Boetedoening of lynchpartij?
-
Naming & shaming: back to the basics
In de criminologie wordt de Australische criminoloog John Braithwaite alom gezien als de man die het concept N&S op de kaart heeft gezet. In zijn uit 1989 daterende boek Crime, Shame and Reintegration borduurde hij voort op het gedachtegoed van de labelingbenadering. Zoals bekend mag worden verondersteld, legden labeling-theoretici als Howard Becker, Edwin Lemert, Erving Goffman en anderen niet de nadruk op wat mensen doen of nalaten, maar veeleer op de negatieve sociale reactie van de samenleving op het gedrag van individuen en op de gevolgen daar weer van voor hun zelfbeeld en gedrag. Braithwaite (1989) sloot zich aan bij hun analyse dat deze processen van stigmatisering veelal leiden tot uitstoting en exclusie en zocht naar manieren om daders niet buiten de samenleving te plaatsen, maar hen een kans te geven tot uitleg, verweer en eventueel excuses, herstel en verzoening. Dat is het element van re-integratie die hij toe voegde aan het klassieke leerstuk van labeling en stigmatise ring. Re-integratie op basis van dialoog met een dader wiens daad men afkeurt of verafschuwt, maar wiens persoon men respec teert. Van belang in dit verband is ook het onderscheid dat Braithwaite maakte tussen disintegrative shaming en reintregative shaming. Het eerste moest zo veel mogelijk worden voorkomen, het tweede aangemoedigd. Anders dan de labeling-theoretici van het eerste uur vond hij dat labeling in de zin van moraliseren op zich een goede zaak kan zijn. Dat element zit vooral opgesloten in het shaming-gedeelte, waarin daders worden aangezet zich ten aanzien van slachtoffers en de samenleving als geheel te doen schamen. Dat versterkt de norm en daarmee de groepssolidariteit. In dit gedachtegoed – en dan met name in het zoeken naar en versterken van de dialoog – herkennen we ook denkbeelden van abolitionisten als Bianchi, Hulsman, Mathiesen en anderen, zij het dat Braithwaite zich minder scherp afkeerde van stigmatisering dan voornoemde criminologen hadden gedaan. In relatie tot N&S merkten hij en co-auteur Peter Drahos daarover op dat:
‘To a degree, any kind of naming and shaming is stigmatising. That is why we have sensible policies about not conducting juvenile court proceedings in public or releasing the names of young offenders. Why is it wrong to name and shame them, but right to do so with BHP when it refuses to listen to concerns about polluting the Fly River?3x BHP is een groot Engels-Australisch mijnbouwbedrijf. Why should we be against mug shots in the newspapers for street criminals, but in favour of this when it is the CEO of BHP? Why does it make sense to call a press conference as one of the outcomes of corporate crime restorative justice conferences, but not with conferences for common crimes?’ (Braithwaite & Drahos, 2002)
Dit citaat onderstreept dat Braithwaite c.s. onderscheid maakten tussen typen daders en vooral veel heil zagen in het aanwenden van N&S-strategieën in relatie tot crimes of the powerful. Waarom het laatste wel als acceptabel en zinvol werd geacht, werd als volgt gemotiveerd (Braithwaite & Drahos, 2002):
‘The empirical literature demonstrates that white-collar criminals have incredibly effective power in segregating audiences. In their business dealings, they have a ruthless, exploitative ethos, while at their church on Sunday the members of their congregation view them as a paragon of gentility. The other side of this is that white-collar criminals report the experience of great shame when this segregation of audiences breaks down as a result of a criminal conviction reported in the newspapers.
(…) Equally, the literature shows that social movement naming and shaming of organisational abuses of power is only one element of a multifaceted regulatory and educative response, but perhaps the most important one for preventing matters from getting even worse.’N&S is in dit perspectief dus in een aantal opzichten van belang in relatie tot sociale controle. Het bevat een element van sociale afkeuring en sanctionering, zou plegers van organisatiecriminaliteit en hun omgeving tot reflectie moeten aanzetten en daarmee van invloed zijn op gewetensvorming en er zou ook een generaal-preventieve werking van uit moeten gaan. Of het laatste ook empirisch kan worden onderbouwd, zullen we zo zien. Eerst werpen we een korte blik op de wijze waarop dit instrumentarium de afgelopen decennia door rechtshandhavers en toezichthouders in stelling is gebracht.
-
Het gebruik van naming & shaming-strategieën
Het rapporteren over gedrag van anderen en het expliciet vermelden van hun naam heeft in onze cultuur iets ongemakkelijks. De ervaringen in de Tweede Wereldoorlog met het verraad van mensen die waren ondergedoken en de berichten die tot ons gekomen zijn over de klikpraktijken in het voormalige communistische Oostblok hebben ons geleerd hoe destructief dat meldgedrag kan uitpakken.4x Eerder beval een van ons (Nelen, 2016) al aan om in dat verband nog eens te kijken naar de prachtige, uit 2006 daterende film Das Leben der Anderen van scenarist en regisseur Florian Henckel von Donnersmarck. Toch is de afgelopen decennia de afkeer van het aan de grote klok hangen van vermeend onfatsoenlijk en onrechtmatig gedrag van derden overvleugeld geraakt door een nog grotere zorg en ergernis. De zorg wordt gereflecteerd door het veiligheids- en risicodenken dat de hedendaagse criminaliteitsbestrijding domineert. De heersende gedachte daarbij is dat veiligheid niet langer een verantwoordelijkheid is van politie en justitie alleen, maar dat ook andere partijen, inclusief waakzame burgers, werknemers, journalisten, non-gouvernementele organisaties (ngo’s) en toezichthouders daaraan een steentje kunnen bijdragen. Het gebruik van N&S-strategieën past goed in dit veiligheidsparadigma en heeft in de sfeer van rechtshandhaving en toezicht de afgelopen decennia een hoge vlucht genomen. Diverse publieke en private toezichthouders in binnen- en buitenland publiceren lijsten op hun websites van ondernemingen die het met de naleving van regels meer of minder nauw nemen. Vaak gebeurt dat met behulp van ludieke ondersteuningsmiddelen, zoals droevig of vrolijk kijkende ‘smileys’ om de mate van naleving aan te duiden. Iets minder luchtig zijn de lijsten die door publieke toezichthouders, zoals de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Voedsel- en Warenautoriteit worden geopenbaard van bedrijven waarvoor vanwege het niet naleven van de regels wordt gewaarschuwd. Op de website van de AFM staan op basis van waarschuwingen van binnenlandse en buitenlandse toezichthouders de namen van honderden ondernemingen vermeld waarmee beleggers geadviseerd worden niet in zee te gaan. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om ondernemingen en personen die geen vergunning hebben, terwijl ze die volgens de wet wel zouden moeten hebben. Of om ondernemingen die geen prospectus uitgeven bij hun effecten, terwijl ze dat wel zouden moeten doen volgens de wet. Behalve dit type waarschuwingen publiceert de AFM ook met naam en toenaam de ondernemingen waaraan administratiefrechtelijke sancties zijn opgelegd.5x www.afm.nl/nl-nl/consumenten/controleer-je-aanbieder/overzicht-waarschuwingen; laatst bezocht 18 januari 2022.
Het gaat de betrokken instanties bij het publiceren van namen en rugnummers vaak primair om het waarschuwen van consumenten en minder nadrukkelijk om de ondernemingen in kwestie tot openbare boetedoening te dwingen. Zo stelt Van Erp (2010) dat diverse toezichthouders liever het concept transparantie in de mond nemen dan N&S. Het laatste is vaak toch iets te beladen. In de woorden van de voorzitter van de Britse Autoriteit Financiële Markten:‘The shorthand often used for transparency (in our view incorrectly) is “name and shame” – that is, naming firms that have or may have committed a misdemeanour. We have found that the phrase is loaded: it polarizes the debate between firms and consumers.’ (Financial Services Authority, 2008: 8)
Deze voorkeur voor de neutralere en vaak ook betekenisloze term transparantie is geen verrassing, want dat is een toverwoord geworden dat te pas en te onpas in het publieke en politieke debat over fraude en misstanden wordt gebruikt (Nelen, 2016). Scholtes heeft dat in haar proefschrift overtuigend laten zien: sinds 1995 is het gebruik van de woorden ‘transparant’ en ‘transparantie’ in landelijke dagbladen en Tweede Kamerstukken explosief gestegen (Scholtes, 2012: 5-6).
Ongeacht de precieze benaming is ook buiten de sfeer van rechtshandhaving en toezicht het aan de kaak stellen van vermeende misstanden door middel van N&S een machtig instrument geworden. Vooral ngo’s maken er graag gebruik van, maar ook individuen kunnen via Twitter, Facebook of andere kanalen een digitale kruistocht tegen anderen beginnen. Zoals Merz (2019) eerder in dit tijdschrift beschreef, worden bedrijven als gevolg van de technologische ontwikkelingen in toenemende mate geconfronteerd met horizontal labeling – door partijen met een vergelijkbare maatschappelijke status – en bottom-up labeling – door ngo’s en het ‘grote publiek’. Judith van Erp biedt in dit nummer een overzicht van de wijze waarop multinational Shell door de jaren heen door diverse ngo’s op de vingers is getikt en ter verantwoording is geroepen. Ze werpt daarbij eerst de vraag op waarom Shell zo’n gewild doelwit van N&S-campagnes is. Vervolgens gaat dit artikel in op de vraag hoe shaming zich manifesteert in mondiale markten. Het voorbeeld van Shell illustreert volgens Van Erp zowel reïntegrative shaming met als doel schadelijke activiteiten te beëindigen, als stigmatiserende shaming waarbij het bestaansrecht van een onderneming wordt ontkend. Tot slot onderzoekt dit artikel de gevolgen van naming and shaming voor de reputatie van Shell, en concludeert dat het door Goffman geïntroduceerde begrip courtesy stigma – stigmatisering van partijen die zakelijke betrekkingen onderhouden met Shell – en daaruit voortvloeiende statusangst voor Shell het grootste reputatierisico vormt.
Gezien het toegenomen aantal (sociale) media-kanalen waarlangs N&S-campagnes kunnen worden gestart en de snelheid waarmee bedrijven en individuen een golf aan negatieve publiciteit over zich heen kunnen krijgen, lijkt de kans op reputatieschade voor ondernemingen en ondernemers te zijn vergroot. In hoeverre van die dreiging ook een generaal-preventief effect uitgaat, zoals Braithwaite en de zijnen verwachtten, zal hieronder worden besproken. -
De effecten van naming & shaming
In een eerdere analyse van Van Erp (2014) van N&S van wetsovertredende bedrijven haalt ze een Engels rapport aan over de effectiviteit van sancties van de hand van Macrory (2006). Laatstgenoemde is geneigd op basis van de bestudering van diverse onderzoeksrapporten de afschrikwekkende werking van N&S aan te nemen:
‘A company’s reputation and prestige is an important and valuable asset. The consequences of damaging a firm’s reputation can potentially exceed the effect of a maximum fine that a court could impose. A company that loses its reputation even for a short time can suffer significant damages to consumer confidence, market share and equity value. […] The threat of this type of sanction may encourage firms contemplating not complying with regulatory objectives to re-consider, even if the noncompliance would generate significant financial benefit.’ (Macrory, 2006: 83)
Dat plegers van witteboordencriminaliteit behoorlijk gebukt kunnen gaan onder de last van de negatieve publiciteit waarmee de openbaarmaking van hun misstanden veelal gepaard gaat, wordt bevestigd in een tweetal publicaties van Huisman en Lesmeister (2018a en 2018b) over de wijze waarop in opspraak geraakte ondernemers en bestuurders hun ‘val’ hebben ervaren. Toch betekent dat niet automatisch dat de aandeelhouderswaarde van bedrijven waaraan deze ondernemers verbonden waren als gevolg van negatieve publiciteit langdurig in een dip belandt. Vanuit economisch perspectief bezien zijn er sowieso nauwelijks aanwijzingen dat bedrijven als Volkswagen (Dieselgate), Starbucks en Facebook (dubieuze en moreel onaanvaardbare belastingconstructies) ernstige hinder hebben ondervonden van de storm aan publieke verontwaardiging waarmee deze bedrijven werden overladen. Door de aandeelhouders zullen deze bedrijven niet onmiddellijk tot gedragsverandering worden aangezet, maar omdat goodwill en een degelijke reputatie ook op de lange termijn een economisch belang dienen, is een afschrikwekkend effect van N&S niet geheel ondenkbaar. Elffers et al. (2019) hebben onderzocht of en onder welke condities het aansturen op publieke verontwaardiging regelnaleving kan bevorderen. Zij stellen vast dat er in theorie ruimte is voor het gebruik van verontwaardiging om compliance te bevorderen, zeker wanneer die verontwaardiging gepaard gaat met veranderingen in consumentengedrag. Toch betonen de ondervraagde medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Belastingdienst zich vanwege de te verwachten negatieve bijeffecten enigszins huiverig om gebruik te maken van publieke verontwaardiging als middel ter bevordering van regelnaleving. Bij beide diensten zijn medewerkers beducht voor het kwijtraken van de regie over publieke verontwaardiging: zodra men gegevens over overtredingen naar buiten brengt en het publiek erop wijst dat er sprake is van misstanden, loopt men het levensgrote risico dat men alle controle over de dynamiek in de publieke opinie verliest. Dat betekent dat men niet meer zelf in de hand heeft wat aan het publiek bekend wordt gemaakt, hoe ernstig dat is in de ogen van de toezichthouder en op welke manier de toezichthouder heeft gereageerd. Dan kunnen indianenverhalen de ronde gaan doen en kunnen gegevens verkeerd worden geïnterpreteerd. Ook is het dan alleszins mogelijk dat de verontwaardiging zich tegen de inspectie keert, omdat het publiek de mening kan zijn toegedaan dat inspecties er toch voor hadden moeten zorgen dat zoiets niet kon gebeuren (Elffers et al., 2019). Terugkijkend naar wat de ‘Toeslagenaffaire’ is gaan heten, kan worden vastgesteld dat de zorgen van de medewerkers van de Belastingdienst voor dit soort neveneffecten begrijpelijk waren en in zekere zin zelfs voorspellende waarde hadden. In deze complexe casus, die ooit begon als een door de politiek breed gesteunde aanscherping van de fraudeaanpak – onder meer naar aanleiding van de publiciteit over de zogeheten ‘Bulgarenfraude’ – maar later vooral draaide om de terugvordering van kinderopvangtoeslagen bij tienduizenden ouders, is de Belastingdienst zelf frontaal in de vuurlinie komen te liggen. Die casus onderstreept dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is om controle over de dynamiek van publieke verontwaardiging te houden wanneer andere spelers zich op hetzelfde terrein begeven, zoals activistische organisaties, de (sociale) media en de politiek.
Afgezien van het feit dat bedrijven en andere instituties in de regel niet lijdzaam toekijken hoe N&S-activiteiten hun zorgvuldig opgebouwde reputatie aantasten en tegenmacht zullen organiseren – onder meer door middel van zelf zorgvuldig geregisseerde publiciteitscampagnes – moet rekening worden gehouden met een ander neveneffect. Blacklisting kan namelijk ook de andere kant op werken, in de zin dat het onbedoeld andere partijen juist op het spoor zet van de bedrijven en praktijken die men aan de kaak wil stellen. In een beschouwing over het antiwitwasbeleid dat onder auspiciën van de Financial Action Task Force van de G20 wereldwijd wordt vormgegeven laat Masciandaro (2019) bijvoorbeeld zien dat het publiekelijk brandmerken van een land als ‘non-compliant’ sommige partijen ertoe aan kan zetten om de geldstromen juist via dat land te laten lopen. Het effect van reintegrative shaming, bedoeld als een stok om landen tot inkeer te brengen en de eigen regelgeving aan te passen, wordt deels tenietgedaan door de verleiding die uitgaat van de speciale faciliteiten die een gebrandmerkt land blijkbaar te bieden heeft. En dat er vraag naar die speciale voorzieningen is, behoeft geen betoog. Dat weet men ook op de Amsterdamse Zuid-as – het kloppende financiële hart van het land – maar al te goed. Hoewel de nieuwe staatssecretaris van Financiën, Marnix van Rij, zich onmiddellijk heeft aangesloten bij de lange rij van voorgangers die hun uiterste best hebben gedaan om te ontkrachten dat Nederland moet worden gezien als een belastingparadijs, wijzen de feiten onverkort in die richting. Nog steeds worden ruimschoots de vruchten geplukt van fiscaal beleid dat buitenlandse partijen lokt om zich – althans op papier – in Nederland te vestigen en die via Nederland geldstromen laten lopen naar fiscale paradijzen elders in de wereld.
Ook buiten de sfeer van de organisatiecriminologie zijn er legio voorbeelden van ongewenste neveneffecten van het publiekelijk bekendmaken van straffen en maatregelen die aan instanties of personen zijn opgelegd. Zo leidde de in 1998 in het Verenigd Koninkrijk geïntroduceerde civielrechtelijke sanctie ASBO (Anti-Social Behaviour Order), die primair was bedoeld om jongeren die overlastgevend gedrag tentoonspreidden te corrigeren, er mede toe dat sommige jongeren juist hun best gingen doen om een dergelijke aantekening ook te halen. ‘Je telt niet mee als je niet kunt laten zien dat je ook een ASBO aan de broek hebt’, leek het adagium in bepaalde jeugdkringen te worden. Mede als gevolg van dit ongewenste neveneffect en vanwege het feit dat de ASBO’s ook niet de gewenste effecten sorteerden, is het stelsel in Engeland en Wales in 2014 herzien en bestaan de ASBO’s daar formeel niet meer. Het is in dit licht bezien niet ondenkbaar dat vermelding in de top 600 in Amsterdam door een aantal jongeren eerder als een badge of honour wordt gezien dan dat zij zich aangespoord voelen hun levensstijl aan te passen.Naming & shaming of muckraking?
Mede als gevolg van hetgeen eerder in navolging van Merz (2019) is aangeduid als horizontal en bottom-up-labeling lijkt de gedachte dat invloedrijke personen en instituties hun omgeving volledig naar hun hand kunnen zetten en voor henzelf belastende informatie uit de media kunnen houden, enigszins achterhaald te zijn. Zoals we eerder vaststelden in dit tijdschrift (Nelen & Van Gemert, 2018), is die constatering enerzijds een zegen, want de kans dat wantoestanden langdurig door kunnen etteren en volledig kunnen worden afgeschermd, is aanzienlijk afgenomen. De kring van moral entrepeneurs is aanzienlijk groter geworden en daarmee zijn er nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de labeling van ‘crimes of the powerful’ (Merz, 2019). De keerzijde van die ontwikkeling is wel dat een zorgvuldig opgebouwde reputatie door ongenuanceerde berichtgeving pijlsnel kan worden afgebroken. De opkomst van sociale media heeft in dat verband ook zijn weerslag gehad op de wijze van rapporteren door de traditionelere media. Waar onafhankelijkheid en drang tot waarheidsvinding van oudsher kenmerken zijn van de beroepscultuur van de ‘serieuze’ journalistiek, dreigen die aspecten steeds meer ondergeschikt te raken aan het verlangen naar de scoop en het aan tafel uitnodigen van een spraakmakende gast. Deze ontwikkeling weerspiegelt het feit dat beeldvorming in onze samenleving steeds belangrijker is geworden: ook voor kwaliteitskranten als de Volkskrant en NRC Handelsblad zijn human interest en een gepersonaliseerde invalshoek – lange tijd voorbehouden aan de Telegraaf en in mindere mate het AD – niet langer taboe. Het gevolg is dat er steeds meer op de man of vrouw wordt gespeeld en ook in de kolommen van die kwaliteitskranten publieke personen, niet zelden zonder stevige onderbouwing en/of kans op een weerwoord, in een kwalijk daglicht worden gesteld. Deze ontwikkeling heeft wel wat weg van wat in de Angelsaksische traditie muckraking heet, en in die traditie trouwens ook veel verder teruggaat: een vorm van journalistiek om zo veel mogelijk belastende informatie over personen en instituties te verzamelen en daarover ook uitgebreid te publiceren. Een interessante parallel met de dynamiek van N&S is dat de oorspronkelijke muckrakers kritische journalisten, fotografen en schrijvers uit de periode 1890-1920 waren die narratieven wilden delen met het grote publiek over immorele en corrupte praktijken van mensen uit het politieke en economische establishment. Muckraking in de oorspronkelijke betekenis had dan ook vooral de connotatie van bezorgdheid en moed om überhaupt over deze praktijken en mensen te berichten, maar is gaandeweg geëvolueerd tot een vorm van journalistiek waarin sensatiezucht, moddergooien en een publieke lynchpartij de boventoon voeren.
Het voert te ver om aan N&S in het huidige tijdgewricht dezelfde kwalificaties toe te kennen, maar het geeft er wel alle schijn van dat een wezenskenmerk van shaming op de achtergrond is geraakt. Het uitgangspunt dat door middel van doen schamen een proces in gang wordt gezet van zelfreflectie, openbare boetedoening en gedragsverandering wordt overschaduwd door de wens om de waardigheid van personen en instituties aan te tasten. Ter illustratie kan wederom worden geput uit de interessante analyse van Frederik (2021) van de ‘Toeslagenaffaire’. In zijn reconstructie van de val van voormalig staatssecretaris van Financiën Frans Weekers laat de auteur bijvoorbeeld mooi zien hoe politici, politieke commentatoren, columnisten en televisiemakers zich verkneukelen om het geschutter, gestotter en gezweet van deze staatssecretaris tijdens het Kamerdebat dat hem uiteindelijk de kop kost. Tegelijkertijd blijkt niemand van de betrokkenen het dossier echt goed te kennen, nemen tal van hen in de loop der tijd volstrekt tegenstrijdige posities in het debat in en blijkt nota bene Frans Weekers een van de weinigen die de Kamer in 2013 al waarschuwde dat in de door de Kamer voorgestane harde fraudeaanpak de ‘goeden wel eens onder de slechten zouden kunnen lijden’. Beelden en sentimenten winnen het van feiten en waarden, zoals Herman Tjeenk Willlink op de achterflap van het boek van Frederik aangeeft. De laatste vat dat zelf in zijn boek als volgt samen (Frederik 2021: 84):‘Het voordeel van dit genre columnistiek is dat je niets hoeft te weten van de eenbankrekeningmaatregel, niet van de ICT-infrastructuur bij de Belastingdienst, niets van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit – nee je hoeft slechts te zien dat de rug van de staatssecretaris druipt van het zweet. Het gaat over het spelletje, niet over wat er op het spel staat. Het gaat over hoe het probleem oogt, ruikt, en smaakt, maar niet over wat het probleem is. Je kunt dat de media verwijten, maar wij – de kiezer, de kijker – doen daar evengoed aan mee … We willen het probleem best begrijpen, maar dan wel binnen vijf minuten. Met die spelregel wordt elk kwaad in de wereld teruggebracht tot dwazen en schurken.’
Het laatste punt reflecteert een andere belangrijke ontwikkeling die in de samenleving zichtbaar is: we willen ‘Barbertjes graag zien hangen’. Die tendens past bij het hedendaagse politieke en mediaklimaat dat door Bas Heijne (2022) in zijn voorwoord bij het opnieuw uitgegeven essay van Menno ter Braak over het ‘nationaalsocialisme als rancuneleer’ is getypeerd als een omgeving waarin gevoelens van onvrede vooral worden omgezet in rancune en wrok. We zakken onderuit op de bank om te zien en horen hoe in praatprogramma’s en op sociale media gediscussieerd wordt over mogelijke wantoestanden en strafbare feiten, waarbij, voordat die feiten fatsoenlijk zijn onderzocht en op waarde geschat, vaak ook al een oordeel wordt geveld en standpunten worden ingenomen over de straf die de betrokkenen zouden verdienen (Nelen & Van Gemert, 2018). Zeker als een ‘affaire’ publiekelijk bekende personen betreft, neemt N&S de vorm aan van een publieke vernedering. In dit verband wordt ook wel gesproken over trial by media (Gavin, 2008). De recente commotie naar aanleiding van de BOOS-documentaire over wantoestanden bij het programma ‘The Voice’ waarnaar in het begin van dit artikel al werd verwezen, laat goed zien waar de schoen wringt: aantijgingen worden al snel verward met feiten, de vermeende hoofdrolspelers zijn binnen een paar dagen publiekelijk gevonnist en sommige commentatoren spreken zelfs openlijk de hoop uit dat de carrières van de betrokken BN’ers definitief in het slop zullen raken. Een dergelijke punitieve reflex zien we ook terug bij de publieke jacht die door zogeheten ‘pedojagers’ met enige regelmaat wordt ontketend jegens personen van wie wordt vermoed dat zij een seksuele voorkeur hebben voor minderjarigen. In dat verband heeft Landsman (2021) de vraag opgeworpen of N&S van pedoseksuelen getuigt van goed burgerschap. Het antwoord op deze vraag laat zich raden, althans naar ons oordeel. Het openlijk brandmerken en buitensluiten van mensen is een vorm van negatieve stimulering die niet alleen buitengewoon schadelijk is voor de mensen die het aangaat, maar is een fundamentele aantasting van de solidariteit en daarmee samenhangende veerkracht van een samenleving. Deze lijn van redeneren kan ook worden doorgetrokken naar de benadering van personen die zich verzetten tegen het coronabeleid van de regering en het vaccinatiebeleid in het bijzonder. Het is te gemakkelijk – en met het oog op de fundamentele waarden van een democratisch bestel in meer dan een opzicht ook ongewenst – om deze ‘antivaxers’, ondanks de soms hemeltergende toon die door hen wordt aangeslagen, bij het oud vuil te zetten en niet meer met hen in gesprek te gaan. De kracht van N&S oude stijl, en het herstelgerichte denken dat daaraan ten grondslag ligt, is juist gelegen in de dialoog. Juist in een tijd waarin wrok, rancune en polarisatie hoogtij vieren, is het zaak om dat punt sterker te benadrukken en niet te snel te bezwijken voor de verleiding om ook mee te doen aan het ‘koppensnellen’. In de sfeer van criminaliteit en veiligheidsbeleid is daarbij een belangrijke rol weggelegd voor de criminologie. Hoewel het door menigeen nog steeds (ten onrechte) wordt afgedaan als een ‘softe’ manier van criminaliteitsbestrijding, kan van restorative justice – en allerlei vormen van herstelbemiddeling die daaronder vallen – worden geleerd dat maatschappelijke afkeuring moet zijn gericht op de daad en niet op de dader. Die les zouden we wel wat meer ter harte mogen nemen. Ook zouden criminologen, om het interview van Dina Siegel met Frank Furedi aan het einde van dit nummer nogmaals aan te halen, wat meer moed aan de dag mogen leggen en zich nadrukkelijker moeten mengen in het debat over de gevolgen van het aanjagen van angst en (morele) paniek. En zich meer moeten openstellen voor het gedachtegoed van andersdenkenden. Om alvast een passage uit dit interview weer te geven:
‘Eén ding dat ik van dit alles heb geleerd, is dat je naar iedereen moet luisteren, omdat ook als je luistert naar mensen die volgens jou in de war zijn en fout zitten, het nog steeds mogelijk is iets van hen te leren. Wat drijft deze mensen en wat is het in hun leven dat ze tot foute conclusies brengt? Het is belangrijk voor sociale wetenschappers te begrijpen waarom mensen denken wat ze denken en de ervaringen te begrijpen op grond waarvan ze tot hun mening zijn gekomen.’
Deze passage is extra interessant in het licht van het feit dat Furedi zelf de afgelopen jaren behoorlijk onder vuur is komen te liggen van critici die hem verwijten dat hij ideologisch is doorgeslagen. Dat zou onder meer blijken uit zijn scherpe kritiek op de groene beweging en het ontkennen van klimaatverandering. Het feit dat hij regelmatig publiceert in het libertaire tijdschrift Spiked, dat o.a. wordt gelieerd aan Nigel Farage en de Brexit-campagne en gedurende een aantal jaren werd gefinancierd door de puissant rijke en conservatieve Amerikaanse broeders Koch, vormt voor de critici in kwestie bewijs van de bedenkelijke opvattingen die Furedi zou aanhangen. Passend bij het thema van dit nummer beticht Furedi op zijn beurt zijn criticasters van een moderne vorm van McCarthyism.
Welke positie men in deze polemiek ook inneemt, de inzichten die Furedi met ons deelt in het interview met Dina Siegel over de ontwikkeling van de criminologie worden er niet minder lezenswaardig door. Behalve naar dit interview en de twee eerdergenoemde hoofdartikelen verwijzen we ook graag naar de boekbespreking van Janine Janssen over Stolen Honor; Stigmatizing Muslim Men in Berlin. Dit boek uit 2008 van de hand van de Amerikaans antropologe Katherine Pratt Ewing laat zien wat voor eenzijdige sociale constructie van moslimmannen in relatie tot eergerelateerd geweld is gemaakt en welke gevolgen daaraan kleven. Tot slot bespreekt Hans Boutellier het door Dina Siegel geredigeerde boek Notes from Isolation; Global Perspectives on the Coronavirus Pandemic en wordt het thema N&S gevisualiseerd in de rubriek Doka. Literatuur Braithwaite, J. (1989). Crime, shame and reintegration. Cambridge: Cambridge University Press.
Braithwaite, J. & P. Drahos (2002). Zero tolerance, naming and shaming: Is there case for it with crimes of the powerful? Australian and New Zealand Journal of Criminology, 35(3), 269-288.
Elffers, H., R. van Bemmelen, E. Hesseling & S. Ramaker (2019). Publiek als scherprechter. Kan aansturen op publieke verontwaardiging regelnavolging bevorderen? Den Haag: Boom criminologie.
Erp, J. van (2010). Regulatory Disclosure of Offending Companies in the Dutch Financial Market: Consumer Protection or Enforcement Publicity? Law & Policy, 32(4), 407-433.
Erp, J. van (2014). Naming and Shaming of Corporate Offenders. In: G. Bruinsma & D. Weisburd (Eds.) Encyclopedia of Criminology and Criminal Justice. New York, NY: Springer.
Financial Services Authority (2008). Transparency as a Regulatory Tool. Discussion Paper 2008/3. London: FSA.
Frederik, J. (2021). Zo hadden we het niet bedoeld; De Tragedie achter de Toeslagen affaire. Amsterdam: De Correspondent
Gavin, Ph. (2008). Trial by Media: The Betrayal of the First Amendment’s Purpose. Law and Contemporary Problems, 71(4), 15-29.
Heijne, B. (2022). Voorwoord bij heruitgave van Braak, M. ter (1937). Het Nationaalsocialisme als rancuneleer. Amsterdam: Prometheus.
Huisman, W. & D. Lesmeister (2018a). Gevallen Helden in het bedrijfsleven en het openbaar bestuur. De ‘fall from grace’ van witteboordencriminaliteit. Tijdschrift over Cultuur en Criminaliteit, 8(2), 32-51.
Huisman, W. & D. Lesmeister (2018b). Strafrecht door de ogen van een witteboordencrimineel. Gevolgen en beleving van strafrechtspleging door vervolgden voor witteboordencriminaliteit, Tijdschrift voor Criminologie, 60(4), 457-478.
Landsman, J. (2021). De ‘nobele’ jacht op ‘monsterlijke’ pedofielen, Rotterdam: Erasmus Universiteit.
Macrory, R. (2006). Regulatory Justice: Making Sanctions Effective. London: Cabinet Office.
Masciandaro, D. (2019). Transparency Naming and Shaming: Are the Blacklists an Effective Tool? In F.B. Yavaşlar & J. Hey (Eds.), Tax Transparency (pp. 255-264). Amstelveen: IBFD (Volume 17 EATLP International Tax Series).
Merz, A. (2019). Top-down and out? Reassessing the labelling approach in the light of corporate deviance. Tijdschrift over Cultuur en Criminaliteit, 9(2), 14-36.
Nelen, H. (2016). Zwijgen is zilver, spreken is goud: Meldsystemen en klokkenluiden als onderdeel van fraudebestrijding. In A.E. van Almelo, A.B. Hoogenboom, E.R. Muller & M. Pheijffer (Eds.), Fraude. Fraude en fraudebestrijding in Nederland (pp. 585-601). Deventer: Wolters-Kluwer, hoofdstuk 27.
Nelen, H & F. van Gemert (2018). De mooie held geveld. Tijdschrift over Cultuur en Criminaliteit, 8(2), 3-14.
Posner, R.A. (2009). The problematics of moral and legal theory. Harvard: Harvard University Press.
Scholtes, H.H.M. (2012). Transparantie, icon van een dolende overheid. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Gedurende de afgelopen jaren zijn vele machtige mannen met een smak van hun schild getuimeld, nadat de beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag tegen hen zich opstapelden. Harvey Weinstein en Kevin Spacey zijn maar enkele voorbeelden van ‘gevallen helden’ die onder invloed van publiciteitscampagnes die via sociale media werden aangejaagd uiteindelijk in de beklaagdenbank terechtkwamen en ook strafrechtelijk werden veroordeeld. Van iets recenter datum is de ‘affaire’ op eigen bodem rondom de zanger Marco Borsato. Met opzet staat het woord affaire hier tussen haakjes, want eigenlijk weet niemand – althans op het moment dat deze woorden aan het papier werden toevertrouwd (begin januari 2022) – wat er precies aan de hand is. Wat we wel weten, is dat Borsato in november 2021 aangifte heeft gedaan van smaad en laster jegens een vrouw en haar moeder die hem beschuldigden van seksueel ongepast gedrag. In de publieke opinie werd deze stap door een aantal commentatoren beschouwd als een vlucht naar voren: Borsato werd op bepaalde internetkanalen namelijk al enige tijd geportretteerd als een bekende Nederlander die zijn handen niet zou kunnen afhouden van minderjarige meisjes. De inkt van de aanklacht jegens Borsato was overigens nog niet opgedroogd toen naar aanleiding van een uitzending op YouTube van het programma BOOS van Tim Hofman c.s. de publieke verontwaardiging losbrak over de bejegening van jonge meisjes door machtige mannen in de entertainmentindustrie in en rondom het programma ‘The Voice’. De reputatie van een aantal bekende Nederlanders die in dit programma een prominente rol vervulden, lijkt door de lawine aan publiciteit al behoorlijk te zijn aangetast.
In een eerder nummer van dit tijdschrift (2018-2) is al ruimschoots aandacht besteed aan het fenomeen ‘gevallen helden’. Als rode draad door dat themanummer liep de vraag hoe het proces van de val verloopt en welke consequenties de val voor betrokkenen heeft. Wie en wat zet de omkering en val in gang? Waardoor wordt het proces aangezwengeld, want de val is niet altijd iets dat voor het grote publiek zichtbaar is? In de verschillende bijdragen aan dat themanummer werd al zijdelings stilgestaan bij het belang van de opkomst van sociale media en de invloed van naming & shaming (N&S)-campagnes op het proces van de val. Nu, drie jaar later, hebben we deze issues tot hoofdthema van het onderhavige nummer gemaakt. Er wordt daarbij voortgeborduurd op de notie dat hedendaagse moral entrepeneurs brede maatschappelijke bewegingen vertegenwoordigen, die zelf niet over directe beslissingsmacht beschikken, maar die wel in staat zijn om het debat over een belangrijk maatschappelijk thema aan te jagen en wezenlijk te beïnvloeden. Ook aan die moral entrepreneurs hebben we eerder een themanummer gewijd (2018-3). In dat verband werd onder andere gerefereerd aan het gedachtegoed van Posner (2009), die morele ondernemers primair ziet als mensen die de macht hebben om onze morele intuïtie te transformeren. Dit gebeurt volgens hem op basis van betogen die eigenbelang centraal stellen en waarin niet zozeer de rede maar de emotie de boventoon voert. Als we de maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen jaren op een rij zetten, komt een aantal bewegingen in beeld dat zich bij het agenderen van een probleem nadrukkelijk bedient van N&S-strategieën en daarmee in de samenleving een gevoelige snaar weet te raken. Als eerste kan daarbij worden gewezen op de #MeToo-beweging die de discussie over seksueel geweld jegens vrouwen weer nadrukkelijk op de agenda heeft gezet en heeft weten te verbreden naar seksueel grensoverschrijdend gedrag. In de bijdrage van Martina Althoff aan dit nummer zal uitgebreid op het belang van deze beweging worden ingegaan en hoe binnen #Metoo van N&S-strategieën gebruik wordt gemaakt. Althoff vraagt zich daarbij in het bijzonder af of N&S een geschikt middel is voor een politieke beweging die als doel heeft om een maatschappelijke verandering teweeg te brengen ten aanzien van seksueel geweld. Parallel aan deze ontwikkelingen op het gebied van vrouwenrechten heeft Black Lives Matter het debat over racisme aangejaagd en is in het kader van N&S ook een aantal voormalige ‘helden’ – figuurlijk maar soms ook letterlijk – van hun sokkel getrokken. Dat debat over racisme is, mede als gevolg van de scherpe tegenreacties die het heeft uitgelokt, behoorlijk gepolariseerd geraakt. In Nederland manifesteert die polarisatie zich onder andere in de jaarlijks terugkerende discussie over Zwarte Piet. In binnen- en buitenland is vanuit de Black Lives Matter-beweging nog een ander fenomeen naar voren gekomen dat inmiddels wordt aangeduid als Woke. Een persoon mag volgens het Webster Dictionary als zodanig worden aangemerkt als hij of zij – we vermijden hier de aanduiding ‘het’, hetgeen niet bepaald Woke is – ‘aware of and actively attentive is to important facts and issues (especially issues of racial and social justice)’. Woke is een vorm van politieke correctheid geworden die tot veel controverse leidt, ook binnen de muren van de wetenschap: menig historicus en sociaal wetenschapper voelt zich in het defensief gedrongen en vermijdt in de collegezaal gevoelige thema’s, uit angst om naar aanleiding van een uit zijn verband gerukt voorbeeld of onbegrepen grap door studenten te worden beschuldigd van racisme of een andere sociale onrechtvaardigheid. Ofwel, men wordt terughoudender bij het vooruitzicht van N&S door de eigen studenten. Frank Furedi waarschuwt in het interview waarvan het verslag aan het einde van dit nummer is afgedrukt met nadruk voor het gevaar van zelfcensuur aan de universiteit. Zijn vrees werd in juli 2021 in een interview in de Volkskrant door een aantal academici gedeeld.1x www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/worstelen-met-woke-in-de-collegezaal-bedreigt-woke-activisme-academische-vrijheid, 2 juli 2021, laatst geraadpleegd 18 december 2021. Zij spraken de zorg uit dat de academische vrijheid wordt bedreigd door een lichting ‘woke’-studenten die soms op basis van één woord of gebaar zouden aannemen dat men woke is of juist niet. De N&S-mechanismen die dan op gang kunnen komen, worden mooi verbeeld in de televisieserie the Chair.2x Al eerder verbeeldden in de literatuur o.a. J.M. Coetzee in zijn roman In Ongenade en John Williams in Stoner op prachtige en indringende wijze het proces van N&S en de gevolgen daarvan. Deze serie heeft betrekking op het reilen en zeilen binnen een vakgroep Engels aan de fictieve universiteit Pembroke aan de Amerikaanse oostkust. Een van de hoogleraren aan deze denkbeeldige universiteit, Bill Dobson, roept naar aanleiding van een college waarin hij zich in een vlammend betoog over fascisme en absurdisme in woord en gebaar enigszins te buiten gaat, zo veel weerstand op onder de studenten, dat zijn academische positie uiteindelijk onhoudbaar wordt. Dat zijn boodschap door de studenten verkeerd is begrepen, doet in de lastercampagne die vervolgens tegen hem wordt opgezet niet meer terzake.
In een tijd waarin aanhangers van radicale bewegingen aan de linker- en rechterzijde van het politieke spectrum vermeende tegenstanders van de eigen opvattingen sowieso al verketteren en wetenschap is gereduceerd tot ‘ook maar een mening’, heeft de coronacrisis de verhoudingen in de samenleving nog verder op scherp gezet. De tolerantie voor de opinie van andersdenkenden is nog verder afgenomen en over en weer worden personen die in het debat een standpunt innemen over een bepaald thema openlijk aan de schandpaal genageld, geïntimideerd of zelfs bedreigd. N&S gaat in dat verband ook nadrukkelijk gepaard met eigenrichting. Diverse virologen en epidemiologen ondervinden dagelijks de negatieve gevolgen van het ventileren van hun wetenschappelijke inzichten, maar ook de reacties op uitspraken van personen die worden gerekend tot de antivaxers zijn niet zelden van nuance gespeend. Ondertussen staan individuen met fakkels voor het huis van bekende politici, brengen sommige politieke partijen de ‘tribunalen’ al in gereedheid en zijn volgens anderen de uitlatingen van sommige politici staatsgevaarlijk, ondermijnend voor de democratie en zetten ze aan tot geweld.
Als gevolg van deze ontwikkelingen en de opkomst en snelheid van digitale communicatietechnologie heeft N&S een andere lading gekregen dan enkele decennia geleden werd voorzien. Toen werd, in het bijzonder in de literatuur over organisatiecriminaliteit, de openbaarmaking van schadelijk en onwettig gedrag vooral gezien als een aanvullende vorm van sanctionering, ervan uitgaande dat invloedrijke personen, bedrijven en overheden als de dood waren voor mogelijk negatieve informatie die over hen werd gepubliceerd (Van Erp, 2010). N&S in de oorspronkelijke betekenis had betrekking op het openbaar maken van gegevens over straffen en maatregelen die tegen personen of organisaties waren uitgesproken nadat gedegen onderzoek had plaatsgevonden. Het laatste is nu echter geen voorwaarde meer. Personen en instanties worden regelmatig aan de schandpaal genageld voordat er enige onderzoeksinstantie naar hun zaak heeft kunnen kijken. De opkomst van digitale informatietechnologie – de sociale media in het bijzonder – maakt dat geruchten zich razendsnel in het publieke domein verspreiden en als ‘waarheid’ worden gepresenteerd.
In dit inleidende overzichtsartikel gaan we eerst terug naar de oorspronkelijke betekenis die de geestelijke vader van N&S, John Braithwaite, aan het concept gaf. Vervolgens staan we stil bij de transformatie die het concept in de afgelopen decennia heeft doorgemaakt. Voor een deel leunen we daarbij op de literatuur van de organisatiecriminaliteit – waaruit N&S tenslotte ook stamt – maar ook zal aandacht worden besteed aan N&S in de context van andere vormen van criminaliteit. De vraag komt ook aan bod welke effecten met N&S worden nagestreefd en wat we weten uit de literatuur over het bereiken daarvan. Tot slot wordt de vraag opgeworpen of de betekenis van het hedendaagse N&S niet zo ver is afgedreven van de oorspronkelijke intenties, dat het in de meeste gevallen dichter in de buurt komt van een publieke vernedering en een ordinaire lynchpartij dan van boetedoening en een stimulans om het leven te beteren.
Noten
-
1 www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/worstelen-met-woke-in-de-collegezaal-bedreigt-woke-activisme-academische-vrijheid, 2 juli 2021, laatst geraadpleegd 18 december 2021.
-
2 Al eerder verbeeldden in de literatuur o.a. J.M. Coetzee in zijn roman In Ongenade en John Williams in Stoner op prachtige en indringende wijze het proces van N&S en de gevolgen daarvan.
-
3 BHP is een groot Engels-Australisch mijnbouwbedrijf.
-
4 Eerder beval een van ons (Nelen, 2016) al aan om in dat verband nog eens te kijken naar de prachtige, uit 2006 daterende film Das Leben der Anderen van scenarist en regisseur Florian Henckel von Donnersmarck.
-
5 www.afm.nl/nl-nl/consumenten/controleer-je-aanbieder/overzicht-waarschuwingen; laatst bezocht 18 januari 2022.