-
1 A. van Wijk e.a., Het warme bad en de koude douche. Een onderzoek naar misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het instrumentarium, z.p. 2013.
-
2 Th. de Vries, Ketters. Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht, Amsterdam: Querido 1987.
Op 9 oktober van dit jaar bracht het Arnhemse onderzoeksbureau Beke een onderzoek uit naar ‘misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het instrumentarium’, zoals de ondertitel luidt. Opdrachtgever was het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Het rapport1xA. van Wijk e.a., Het warme bad en de koude douche. Een onderzoek naar misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het instrumentarium, z.p. 2013. kreeg meteen veel aandacht in de pers, die niet zelden met pagina’s lange samenvattingen uitpakte. Na de pijnlijke affaires in de gevestigde kerken kwamen nu misstanden in de vage wereld van allerhande religieuze groepen, waar zo moeilijk toegang toe te krijgen was, naar buiten.
Dat het WODC het nodig vond de gedragingen binnen sekten te laten onderzoeken, is verrassend te noemen. Na de hausse aan internationale aandacht voor nieuwe verschijningsvormen van religiositeit in de jaren tachtig van de vorige eeuw was het rond de sekten stil geworden. Alleen in België en Frankrijk had die toen vergaarde informatie nog een na-ijlend effect vanwege het invoeren van wetten om dat soort organisatievormen en hun handelwijze ten aanzien van volgelingen kritisch te kunnen volgen.
Het WODC dat het initiatief tot dit onderzoek nam, liet zich leiden door de vraag in hoeverre het Nederlandse rechts- en zorginstrumentarium voor de aanpak van mistanden binnen nieuwe religieuze bewegingen volstaat of leemtes bevat. De onderzoekers van het Arnhemse bureau hebben bergen werk moeten verzetten om de literatuur uit binnen- en buitenland samen te vatten. Zij moesten massa’s dossiers van de rechtspraak, politiedossiers en pers doorspitten, en ontwierpen een website om met eventuele slachtoffers van misstanden in contact te komen. Die website leverde 114 gesprekspartners op, met name ex-sekteleden en verontruste familieleden van aanhangers van zo’n sekte. Door zich te beperken tot initiatieven van de laatste twintig jaar komen de onderzoekers uiteindelijk 84 groepen tegen waar wat loos mee is. Het rapport heeft de groeperingen in kwestie – variërend van drie (!) tot meer dan duizend leden – geanonimiseerd. Van de geïndiceerde groepen hebben 42 een christelijke en 7 een ‘oosterse’ achtergrond; de overige 35 vallen onder de noemer ‘spiritueel’ en richten zich vooral op psychotherapeutische en in mindere mate educatieve (cursus)activiteiten.
Terecht merken de onderzoekers op dat de term ‘sekte’ niet zo’n gelukkige aanduiding is; het onderscheid met een ‘kerk’ is niet eenduidig aan te geven. Hoewel zij de term ‘sekte’ zijn blijven gebruiken, omschrijven zij hun doelgroep als een groep mensen die een leider volgen of gevolgd hebben die herkenbaar is door een eigen religieuze of spirituele identiteit. De onderzoekers beperkten hun horizon tot bewegingen die de laatste twintig jaar zijn ontstaan. Nog afgezien van de bewegingen die niet primair religieus geïnspireerd zijn, valt nog wel het een en ander aan te tekenen.
De term ‘sekte’ valt vooral te horen uit de mond van mensen die zich in de steek gelaten voelen door degenen die een concurrerende groep stichtten. De term heeft een uitgesproken negatieve bijklank en die past niet in een wetenschappelijk onderzoeksrapport. Ook hierom is ‘sekte’ niet bruikbaar, omdat dit woordgebruik teruggrijpt op een gebeurtenis in een al dan niet ver verleden en niets zegt over de ontwikkeling van de desbetreffende gemeenschap.
Als mannen en vrouwen stelling durfden te nemen tegen algemeen aanvaarde opvattingen en/of gedragingen en staande bleven bij kritiek en afwijzing, hebben zij niet zelden een vonk ontstoken met verstrekkende gevolgen. Zulke initiatieven werden op boeiende wijze geanalyseerd door Theun de Vries, die in 1987 zijn Ketters. Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht publiceerde.2xTh. de Vries, Ketters. Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht, Amsterdam: Querido 1987. Zijn beschrijving van de opkomst en neergang van nieuw gedachtegoed, niet alleen in Europa maar ook in de Arabische wereld en die van het Midden-Oosten, met hun vaak wonderlijke leerstellige en morele doctrines, is indrukwekkend en in ons taalgebied ongeëvenaard.
In zijn visie als doorgewinterde marxist komen veel van die initiatieven overeen met wat hij de klassenstrijd noemt. En inderdaad: de ‘kleine luyden’ vinden een leider die met hen de heersende macht van vorsten en kerkvoogden te lijf wil gaan, niet gewapenderhand, maar door een levenswijze te propageren op basis van een prediking van waarden waarmee zij de dwang van de heersende kerk en de haar protegerende staat aan de kaak stellen. De meeste door De Vries beschreven ‘ketterijen’ zijn soms spoedig, soms na enkele eeuwen ten onder gegaan in staatsgeweld of interne conflicten. Een gemeenschappelijke noemer in deze ondergang is de degeneratie van de leiders die zelf geen weerstand boden aan de door hun volgelingen verleende privileges.
Die ontwikkeling zien we terug in het rapport van het onderzoeksbureau Beke. De zogenaamd charismatische leiders creëerden een van de omgeving afgesloten groepsbinding, waar bij 46 groeperingen seksueel misbruik, mishandeling, intimidatie (22 t/m 13 meldingen) en in incidentele gevallen andere misstanden gemeld werden. Naast deze strafrechtelijke indicaties kwam bij nagenoeg alle groepen psychologische terreur voor, van persoonlijkheidsbeïnvloeding tot economische uitbuiting.
De gesignaleerde misstanden kwamen nagenoeg alle uit de bron van zegslieden met negatieve ervaringen: vroegere leden die erin geslaagd waren de beweging te verlaten, of machteloze familieleden van hun in zo’n groep verstrikte verwanten. Waar rook is, is vuur: een bij deze beperkte onderzoeksopdracht aanvaardbaar uitgangspunt. Maar die indrukken van derden hebben de onderzoekers niet getoetst aan de feitelijkheid: zij deden niet aan waarheidsvinding en pasten geen hoor en wederhoor toe. De bevindingen van het rapport overstijgen derhalve niet het niveau van vermoedens. De conclusie van het rapport dat het bestaande rechts- en zorginstrumentarium toereikend is om eventuele misstanden te corrigeren zal het ministerie dan weer geruststellen.
De onderzoekers zullen veel meer feitelijke informatie verzameld hebben dan zij in hun rapport hebben verwerkt. Gezien de wijze waarop zij is verzameld, is die informatie ongetwijfeld onvolledig en niet representatief voor de nieuwe religieuze of spirituele bewegingen. Ik ga ervan uit dat het onderzoeksbureau omwille van het rechtsherstel van slachtoffers en ter voorkoming van nieuwe misstanden de ongekuiste gegevensverzameling ter kennis heeft gebracht van het Openbaar Ministerie.