zelfs 62 procent en voor de bijdrage aan de afname van woede over de situatie 71 procent. De onderlinge samenhang tussen de items is matig tot sterk met Spearman’s rho’s van respectievelijk r=0,53 (veiligheidsgevoel met ontspanning), 0,27 (veiligheidsgevoel met minder woede) en 0,30 (ontspanning met minder woede).

      Percentages van antwoorden van respondenten op drie stellingen betreffende perceptie bijdrage verbod aan veiligheidsbeleving (N=97)
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvC/TvC_2020_1

      Samenhang tussen afname persoonlijke kwetsbaarheid, procedurele rechtvaardigheid en naleving en handhaving

      De samenhang tussen de determinanten onderling is weergegeven in de laatste vier kolommen van tabel 1. Hieruit blijkt dat procedurele rechtvaardigheid en de naleving en handhaving op uiteenlopende wijze samenhangen met de gemeten aspecten van persoonlijke kwetsbaarheid (ondersteuning, risicoperceptie en controle). Ervaren bejegening door de politie en het OM hangt matig positief samen met ondersteuning door het verbod, maar niet met de risicoperceptie en controle. Naleving van het verbod door de verdachte of dader blijkt daarentegen wel samen te hangen met het gevoel dat slachtoffers weer controle hebben over de situatie. Zolang er geen schendingen gerapporteerd zijn door het slachtoffer is dit gevoel het grootst en bij gemelde schendingen die niet geregistreerd zijn bij het OM of de reclassering is dit gevoel het kleinst. De drie variabelen waarmee afname van persoonlijke kwetsbaarheid door het verbod is gemeten, correleren onderling significant, voor de ervaren ondersteuning zijn de correlaties matig en voor de samenhang tussen de risico-inschatting en controle is de samenhang sterk.

      Bivariate en multivariate resultaten voor verhoogde veiligheidsbeleving door het verbod

      In tabel 2 zijn de verbanden weergegeven tussen de persoonlijke kwetsbaarheid, procedurele rechtvaardigheid en de uitkomstvariabelen: toename van veiligheidsgevoel en ontspanning en afname van woede door het verbod. Het grootste deel van de gevonden verbanden is qua richting conform de verwachting (zie theorie). Van de persoonlijke kwetsbaarheidsvariabelen heeft de toegenomen controle door het verbod de sterkste positieve verbanden met de uitkomstvariabelen.
      Opvallende afwijkingen van de verwachtingen betreffen de afwezigheid van verbanden tussen de bejegening door de politie en het OM en de mate waarin het verbod bijdraagt aan ontspanning respectievelijk de afname van woede. Wat betreft de handhaving en naleving wordt een negatieve samenhang gevonden van het uitblijven van handhaving na de melding van een schending (wel melding, geen registratie) met de bijdrage van het verbod aan het veiligheidsgevoel en ontspanning, maar geen verband met de bijdrage van het verbod aan de afname van woede. Over deze verbanden was geen verwachting uitgesproken op basis van de theorie.

      Tabel 2 Samenhang van de determinanten met de bijdragen van het verbod aan de toename van het veiligheidsgevoel, meer ontspanning en minder woede door het verbod
      Pearson’s/Spearman’s correlaties (p-waarde); n=101, na invulling van ontbrekende waarden met gemiddelden
      Toename veiligheidsgevoelens door verbodMeer ontspanning door verbodMinder woede door verbod
      BpBpBp
      Afname persoonlijke kwetsbaarheid
      Risicoperceptie: ‘minder snel lichamelijk, psychisch of seksueel geweld door verbod’; 1-5 (helemaal oneens-helemaal eens) 0,36 0,00 0,32 0,00 0,44 0,00
      Controle: ‘leven beter oppakken door verbod’, ‘gevoel zelf meer invloed te hebben op situatie door verbod’, 2 items; r=,54; 1-5 (helemaal oneens-helemaal eens) 0,41 0,00 0,32 0,00 0,69 0,00
      Ondersteuning: ‘erkenning door verbod’, ‘makkelijker hulp door verbod’, 2 items; r=,34; 1-5 (helemaal oneens-helemaal eens) 0,32 0,00 0,20 0,05 0,20 0,04
      Procedurele rechtvaardigheid
      Geen contact met politie/OM na verbod 0,12 0,22 0,14 0,16 0,11 0,28
      Bejegening: schaal over ervaren procedurele en informatieve rechtvaardigheid in contact met politie en OM, 10 items; alpha=,79; 1-5 (stellingen met antwoordcategorieën helemaal oneens-helemaal eens) 0,31 0,00 -0,05 0,60 -0,09 0,36
      Naleving en handhaving
      Handhaving:Geen schending gemeld (0/1) 0,27 0,01 0,30 0,00 0,14 0,16
      Wel schendingen gemeld, geen registratie (0/1) -0,29 0,00 -0,27 0,01 -0,07 0,48
      Schending gemeld en geregistreerd (0/1) 0,03 0,80 -0,05 0,65 -0,14 0,16
      Schending gemeld en reclasseringsadvies of TUL/voorlopige hechtenis (0/1) 0,00 0,97 -0,02 0,86 0,00 0,99
      Controlevariabelen
      Regelmatig geweld door verdachte of dader naar slachtoffer in verleden; 0=nee, 1=eenmalig of enkele keren, 2=regelmatig -0,24 0,01 -0,34 0,00 -0,08 0,41
      Stalking als primair delict; 0=nee, 1=ja 0,07 0,49 0,07 0,47 0,09 0,39

      In tabel 3a t/m 3c zijn hiërarchische multivariate modellen weergegeven met in model 1 de variabelen voor procedurele rechtvaardigheid, handhaving en naleving evenals de achtergrondkenmerken en in model 2 tevens de variabelen voor persoonlijke kwetsbaarheid. Zo kan een indicatie gekregen worden of het weergegeven conceptueel model (figuur 1) ondersteuning vindt in de data. De procedurele rechtvaardigheid evenals de naleving en handhaving zouden volgens dit model via de persoonlijke kwetsbaarheid bijdragen aan de verklaring van de verschillen tussen slachtoffers in de mate waarin zij vinden dat het verbod bijdraagt aan de veiligheidsbeleving.
      De eerste conclusie uit tabel 3a t/m 3c betreft de achtergrondkenmerken. Het blijkt dat slachtoffers die in het verleden meer geweld van de betreffende verdachte of dader hebben meegemaakt, een kleinere bijdrage rapporteren van het verbod aan veiligheidsgevoel en ontspanning (model 1). Dit effect neemt in het tweede model in beide gevallen iets af, maar blijft significant. De uitkomst ‘minder woede door het verbod’ wordt niet beïnvloed door de mate van geweld in het verleden. Het delicttype heeft op geen van de drie maten een effect. Bij stalkingszaken draagt het verbod gemiddeld genomen dus niet meer of minder bij aan de veiligheidsbeleving.
      De procedurele rechtvaardigheid gemeten als ‘bejegening door politie en OM’ hangt, zoals verwacht, positief samen met een groter veiligheidsgevoel door het verbod. Er is echter geen verband met meer ontspanning door het verbod en zelfs een omgekeerd verband met minder woede door het verbod. Indien hoger wordt gescoord op bejegening, is er minder afname van woede door het verbod. De naleving en handhaving blijken maar weinig bij te dragen aan de verklaring van de bijdrage van het verbod aan veiligheidsbeleving. Als er geen schendingen gemeld zijn, dan draagt het verbod volgens slachtoffers wat meer bij aan ontspanning en gevoel van veiligheid (marginaal significant) dan als er wel schendingen gemeld zijn maar deze niet door het OM of de reclassering zijn geregistreerd. Dit geldt niet voor het gevoel van woede. In het tweede model, waarin persoonlijke kwetsbaarheid ook als determinant is opgenomen, nemen vrijwel alle in model 1 gevonden verbanden met 10 tot 25 procent af, hetgeen erop wijst dat de effecten voor een beperkt deel gemedieerd worden door persoonlijke kwetsbaarheid (zoals weergegeven in figuur 1). Het negatieve verband tussen bejegening door de politie en het OM en de afname van woede door het verbod wordt echter juist groter in model 2. Bovendien blijkt dat van de aspecten van persoonlijke kwetsbaarheid het krijgen van meer controle zowel samenhangt met een vergroot veiligheidsgevoel als met de afname van woede door het verbod. De andere aspecten van persoonlijke kwetsbaarheid voegen niks toe aan de verklaring van de verschillen die slachtoffers ervaren in de bijdrage van het verbod op de veiligheidsbeleving. Geen van de indicatoren voor persoonlijke kwetsbaarheid hangt samen met de mate waarin het verbod zorgt voor meer ontspanning. Voor alle drie de uitkomsten geeft het tweede model een betere verklaring dan het eerste (zie vergelijking adjusted R-kwadraat in tabel 3a t/m 3c).

      Tabel 3a OLS-regressieanalyses van toename veiligheidsgevoelens door verbod op de afname van persoonlijke kwetsbaarheid en procedurele rechtvaardigheid, gecontroleerd voor geweldhistorie en stalking als primair delict
      Model 1Model 2
      BSEBSE
      Afname persoonlijke kwetsbaarheid
      Afname risicoperceptie (1-5) 0,09 0,14
      Toename controle (1-5) 0,28 ~ 0,15
      Toename ondersteuning (1-5) 0,19 0,12
      Procedurele rechtvaardigheid
      Geen contact politie/OM tijdens verbod (0/1) 0,26 0,33 0,14 0,31
      Bejegening (1-5) 0,84 ** 0,23 0,71 ** 0,22
      Naleving en handhaving
      geen schendingen gemeld (0/1) 0,60 ~ 0,32 0,44 0,30
      wel schendingen gemeld, geen registratie (ref.) ref. ref.
      wel schending gemeld, wel registratie (0/1) 0,83 0,51 0,88 ~ 0,48
      wel schending gemeld, wel registratie en gevolg (0/1) -0,08 0,40 -0,19 0,38
      Controlevariabelen
      Regelmatig geweld verleden (0,1,2) -0,39 ** 0,15 -0,32 * 0,14
      Stalking als primair delict (0/1) 0,32 0,25 0,25 0,24
      Constante 0,33 -0,95
      N 101 101
      Adjusted R-kwadraat 0,20 0,31
      F-change 4,61 ** 5,62 **

      ** p<,01; * p<,05; ~ p<,10

      Tabel 3b OLS-regressieanalyses van meer ontspanning door verbod op de afname van persoonlijke kwetsbaarheid en procedurele rechtvaardigheid, gecontroleerd voor geweldhistorie en stalking als primair delict
      Model 1Model 2
      BSEBSE
      Afname persoonlijke kwetsbaarheid
      Afname risicoperceptie (1-5) 0,06 0,14
      Toename controle (1-5) 0,20 0,15
      Toename ondersteuning (1-5) 0,13 0,12
      Procedurele rechtvaardigheid
      Geen contact politie/OM tijdens verbod (0/1) 0,06 0,32 -0,02 0,31
      Bejegening (1-5) -0,16 0,22 -0,26 0,22
      Naleving en handhaving
      geen schendingen gemeld (0/1) 0,67 * 0,31 0,56 ~ 0,30
      wel schendingen gemeld, geen registratie (ref.) ref. ref.
      wel schending gemeld, wel registratie (0/1) 0,37 0,50 0,41 0,49
      wel schending gemeld, wel registratie en gevolg (0/1) 0,50 0,39 0,41 0,38
      Controlevariabelen
      Regelmatig geweld verleden (0,1,2) -0,48 ** 0,15 -0,43 ** 0,15
      Stalking als primair delict (0/1) 0,27 0,25 0,23 0,24
      Constante 3,55 2,63
      N 101 101
      Adjusted R-kwadraat 0,14 0,19
      F-change 3,38 ** 2,85 *

      ** p<,01; * p<,05; ~ p<,10

      Tabel 3c OLS-regressieanalyses van minder woede door verbod op de afname van persoonlijke kwetsbaarheid en procedurele rechtvaardigheid, gecontroleerd voor geweldhistorie en stalking als primair delict
      Model 1Model 2
      BSEBSE
      Afname persoonlijke kwetsbaarheid
      Afname risicoperceptie (1-5) -0,15 0,12
      Toename controle (1-5) 0,95 ** 0,13
      Toename ondersteuning (1-5) 0,03 0,10
      Procedurele rechtvaardigheid
      Geen contact politie/OM tijdens verbod (0/1) 0,12 0,16 -0,13 0,26
      Bejegening (1-5) -0,26 0,25 -0,46 * 0,19
      Naleving en handhaving
      geen schendingen gemeld (0/1) 0,27 0,35 -0,09 0,25
      wel schendingen gemeld, geen registratie (ref.) ref. ref.
      wel schending gemeld, wel registratie (0/1) -0,50 0,56 -0,53 0,41
      wel schending gemeld, wel registratie en gevolg (0/1) 0,26 0,44 0,14 0,32
      Controlevariabelen
      Regelmatig geweld verleden (0,1,2) -0,09 0,12 -0,08 0,12
      Stalking als primair delict (0/1) 0,03 0,20 -0,02 0,20
      Constante 3,50 1,91
      N 101 101
      Adjusted R-kwadraat -0,01 0,47
      F-change 0,81 ns 29,18 **

      ** p<,01; * p<,05; ~p<,10

    • Conclusie

      In dit artikel is getracht antwoord te geven op de vraag in hoeverre en op welke wijze strafrechtelijke verboden, in de perceptie van slachtoffers, bijdragen aan hun veiligheidsbeleving. Veiligheidsbeleving kent in navolging van het uit de literatuur volgend concept ‘personal fear of crime’ de aspecten: veiligheidsgevoel, ontspanning en afname van woede bij het slachtoffer. Belangrijke conclusie is dat meer dan de helft van de slachtoffers in ons onderzoek zich niet veiliger voelt door het verbod. De verboden blijken nog minder goed in staat om gevoelens ontspanning te creëren, of de woede over de situatie weg te nemen bij het slachtoffer.
      Vervolgens is het verband tussen de procedurele rechtvaardigheid, kenmerken van naleving en handhaving en de afname van persoonlijke kwetsbaarheid enerzijds en de perceptie van de bijdrage van het verbod aan veiligheidsbeleving anderzijds exploratief onderzocht. Een opvallende bevinding betreft het negatieve verband tussen de bejegening door de politie en het OM en de afname van woede door het verbod. Deze bejegening omvatte percepties van een rechtvaardige behandeling, het gevoel dat men serieus genomen werd, dat er rekening is gehouden met de voorkeuren van het slachtoffer, en een goede informatievoorziening. Liska en collega’s (1988) stellen dat vermijdingsgedrag als ‘cue’ kan functioneren voor de perceptie van dreiging en zodoende angstgevoelens kan versterken. Percepties van procedurele rechtvaardigheid hangen samen met gevoelens van erkenning (Elliott e.a., 2014). Mogelijk functioneert deze erkenning als ‘cue’ voor de perceptie van onrechtvaardigheid van het gedrag van de verdachte of dader. In Amerikaans onderzoek van Fischer en Rose (1995) naar slachtoffers die een civielrechtelijk verbod verzochten, uiten diverse slachtoffers hun frustratie en verbittering over de noodzaak van een verbod voor het verkrijgen van bepaalde ‘vanzelfsprekendheden’ (een leven, vrijheid en geluk).
      De gemeten aspecten van persoonlijke kwetsbaarheid vertonen bivariaat verbanden met alle drie de uitkomstvariabelen van veiligheidsbeleving. Uit de multivariate analyses komt de toename van gevoelens van controle als belangrijkste determinant naar voren, specifiek voor een toename van veiligheidsgevoel en een afname van gevoelens van woede door het verbod. De afwezigheid van een verband tussen de andere twee aspecten van persoonlijke kwetsbaarheid en deze uitkomstvariabelen wijst mogelijk op een mediërend effect van toename van controle. Verder blijkt het verband tussen de perceptie van procedurele rechtvaardigheid en een toename van veiligheidsgevoel door het verbod deels te worden verklaard door toename van controle. Er zijn multivariaat slechts marginale verbanden gevonden tussen kenmerken van de naleving en de handhavingsreactie op schending en de veiligheidsbeleving.
      Van de onderzochte verbanden met de uitkomst ‘ontspanning door het verbod’ werd er alleen een verband gevonden met de mate van geweld in het verleden. Slachtoffers die in het verleden vaker geweld door de verdachte of dader is aangedaan, rapporteerden dat het verbod minder bijdroeg aan ontspanning. Mogelijk hebben deze slachtoffers ook minder vertrouwen in een afschrikwekkende functie van het verbod. In die gevallen blijven angstgevoelens voor een confrontatie of geweld ook na oplegging van een verbod voortduren en draagt het verbod bijgevolg minder bij aan ontspanning. In zulke gevallen kan een verbod wel bijdragen aan veiligheidsgevoelens door de wetenschap dat slachtoffers in geval van schending de politie kunnen contacteren en daarbij een snellere reactie verwachten (Fischer e.a., 2019). Dergelijke verschillende percepties van de wijze waarop verboden kunnen bijdragen aan veiligheid, werden ook gevonden in Amerikaans onderzoek naar slachtoffers die beschermd werden door civielrechtelijke verboden (Johnson e.a., 2003; Logan e.a., 2006).

    • Discussie

      Dit onderzoek heeft een aantal beperkingen. Ten eerste is het door gebrek aan een controlegroep en voormeting niet mogelijk gebleken om causale relaties te onderzoeken. Ten tweede beperkt de kleine omvang van het databestand de mogelijkheid om voor veel variabelen te controleren. Zo is geen rekening gehouden met relationele afstand, terwijl uit onderzoek blijkt dat beschermingsbehoeften toenemen naarmate de relationele afstand kleiner wordt. Voor een van de verklaringen die hiervoor wordt gegeven, namelijk dat er vaker sprake is van herhaald geweld (Ten Boom, 2016b), is in de analyse gecorrigeerd. Voor de andere verklaringen niet. Ten derde ontbreken twee belangrijke aspecten van veiligheidsbeleving (Vanderveen, 2006; Jackson, 2009; Spithoven, 2017). Zo is niet gevraagd naar afname van angstgevoelens en is de verandering in de perceptie van de ernst van de gevolgen door het verbod niet gemeten.
      Een aantal bevindingen vraagt bovendien om nader onderzoek. Zo vertoonden de handhavingsreacties van het OM veel minder samenhang met de veiligheidsbeleving dan verwacht. Dat zou het gevolg kunnen zijn van een beperkte validiteit van de meting van deze variabelen (de informatie in de dossiers was beperkt), maar het kan ook liggen aan het feit dat er geen rekening kon worden gehouden met de door slachtoffers gewenste handhavingsreactie. Het is mogelijk dat de gemeten perceptie van procedurele rechtvaardigheid ook de mate waarin de uitkomst van de handhavingsreactie in lijn is met de voorkeuren van slachtoffers omvat. De kwantitatieve analyses laten een verband zien tussen gevoelens van controle en veiligheidsbeleving, maar het is slechts beperkt duidelijk hoe het verbod hieraan bijdraagt.
      Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op het onderzoeken van de verwachtingen die slachtoffers hebben met betrekking tot de handhaving en het nader bezien hoe het handhavingsproces bijdraagt aan veiligheidsbeleving. Een meer kwalitatieve benadering zou hiervoor geschikt zijn. Zo raadt Vanderveen (2006) aan ‘slachtofferschap’ in verband met de risicoperceptie verder te definiëren. Dit geeft inzicht in verschillen in percepties over de vormen van slachtofferschap die kunnen worden voorkomen met het verbod. Zo zou een verbod voor sommige slachtoffers wel kunnen bijdragen aan het verminderen van de kans op confrontatie, maar mogelijk minder aan het verminderen van de kans op geweld (Fischer e.a., 2019). Daarnaast kan kwalitatief onderzoek meer inzicht geven in de verschillende functies die slachtoffers onderscheiden van de wijze waarop een verbod bijdraagt aan veiligheid (Johnson e.a., 2003; Fischer e.a., 2019) en onder welke omstandigheden deze functies van belang zijn. Indien slachtoffers sceptisch zijn over de afschrikwekkende werking, zou de toegevoegde waarde van het verbod in de ogen van een slachtoffer niet zozeer liggen in een verminderde kans op geweld, maar eventueel wel in een vermindering van de ernst van de gevolgen middels een snellere reactie van de politie.
      Uit onderzoek blijkt dat er verschillende knelpunten zijn in de handhaving van strafrechtelijke verboden, die samenhangen met de percepties van procedurele rechtvaardigheid en voorkeur voor type handhavingsuitkomst (Fischer e.a., 2019). Deze kunnen worden onderverdeeld in de volgende drie hoofdthema’s: (1) gebrek aan capaciteit voor het rondkrijgen van bewijslast en het tijdig reageren op een schending, (2) het ontbreken van kennis die nodig is voor de afweging van belangen van slachtoffers en verdachten/daders en effectieve handhavingsreacties, en (3) verschillen in afwegingen met betrekking tot proportionaliteit of effectiviteit van de handhavingsreactie tussen slachtoffers en handhavers, bijvoorbeeld in verband met eerder beschreven doelen van rehabilitatie, incapacitatie en het voorkomen van herhaald slachtofferschap. Specifieke succesfactoren zijn betrokkenheid van de wijkagent of gespecialiseerde huiselijk-geweldteams en de inzet van alarmeringsmaatregelen, zoals een alarmknop of een direct nummer van de politie. Zulke factoren verschillen per zaak (Fischer e.a., 2019) en hangen mogelijk samen met veiligheidsbeleving. In toekomstig onderzoek zou de bijdrage van verschillende aspecten van de naleving, de handhavingsprocedure en de handhavingsuitkomst aan veiligheidsbeleving van slachtoffers van (gewelds)criminaliteit nader moeten worden onderzocht.

    • Literatuur
    • Aa, S. van der, Klerx, F., Bosmans, M., Bosma, A. & Bosch, M. van den (2013). Aard, omvang en handhaving van verboden van Nederland. Deel 2. Aard en omvang. Tilburg: International Victimology Institute Tilburg (INTERVICT) – Tilburg Law School/WODC.

    • Archer, R.J.L. (2019). Sexual assault victimization, fear of sexual assault, and self-protective behaviors: a test of general strain theory. Victims & Offenders, 14(4), 387-407.

    • Bell, M.E., Perez, S., Goodman, L.A. & Dutton, M.A. (2011). Battered women’s perceptions of civil and criminal court helpfulness: the role of court outcome and process. Violence against Women, 17(1), 71-88.

    • Benitez, C.T., McNiel, D.E. & Binder, R.L. (2010). Do protection orders protect? Journal of the American Academy of Psychiatry and the Law Online, 38(3), 376-385.

    • Bennett Cattaneo, L., Grossmann, J. & Chapman, A.R. (2016). The goals of IPV survivors receiving orders of protection: an application of the empowerment process model. Journal of Interpersonal Violence, 31(17), 2889-2911.

    • Boom, A. ten (2016a). De behoefte aan bescherming van slachtoffers van misdrijven in verschillende slachtoffer-daderrelaties. Tijdschrift voor Veiligheid, 15(1), 3-17.

    • Boom, A. ten (2016b). Slachtoffers van misdrijven door intimi, kennissen of vreemden. Verschillen in context, ervaringen en behoeften met betrekking tot justitie. Proefschrift Tilburg University. Amsterdam: Ridderprint.

    • Boom, A. ten & Kuijpers, K.F. (2012). Victims’ needs as basic human needs. International Review of Victimology, 18(2), 155-179.

    • Cattaneo, L. B., & Goodman, L. A. (2005). Risk factors for reabuse in intimate partner violence: A cross-disciplinary critical review. Trauma, Violence, & Abuse, 6(2), 141-175.

    • Cordier, R., Chung, D., Wilkes-Gillan, S. & Speyer, R. (2019). The effectiveness of protection orders in reducing recidivism in domestic violence: a systematic review and meta-analysis. Trauma, Violence & Abuse, 1-25.

    • Elliott, I., Thomas, S. & Ogloff, J. (2014). Procedural justice in victim-police interactions and victims’ recovery from victimisation experiences. Policing and Society, 24(5), 588-601.

    • Fischer, K. & Rose, M. (1995). When ‘enough is enough’: battered women’s decision making around court orders of protection. NCCD news, 41(4), 414-429.

    • Fischer, T.F.C., Cleven, I.W.M. & Struijk, S. (2019). Handhaving en veiligheid bij strafrechtelijke contact-, locatie- en gebiedsverboden ter bescherming van slachtoffers. Erasmus Universiteit Rotterdam.

    • Fortune, C.A., Ward, T. & Willis, G.M. (2012). The rehabilitation of offenders: reducing risk and promoting better lives. Psychiatry, Psychology and Law, 19(5), 646-661.

    • Gray, E., Jackson, J. & Farrall, S. (2010). Feelings and functions in the fear of crime: applying a new approach to victimisation insecurity. The British Journal of Criminology, 51(1), 75-94.

    • Hale, C. (1996). Fear of crime: a review of the literature. International Review of Victimology, 4(2), 79-150.

    • Herman, J.L. (2005). Justice from the victim’s perspective. Violence against Women, 11(5), 571-602.

    • Jackson, J. (2009). A psychological perspective on vulnerability in the fear of crime. Psychology, Crime & Law, 15(4), 365-390.

    • Johnson, J.M., Luna, Y. & Stein, J. (2003). Victim protection orders and the stake in conformity thesis. Journal of Family Violence, 18(6), 317-323.

    • Kunst, M., Popelier, L. & Varekamp, E. (2015). Victim satisfaction with the criminal justice system and emotional recovery: a systematic and critical review of the literature. Trauma, Violence & Abuse, 16(3), 336-358.

    • Lagdon, S., Armour, C. & Stringer, M. (2014). Adult experience of mental health outcomes as a result of intimate partner violence victimisation: a systematic review. European Journal of Psychotraumatology, 5(1), 1-12.

    • Laxminarayan, M., Bosmans, M., Porter, R. & Sosa, L. (2013). Victim satisfaction with criminal justice: a systematic review. Victims & Offenders, 8(2), 119-147.

    • Liska, A.E., Sanchirico, A. & Reed, M.D. (1988). Fear of crime and constrained behavior specifying and estimating a reciprocal effects model. Social Forces, 66(3), 827-837.

    • Logan, T.K. (2019). Examining stalking experiences and outcomes for men and women stalked by (ex)partners and non-partners. Journal of Family Violence, 1-11.

    • Logan, T.K. & Cole, J. (2007). The impact of partner stalking on mental health and protective order outcomes over time. Violence and Victims, 22(5), 546-562.

    • Logan, T.K., Shannon, L., Walker, R. & Faragher, T.M. (2006). Protective orders: questions and conundrums. Trauma, Violence & Abuse, 7(3), 175-205.

    • Pleysier, S. (2011). Over objectieve en subjectieve onveiligheid. Tijdschrift voor Veiligheid, 10(4), 24-40.

    • Pill, N., Day, A., & Mildred, H. (2017). Trauma responses to intimate partner violence: A review of current knowledge. Aggression and violent behavior, 34, 178-184.

    • Russell, B. (2012). Effectiveness, victim safety, characteristics, and enforcement of protective orders. Partner Abuse, 3(4), 531-552.

    • Skogan, W.G. & Maxfield, M.G. (1980). Coping with crime: victimization, fear, and reactions to crime in three American cities. Reactions to Crime Project, Center for Urban Affairs, Northwestern University.

    • Spithoven, R. (2017). Keeping trouble at a safe distance: unravelling the significance of ‘the fear of crime’. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. Den Haag: Eleven International Publishing.

    • Stephens, B.J. & Sinden, P.G. (2000). Victims’ voices: domestic assault victims’ perceptions of police demeanor. Journal of Interpersonal Violence, 15(5), 534-547.

    • Thibaut, J.W. & Walker, L. (1975). Procedural justice: a psychological analysis. L. Erlbaum Associates.

    • Tyler, T.R. (1997). The psychology of legitimacy: a relational perspective on voluntary deference to authorities. Personality and social Psychology Review, 1(4), 323-345.

    • Tyler, T.R. & Blader, S.L. (2003). The group engagement model: procedural justice, social identity, and cooperative behavior. Personality and Social Psychology Review, 7(4), 349-361.

    • Tyler, T.R. & Lind, E.A. (1992). A relational model of authority in groups. In: Advances in experimental social psychology (Vol. 25). San Diego: Elsevier Sciences Publishing, 115-191.

    • Vanderveen, G. (2006). Interpreting fear, crime, risk and unsafety. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

    • Veen, H.C.J. van der & Bogaerts, S. (2010). Huiselijk geweld in Nederland. Overkoepelend syntheserapport van de vangst-hervangst-, slachtoffer- en daderonderzoek 2007-2010. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

    • Wenzel, M. & Okimoto, T.G. (2016). Retributive justice. In: C. Sabbagh & M. Schmitt (eds.). Handbook of social justice theory and research. New York: Springer, 237-256.

    • Bijlage I

      Tabel I.1 Kenmerken respondent (slachtoffer) en verbod op basis van respons slachtofferenquête (N=101)
      KenmerkGeslacht respondentLeeftijd respondentModaliteitaType delict
      %b 11% man 28% <31 jaar 44% SVH 15% mishandeling
      89% vrouw 23% 31-40 jaar 39% VV 24% bedreiging
      50% >41 jaar 18% VBM 54% stalking
      8% zeden

      a Dit betreft de modaliteit van het verbod naar aanleiding waarvan de zaak in de steekproef is opgenomen (SVH=schorsing voorlopige hechtenis; VV=voorwaarde bij voorwaardelijke veroordeling; VBM=vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v Wetboek van Strafrecht).
      b Door afronding komen sommige totalen op meer dan 100% uit.

      Tabel I.2 Kenmerken verdachte/dader en slachtoffer-daderrelatie op basis van respons slachtofferenquête (N=101)
      KenmerkGeslacht verdachte/daderLeeftijd verdachte/daderEx-partnersDelict geschiedenis
      %a 95% man 21% <31 jaar 34% nee 40% ja
      5% vrouw 25% 31-40 jaar 66% ja 60% nee
      55% >41 jaar

      a Door afronding komen sommige totalen op meer dan 100% uit.

    Noten

    • 1 Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel.

    • 2 Dit betrof een onderzoek naar de handhaving en veiligheid bij strafrechtelijke contact-, locatie- en gebiedsverboden ter bescherming van slachtoffers, uitgevoerd in opdracht van het WODC (Fischer e.a., 2019). In dit onderzoeksrapport kan uitgebreidere informatie worden gevonden over de onderzoeksopzet en de gebruikte meetinstrumenten. Zie www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2710-effectiviteit-van-beschermingsbevelen.aspx.

    • 3 De categorie ‘Schending gemeld en handhavingsreactie door OM of reclassering geregistreerd (0/1)’ is voor verboden opgelegd als vrijheidsbeperkende maatregel niet accuraat gemeten. In deze modaliteit ontbraken namelijk registraties van eventuele consequenties van hechtenis op schending in de dossiers. Het aantal slachtoffers dat beschermd wordt door een verbod als vrijheidsbeperkende maatregel en een schending heeft gemeld, is klein (n=9). Om die reden verwachten we dat deze beperking niet veel invloed op de uitkomsten heeft.


Print dit artikel