Intergenerationele overdracht en criminele families: introductie
-
Het vraagstuk van intergenerationele overdracht
De vraag in welke mate en op welke wijze maatschappelijk succes, of juist achterstelling, wordt overgedragen van de ene generatie op de andere wordt door uiteenlopende wetenschappelijke disciplines bestudeerd. Enkele voorbeelden zijn onderzoek naar de overdracht van opleidingsniveau (Korupp e.a., 2002), middelengebruik (Sher e.a., 1997), de kans op echtscheiding (Dronkers & Härkönen, 2008), leven in armoede (Bird, 2013) en overdracht van cultureel kapitaal (De Graaf & Kalmijn, 2001). Dit type onderzoek biedt niet alleen de gelegenheid om de volkswijsheid dat ‘de appel meestal niet ver van de boom valt’ kritisch te toetsen, maar ook om theorieën die bepaald gedrag of de eruit voortvloeiende uitkomsten trachten te verklaren, verder te ontwikkelen en te verdiepen. Bovendien draagt dergelijk onderzoek bij aan inzichten die kunnen helpen bij het doorbreken van de negatieve vormen van overdracht. Om dezelfde redenen is ook binnen de criminologie de vraag in hoeverre delinquent gedrag van de ene op de andere generatie overgaat, hoogst relevant.
Ofschoon criminologisch onderzoek naar intergenerationele overdracht doorgaans niet eenvoudig is vanwege de hoge kosten en de lange duur van het verzamelen van geschikte gegevens die meerdere generaties bestrijken, heeft in de afgelopen decennia een respectabel aantal publicaties en proefschriften het licht gezien. Nederland bevindt zich in dat opzicht internationaal gezien in de voorhoede. Voldoende reden om een themanummer van het Tijdschrift voor Criminologie te wijden aan intergenerationele overdracht en criminele families.
In deze introductie geven we allereerst een overzicht van het criminologische onderzoek dat naar intergenerationele overdracht is en wordt gedaan, zowel internationaal als in Nederland, en de hoofdlijnen van de uitkomsten daarvan. Vervolgens gaan we beknopt in op de verklaringen voor intergenerationele overdracht in het algemeen en meer specifiek in families die betrokken zijn in de zware en georganiseerde misdaad. Navolgend wordt ingegaan op de manieren waarop intergenerationele overdracht van criminaliteit kan worden tegengegaan. Tot slot geven we enkele richtingen aan voor toekomstig onderzoek en worden de bijdragen aan dit themanummer geïntroduceerd. -
Onderzoek naar intergenerationele overdracht
Onderzoek naar intergenerationele overdracht van crimineel en antisociaal gedrag kent een lange geschiedenis, waarbij de eerste studies al van eind negentiende en begin twintigste eeuw dateren (Dugdale, 1877; Goddard, 1912). Richard Dugdale was een inspecteur bij de New York Prison Association en trof bij een bezoek aan de Ulster County Jail zes gevangenen uit dezelfde familie aan: de Jukes family. In zijn studie trachtte Dugdale (1877) om de oorsprong van hun criminele gedrag terug te vinden binnen de familiegeschiedenis. Uiteindelijk wist hij de voorouders tot zeven generaties terug te traceren, waarbij hij uitkwam bij Max Keyser, een afstammeling van Nederlandse kolonisten. In totaal identificeerde Dugdale 709 familieleden, onder wie een groot aantal criminelen, bordeelhouders en prostituees.
Enkele decennia later volgde Goddards (1912) studie naar de Kallikak family (een pseudoniem, samengesteld uit de Griekse woorden καλός (goed) en κακός (slecht)). Als directeur van het New Jersey Home for the Education and Care of Feebleminded Children onderzocht Henry Goddard de familieachtergrond van de kinderen die in zijn instelling werden geplaatst. Zo ook bij Deborah Kallikak, wier overoverovergrootvader Martin Kallikak Sr. bleek te zijn. Deze Martin Kallikak was een vooraanstaand burger in zijn gemeenschap, die ook trouwde met een vrouw uit een goede familie. De kinderen uit dit huwelijk, en nakomelingen uit volgende generaties, werden respectabele burgers met prominente posities binnen de maatschappij, zoals advocaten, rechters, artsen en landeigenaren. Echter, voordat Martin Kallikak trouwde met zijn vrouw vocht hij mee in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en had hij een kortstondige romance met een feebleminded barmeisje dat werkte in een van de kroegen waar de soldaten veel tijd doorbrachten. Ook uit deze romance werd een kind geboren, en ondanks dat Martin Kallikak Sr. geen enkele aandacht aan deze zoon gaf, kreeg hij dezelfde naam als zijn vader: Martin Kallikak Jr. Onder de nakomelingen van deze zoon vond Goddard paupers, criminelen, prostituees, dronkaards en ‘examples of all forms of social pest with which modern society is burdened’ (p. 116).
Tegenwoordig worden de studies van Dugdale en Goddard bekritiseerd vanwege de gebruikte onderzoeksmethode. Zo bleken de Jukes achteraf geen lid van één familie, maar een samenstelling van personen uit 42 verschillende families. De foto’s van de leden van de Kallikak-familie bleken bewerkt te zijn, zodat ze donkerdere ogen en meer dreigende gezichten kregen. Gedurende de twintigste eeuw zijn de onderzoeksmethoden om intergenerationele overdracht van antisociaal, crimineel of gewelddadig gedrag te onderzoeken gelukkig sterk verbeterd. De gebruikte benaderingen zijn grofweg op te delen in drie groepen.
Allereerst zijn er onderzoeken die gebruik maken van data die betrekking hebben op de gehele populatie van een land of stad. Dergelijke studies worden met name uitgevoerd in Scandinavië, aangezien daar veel persoonsgegevens openbaar zijn (zie bijv. Aaltonen & Mikkonen, 2018; Andersen, 2018; Hjalmarsson & Lindquist, 2012). In Zweden werd bewijs gevonden voor intergenerationele overdracht van geweldsdelicten (Frisell e.a., 2011), vermogenscriminaliteit en witteboordencriminaliteit (Kendler e.a., 2015).
Ten tweede is er een aantal intergenerationele datasets samengesteld door uit meerdere bronnen afkomstige officiële gegevens over een bepaalde groep families aan elkaar te koppelen. Een voorbeeld hiervan is de New South Wales Child Development Study, waarin gegevens over onder andere gezondheid, criminaliteit en opleiding van bijna 70.000 Australische kinderen zijn gekoppeld. Tzoumakis en collega’s (2017) toonden met deze dataset aan dat kinderen van criminele vaders en moeders op jonge leeftijd vaker agressief gedrag laten zien dan kinderen zonder criminele ouders. Het voordeel van het baseren van onderzoek op officiële gegevens is dat het relatief eenvoudig en goedkoop is en snel inzicht kan worden verkregen in een zeer grote groep van personen en families. Daar staat als nadeel tegenover dat de gegevens vaak maar weinig detail bieden.
De derde benadering is om intergenerationele gegevens te verzamelen door meerdere generaties te enquêteren aan de hand van vragenlijsten of door diepte-interviews af te nemen, al dan niet in combinatie met officiële gegevens. Het bekendste voorbeeld daarvan is waarschijnlijk de Cambridge Study in Delinquent Development (CSDD), waarin een groep van 411 jongens uit Zuid-Londen werd gevolgd en op meerdere momenten in hun leven bevraagd. Doordat ook gegevens zijn verzameld over hun ouders, broers en zussen, alsmede over hun eigen kinderen, is het met deze dataset mogelijk om de overdracht van criminaliteit te onderzoeken bij drie opeenvolgende generaties. Op dit databestand gebaseerde studies laten zien dat bij veroordelingen sprake is van intergenerationele overdacht (Besemer e.a., 2013; Farrington e.a., 1996; 2009). Vergelijkbare studies zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten, zoals de Oregon Youth Study (Kim e.a., 2009), Pittsburgh Youth Study (Farrington e.a., 2001), Rochester Intergenerational Study (Thornberry e.a., 2009) en de Cambridge-Somerville Youth Study (Zane e.a., 2017); zie ook Eichelsheim en Van de Weijer (2018). Intergenerationeel onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van kwalitatieve of mixed-methodsdata is daarentegen nog relatief schaars. Het werk van Giordano (2010; 2018) met de Ohio Life Course Study is een voorbeeld van hoe kwalitatieve interviews duiding kunnen geven aan analyses van gegevens uit vragenlijstonderzoek.
Ook in Nederland wordt relatief veel onderzoek gedaan naar intergenerationele overdracht van criminaliteit, waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van grootschalige kwantitatieve datasets die (deels) gebaseerd zijn op officiële gegevens. Besjes en Van Gaalen (2008; Van Gaalen & Besjes, 2018) gebruikten bijvoorbeeld populatiegegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek om aan te tonen dat Nederlandse kinderen vaker bij de politie in beeld zijn als verdachte wanneer ook hun vader en/of moeder in de politieregistraties voorkomen. Een andere Nederlandse studie vond plaats onder de 1.681 families van alle kinderen die in 2006 geboren zijn in een stad in Oost-Nederland (Junger e.a., 2013). Het onderzoek liet zien dat crimineel gedrag zich in bepaalde families concentreerde en het risico om gearresteerd te worden bleek te worden overgedragen tussen drie opeenvolgende generaties.
Van de Rakt (2011) schreef haar proefschrift over intergenerationele overdracht op basis van de Criminele Carrière en Levensloop Studie (CCLS). De steekproef van de CCLS is gebaseerd op 5.656 mannen die in 1977 zijn veroordeeld in Nederland en hun 6.921 kinderen, met daarnaast ook een grote controlegroep van niet-criminele mannen en hun kinderen. In deze studie werd niet alleen overdracht van criminaliteit van ouders op kinderen gevonden (Van de Rakt e.a., 2009), maar ook dat het aantal veroordelingen en de ontwikkeling van de criminele carrières van vaders en kinderen overeenkomsten vertoonden (Van de Rakt e.a., 2008). Een ander proefschrift van Nederlandse bodem, over de intergenerationele overdracht van gewelddadige criminaliteit, werd geschreven door Van de Weijer (2014) op basis van de Transfive-studie. Deze studie neemt 198 jongens die tussen 1911 en 1914 in een katholieke hervormingsschool zijn geplaatst als startpunt. Vervolgens zijn de ouders van deze jongens, alle nakomelingen, en alle huwelijkspartners opgezocht in archieven en de gemeentelijke basisadministratie, wat resulteerde in een dataset met vijf opeenvolgende generaties. Studies op basis van het Transfive-databestand toonden onder andere aan dat crimineel gedrag zich sterk concentreerde binnen families (Van de Weijer e.a., 2014) en werd overgedragen tussen elk van de vijf generaties (Bijleveld & Wijkman, 2009). In Nederland uitgevoerd kwalitatief onderzoek naar intergenerationele overdracht van criminaliteit richt zich met name op families in de georganiseerde misdaad en komt hierna uitgebreider aan de orde (Moors & Spapens, 2017; Van Dijk e.a., 2018). -
Intergenerationele overdracht: uitkomsten en verklaringen
Zoals hiervoor al duidelijk werd, laten zowel de internationale studies als het Nederlands onderzoek vrijwel zonder uitzondering zien dat er sprake is van intergenerationele overdracht van crimineel gedrag. Besemer en collega’s (2017) publiceerden recentelijk een meta-analyse waaruit blijkt dat kinderen van ooit veroordeelde ouders een 2,4 keer zo groot risico lopen om met justitie in aanraking te komen dan kinderen met ouders zonder antecedenten. Deze meta-analyse toonde bovendien aan dat de overdracht van delinquent gedrag het sterkst is tussen moeder en dochter. De kans op intergenerationele overdracht is sterker bij geweldsdelicten, in vergelijking met andere delicten (Frisell e.a., 2011; Kendler e.a., 2015; Van de Weijer e.a., 2014). In families waarvan een of meer leden actief zijn in de georganiseerde misdaad lijkt de mate van intergenerationele overdracht het grootst te zijn (Moors & Spapens, 2017; Van Dijk e.a., 2018). De intergenerationele overdracht van criminaliteit betreft niet enkel die van ouders naar kinderen. Diverse studies tonen aan dat er ook samenhang is met het gedrag van grootouders, ooms, tantes, broers en zussen (bijv. Beijers e.a., 2017; Farrington e.a., 2001; Frisell e.a., 2011; Van de Rakt e.a., 2009).
Verklaringen voor intergenerationele overdracht van criminaliteit worden in de literatuur vanuit verschillende perspectieven gezocht. Vanzelfsprekend is er niet één dekkende verklaring. In deze paragraaf zullen we kort ingaan op enkele benaderingen. Voor een uitgebreidere bespreking verwijzen we naar het artikel van Eichelsheim in dit nummer.
Allereerst kan intergenerationele overdracht van criminaliteit plaatsvinden als risicofactoren op persoonsniveau worden overgedragen van de ene generatie op de volgende. Voorbeelden van zulke risicofactoren zijn agressief gedrag, ongecontroleerd gebruik van alcohol en verdovende middelen, een laag opleidingsniveau en opgroeien in armoede en gebroken gezinnen. Naar een dergelijke overdracht van risicofactoren wordt in de literatuur ook wel verwezen als de cycle of deprivation (Farrington, 2010). Ook kan een genetische predispositie voor de ontwikkeling van crimineel gedrag worden overgedragen van de ene op de andere generatie (bijv. Ferguson, 2010).
Ten tweede valt te denken aan ‘slecht’ ouderschap, waarbij de veronderstelling is dat ouders die het zelf met het overtreden van de wet niet zo nauw nemen, ook minder geneigd zijn om strakke regels aan hun kinderen op te leggen (Farrington, 2002). Ook kunnen kinderen het antisociale of criminele gedrag van hun ouders kopiëren, zoals gesteld wordt in sociale-leertheorieën. Verder kan labeling van criminele families een rol spelen, wanneer leden van een familie met een slechte naam zich ook naar hun reputatie gaan gedragen, of er juist bewust gebruik van maken, bijvoorbeeld omdat ze zich onaantastbaar wanen. Daarnaast kan labeling ertoe leiden dat kinderen van criminele ouders een hogere pakkans hebben wanneer deze families beter in de gaten worden gehouden door politie en justitie (Besemer e.a., 2013). Al deze mechanismen zouden nog eens versterkt kunnen worden wanneer er sprake is van een ‘differentiële’ partnerkeuze, waarbij mensen met een criminele levensstijl relaties aangaan en kinderen krijgen met andere criminele personen (Krueger e.a., 1998; Van de Weijer & Beaver, 2017). Door deze vorm van assortative mating kunnen kinderen die voortkomen uit dergelijke relaties alle risicofactoren die gerelateerd zijn aan het hebben van een criminele ouder dubbel ervaren.
Tot slot kunnen verklaringen voor intergenerationele overdracht worden gezocht in de wijdere sociale omgeving van het kerngezin. Om te beginnen kan worden gedacht aan het behoren tot een gesloten (deviante) subcultuur, die op afstand staat van de gemiddelde samenleving. Het behoren tot een dergelijke subcultuur kan sociale uitsluiting in de hand werken, wat op zichzelf weer een risicofactor is in de context van crimineel gedrag. Het kan dergelijk gedrag ten opzichte van de buitenwereld versterken, in combinatie met een afkeer van gezag of van de overheid in het algemeen. Combinaties van zulke factoren kunnen bijvoorbeeld worden aangetroffen in bepaalde achterstandswijken of dorpen, en in woonwagenkampen. Intergenerationele effecten kunnen optreden doordat er weinig mobiliteit is vanuit een dergelijke achterstandssituatie en subcultuur. Onderzoek onder Brabantse criminele families laat inderdaad zien dat de leden vaak behoren tot gesloten subculturen (Moors & Spapens, 2017). -
Families in de zware (georganiseerde) misdaad
Families waarvan een of meer leden in ten minste één generatie een leidende rol in georganiseerde misdaad spelen, lijken een geval apart. Van Dijk (2015) onderzocht in haar masterscriptie zogenoemde Amsterdamse Beroepscriminelen (ABC’ers) en hun kinderen aan de hand van gegevens van de politie en jeugdzorg. Ze verzamelde informatie over 25 personen, van wie 17 de Nederlandse nationaliteit hadden. Van hun 44 kinderen (19-33 jaar) bleken vrijwel alle zonen eveneens een strafblad te hebben. Dat gold ook voor ongeveer een derde deel van de dochters, maar daarbij ging het om lichte feiten. Kinderen van beroepscriminelen bleken een groot risico op ernstige traumatisering te lopen. Een van de opvallendste bevindingen was dat bijna een kwart van de vaders (6 van de 25) geliquideerd was. Van Dijk constateerde dat bij kinderen van ABC’ers differentiële vriendschappen een belangrijke rol leken te spelen. De kinderen waren geneigd om op te trekken met de verkeerde jongens uit de buurt en rond te hangen op straat, of hadden contacten met bekenden uit het criminele milieu, terwijl de zonen van diverse beroepscriminelen ook weer met elkaar omgingen.
Moors en Spapens (2015; 2017) deden onderzoek naar zeven Brabantse families die actief zijn in de georganiseerde misdaad. De aanleiding was de indruk die bij politiemensen bestond dat bepaalde familienamen door de jaren heen wel erg vaak opdoken in hun opsporingsonderzoeken. De studie was gericht op families die in ten minste één generatie een crimineel kopstuk hadden voortgebracht in de drugshandel en -productie. Er werden ten minste drie generaties beschouwd, met de generatie van het ‘kopstuk’ als uitgangspunt. Vervolgens onderzochten zij de generatie van diens ouders en de generatie van zijn – vrouwelijke kopstukken kwamen niet voor – kinderen. Hierbij werd gekozen voor een kwalitatieve aanpak, gebaseerd op archiefonderzoek, analyse van politiedossiers en interviews met bij deze families betrokken ambtenaren, zoals (voormalige) opsporingsfunctionarissen, maatschappelijk werkers en reclasseringsmedewerkers.
Het onderzoek wees uit dat het overgrote deel van de familieleden, met als startpunt het kerngezin in de oudste generatie, criminele antecedenten had. Bij de mannen ging het om 80 tot 100 procent en bij de vrouwen om 70 procent of meer in de tweede en derde generatie (over de eerste generatie konden weinig gegevens worden gevonden). Ook bij criminele families ging het voornamelijk om veelvoorkomende criminaliteit, zoals diefstallen, vernielingen en uiteenlopende agressieve delicten. De percentages liggen echter veel hoger dan gemiddeld uit onderzoek naar intergenerationele overdracht van crimineel gedrag naar voren komt.
Overdracht van crimineel leiderschap kwam daarentegen minder vaak voor. Slechts in twee van de zeven families bleek tot op heden (soms waren de kinderen nog zeer jong) sprake van kopstukken in opeenvolgende generaties. De redenen zijn vooral praktisch van aard. Crimineel leiderschap kan niet op school worden geleerd, maar vergt wel organisatorische en sociale vaardigheden waarover een volgende generatie in hetzelfde gezin niet altijd bleek te beschikken. Ook ongecontroleerd gewelddadig gedrag of middelengebruik bevorderde niet het opbouwen en onderhouden van bestendige criminele relaties. De oude generatie gaat bovendien vrijwel nooit ‘met pensioen’, waardoor de zoon de leidende positie lastig kan overnemen. Zelfs wanneer die intentie wel bestaat, is de kans groot dat de criminele partners van de vader de gedachte opvolger niet erg serieus nemen. Aangezien vrouwen niet of nauwelijks leidersrollen vervullen, is de overdracht voor kopstukken met alleen dochters zo goed als uitgesloten, hoewel criminele schoonzonen dan eventueel een substituut kunnen zijn. Wanneer de zoon zich eveneens tot leider van een crimineel samenwerkingsverband wist te ontwikkelen, deed hij dat op eigen kracht. Waar de vaders zich veelal met synthetische drugs of de handel in harddrugs bezighielden, richten de zonen zich nu vooral op de wietteelt. Vooral de aanwezigheid van criminele gelegenheidsstructuren speelde in Brabant een rol. Waar de eerste generatie zich nog vooral met vermogenscriminaliteit bezighield, ontstond bij de tweede generatie de mogelijkheid om met drugshandel en de productie van synthetische drugs daadwerkelijk grote illegale inkomsten te verwerven, terwijl voor de jongste generaties de wietteelt een belangrijk verdienmodel vormt.
De verklaring voor de overdracht lijkt vooral te liggen in het feit dat de vrouwelijke familieleden een opmerkelijke voorkeur aan de dag leggen voor liefdesrelaties met mannen die op dat moment al een stevige criminele reputatie hadden opgebouwd. Zowel het onderzoek naar Amsterdamse beroepscriminelen als het onderzoek naar Brabantse families laat zien dat de mannen hun vrienden voornamelijk zoeken onder personen die het (ook) niet zo nauw nemen met de wet. Zowel liefdesrelaties als vriendschappen worden bovendien overwegend beperkt tot de eigen, doorgaans gesloten, subcultuur, waar de normen en waarden op een aantal punten stevig afwijken van die van de gemiddelde bevolking. Dat geldt met name voor het toepassen van geweld. Dat geweld is zowel functioneel als disfunctioneel. Het eerste duidt vooral op agressief gedrag in de richting van instanties of bedrijven om, althans op korte termijn, dingen ‘voor elkaar’ te krijgen, of juist om door de overheid ‘met rust’ te worden gelaten. Het disfunctionele geweld richt zich tegen de partner of tegen buitenstaanders die ergernis veroorzaken, bijvoorbeeld in de horeca of in het verkeer. De mannen en vrouwen doen overigens qua verbale en meestal ook fysieke agressie weinig voor elkaar onder.
Van intergenerationele overdracht door leren lijkt niet of nauwelijks sprake. Zo bleek in de gevallen waarin observaties voorhanden waren de volgende generatie weinig ontvankelijk voor de ‘goede raad’ van pa. Het is ook opvallend dat geen sprake lijkt van pogingen om kinderen in een betere maatschappelijke positie te manoeuvreren, door ze bijvoorbeeld naar dure internationale scholen te sturen. -
Tegengaan van intergenerationele overdracht in criminele families
Hoewel criminele families als begrip nog niet zo heel lang op de agenda staan, blijkt het fenomeen uitermate herkenbaar voor instanties als de politie, het openbaar ministerie, de reclassering, gemeenten, de kinderbescherming, leerplicht, enzovoort. Ook hier lijken opeenvolgende generaties ambtenaren steeds weer met dezelfde probleemfamilies te worden geconfronteerd. Het structureel doorbreken van een cyclus van intergenerationeel opeenvolgend crimineel en ander probleemgedrag blijkt buitengewoon moeilijk.
Een eerste verklaring hiervoor is dat criminele families in de loop der tijd effectieve strategieën hebben ontwikkeld om enerzijds met rust te worden gelaten door de overheid en anderzijds instanties juist voor hun karretje weten te spannen. Ten opzichte van de ‘zachtere’ instanties, zoals leerplicht, de gemeente en tot op zekere hoogte ook de belastingdienst, volstond in de regel het vertonen van functioneel agressief gedrag.
Tegenover de politie en justitie blijken de familieleden bedreven in het afschermen van hun illegale activiteiten. Bij kleinere delicten werkt, wanneer tenminste geen sprake is van betrapping op heterdaad of ander hard bewijs, luidkeels ontkennen meestal prima. Dit temeer omdat de reputatie van de familie ervoor zorgt dat getuigen wel uitkijken om iets belastends te verklaren. Instanties zijn ten opzichte van families uit specifieke etnische of economische achterstandsgroepen, zoals woonwagenbewoners, Romafamilies of families met een andere allochtone achtergrond, bovendien vaak terughoudend met hard optreden tegen asociaal of crimineel gedrag, uit angst voor stigmatisering, of omdat de overheid hun gemiddeld slechtere leefomstandigheden mede heeft veroorzaakt. Zulke families, hoewel de criminele families het materieel meestal goed voor elkaar hebben, weten doorgaans dan ook uitstekend in een slachtofferrol te kruipen. Zo wijzen woonwagenbewoners graag naar de effecten van het (overigens jarenlang inderdaad desastreuze) overheidsbeleid op hun mogelijkheden om een eerlijke boterham te verdienen (Moors & Spapens, 2017).
De tweede verklaring voor het geringe succes dat wordt geboekt bij het doorbreken van de cyclus van intergenerationele overdracht in dergelijke families is dat uiteenlopende instanties nog maar betrekkelijk weinig voor een systemische benadering kiezen. Er is, met andere woorden, te weinig sprake van coördinatie tussen de uiteenlopende instanties. Wanneer er wel voor een meer integrale benadering wordt gekozen, gebeurt dat ofwel in de context van het Zorg- en Veiligheidshuis, waarin meer vanuit een preventieve benadering wordt gewerkt, ofwel binnen het Regionale Informatie- en Expertisecentrum, waar de oriëntatie vooral repressief is.
Het wordt dan ook steeds duidelijker dat repressie en preventie moeten worden gecombineerd. Bovendien moet ook de weerbaarheid van de omgeving in de aanpak worden meegenomen. Daarbij gaat het enerzijds om weerbaarheid van degenen die ambtshalve met deze families moeten werken, en anderzijds om sociale weerbaarheid van de wijk of het woonwagenkamp waar de families wonen, omdat ze daar doorgaans zowel angst inboezemen als status genieten.
Dit betekent in de praktijk dat in scenario’s moet worden gedacht. Welke familieleden zijn mogelijk gevoelig voor het afstand nemen van crimineel gedrag? Welke randvoorwaarden moeten daarvoor worden vervuld? Hoe kan de wijk worden veranderd van een biotoop die criminele families beschermt in een omgeving die een bedreiging wordt voor hun illegale activiteiten? Hoe kan de jongste generatie worden bereikt en beïnvloed? Het vertrekpunt kan bijvoorbeeld zijn om het criminele kopstuk van de familie een aantal jaren achter de tralies te krijgen, om in de tussentijd de omgeving zodanig te veranderen dat hij bij terugkeer zijn oude rol van ‘wijkkoning’ niet meer kan oppakken. Afstemming is essentieel: wanneer de politie binnenvalt om aanhoudingen te verrichten, moet bijvoorbeeld jeugdzorg eveneens ter plekke zijn om zich over vrouwen en kinderen te ontfermen. Het is echter naïef om te veronderstellen dat elke vrouw van een crimineel zich direct in de armen van hulpverleningsinstanties werpt wanneer haar man wordt aangehouden. Het is vooral zaak om iemand te vinden die door de familie als gesprekspartner wordt aanvaard en zo langzaam maar zeker positieve bewegingen kan bevorderen. Een dergelijke integrale aanpak vergt begrijpelijkerwijs uitermate veel overleg. Maatwerk is nodig, want geen enkele familie is immers hetzelfde. Bovendien is een langetermijnvisie nodig. Snelwerkende oplossingen bestaan bij dit soort families niet. -
Toekomstig onderzoek
Alhoewel er dus al het nodige onderzoek gedaan is naar intergenerationele overdracht en criminele families, blijven veel vragen onbeantwoord en zijn er diverse thema’s die meer aandacht behoeven in toekomstig onderzoek. Ten eerste richt het gros van het onderzoek zich op criminaliteit in het algemeen, wat grotendeels bestaat uit veelvoorkomende criminaliteit, zoals diefstal, mishandeling of vandalisme. Het zou interessant zijn om te onderzoeken of intergenerationele overdracht ook plaatsvindt bij meer specifieke delicten, zoals organisatiecriminaliteit of witteboordencriminaliteit, en wat de invloed van het criminele gedrag van familieleden is op specifieke dadergroepen, zoals bijvoorbeeld cybercriminelen, leden van motorbendes en terrorismeverdachten.
Ten tweede is er meer interdisciplinair en meer kwalitatief onderzoek nodig naar intergenerationele overdracht van criminaliteit. Door verklaringen vanuit verschillende disciplines te toetsen en door kwalitatieve bronnen te gebruiken om kwantitatieve resultaten te duiden zal er meer inzicht komen in de mechanismen achter de intergenerationele overdracht van crimineel gedrag. Zoals Moors en Spapens (2017) lieten zien, bieden archieven een interessante en rijke bron van informatie over criminele families, en ook historisch onderzoek heeft derhalve meerwaarde.
Ten derde is er nog weinig bekend over de intergenerationele overdracht van criminaliteit binnen allochtone families, aangezien bestaand onderzoek zich doorgaans richt op autochtone families, of geen onderscheid maakt naar etnische achtergrond. Aangezien onderzoek heeft aangetoond dat jongeren met een migratieachtergrond oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitsstatistieken (zie bijv. Boon e.a., 2018), is het relevant om te onderzoeken of bij deze families sprake is van een grotere of kleinere mate van intergenerationele overdracht, en of er mogelijk andere mechanismen een rol spelen. Spelen bijvoorbeeld culturele factoren of labeling een grotere rol, of worden deze families blootgesteld aan meer risicofactoren voor criminaliteit, zoals het wonen in slechtere buurten en een lage sociaaleconomische status?
Tot slot staat een meer systemische aanpak van criminele families nog goeddeels in de kinderschoenen. Veelal wordt gewerkt op basis van ‘trial en error’, en zijn de individuele kwaliteiten van medewerkers die zich met een familie bezighouden vaak doorslaggevend voor wat er wordt bereikt. De noodzaak van een brede gecoördineerde aanpak wordt steeds meer onderkend, maar er staat in de praktijk nog een hoge muur tussen instanties die zich vooral richten op hulpverlening enerzijds en de opsporing en verstoring van (georganiseerde) criminaliteit anderzijds. Met name bij gemeentelijke instanties speelt vaak een vorm van ‘handelingsverlegenheid’ mee. Die kan uiteraard voortvloeien uit intimidatie, maar vaker nog is het angst voor stigmatisering. De families weten doorgaans behendig de slachtofferkaart te trekken, maar in hoeverre dat terecht is, kan men zich sterk afvragen. Overheidsbeslissingen uit het verleden hebben bewoners van achterstandswijken, woonwagenbewoners, Roma of etnische minderheden wellicht niet geholpen, maar dat vormt voor afzonderlijke families vanzelfsprekend geen rechtvaardiging voor antisociaal of crimineel gedrag. Het ontwikkelen van methoden om cycli van negatieve intergenerationele overdracht te doorbreken vormt dan ook een belangrijke uitdaging, waaraan wetenschappelijk onderzoek een bijdrage kan leveren. -
Inhoud themanummer
In het eerste artikel van dit themanummer gaat Eichelsheim in op de rol van het gezin in de ontwikkeling van crimineel gedrag over de levensloop. Op basis van haar literatuurstudie bespreekt ze hoe kenmerken van het gezin (bijv. opvoedingsstijlen en opvoedgedrag) van invloed kunnen zijn op criminaliteit, maar ook hoe crimineel gedrag de gezinsvorming (bijv. partnerkeuze en jong ouderschap) kan beïnvloeden. Eichelsheim vervolgt haar literatuurstudie met onderzoek vanuit een intergenerationeel perspectief, waarbij ze dieper ingaat op de mogelijke verklaringen achter de intergenerationele overdracht van criminaliteit en bestaand onderzoek naar zowel intergenerationele continuïteit als intergenerationele discontinuïteit bespreekt.
In het tweede artikel wordt een van de mogelijke verklaringen achter intergenerationele overdracht van criminaliteit nader onderzocht: de invloed van genetische factoren. Van der Laan en collega’s gebruiken een grote steekproef van jonge Nederlandse tweelingen om te onderzoeken in welke mate individuele verschillen in normovertredend gedrag verklaard kunnen worden door genetische factoren, gedeelde omgevingsfactoren en ongedeelde omgevingsfactoren. Indien met name genetische factoren een rol spelen, duidt dit erop dat intergenerationele overdracht van normovertredend gedrag grotendeels het gevolg is van genetische transmissie, terwijl een grote rol voor gedeelde omgevingsfactoren juist zou duiden op culturele transmissie.
Vervolgens onderzoekt Van de Weijer in het derde artikel de invloed van het samenwonen met, en de geografische afstand tot, een criminele ouder op de mate van intergenerationele overdracht van criminaliteit. Door het combineren van adresgegevens met de strafbladen van respondenten uit de Transfive-studie onderzoekt hij of kinderen die bij een criminele ouder in huis wonen zelf ook meer crimineel gedrag vertonen dan kinderen die ver van hun delinquente ouders vandaan wonen. Door gebruik te maken van longitudinale gegevens test Van de Weijer bovendien of hier sprake is van een causaal of spurieus verband.
Van Dijk en collega’s presenteren in het vierde artikel de resultaten van hun pilotstudie naar de intergenerationele overdracht van criminaliteit binnen de georganiseerde misdaad. Zij onderzochten de gezinnen van 25 Amsterdamse beroepscriminelen, gebaseerd op politiedossiers, justitiële documentatie, jeugdzorgdossiers en aanvullende interviews met medewerkers van relevante instanties. Dat de kinderen van deze beroepscriminelen vaak zelf ook crimineel gedrag vertonen, zal na het lezen van deze introductie geen verrassing meer zijn, maar Van Dijk en collega’s gaan in dit artikel met name dieper in op de rol die de moeder heeft bij deze intergenerationele overdracht.
Tot slot schrijft Janssen in haar discussiestuk een betoog voor meer aandacht voor de relatie tussen huiselijk geweld en de zware en georganiseerde criminaliteit. Aan beide onderwerpen wordt de nodige aandacht besteed door zowel Nederlandse als internationale onderzoekers, maar over de overlap tussen deze beide fenomenen is tot op heden weinig bekend. Jansen gaat in haar betoog in op de redenen waarom hier nog zo weinig onderzoek naar is, en waarom dergelijk onderzoek wel degelijk belangrijk is. Literatuur Aaltonen, M. & Mikkonen, J. (2018). Using register-linkage data to study intergenerational continuity of criminal offending: Finland as a case example. In: V.I. Eichelsheim & S.G.A. van de Weijer (eds.). Intergenerational continuity of criminal and antisocial behaviour. London: Routledge, 33-47.
Andersen, L.H. (2018). Danish register data: flexible administrative data and their relevance for studies of intergenerational transmission. In: V.I. Eichelsheim & S.G.A. van de Weijer (eds.). Intergenerational continuity of criminal and antisocial behaviour. London: Routledge, 48-63.
Beijers, J.E.H., Bijleveld, C.C.J.H., Weijer, S.G.A. van de & Liefbroer, A.C. (2017). ‘All in the family?’ The relationship between sibling offending and offending risk. Journal of Developmental and Life-Course Criminology, 3(1), 1-14.
Besemer, S., Ahmad, S.I., Hinshaw, S.P. & Farrington, D.P. (2017). A systematic review and meta-analysis of the intergenerational transmission of criminal behavior. Aggression and Violent Behavior, 37, 161-178.
Besemer, S., Farrington, D.P. & Bijleveld, C.C.J.H. (2013). Official bias in intergenerational transmission of criminal behavior. British Journal of Criminology, 53, 438-455.
Besjes, G. & Gaalen, R. van (2008). Jong geleerd, fout gedaan. Bevolkingstrends, 2e kwartaal, 2331.
Bijleveld, C.C.J.H. & Wijkman, M. (2009). Intergenerational continuity in convictions: a five-generation study. Criminal Behaviour and Mental Health, 19(2), 142-155.
Bird, K. (2013). The intergenerational transmission of poverty: an overview. In: A. Shepherd & J. Brunt (eds.). Chronic poverty. London: Palgrave Macmillan, 60-84
Boon, A., Dorp, M. van & Boer, S. de (2018). Oververtegenwoordiging van jongeren met een migratieachtergrond in de strafrechtketen. Tijdschrift voor Criminologie, 60(3), 268-288.
Dijk, M. van (2015). Kinderen van beroepscriminelen. Valt de appel ver van de boom? (masterscriptie Amsterdam VU).
Dijk, M. van, Kleemans, E. & Eichelsheim, V.I. (2018). Children of organized crime offenders: like father, like child? An explorative and qualitative study into mechanisms of intergenerational (dis)continuity in organized crime families. European Journal on Criminal Policy and Research, 1-19.
Dronkers, J. & Härkönen, J. (2008). The intergenerational transmission of divorce in cross-national perspective: results from the fertility and family surveys. Population Studies, 62(3), 273-288.
Dugdale, R.L. (1877). The Jukes: a study in crime, pauperism, disease and heredity. New York: G P Putnam’s Sons.
Eichelsheim, V.I. & Weijer, S.G.A. van de (2018). Intergenerational continuity of criminal and antisocial behaviour: an international overview of studies. London: Routledge.
Farrington, D.P. (2002). Developmental criminology and risk-focused prevention. In: M. Maguire, R. Morgan & R. Reiner (eds.). The Oxford handbook of criminology. New York: Oxford University Press, 657-701.
Farrington, D.P. (2010) Families and crime. In: Crime and Public Policy; Wilson, J.Q., Petersilia, J., (eds.). New York: Oxford University Press, 130–157.
Farrington, D.P., Barnes, G.C. & Lambert, S. (1996). The concentration of offending in families. Legal and Criminological Psychology, 1(1), 47-63.
Farrington, D.P., Coid, J.W. & Murray, J. (2009). Family factors in the intergenerational transmission of offending. Criminal Behaviour and Mental Health, 19(2), 109-124.
Farrington, D.P., Jolliffe, D., Loeber, R., Stouthamer-Loeber, M. & Kalb, L.M. (2001). The concentration of offenders in families, and family criminality in the prediction of boys’ delinquency. Journal of Adolescence, 24(5), 579-596.
Ferguson, C.J. (2010). Genetic contributions to antisocial personality and behavior: a meta-analytic review from an evolutionary perspective. The Journal of Social Psychology, 150(2), 160-180.
Frisell, T., Lichtenstein, P. & Långström, N. (2011). Violent crime runs in families: a total population study of 12.5 million individuals. Psychological Medicine, 41(1), 97-105.
Gaalen, R. van & Besjes, G. (2018). Studying the intergenerational transmission of crime with population data: the System of Social statistical Datasets (SSD) of Statistics Netherlands. In: V.I. Eichelsheim & S.G.A. van de Weijer (eds.). Intergenerational continuity of criminal and antisocial behaviour. London: Routledge, 64-78.
Giordano, P.C. (2010). Legacies of crime: a follow-up of the children of highly delinquent girls and boys. Cambridge: Cambridge University Press.
Giordano, P.C. (2018). The Ohio Life Course Study. In: V.I. Eichelsheim & S.G.A. van de Weijer (eds.). Intergenerational continuity of criminal and antisocial behaviour. London: Routledge, 295-310.
Goddard, H.H. (1912). The Kallikak family: a study in the heredity of feeble-mindedness. New York: Macmillan Company.
Graaf, P. de & Kalmijn, M. (2001). Trends in the intergenerational transmission of cultural and economic status, Acta Sociologica, 44(1), 51-66.
Hjalmarsson, R. & Lindquist, M.J. (2012). Like godfather, like son exploring the intergenerational nature of crime. Journal of Human Resources, 47(2), 550-582.
Junger, M., Greene, J., Schipper, R., Hesper, F. & Estourgie, V. (2013). Parental criminality, family violence and intergenerational transmission of crime within a birth cohort. European Journal on Criminal Policy and Research, 19(2), 117-133.
Kendler, K.S., Ohlsson, H., Morris, N.A., Sundquist, J. & Sundquist, K. (2015). A Swedish population-based study of the mechanisms of parent-offspring transmission of criminal behavior. Psychological Medicine, 45(5), 1093-1102.
Kim, H.K., Capaldi, D.M., Pears, K.C., Kerr, D.C. & Owen, L.D. (2009). Intergenerational transmission of internalising and externalising behaviours across three generations: gender-specific pathways. Criminal Behaviour and Mental Health, 19(2), 125-141.
Korupp, S.E., Ganzeboom, H.B. & Lippe, T. van der (2002). Do mothers matter? A comparison of models of the influence of mothers’ and fathers’ educational and occupational status on children’s educational attainment. Quality and Quantity, 36(1), 17-42.
Krueger, R.F., Moffitt, T.E., Caspi, A., Bleske, A. & Silva, P.A. (1998). Assortative mating for antisocial behavior: developmental and methodological implications. Behavior Genetics, 28(3), 173-186.
Moors, H. & Spapens, T. (2015). Family business: intergenerational organized crime in the Netherlands. A multiple-source thick description approach. Paper gepresenteerd tijdens Eurocrim 2015, Porto, 2-5 september.
Moors, H. & Spapens, T. (2017). Criminele families in Noord-Brabant. Amsterdam: Reed Business.
Rakt, M.G.A. van de (2011). Two generations of crime: the intergenerational transmission of criminal convictions over the life course. Nijmegen: Ipskamp Drukkers.
Rakt, M.G.A. van de, Nieuwbeerta, P. & Apel, R. (2009). Association of criminal convictions between family members: effects of siblings, fathers and mothers. Criminal Behaviour and Mental Health, 19(2), 94-108.
Rakt, M.G.A. van de, Nieuwbeerta, P. & Graaf, N.D. de (2008). Like father, like son. The relationships between conviction trajectories of fathers and their sons and daughters. The British Journal of Criminology, 48(4), 538-556.
Sher, K.J., Gershuny, B.S., Peterson, L. & Raskin, G. (1997). The role of childhood stressors in the intergenerational transmission of alcohol use disorders. Journal of Studies on Alcohol, 58(4), 414-427.
Thornberry, T.P., Freeman-Gallant, A. & Lovegrove, P.J. (2009). Intergenerational linkages in antisocial behavior. Criminal Behaviour and Mental Health, 19, 80-93.
Tzoumakis, S., Dean, K., Green, M.J., Zheng, C., Kariuki, M., Harris, F. e.a. (2017). The impact of parental offending on offspring aggression in early childhood: a population-based record linkage study. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 52(4), 445-455.
Weijer, S.G.A. van de (2014). The intergenerational transmission of violent offending. Ablasserdam: Haveka.
Weijer, S.G.A. van de & Beaver, K.M. (2017). An exploration of mate similarity for criminal offending behaviors. Results from a multi-generation sample of Dutch spouses. Psychiatric Quarterly, 88(3), 523-533.
Weijer, S.G.A. van de, Bijleveld, C.C.J.H. & Blokland, A.A.J. (2014). The intergenerational transmission of violent offending. Journal of Family Violence, 29(2), 109-118.
Zane, S.N., Welsh, B.C. & Zimmerman, G.M. (2017). Examining the historical developments and contemporary relevance of the longitudinal-experimental design of the Cambridge-Somerville Youth Study. Utility for research on intergenerational transmission of offending. Adolescent Research Review, 2(2), 99-111.
In deze introductie geven we een overzicht van het criminologische onderzoek dat naar intergenerationele overdracht is en wordt gedaan, zowel internationaal als in Nederland, en worden de hoofdlijnen van de uitkomsten van dit onderzoek besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de verklaringen voor intergenerationele overdracht in het algemeen en meer specifiek in families die betrokken zijn in de zware en georganiseerde misdaad. Navolgend worden de manieren waarop intergenerationele overdracht van criminaliteit kan worden tegengegaan besproken. Tot slot geven we enkele richtingen aan voor toekomstig onderzoek en worden de bijdragen aan dit themanummer geïntroduceerd.