Complot
-
1. Inleiding
‘Beste medemens, ik denk dat je inmiddels een gevoel hebt dat er iets niet klopt aan onze huidige situatie, maar ik denk ook dat de vele slecht onderbouwde complottheorieën er inmiddels voor gezorgd kunnen hebben dat je afstand hebt genomen van zowel de bangmakerij van de media als van hen die de complottheorieën verspreiden. Toch hoop ik dat je even naar me luistert…’
Zo begint een in coronatijden veelvuldig gedeelde video van Tim Gielen: ‘The Great Reset’. Daarin legt hij uit hoe de coronacrisis onderdeel is van een complot, in gang gezet door een selecte groep van de machtigste personen ter aarde. Binnen dit complot werken zij samen met de WHO, westerse nationale overheden, farmaceutische bedrijven en de media. Het doel is om via een door de World Economic Forum gepropageerde economische Great Reset tot een nieuwe wereldorde te komen waarin deze elite alle macht naar zich toe trekt ten koste van gewone burgers die al hun bezittingen zullen verliezen. De afgelopen jaren zijn er tal van dergelijke verklaringen voor de mondiale pandemie de wereld in gebracht, via mediakanalen als BLCKBX.tv, café Weltschmerz, de Blauwe Tijger media en de Andere Krant in Nederland en Doorbraak en ReactNews in Vlaanderen, maar ook via sociale media als Facebook en Telegram. Complotnarratieven lijken sinds COVID-19 een opmars te maken, hoewel zowel complotten als complotdenken van alle tijden zijn. In die zin zijn het ‘complottijden’ waarin we leven en degenen die dachten dat ‘complotdenken’ zou verminderen zodra de coronamaatregelen de ijskast in konden, komen vooralsnog bedrogen uit. In plaats daarvan bouwen de nieuwgevormde netwerken van gelijkgestemden in anticipatie op een nieuwe opleving van het virus en de daarmee gepaarde vrijheidsbeperkende maatregelen voort op hun diverse wereldbeelden, bijvoorbeeld door de oorlog tussen Rusland en Oekraïne in complotnarratieven een plek te geven (NCTV, 2022; Peeters & Willaert, 2022).
Deze actuele ontwikkelingen lenen zich voor een bespiegeling in dit tijdschrift. Zo staan vragen over wat ‘complotdenken’ is in verband met thema’s als cultuur, deviantie en criminaliteit, zoals in deze inleiding aan bod zal komen. Daarnaast leggen de maatschappelijke interacties rondom ‘complotdenken’ in de media, politiek en de samenleving dynamieken van labeling en stigmatisering bloot. In deze inleiding en dit themanummer als geheel beargumenteren wij daarom dat onderzoek en maatschappij baat kunnen hebben bij studies vanuit een kritisch of cultureel criminologisch perspectief. Om dit punt te maken, zullen we in het navolgende ingaan op de term ‘complotdenken’, de geschiedenis en ontwikkelingen die daarin rondom ‘complotdenken’ zichtbaar worden, wetenschappelijke inzichten betreffende dit fenomeen en de lessen die we daaruit menen te kunnen trekken. Bij deze bespreking zullen we aandacht besteden aan hoe deze terminologie niet alleen polarisatie en machtsverhoudingen in de samenleving weerspiegelt, maar ook binnen de wetenschap een botsing van diverse wetenschappelijke paradigma’s tot uiting brengt. -
2. Complottheorieën en complotdenken als terminologisch mijnenveld
In de afgelopen jaren hebben veel academische studies over complotdenken het licht gezien. Bij een verkenning van literatuur over complotdenken stuitten we met een eerste zoekslag op een resultaat van meer dan 150 artikelen en boeken over dit thema voor alleen de jaren 2021 en 2022. Complotdenken is dan ook een thema dat zowel maatschappelijk als academisch leeft en – als men de inhoud van de genoemde publicaties erbij betrekt – op beide terreinen de gemoederen beweegt. Het thema ‘complotdenken’ verlangt een positionering van degene die zich erover uitlaat, omdat in het gebruik van concepten als ‘complotdenken’ en zeker het gangbare ‘complottheorie’ al impliciet een normatief oordeel ligt besloten. Zo suggereert het gebruik van de termen ‘complottheorieën’ en ‘complotdenken’ al snel een stellingname ten opzichte van wat ‘waarheid’ is en wat ‘niet klopt’ en op zijn minst ‘nog niet bewezen’ is. Hoe ‘complotdenken’ wordt beschreven en geduid, weerspiegelt in het verlengde van die stellingname ten opzichte van ‘de waarheid’ een academische paradigmastrijd tussen enerzijds meer positivistische en anderzijds meer kritische, sociaal-constructivistische of postmodernistische perspectieven. Hoe valt hier een bij dit tijdschrift passende omgang mee te kiezen?
Om die omgang te kunnen bepalen, is allereerst een korte schets nodig van hoe onderzoek naar ‘complotdenken’ en de gebruikte terminologie en de definities daarvan zich hebben ontwikkeld. Studies naar ‘complotdenken’ zijn ondanks diepe historische wortels relatief jong. Hoewel de term tussen 1870 en 1970 al geleidelijk in het algemeen spraakgebruik terechtkwam (McKenzie-McHarg, 2020: 18), heeft Karl Popper de term in wetenschappelijke kringen op de kaart gezet door in 1945 in zijn The Open Society and its Enemies in het kader van totalitaire regimes uit fascistische en communistische hoek te spreken van een ‘conspiracy theory of society’ (Popper, 2002; 352). Deze omschrijft hij als ‘the view that an explanation of a social phenomenon consists in the discovery of the men or groups who are interested in the occurrence of this phenomenon (sometimes it is a hidden interest which has first to be revealed), and who have planned and conspired to bring it about’ (p. 352). In zijn ogen komen dergelijke complottheorieën voort uit de foutieve gedachte dat de maatschappij een psychologische oorsprong heeft in welbewuste en geplande menselijke daden, terwijl Popper stelt dat instituties en tradities juist ‘as a rule, the indirect, the unintended and often the unwanted by-products’ (p. 351) van op zich bewuste en bedoelde menselijke acties zijn. Daarbij waardeert Popper de denkwijze die in complotdenken ligt besloten over de maatschappij en de rol van de mens daarin als negatief en gevaarlijk, omdat het voer zou zijn voor totalitarisme (zie voor Poppers analyse ook de bijdrage van Simons in dit nummer). Hij zet deze denkwijze bovendien af tegen een sociaalwetenschappelijke denkwijze, waarmee hij de kwalificatie van complotdenken als ‘bad science’ heeft geïntroduceerd (Harambam, 2020: 12-14).
Een andere invloedrijke lezing van complottheorieën betreft die van Hofstadter (1964), die complottheorieën in het Amerikaanse rechts-populisme in zijn tijd duidt als gekenmerkt door een ‘paranoid style’ en daarbij beklemtoont dat deze term ‘is pejorative, and it is meant to be’ (Hofstadter, 1964: 77). Hoewel Hofstadter stelt dat hij de term paranoïde niet in klinische zin gebruikt, heeft het gebruik van deze klinische termen wel effect gehad op het beeld dat al decennialang in wetenschappelijke kringen heerst. Waar Hofstadter primair een politieke stijl in pathologiserende bewoordingen bekritiseert en zich daarbij richt op het fenomeen complottheorie, verlegt hij in zijn essay de lens ook naar de mens daarachter. Hij doet dit in termen van ‘the contemporary right-wing paranoid’ (p. 83), ‘the paranoid spokesman’ (p. 84) en door de formulering ‘we are all sufferers from history, but the paranoid is a double sufferer, since he is afflicted not only by the real world, with the rest of us, but by his fantasies as well’ (Hofstadter, 1964: 86). In veel hedendaagse studies naar complottheorieën blijft Hofstadters woordgebruik naklinken, doordat er wordt gekeken en gezocht naar de achtergrondkenmerken, in het bijzonder de psychologische kenmerken en problemen bij degenen die complottheorieën onderschrijven in een zoektocht naar wat deze ‘fantasten’ mankeert (Butter & Knight, 2020a: 29-31). In de actuele Nederlandse en Vlaamse maatschappelijke context is deze visie eveneens te herkennen. Wellicht de meest expliciete vertaling daarvan betreft de tijdens de coronacrisis geïntroduceerde term ‘wappie’.
Het is met name op het vlak van de normatieve oordelen en psychologische verklaringen voor complotdenken dat er in academische kringen de afgelopen twee decennia een discussie plaatsvindt. Zo wijzen verschillende auteurs erop dat dit normatieve oordeel een complicerende factor vormt voor in het bijzonder de definiëring van ‘complotdenken’. Daar komt bij dat er tal van voorbeelden bestaan van uitgekomen complotten en dat complotdenken dus niet is af te doen als inherent ‘fout’ (Butter & Knight, 2020b; Harambam, 2020; McKenzie-McHarg, 2020: 24-26). Een andere complicerende factor betreft het feit dat de (wetenschappelijke) wereld het lang zonder de term ‘complottheorieën’ heeft gedaan, ondanks de lange en diverse geschiedenis van complotdenken waarbij er door de eeuwen heen verschillende vormen van complotdenken zijn te herkennen (Butter & Knight, 2020b: 4; McKenzie-McHarg, 2020: 18). Zoals Butter en Knight (2020b) stellen, is het daarom moeilijk ‘to take the phenomenon for granted as a natural and immutable category’ (p. 4), wat het definiëren van het concept bemoeilijkt.
Over welke conclusies moeten worden verbonden aan de erkenning van deze complicerende factoren nemen wij verschillende meningen waar in de literatuur. Op dit spectrum zijn er op het ene uiterste stemmen die pleiten voor het stoppen met het gebruik van de term (bijv. Coady, 2021). Daarnaast roepen anderen om alternatieven, zoals ‘informationele deviantie’ (Boullier, Kotras & Siles, 2021). Verderop op het spectrum bevinden zich academici die de term blijven gebruiken met erkenning van alle beperkingen en daar vanuit die erkenning een meer neutrale invulling aan proberen te geven (bijv. Butter & Knight, 2020b; Harambam, 2020). Het andere uiterste van het spectrum wordt gevormd door onderzoekers die de term complottheorie in het geheel niet problematiseren en in plaats daarvan in pejoratieve zin blijven gebruiken (bijv. Furnham & Grover, 2021).
Vanuit een kritisch, maar ook pragmatisch perspectief, sluiten wij ons in dit themanummer aan bij de critici die de gebruikelijke termen als ‘complotdenken’ en ‘complottheorie’ hanteren met oog voor de beperkingen. Wij benaderen de termen complottheorieën en complotdenken als sociale constructies vanuit het dominante perspectief in de samenleving dat daaronder alternatieve sociale constructies van de werkelijkheid vat, waarbij een plan wordt verondersteld dat door bepaalde kwaadwillende belanghebbenden heimelijk wordt gesmeed ten nadele van anderen in de samenleving. Daarbij erkennen we dat sociale complotconstructies en de reacties daarop enerzijds een object van wetenschappers zijn om te bestuderen, maar dat wetenschappers anderzijds ook vormgeven aan ‘complotdenken’ als sociale constructie door de labels ‘complottheorie’ en ‘complotdenken’ te gebruiken en door in onderzoek ‘complotdenkers’ te onderscheiden van andere groepen in de samenleving. Vanuit die erkenning is het van belang om op zorgvuldige en genuanceerde wijze met dit thema om te gaan, bijvoorbeeld ten aanzien van de veronderstelde gevaren die complotdenken met zich meebrengt, zoals de door de NCTV gesignaleerde link met geweld tegen objecten of personen en de bespreking van complotdenken in termen van radicalisering en extremisme (NCTV, 2021a en b). -
3. Complotdenken is van alle tijden, maar vandaag toch ook anders
Het wordt vaak herhaald, en historici bevestigen dat graag: complotdenken is van alle tijden. Meer nog, er is geen enkel tijdvak in de geschiedenis waarin geen sporen terug te vinden zijn van samenzweringstheorieën. Het is dan ook verrassend dat historici pas recent meer aandacht zijn gaan schenken aan dit fenomeen. Enkele perioden en regio’s zijn inmiddels al beter onderzocht, zoals het oude Griekenland en Rome (Pagán, 2004 & 2012; Renterghem, 2022; Roisman, 2000), de Franse Revolutie (Linton et al., 2010; Tackett, 2000), het victoriaanse Engeland (Pionke, 2004) en de geschiedenis van de Verenigde Staten in het algemeen (Butter, 2014; Knight, 2004). Toch weten we nog maar bitter weinig over de diverse vormen en functies en over de verspreiding en receptie van complotdenken in het verleden, laat staan dat we solide uitspraken kunnen doen over de manieren waarop het verandert of net gelijk blijft doorheen de tijd. Dat is jammer, want daar worden vandaag precies allerlei beweringen over gemaakt, of het nu is om de universaliteit van complotdenken te benadrukken, of net het tegenovergestelde te doen: te wijzen op de contextgevoeligheid en veranderlijkheid ervan. Het is daarom dat Butter en Knight (2020a) onlangs beklemtoonden dat ‘a far more sustained engagement with conspiracy theories is direly needed in historiography’ (p. 38).
De eerste historische studies over complotdenken benaderden, net als andere disciplines onder impuls van Hofstadters The Paranoid Style in American Politics, complotdenken in de eerste plaats als een probleem, als een vorm van pathologisch of extremistisch gedachtegoed. Daarmee samenhangend hielden historici zich vooral bezig met de vraag of complottheorieën al dan niet waar zijn, waarbij ze vooral uitgingen van de tweede optie en zo veel mogelijk historisch bewijsmateriaal gingen verzamelen om de theorieën te debunken (Butter & Knight, 2020a). Veel van dit onderzoek heeft zich hopeloos vastgereden in eindeloze discussies over de authenticiteit en betrouwbaarheid van de aangeleverde bronnen en ‘feiten’. Hoe belangrijk zulke kritische reflectie ook is – we weten immers dat historische bronnen vaak onvolledig, beschadigd of vervalst zijn – het leverde geen nieuwe inzichten op in het wanneer, hoe en waarom van complotdenken in het verleden.
Daar heeft recent onderzoek in de cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis en de historische sociologie (cf. de sociologie van geruchten, zie ook Coady, 2006) gelukkig verandering in gebracht. Het is afgestapt van de ‘paranoïde lezing’ van complotdenken om er de sociale dimensies en context van te onderzoeken – waarbij complotdenken dus wordt opgevat als een ‘sociaal feit’ op zijn Durkheims. Deze studies vinden het net betekenisvol dat complottheorieën prominent aanwezig waren in het dagelijkse denken en discours in diverse contexten en samenlevingen in het verleden. Voor deze historici vormen complottheorieën dan ook een interessante spiegel of ‘allegorie’ van de opvattingen, machtsverhoudingen en spanningen in de samenleving in een welbepaalde periode. Naast deze meer sociologisch en antropologisch geïnspireerde benaderingen, en in nauwe samenhang daarmee, liet ook de linguistic turn haar sporen na in het historisch onderzoek over complotdenken. In het kielzog van literatuurwetenschappers, de historische school van het narrativisme en postmodernistische historici die hebben gewezen op de rol van verhalen in en over de geschiedenis, is men aandacht gaan schenken aan complotverhalen en -narratieven (Butter & Knight, 2020a). Die hebben volgens deze auteurs dezelfde sociale functie als andere historische verhalen (vertellen), met name zingeving, greep krijgen op een complexe werkelijkheid, en groepsvorming, en vormen slechts één genre van velen, naast heldenverhalen, scheppingsverhalen en ondergangsverhalen, bijvoorbeeld. Daarnaast stellen ze vast dat complotverhalen enkele heel eigen, maar ook klassieke narratologische structuren en emplotment hebben, waarover verder meer.
Enkele recente studies gaan nog verder en wagen zich aan het identificeren van evoluties over meerdere eeuwen heen en het maken van vergelijkingen tussen verleden en heden. Hier komt dus de zoektocht naar continuïteit en verandering in complotdenken doorheen de tijd centraal te staan. Dat is nodig, want zoals Zwierlein (2013) en Butter en Knight (2020a) ook opmerken, blijven cruciale vragen nog steeds onbeantwoord: is complotdenken een antropologische constante of een historisch bepaald veranderlijk fenomeen? En als verandering het dominante plaatje is, wat is er dan precies fundamenteel nieuw aan hedendaags complotdenken? En wat leren we daar dan uit over hoe we vandaag met het fenomeen moeten omgaan?
Een eerste belangrijke verandering die door historici is aangestipt, is een verregaande semantische verschuiving. Zo is men de geschiedenis van het begrip ‘complottheorie’ zelf gaan bestuderen en stelde men vast dat dit pas vanaf het einde van de negentiende eeuw opduikt (McKenzie-McHarg, 2019). Een tweede interessante verschuiving, die onder meer door de Amerikaanse historicus Wood (1982) is aangehaald, is dat complotdenken van een aanvaarde naar een geproblematiseerde sociale praktijk is geëvolueerd. Zoals Massimiliano Simons ook in zijn bijdrage tot dit nummer toont, heeft dat wellicht te maken met een veranderend epistemologisch statuut van complotdenken, als gevolg van de Verlichting en de opkomst van de moderne wetenschappen vanaf het einde van de achttiende eeuw. Met de triomf van de ratio op allerlei vormen van bijgeloof en common sense, verkregen verhalen die niet aan de wetenschappelijke canon beantwoordden het statuut van volksverhalen of hoogstens pseudowetenschap. Het moderniseringsperspectief dat in deze studies centraal staat, heeft ook andere historici geïnspireerd om een strikt onderscheid te maken tussen premoderne en moderne vormen van complotdenken. De moderne variant zou het gevolg zijn van een nieuwe fase in het staatvormingsproces, gekenmerkt door de vorming van moderne natiestaten en beginnende globalisering. Het gaat om een interessante denkpiste, maar deze studies kregen ook de terechte kritiek dat ze een relatief arbitraire opdeling in tijdvakken maken en te onkritisch staan ten opzichte van hun eigen moderniseringsdenken, door een radicale breuk met het verleden vanaf de negentiende eeuw te suggereren. De neiging om ‘modern’ complotdenken van klassiek complotdenken te onderscheiden is ook vandaag de dag te herkennen, zoals bij Muirhead en Rosenblums bespreking van actuele vormen van complotdenken in de Verenigde Staten en zoals Cees Zweistra (2021) in navolging van hun werk in zijn boek ‘Waarheidszoekers’ beargumenteert. Het is maar zeer de vraag of dit onderscheid tussen klassiek en modern complotdenken de toets der kritiek kan doorstaan, aldus Pepijn van Erp in een interview en Geelhoed in een boekbespreking van Zweistra’s boek verderop in dit themanummer.
Er zijn nog twee andere langetermijnontwikkelingen die volgens historici het fenomeen van complotdenken merkelijk veranderden doorheen de geschiedenis. Ten eerste is dat de politisering van veiligheid en uitbouw van publieke veiligheidszorg in Europa vanaf de vijftiende en zestiende eeuw: Zwierlein en De Graaf (2013: 7) spreken over een ‘(…) interwoven history’, waarin ‘(imagined) conspiracies challenged new means of security production and vice versa’. Daarnaast heeft de groei van moderne massamedia – van de boekdrukkunst tot kranten en tv, tot internet en sociale media – een grote impact op de vorm, verspreiding en receptie van complotdenken (zie bijv. Klausnitzer, 2007; Peeters & Willaert, 2022). Op deze nieuwe elementen komen we aan het einde van de inleiding terug. In de hiernavolgende paragraaf bekijken we eerst de opvallende elementen van continuïteit doorheen de tijd die uit historische en recente complotstudies naar voren komen. Het gaat om recurrente patronen op het gebied van de inhoud, de vorm, de achtergronden en ook de verspreiding van complottheorieën (Pfahl-Traughber, 2002). -
4. Inzichten uit historische studies en recente maatschappij- en gedragswetenschappen
Wat vertellen complotstudies over het verleden en heden ons tot dusver over complotdenken en complotdenkers? En welke relatie blijkt daaruit met de thema’s cultuur en criminaliteit? Om deze vragen te beantwoorden, bespreken we achtereenvolgens het beeld dat historisch onderzoek en recent maatschappij- en gedragswetenschappelijk onderzoek geven over de inhoud van complotdenken, welke duidingen aan complotdenken zijn gegeven en hoe complotdenken wordt verspreid.
4.1 Wat is de inhoud van complotdenken?
Wat betreft de inhoud van complotverhalen is allereerst onderscheid te maken naar wie deze complotten zouden smeden. Welbepaalde protagonisten en zondebokken keren telkens weer terug, en wat hen verbindt, is dat ze als ‘bedreigende of gevaarlijke andere’ worden opgevoerd (Pagán, 2012). De constructie van een vijandbeeld vormt de kern van elk complotdenken (klassenvijand, culturele of religieuze vijand, politieke vijand, de staat als vijand). We kunnen hierin drie belangrijke groepen onderscheiden: 1) outsiders en vreemden, ofwel marginale en minderheidsgroepen: denk aan de middeleeuwse pogroms, heksenjachten en jodenvervolgingen, maar ook zigeuners, christenen (Jesuïeten), moslims, enzovoort; 2) geheime genootschappen die zogenaamd samenspannen met bovennatuurlijke krachten, zoals de Illuminati en vrijmetselaars; en 3) elites en machthebbers die zo het volk onderdrukken en zichzelf verrijken: zie bijvoorbeeld complottheorieën over de bankiers- en zakenwereld in de negentiende eeuw (Olmstead, 2018), maar ook ‘echte’ overheidscomplotten die werden ontmaskerd, zoals het Watergate-schandaal. Samengevat: de hoofdrolspelers in complotten worden zowel in de marges als aan de onderkant en de top van de samenleving gesitueerd.
We zijn dan ook niet overtuigd door de stelling van Knight (2000) dat er doorheen de tijd een verschuiving zou zijn gebeurd van secure naar insecure paranoia – van één duidelijk afgebakende externe groep naar een anonieme vijand. De stereotiepe zondebokken zoals Joden en vrijmetselaars blijken bijzonder hardnekkig (wat ook blijkt uit de bijdrage van Cools en Siegel en het interview met Van Erp in dit nummer); het beeld van de boosdoeners verschijnt in de eerste plaats als een historische constante. Actuele complotdenkers wijzen geregeld in de vertrouwde richting, zoals die van zionisten, de zogenaamde Illuminati of de ‘Cabal’, waar invloedrijke personen die met complotten in verband worden gebracht, zoals Bill Gates, George Soros en regeringsleiders, onderdeel van uit zouden maken. De serie ‘De val van de Cabal’ die de bekende Nederlandse complotdenkster Janet Ossebaard heeft gemaakt, is daar een typerend voorbeeld van met de presentatie van zionisten en Illuminati als kwaadaardige krachten achter de complotten (Bitchute, 2022).
Tegelijkertijd wijst recent onderzoek op diversiteit in de thematiek die in complotdenken centraal staat. Er zouden bijvoorbeeld complotten worden gesmeed rondom COVID-19 en de schadelijkheid van chemtrails door vliegtuigen (Xiao, Cheshire & Bruckman, 2021). Andere thematiek betreft QAnon en satanisch kindermisbruik door heersende en kinderbloed drinkende elites (Bleakley, 2021), ‘the Great Replacement’ die uitgaat van een welbewuste omvolkingsstrategie waardoor het ‘witte ras’ met uitsterven wordt bedreigd (Obaidi, Kunst, Ozer & Kimel, 2021) en buitenaardse reptielen die ons zouden willen beheersen, zoals de bekende complotdenker David Icke stelt (Harambam & Aupers, 2021). Daarnaast zijn er complottheorieën rondom klimaatveranderingen die een hoax zouden zijn (Latkin et al., 2022), 5G-masten die schadelijk zouden zijn voor mensen (Buarque, 2022; Krsmanović & Laskai, 2021) en op medisch vlak complotdenken ten aanzien van antidepressiva (Natoli & Marques, 2021) en – in relatie tot COVID-19 – rondom vaccinatie (Cislak et al., 2021). Dit is uiteraard geen uitputtende lijst. Het publieksboek The Truth Is Out There van socioloog Jaron Harambam, fotografe Marije Kuiper en grafisch ontwerper Roel Vaessen (2021), dat Bas van Stokkom in dit themanummer bespreekt, biedt een aanzienlijk doch evenmin uitputtend overzicht van de grote diversiteit aan thema’s die in hedendaags complotdenken te herkennen zijn.
Met de diversiteit valt zowel in het verleden als vandaag ook de fluïditeit van complotdenken op, in de zin dat er een versmelting plaatsvindt van (delen van) deze diverse complotnarratieven. Ter illustratie, de eerdergenoemde Janet Ossebaard combineert onder meer QAnon-gedachtegoed over kindermisbruik met – en in schijnbare navolging van David Icke – ideeën over de invloed van aliens op aarde en schade door chemtrails, vaccinatie en 5G-masten (Bitchute, 2022). Deze fluïditeit die de laatmoderne samenleving typeert, is overigens niet enkel in de thematiek van complottheorieën te herkennen, maar ook in hoe de meest uiteenlopende groepen elementen van dezelfde complottheorieën delen en elkaar op dat betreffende aspect te vinden (Bartlett & Miller, 2010). Deze tendens werd in de recente Nederlandse en Vlaamse praktijk zichtbaar bij weerstand tegen coronamaatregelen waar anti-vaxxers, QAnon-aanhangers en rechts-extremisten zich tijdens protesten groepeerden. Het essay van Harambam in dit themanummer biedt een typerend voorbeeld van ‘deze versmelting’ in de vorm van het ‘huwelijk’ dat extreemrechtse en spirituele groepen tijdens coronatijden (en daarvoor al) sloten.4.2 Wat verklaart complotdenken?
Er is letterlijk een berg aan onderzoek dat zoekt naar verklaringen voor complotdenken. Veelal gebeurt dit in de vorm van een zoektocht naar correlaties tussen complotdenken en sociaal-demografische kenmerken, psychologische en persoonskenmerken, factoren op groepsniveau, politieke factoren, culturele factoren en andere maatschappelijke contextfactoren. Een uitputtend overzicht van alle aangedragen factoren die met complotdenken in verband staan valt niet te geven in het bestek van deze beknopte inleiding. We zullen ons daarom beperken tot het bieden van een overzicht van veelgenoemde factoren die relevant zijn in vanuit het perspectief van cultuur en criminaliteit. Allereerst lijkt het ontstaan van complottheorieën niet los te kunnen worden gezien van de bredere cultuur waarin complotten ontstaan. Complottheorieën variëren naar tijd en plaats. Zo wijzen Van Prooijen en Douglas (2017) op de variatie in complottheorieën in relatie tot de actuele maatschappelijke context. Zij stellen dat complottheorieën pieken in tijden van sociale crisis, zoals snelle maatschappelijke veranderingen en (bijbehorende) onzekerheden (Van Prooijen & Douglas, 2017). In zijn etnografische en juist sociologische studie wijst Harambam (2020) eveneens op de onzekere tijden die complotdenken voeden door de betekenis, identiteit en houvast die complottheorieën mensen geven, zoals al eerder aangestipt in deze inleiding.
Op het individuele en groepsniveau betreffen gangbare verklaringen onder meer de relevantie van emoties, identiteit en status, belonging, de zoektocht naar houvast en betekenisgeving, en macht (Douglas et al., 2019; Harambam, 2020): thema’s die binnen de culturele criminologie een centrale plaats innemen. Ter illustratie: kwetsbare groepen in de samenleving die zich machteloos en/of in de steek gelaten voelen, zouden meer geneigd zijn tot complotdenken (Van Buuren, 2016; Uscinski & Parent, 2014). Het gevoel van machteloosheid raakt aan politieke factoren die in verband worden gebracht met complotdenken. Deze factoren betreffen bijvoorbeeld institutioneel wantrouwen, een gepercipieerd gebrek aan politieke invloed en extreemrechtse of (in mindere mate) extreemlinkse overtuigingen (zie bijv. Imhoff et al., 2022; Mulukom et al., 2022). Daarmee zou complotdenken blijk geven van als oneerlijk beleefde machtsverhoudingen in de samenleving. Complotdenken en polarisatie zouden elkaar in dergelijke contexten wederzijds voeden, waarmee breuklijnen tussen diverse groepen in de samenleving zichtbaar worden (Van Buuren, 2016; Douglas et al., 2019; Van Prooijen, Spadaro & Wang, 2022).
De genoemde machtsverhoudingen en breuklijnen zijn gerelateerd aan de rol die de overheid bij complotdenken speelt. Hoe draagt de overheid zelf bij aan complotdenken? Hoe reageert de overheid op complotdenken en hoe effectief is die reactie? Uit studies zijn meerdere indicaties af te leiden dat overheden in elk geval deels medeverantwoordelijkheid zijn voor complotdenken, veelal door de onbedoelde neveneffecten van hun eigen handelen. Zo stellen diverse onderzoekers dat complotdenken een vorm van (terechte) maatschappijkritiek kan zijn; complotdenken wijst vaak op een gebrek aan transparantie van overheidsbeleid en maakt kwetsbare groepen en hun grieven zichtbaar (Van Buuren, 2016; Douglas et al., 2019; Harambam, 2020). Dit staat in verband met het hierboven besproken gebrek aan vertrouwen in instituties, zoals de overheid. De recente toeslagenaffaire waarbij de Nederlandse belastingdienst jarenlang onrechtmatig etnisch heeft geprofileerd en ten onrechte duizenden ouders in financiële problemen heeft gebracht, biedt hiervoor een illustratief voorbeeld. In plaats van deze fout tijdig te erkennen en het beleid te corrigeren, heeft deze praktijk jaren kunnen voortduren en hebben diverse kabinetten zelfs gepoogd om deze praktijken onder het tapijt te vegen.
Ook in haar reactie op complotdenken kan de overheid, net zoals andere betrokken instituties overigens, ongewenste neveneffecten teweegbrengen. Al zijn die gevolgen nog onvoldoende onderzocht, het is een legitieme vraag of die reacties wel altijd zo constructief zijn. Wat is bijvoorbeeld de consequentie van het aan banden leggen van de verspreiding van complotverhalen? Wijken geïnteresseerden niet uit van mainstream sociale media platforms naar dark platforms (vgl. Zeng & Schäfer, 2021)? Worden ze niet juist in hun denkbeelden gesterkt? Die laatste vraag speelt evenzeer bij overheidsgeweld bij demonstraties. Zelfs het propageren van de ‘echte waarheid’ tegenover complotverhalen kan averechts uitpakken. Waar diverse auteurs al beargumenteren dat ‘debunken’ geen zin heeft wanneer men al in complottheorieën is gaan geloven (zie bijv. Douglas, 2021), opperen Sobo en Drążkiewicz (2021) in zoveel woorden dat de bemoeienis van de overheid met haar burgers door de verspreiding van ‘de juiste kennis’ het beeld van een controlerende, manipulerende overheid juist kan bevestigen. En hoe zit het met het proces van het labelen als ‘complotdenken’? Wekken dergelijke keuzes van de overheid niet juist polarisatie, stigmatisering en othering in de hand (Young, 2007; zie ook de boekbespreking van Zweistra’s boek door Geelhoed in dit themanummer)?4.3 Vorm en verspreiding van complotdenken
Wat betreft de uitingsvormen van complotdenken wordt de verbondenheid van complotdenken met (sub)cultuur zichtbaar. Dit gebeurt in taal en symbolen, in afbeeldingen, maar ook in muziek, van de hiphop van Jay-Z tot de indie-rock van Muse, en in literatuur en ‘conspiracy cinema’, zoals bij de Da Vinci Code (Douglas et al., 2019; Gosa, 2011). Op het vlak van de taalkundige dimensie hebben literatuurwetenschappers en andere onderzoekers narratologische analyse en discoursanalyse toegepast op complotverhalen. Zij stelden vast dat bepaalde vormelijke patronen telkens terugkeren. Discursieve strategieën zoals wij-zij tegenstellingen, hyperbolen en een apocalyptisch woordgebruik om de vijand en de urgentie van de dreiging te schetsen, worden vaak afgewisseld met specifieke narratologische structuren of emplotment, als de nakende onthulling van het complot en de held-detective die de strijd aanbindt met the powers that be (Klausnitzer, 2007; Renterghem, 2022; Tuters & Willaert, in druk; Wisnicki, 2008).
Ook de verspreiding is veel veranderd, doordat deze vandaag sneller en op grotere schaal dan ooit gebeurt, met name door de opkomst van internet en sociale media. In Nederland sprak Arjan Lubach in zijn satirische programma in oktober 2021 van een ‘fabeltjesfuik’ waar mensen via kanalen als YouTube in terecht zouden komen. Los van dergelijke kwalificaties, wijzen diverse wetenschappelijke studies op de essentiële rol die internet en sociale media spelen in de verspreiding van complotnarratieven (o.m. Peeters & Willaert, 2022). Naast deze veranderingen is dan weer een interessante constante dat feitelijke en fictionele complotverhalen vaak verstrengeld geraken. Of zoals Butter en Knight (2020a) opmerken in verband met de beruchte Protocollen van de Wijzen van Zion, die aan bod komen in de bijdrage van Cools en Siegel tot dit nummer: ‘While it is common knowledge that one of the most notorious conspiracy text of all times, The Protocols of the Elders of Zion, is a forgery, it is less well-known that the text is in large parts a plagiarism of a nineteenth-century German novel (…) Moreover, scholars cannot entirely rule out the possibility that the Protocols was originally intended as a satire of anti-Jesuit conspiracy theories, and thus clearly as fiction’ (p. 39). Deze verstrengeling van feit en fictie in de media is eveneens aangetoond voor narratieven over misdaad en misdadigers in het verleden (Emsley, 2007). Het suggereert allemaal dat de verspreiding en receptie van complotverhalen best in meerdere media tegelijkertijd wordt onderzocht – wat dat onderzoek er uiteraard niet eenvoudiger op maakt. -
5. Denkrichtingen voor complotdenken in relatie tot cultuur en criminaliteit
Concrete lessen kunnen we niet trekken uit het weinige dat we al weten over verandering en continuïteit in complotdenken doorheen de tijd, hoogstens een aantal pistes aanreiken die eigenlijk voor de hand liggen. Complotdenken is niet nieuw, dat is wel duidelijk – als men het ontstaan van de term zelf buiten beschouwing laat – maar verschijnt vandaag toch ook als wezenlijk anders dan in vroegere perioden. Men kan veronderstellen dat het fenomeen nieuwe culturele dimensies heeft gekregen door drie recente ontwikkelingen in de westerse cultuur, die elkaar onderling versterken: een veranderde notie van waarheid, een toenemend wantrouwen naar de overheid, en de groei van het internet en online massamedia. In zijn werk ‘Hysterie’ (2019) duidt Marc Schuilenburg de huidige samenleving als een post-truth society, waarin er een groot wederzijds wantrouwen heerst tussen burgers en politici, wiens statistieken en nieuwsberichten niet langer als betrouwbaar en soms zelfs als fake news worden weggezet. Het weinig coherente en continu veranderende overheidsbeleid (Schuilenburg spreekt over liquid policy, naar Bauman) helpt niet om burgers gerust te stellen, wel integendeel. Op het gebied van veiligheid leidt dat volgens Schuilenburg tot een soort neerwaartse spiraal: hoewel de samenleving veiliger is dan ooit, nemen de onveiligheidsgevoelens van burgers enkel toe, en het veiligheidsbeleid met zijn punitief populisme en ‘tsunami aan nieuwe wetten en maatregelen’ (Schuilenburg, 2019: 12) zorgt enkel voor meer onbehagen en angst. Sommige burgers gaan hierin een bewuste strategie zien van de overheid die angst zou zaaien om haar macht en controle over de bevolking steeds verder uit te breiden, en dat kan bijdragen aan complotdenken.
Door de groei van online (sociale) media kunnen complotverhalen daarnaast ook steeds sneller en op steeds grotere schaal worden verspreid. Naast de mainstream platformen spelen daarbij vooral alternatieve, ‘donkere’ online platformen een rol: daar gebeurt geen of minimale content moderation en kunnen ‘deplatformed actors’, die omwille van hun uitlatingen van de mainstream kanalen zijn geweerd, ongehinderd ‘alternatieve feiten’ en verhalen uitwisselen (Zeng & Schäfer, 2021). Voor de betrokken online communities van gelijkgezinden vormen deze platformen belangrijke kanalen om vrij hun mening te kunnen uiten en informatie te delen, maar gezien het meestal om relatief gesloten groepen gaat, kunnen ze snel in echokamers veranderen, waarin telkens dezelfde ‘waarheden’ worden herbevestigd en de leden zich volledig op de eigen groep terugplooien en afzonderen van de rest van de samenleving (Peeters & Willaert, 2022).
Naast deze culturele denkpiste zijn eveneens contouren te schetsen voor hoe te kijken naar de relatie tussen complotdenken en deviantie en criminaliteit. Diverse auteurs wijzen erop dat een geloof in complottheorieën kan bijdragen aan vooroordelen, polarisatie en conflicten tussen groepen, (politieke) apathie en verminderd sociaal gedrag, criminaliteit, geweld en extremisme (Douglas et al., 2019; Van Prooijen, Spadaro & Wang, 2022). Via het nieuws hebben we hiervan een variëteit aan uitingsvormen langs zien komen, zoals de bestorming van het Capitool, brandstichting bij 5G- (en 4G-) masten en COVID19-testlocaties, brandende fakkels voor deuren van ministers, maar ook scheldpartijen op het Haagse Binnenhof en burgerlijke ongehoorzaamheid en protesten rondom coronamaatregelen. De veroordeling van de Amerikaanse complotdenker Alex Jones begin augustus 2022 vanwege het ontkennen van de Sandy Hook shootings en het leed dat hij met deze ‘laster’ de ouders van sommige slachtoffers heeft aangedaan, en ook de in 2022 gestarte procedure tegen Willem Engel wegens opruiing zijn hiervan twee concrete voorbeelden.
Het verband tussen complotdenken, extremisme en gewelddadig gedrag is in diverse studies nader onderzocht (zie bijv. Bartlett & Miller, 2010; Garry, Walther, Mohamed & Mohammed, 2021; Jolley & Paterson, 2020; Rousis, Richard & Wang, 2020; Vegetti & Littvay, 2022). Er zijn echter eveneens auteurs die dit verband nuanceren, daarbij wijzend op de enorme diversiteit onder complotdenkers qua attituden en gedrag, waardoor volgens hen geweld een uitzondering is (Van Buuren, 2016; Harambam, 2020). Ter onderbouwing van deze nuancering valt in ieder geval op te merken dat de onderzoeken die het verband tussen complotdenken en radicalisering of extremisme leggen, gericht zijn op attituden en niet zozeer op daadwerkelijk gedrag. Een nuancering van het verband is dan op zijn minst op zijn plaats vanuit de realisatie dat in extremismestudies inmiddels wordt erkend dat attituden en gedragingen twee verschillende kanten van radicalisering betreffen die niet samen hoeven te gaan (zie het tweepiramidenmodel van McCauley & Moskalenko, 2017). Van Buuren zal in dit themanummer nader ingaan op de relatie tussen extremisme en complotdenken.
In lijn met deze nuancering wijst de grote verscheidenheid aan manifestaties en actoren van complotdenken in het verleden op de nood aan nuance: ‘de’ complottheorie en ‘de’ complotdenker hebben nooit bestaan. Complotdenken kent uiteenlopende vormen en functies en de mensen die ze verspreiden of er waarde aan hechten, komen uit alle lagen en groepen van de samenleving – en kunnen bezwaarlijk allemaal als ‘complotdenkers’ worden afgeschilderd. Het gebruik van het label ‘complotdenken’ en ‘complotdenker’ is daarmee een politieke kwestie en kan politieke belangen dienen. Daarbij aansluitend lijkt het aangewezen, zoals recent is gesuggereerd (o.m. Butter & Knight, 2020a; Simons, 2017; Aupers & Harambam, 2021), om de ‘paranoïde lens’ achterwege te laten en complotdenken te bekijken als een sociaal fenomeen met diverse mogelijke sociale functies, van zingeving en groepsvorming tot kritiek op gevestigde vertogen en machtsrelaties. Het is nodig om het fenomeen en alle daarbij betrokken actoren en hun sociale reacties/interacties nauwgezet te bestuderen en er de logica en potentiële gevolgen van te doorgronden. Dit draagt enerzijds bij aan het kunnen ingrijpen wanneer complotdenken omslaat in haatspraak en fysiek geweld, want ook daarvan zijn meerdere voorbeelden terug te vinden in de geschiedenis. Of, zoals Uscinski (2018) het samenvat:‘Conspiracy theories are not fringe ideas, tucked away in society’s dark corners. Conspiracy theories are everywhere, and like other ideas they have consequences (…) Whether we are examining accounts of ancient Rome, medieval Europe, or twentieth-century America, conspiracy theories have inspired millions to take action. Scares, panics, purges, and bloodshed have sometimes been the result.’
Anderzijds zullen we middels onderzoek verder moeten kijken dan enkel het complotdenken, de complotdenkers en hun gedragingen. Ook de rol van de overheid en andere betrokken publieke en private partijen verdienen aandacht vanuit criminologische kennis over processen van labeling en stigmatisering. Immers, door problemen bij en onbedoelde gevolgen van de interactie tussen de verschillende betrokken partijen scherp te krijgen, kunnen we op zoek gaan naar alternatieve paden die de interactiespiraal om helpen buigen en zo bijvoorbeeld kritiek op de macht hoorbaar maken en tegelijkertijd polarisatie en othering (Young, 2007) helpen tegengaan.
Het is dus van belang dat we complotdenken – in woorden van Bertuzzi (2021) – ‘serieus nemen’ als onderwerp van studie vanuit een kritisch, cultureel en criminologisch perspectief. In dit themanummer pakken we die handschoen op door verschillende auteurs en soms elkaar tegensprekende stemmen een platform te bieden. We hopen daarmee de criminologische discussie over het onderwerp aan te zwengelen. In het voorgaande is al een deel van de bijdragen in dit nummer de revue gepasseerd, dus we beperken ons hier tot een kort totaaloverzicht.In de bijdragen komen diverse dimensies van complotdenken aan bod, namelijk de terminologie, het fenomeen complotdenken in verschillende verschijningsvormen en de reactie op complotdenken. Het startpunt wordt gevormd door Massimiliano Simons, die in zijn artikel kritisch reflecteert op de term en problematisering van complottheorieën door de eeuwen heen. De daaropvolgende drie bijdragen belichten op diverse wijzen het fenomeen complotdenken. In het artikel van Marc Cools en Dina Siegel staan de in uiteenlopende complottheorieën terugkerende ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ centraal. Cools en Siegel bespreken de symboliek van deze Protocollen, waarna zij onderzoeken hoe deze vervalsing in de loop van de tijd op blijft komen duiken in complotverhalen. De relatie tussen complotdenken tot criminaliteit en geweld vormt de focus van het derde artikel van dit themanummer. Daarin houdt Jelle van Buuren de relatie tussen complotdenken en extremisme tegen het licht. Hij richt zich daarbij op de vraag ‘hoe de dynamiek van protestbewegingen extremisme en politiek geweld kan verklaren en in hoeverre complottheorieën daar (ook) een rol bij spelen’. Een laatste bijdrage over het fenomeen volgt in het essay van Jaron Harambam. Hij reflecteert op de overlap tussen spiritualiteit en (rechts-populistisch) complotdenken die in coronatijden in het oog sprong en die menig wenkbrauw deed fronsen. Hoe valt die ‘versmelting’ te begrijpen? Wat betreft reacties op complotdenken besteden we in dit themanummer aandacht aan het zogenaamde ‘debunken’ van complottheorieën. Heeft debunken eigenlijk wel zin? In dit kader bevat dit nummer een verslag van een door Fiore Geelhoed gehouden interview met de bekende complotdebunker Pepijn van Erp betreffende zijn visie op ontwikkelingen in complotdenken, zijn motivatie voor en vooral de zin van ‘debunken’. Daaruit blijkt dat hij en complotdenkers wellicht meer op elkaar lijken dan men zou verwachten. Voorts bevat dit themanummer twee boekbesprekingen. Bas van Stokkom bespreekt in essayvorm het samenwerkingsproject en publieksboek The Truth Is Out There (2021) van socioloog Jaron Harambam, fotografe Marije Kuiper en grafisch ontwerper Roel Vaessen waarin zij diverse complotten en complotdenkers een platform bieden. Daarna volgt een bespreking van het boek Waarheidszoekers (2021) van Cees Zweistra door Fiore Geelhoed. Het themanummer sluit af met een ‘Doka’ met daarin beelden van complotstickers in de openbare ruimte.
Literatuur Bartlett, J. & Miller, C. (2010). The Power of Unreason: Conspiracy Theories, Extremism and Counter-terrorism. London: Demos.
Bitchute (2022). #Janet Ossebaard. https://www.bitchute.com/hashtag/janet-ossebaard.
Bleakley, P. (2021). Panic, pizza and mainstreaming the alt-right: A social media analysis of Pizzagate and the rise of the QAnon conspiracy. Current Sociology. doi.org/10.1177/00113921211034896
Boullier, H., Kotras, B. & Siles, I. (2021). Uncertain Knowledge. Studying ‘Truth’ and ‘Conspiracies’ in the Digital Age. RESET, 10, 1-22. doi.org/10.4000/reset.2750
Buarque, B. (2022). Is It Conspiracy or ‘Truth’? Examining the Legitimation of the 5G Conspiracy Theory during the Covid-19 Pandemic, Social Epistemology, 36(3), 317-328. doi: 10.1080/02691728.2022.2040636
Butter, M. (2014). Plots, designs, and schemes: American conspiracy theories from the Puritans to the present. Berlin/ Boston: de Gruyter.
Butter, M. & Knight, P. (2020a). Conspiracy Theory in Historical, Cultural and Literary Studies. In M. Butter & P. Knight (Eds.), Routledge Handbook of Conspiracy Theories (pp. 28-42). London: Routledge.
Butter, M. & Knight, P. (2020b). General introduction. In M. Butter & P. Knight (Eds.), Routledge Handbook of Conspiracy Theories (pp. 1-8). London: Routledge.
Buuren, J. van (2016). Doelwit Den Haag? Complotconstructies en systeemhaat in Nederland 2000-2014 (diss.). Leiden: Institute of Security and Global Affairs, Governance and Global Affairs, Leiden University.
Byford, J. (2021). Conspiracy Theories. In S. Goldberg, S. Ury & K.I. Weiser (red.). Key concepts in the study of antisemitism (Palgrave critical studies of antisemitism and racism (pp. 79-92). Palgrave Macmillan. doi.org/10.1007/978-3-030-51658-1
Cislak, A., Marchlewska, M., Wojcik, A.D., Śliwiński, K., Molenda, Z., Szczepańska, D. & Cichocka, A. (2021). National narcissism and support for voluntary vaccination policy: The mediating role of vaccination conspiracy beliefs. Group Processes & Intergroup Relations, 24(5), 701-719. doi.org/10.1177/1368430220959451
Coady, D. (2021). Conspiracy theory as heresy. Educational Philosophy and Theory. doi:10.1080/00131857.2021.1917364
Coyle, C., Yi, G., Winiker, A. & German, D. (2022). The association between climate change attitudes and covid-19 attitudes: the link is more than political ideology. The Journal of Climate Change and Health, 5. doi.org/10.1016/j.joclim.2021.100099
Douglas, K.M. (2021). Covid-19 conspiracy theories. Group Processes & Intergroup Relations, 24(2), 270-275. doi.org/10.1177/1368430220982068
Douglas, K.M., Uscinski, J.E., Sutton, R.M., Cichocka, A., Nefes, T., Ang, C.S. & Deravi, F. (2019). Understanding conspiracy theories. Political Psychology, 40, 3-35. doi.org/10.1111/pops.12568
Emsley, C. (2007). Crime, Policy and Penal Policy. European Experiences, 1750-1940, Oxford: Oxford University Press.
Furnham, A. & Grover, S. (2021). Do you have to be mad to believe in conspiracy theories? Personality disorders and conspiracy theories. International Journal of Social Psychiatry. doi.org/10.1177/00207640211031614
Garry, A., Walther, S., Mohamed, R. & Mohammed, A. (2021). QAnon conspiracy theory: examining its evolution and mechanisms of radicalization. Journal for Deradicalization, (26), 152-216.
Gosa, T.L. (2011). Counterknowledge, racial paranoia, and the cultic milieu: Decoding hip hop conspiracy theory. Poetics, 39(3), 187-204. doi.org/10.1016/j.poetic.2011.03.003
Harambam, J., Kuiper, M. & Vaessen, R. (2021). The Truth Is Out There. Amsterdam: Uitgeverij Volt.
Harambam, J. (2020). Contemporary conspiracy culture: truth and knowledge in an era of epistemic instability (Ser. Conspiracy theories). Routledge. doi.org/10.4324/9780429327605
Harambam, J. & Aupers, S. (2021). From the unbelievable to the undeniable: epistemological pluralism, or how conspiracy theorists legitimate their extraordinary truth claims. European Journal of Cultural Studies, 24(4), 990-1008.
Hofstadter, R. (1964). The Paranoid Style in American Politics. Harper’s Magazine, 1964 (november), 77-86.
Imhoff, R., Zimmer, F., Klein, O., António, J.H.C., Babinska, M., Bangerter, A., Bilewicz, M., Blanuša, N., Bovan, K., Bužarovska, R., Cichocka, A., Delouvée, S., Douglas, K.M., Dyrendal, A., Etienne, T., Gjoneska, B., Graf, S., Gualda, E., Hirschberger, G., Prooijen, J.-W. van (2022). Conspiracy mentality and political orientation across 26 countries. Nature Human Behaviour, 6(3), 392-403. doi.org/10.1038/s41562-021-01258-7
Jolley, D. & Paterson, J.L. (2020). Pylons ablaze: examining the role of 5g covid-19 conspiracy beliefs and support for violence. The British Journal of Social Psychology, 59(3), 628-640. doi.org/10.1111/bjso.12394
Klausnitzer, R. (2007). Poesie und Konspiration: Beziehungssinn und Zeichenökonomie von Verschwörungsszenarien in Publizistik, Literatur und Wissenschaft 1750–1850, Spectrum Literaturwissenschaft 13, Berlin/Boston: de Gruyter.
Knight, P. (2004). Conspiracy Theories in American History: An Encyclopedia. Santa Barbara, CA: ABC-CLIO.
Krsmanović, E. & Laskai, A. (2021). Evolution of conspiracy theory – 5G riding the wave of Covid-19. In D. Siegel & R.G. Alexander (Eds.), Notes from isolation: Global criminological perspectives on coronavirus pandemic (pp. 115-144). Den Haag: Eleven International Publishing.
Linton, M., Kaiser, T.E. & Campbell, P.R. (Eds.) (2010). Conspiracy in the French Revolution, Manchester: Manchester University Press.
McCauley, C. & Moskalenko, S. (2017). Understanding political radicalization: the two-pyramids model. The American Psychologist, 72(3), 205-216. doi.org/10.1037/amp0000062
McKenzie-McHarg, A. (2019). Conspiracy theory: the nineteenth-century prehistory of a twentieth century concept. In J. Uscinski (Ed.), Conspiracy theories and the people who believe them (pp. 62-81). New York, NY: Oxford University Press.
McKenzie-McHarg, A. (2020). Conceptual history and conspiracy theory. In M. Butter & P. Knight (Eds.), Routledge Handbook of Conspiracy Theories (pp. 16-27). London: Routledge.
Mulukom, V. van, Pummerer, L.J., Alper, S., Bai, H., Čavojová, V., Farias, J., Kay, C.S., Lazarevic, L.B., Lobato, E.J.C., Marinthe, G., Pavela Banai, I., Šrol, J. & Žeželj, I. (2022). Antecedents and consequences of covid-19 conspiracy beliefs: a systematic review. Social Science & Medicine, 301. doi.org/10.1016/j.socscimed.2022.114912
Natoli, E.E. & Marques, M.D. (2021). The antidepressant hoax: Conspiracy theories decrease health-seeking intentions. British Journal of Social Psychology, 60(3), 902-923.
NCTV (2021a, april). Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 54. www.nctv.nl/documenten/publicaties/2021/04/14/dreigingsbeeld-terrorisme-nederland-54
NCTV (2021b, april). Fenomeenanalyse: De verschillende gezichten van de coronaprotesten. www.nctv.nl/documenten/publicaties/2021/04/14/fenomeenanalyse-de-verschillende-gezichten-van-de-coronaprotesten
NCTV (2022, april). Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 56. www.nctv.nl/documenten/publicaties/2022/04/21/dreigingsbeeld-terrorisme-nederland-56
Obaidi, M., Kunst, J., Ozer, S. & Kimel, S.Y. (2021). The ‘great replacement’ conspiracy: how the perceived ousting of whites can evoke violent extremism and islamophobia. Group Processes & Intergroup Relations. doi.org/10.1177/13684302211028293
Pagán, V.E. (2004). Conspiracy narratives in Roman history. Austin: University of Texas Press.
Pagán, V.E. (2012). Conspiracy Theory in Latin Literature. Austin: University of Texas Press.
Peeters, S. & Willaert, T. (2022). Telegram and Digital Methods: Mapping Networked Conspiracy Theories through Platform Affordances. M/C Journal, 25(1). doi.org/10.5204/mcj.2878
Pfahl-Traughber, A. (2002). ‘Bausteine’ zu einer Theorie über ‘Verschwörungstheorien’: Definitionen, Erscheinungsformen, Funktionen und Ursachen. In H. Reinalter (Ed.), Verschwörungstheorien: Theorie – Geschichte – Wirkung (pp. 30-44). Innsbruck: StudienVerlag.
Pionke, A.D. (2004). Plots of opportunity: representing conspiracy in Victorian England. Columbus, OH: Ohio State University Press.
Popper, K. (2002). The Open Society and Its Enemies. London: Routledge.
Prooijen, J.-W. van & Douglas, K.M. (2017). Conspiracy theories as part of history: the role of societal crisis situations. Memory Studies, 10(3), 323-333.
Prooijen, J.-W. van, Spadaro, G. & Wang, H. (2022). Suspicion of institutions: how distrust and conspiracy theories deteriorate social relationships. Current Opinion in Psychology, 43, 65-69. doi.org/10.1016/j.copsyc.2021.06.013
Renterghem, N. van (2022). Keizers op een kantelpunt: samenzweringstheorieën rond Commodus, Septimius Severus en Caracalla. Een analyse aan de hand van Cassius Dio, Herodianus en de Historia Augusta (ongepubliceerde masterscriptie), Gent: Universiteit Gent, Geschiedenis.
Roisman, J. (2006). The rhetoric of conspiracy in ancient Athens. Berkeley, CA: University of California Press.
Rousis, G.J., Richard, F.D. & Wang, D.-Y.D. (2020). The truth is out there: the prevalence of conspiracy theory use by radical violent extremist organizations. Terrorism and Political Violence. doi.org/10.1080/09546553.2020.1835654
Schuilenburg, M. (2019). Hysterie. Een cultuurdiagnose. Amsterdam: Boom.
Sobo, E.J. & Drążkiewicz, E. (2021). Rights, responsibilities, and revelations COVID-19 conspiracy theories and the state. In L. Manderson, N.J. Burke & A. Wahlberg (Eds.), Viral loads: Anthropologies of urgency in the time of COVID-19 (pp. 67-88). London: UCL Press.
Tackett, T. (2000). Conspiracy obsession in a time of revolution: French elites and the origins of the terror, 1789-1792. American Historical Review, 105(3), 691-713.
Tuters, M. & Willaert, T. (in press). Deep State Phobia. Narrative Convergence in Coronavirus Conspiracism on Instagram. Convergence: The International Journal of Research into New Media Technologies, 28(4), 1214-1238. doi.org/10.1177/13548565221118751
Uscinski, J.E. & Parent, J.M. (2014). American conspiracy theories. New York, NY: Oxford University Press.
Vegetti, F. & Littvay, L. (2022). Belief in conspiracy theories and attitudes toward political violence. Italian Political Science Review/Rivista Italiana Di Scienza Politica, 52(1), 18-32. doi.org/10.1017/ipo.2021.17
Wisnicki, A.S. (2008) Conspiracy, revolution, and terrorism from Victorian fiction to the modern novel, Literary Criticism and Cultural Theory. London/New York: Routledge.
Wood, G.S. (1982). Conspiracy and the paranoid style: causality and deceit in the eighteenth century. The William and Mary Quarterly, 39(3), 402-441.
Xiao, S., Cheshire, C. & Bruckman, A. (2021). Sensemaking and the chemtrail conspiracy on the internet: insights from believers and ex-believers. Proceedings of the Acm on Human-Computer Interaction, 5(Cscw2), 1-28. doi.org/10.1145/3479598
Young, J. (2007). The Vertigo of Late Modernity. Los Angeles, etc.: Sage Publications.
Zeng, J. & Schäfer, M.S. (2021). Conceptualizing ‘dark platforms’. Covid-19-related conspiracy theories on 8kun and gab. Digital Journalism, 9(9), 1321-1343. doi.org/10.1080/21670811.2021.1938165
Zwierlein, C. (2013). Security politics and conspiracy theories in the emerging European state system (15th/16th c.). Historical Social Research/Historische Sozialforschung, 38(1), 66-95.
Zwierlein, C. & Graaf, B. de (2013). Security and Conspiracy in Modern History. Historical Social Research/Historische Sozialforschung, 38(1), 7-45.