Religie en maatschappelijk verantwoord ondernemen: een (deels) gemiste kans
-
Religie: begripsbepaling en operationalisering
Religie is een complex begrip waar in de loop van de tijd een veelheid van definities voor ontwikkeld is. Iedere definitie beklemtoont bepaalde aspecten van religie. Sommige definities leggen de klemtoon op het geloof in een transcendent wezen, andere benadrukken de sociale, psychologische, culturele of psychologische aspecten van religie. Berger concludeerde reeds in 1967 dat er geen ware of onware definities van religie bestaan, maar dat de ene definitie wel beter bruikbaar is dan de andere.15xP. Berger, The Sacred Canopy: Elements of a Sociological Theory of Religion, New York: Doubleday 1967. Ook Molendijk wijst in die richting als hij stelt dat we argwanend zouden moeten zijn bij iedere definitie van religie die universeel pretendeert te zijn.16xA.L. Molendijk, ‘In Defense of Pragmatism’, in: J.G. Platvoet & A.L. Molendijk (Eds.), The Pragmatics of Defining Religion, Contexts, Concepts and Contests, Leiden: Brill 1999, p. 3-19.
Een mogelijke definitie van religie is ‘een sturende wereldvisie die wordt uitgedrukt in overtuigingen, verhalen, symbolen en religieuze handelingen: het is een innerlijke beleving van het individu, verbindt individuen met elkaar en stuurt hun gedragingen’.17xMazereeuw-van der Duijn Schouten 2010, p. 21. Deze definitie is in dit kader bruikbaar en wel om twee redenen. In de eerste plaats omvat deze definitie verschillende elementen die cruciaal zijn als het gaat om religie: overtuigingen, beleving en gedragingen. Anderzijds verbindt deze definitie religie expliciet aan gedrag. Als religie sturend is voor gedrag, dan zal religie ook van invloed zijn op de wijze waarop managers zich gedragen binnen hun organisatie.
In de operationalisering van religie wordt vaak een enkel aspect van religie gemeten. Een veelgebruikte maatstaf is of men al dan niet een kerk bezoekt,18xB.R. Agle & H.J. Van Buren III, ‘God and Mammon: The Modern Relationship’, Business Ethics Quarterly 1999, 9(4), p. 563-582. dan wel de denominatie van de kerk die men bezoekt,19xR.J. Barro, ‘Determinants of Democracy’, Journal of Political Economy 1999, 107(6), p. 158-183; S. Brown & K. Taylor, ‘Religion and Education: Evidence from the National Child Development Study’, Journal of Economic Behavior & Organization 2007, 63(3), p. 439-460. dan wel lidmaatschap van een kerk of religieuze gemeenschap,20xJ.W. Lipford & R.D. Tollison, ‘Religious Participation and Income’, Journal of Economic Behavior & Organization 2003, 51(2), p. 249-260. of men intrinsiek of extrinsiek gemotiveerd is ten aanzien van religie21xJ.W. Clark & L.E. Dawson, ‘Personal Religiousness and Ethical Judgments: An Empirical Analysis’, Journal of Business Ethics 1996, 15(3), p. 359-372. of een maatstaf die gebaseerd is op een enkele inhoudelijke overtuiging22xM. Cornwall, S.L. Albrecht, P.H. Cunningham & B.L. Pitcher, ‘The Dimensions of Religiosity: A Conceptual Model with an Empirical Test’, Review of Religious Research 1986, 27(3), p. 226-244. (bijv. geloof in God of geloof in een hiernamaals). Bijna niemand neemt meerdere aspecten mee in empirisch onderzoek, terwijl tegelijkertijd vrijwel alle onderzoekers instemmen met het feit dat religie niet als een enkelvoudig fenomeen opgevat kan worden.23xG.F. de Jong, J.E. Faulkner & R.H. Warland, ‘Dimensions of Religiosity Reconsidered: Evidence from a Cross-Cultural Study’, Social Forces 1976, 54(4), p. 866-889. In het hier gepresenteerde onderzoek naar de relatie tussen religie en MVO is religie opgevat als een complex fenomeen en zijn alle drie de onderscheiden elementen van religie bevraagd: de inhoudelijke overtuigingen,24xHierbij zijn de volgende vragen gesteld: Wie bepaalt uiteindelijk wat goed en kwaad is? Is de mens geneigd tot het goede of tot het kwade? Is het leven van een mens voorbestemd of kan een mens zijn of haar leven zelf inrichten? Is er leven na het sterven? Heeft uw handelen binnen uw organisatie consequenties voor uw bestemming na dit leven? de persoonlijke motivatie25xDit betreft acht stellingen (bijv.: Ik streef ernaar om in alle opzichten conform mijn levensbeschouwing te leven) aangaande intrinsieke religieuze motivatie conform de ‘intrinsic/extrinsic religiousness scale’ ontwikkeld door Allport en Ross (‘Personal Religious Orientation and Prejudice’, Journal of Personality and Social Psychology 1967, 5(4), p. 432-443) en herzien door Gorsuch en McPherson (‘Intrinsic/Extrinsic Measurement: I/E-Revised and Single-Items Scales’, Journal for the Scientific Study of Religion 1989, 28(3), p. 348-354). en de religieuze gedragen van de respondenten.26xHierbij zijn de volgende vragen gesteld: Hoe vaak bezoekt u bijeenkomsten van uw geloofsgemeenschap? Hoe vaak neemt u buiten de reguliere bijeenkomsten om (ook) deel aan andere activiteiten van uw geloofsgemeenschap? Hoe vaak bidt u? Hoe vaak bidt u specifiek voor uw werk? Hoe vaak mediteert u?
De uitkomsten van de enquête laten zien dat de diverse aspecten van religie binnen de onderzochte groep managers zeer sterk met elkaar samenhangen. Dit is niet in de lijn der verwachting, daar religie heden ten dage een individueel beleefd fenomeen lijkt te zijn. Daarbij had ik verwacht dat men tegenwoordig vaak een eigen invulling aan religie geeft, waarin elementen vanuit verschillende levensbeschouwelijke stromingen gecombineerd kunnen worden of waarin traditionele elementen gecombineerd worden met vrijzinnigheid of eigenzinnigheid. Deze verwachting was mede gebaseerd op een twintigtal diepte-interviews die voorafgaand aan het afnemen van de enquête zijn gehouden.27xJ.J. Graafland, M. Kaptein & C. Mazereeuw-van der Duijn Schouten, ‘Conceptions of God, Normative Convictions and Socially Responsible Business Conduct: An Explorative Study among Executives’, Business & Society 2007, 43(3), p. 331-369. De geïnterviewde managers maken geen deel uit van de groep geënquêteerde managers. In deze diepte-interviews kwam meermalen naar voren dat mensen traditionele religieuze opvattingen (de rooms-katholieke of protestantse levensbeschouwing) combineren met moderne levensbeschouwelijke stromingen binnen de Nederlandse samenleving (met name de westerse vorm van zenmeditatie). Deze geïnterviewden combineerden vrijelijk elementen uit beide levensbeschouwelijke stromingen en stelden zo ‘hun eigen religie samen’. Maar alhoewel de diepte-interviews anders deden vermoeden, tonen de uitkomsten van de enquête een zeer sterke correlatie tussen de diverse aspecten van religie, waardoor een beeld ontstaat van managers die óf een traditionele religie aanhangen, óf juist in alle opzichten andere religieuze overtuigingen, betrokkenheid en gedragingen hebben.
Praktisch gezien betekent dit dat de respondenten die geloven in God en die geloven dat God degene is die bepaalt wat goed en kwaad is, ook geloven dat mensen geneigd zijn tot het kwade en dat het leven van mensen is voorbestemd. Ook geloven deze managers doorgaans dat er een hiernamaals is en dat het gedrag van mensen van invloed is op hun bestemming in het hiernamaals. De groep managers die deze overtuiging heeft, is sterk intrinsiek gemotiveerd ten aanzien van hun religie en heeft een hoge intensiteit van religieuze gedragingen, zoals kerkbezoek, bidden en mediteren. De respondenten die niet in God geloven daarentegen, stellen doorgaans dat de mens geneigd is tot het goede en dat een mensenleven niet is voorbestemd. Ook geloven deze managers doorgaans niet in een hiernamaals, zijn zij veel minder sterk intrinsiek gemotiveerd ten aanzien van hun religie en participeren zij weinig in religieuze activiteiten.
Op basis van deze uitkomsten kunnen de respondenten geplaatst worden op een continuüm, met enerzijds traditioneel religieuze mensen en anderzijds mensen die zichzelf vaak wel religieus noemen (maar ook degenen die zichzelf als ‘niet religieus’ typeren), maar die niet de traditionele religieuze overtuigingen, beweegredenen en gedragingen hebben. Als ik de groep respondenten op dit continuüm plaats, ontstaan er duidelijk twee ‘pieken’ in de verdeling. Op een schaal van 0.00 (geheel niet-traditioneel religieus) tot en met 1.00 (traditioneel religieus) ligt de eerste ‘piek’ op .35 en de tweede ‘piek’ op .80. Op basis van deze uitkomsten deel ik de respondenten in in twee groepen: niet-traditioneel religieuze respondenten (39%) en traditioneel religieuze respondenten (61%). Op basis van deze bevindingen zullen we nu bezien of er een verschil is in de wijze waarop ‘traditionele’ en ‘niet-traditionele’ managers MVO interpreteren en operationaliseren, waarbij in gedachten gehouden dient te worden dat (niet-)traditioneel betrekking heeft op de religiositeit van de managers. -
De uitkomsten van het empirisch onderzoek
Om de praktische invloed van religie op de houding ten aanzien van en de bijdrage aan MVO te onderzoeken is er een enquête uitgezet onder leden van VNO-NCW,28xVNO-NCW is een fusie (1997) van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond. VNO was niet verbonden aan een specifieke levensbeschouwelijke stroming. NCW was een fusie van katholieke en protestantse werkgeversverenigingen. Heden ten dage vertegenwoordigt VNO-NCW samen met de ongeveer 150 aangesloten (branche)organisaties in totaal 115.000 Nederlandse ondernemingen. Daarbij gaat het om ongeveer 80% van de bedrijven met 10 tot 100 werknemers, ruim 92% van de ondernemingen met 100 tot 500 medewerkers en vrijwel alle ondernemingen met meer dan 500 werknemers. de Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU) en CBMC.29xIn Nederland hebben deze letters geen betekenis meer. CBMC is een missionaire beweging van en voor ondernemers en zakenmensen in Nederland. Van de 2500 verzonden vragenlijsten zijn er 473 ingevuld teruggezonden. De respondenten zijn Nederlandse managers in diverse sectoren die een leidinggevende positie binnen hun organisatie bekleden. De gemiddelde leeftijd is 49 jaar. De meeste respondenten (95%) zijn man. Het merendeel van de respondenten werkt in het midden- en kleinbedrijf; 32% is werkzaam in een organisatie met meer dan 100 medewerkers.
Bij de vraag welke levensovertuiging de respondenten aanhangen, gaf 18% aan rooms-katholiek te zijn, 48% protestants, 23% anderszins religieus en 11% gaf aan in het geheel niet religieus te zijn. De onderzoeksgroep is in dit opzicht niet representatief voor de Nederlandse bevolking, zoals ook blijkt uit tabel 1. Het relatieve aantal niet-religieuze personen in Nederland is aanzienlijk groter dan in de onderzoeksgroep. Dit is mede een gevolg van het feit dat twee van de drie organisaties waarbinnen de enquête verspreid is, een christelijke signatuur hebben. Dit blijkt ook uit het feit dat het relatieve aantal respondenten dat zich christelijk (rooms-katholiek of protestants) noemt groot is ten opzichte van het aantal christenen in Nederland. Toch zijn in dit onderzoek de vragenlijsten bewust ook uitgezet onder de leden van specifiek christelijke organisaties (RMU en CBMC), omdat het voor het onderwerp van onderzoek (levensbeschouwing en MVO) van belang was een aanzienlijke respons van religieuze respondenten te ontvangen. Omdat islamitische ondernemers (de derde grootste religie in Nederland) weinig structureel verenigd zijn, is het lastig hen voor onderzoeksdoeleinden te bereiken. In een separaat onderzoek naar de relatie tussen islam en MVO zijn islamitische ondernemers individueel benaderd.30xDit onderzoek is terug te vinden in mijn proefschrift (zie Mazereeuw-van der Duijn Schouten 2010, hoofdstuk 3), alsmede in J. Graafland, C. Mazereeuw-van der Duijn Schouten & A. Yahia, ‘Islam and Corporate Social Responsibility: An Empirical Research among Dutch Entrepreneurs’, Business Ethics: A European Review 2006, 15(4), p. 390-406.
In de enquête is zowel gevraagd naar de perceptie van MVO als naar de daadwerkelijke bijdrage die men levert aan MVO. De invloed van religie op deze beide zal nu achtereenvolgens besproken worden.Tabel 1:Religies in de wereld, in Nederland en in de onderzoeksgroep31xCIA The World Fact Book, www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook.Niet-religieus Christelijk Islam Overig Wereld 12% 23% 21% 44% Nederland 40% 50% 6% 4% Onderzoeksgroep 11% 66% 0% 23% Religie en de perceptie van MVO
Als het gaat om de perceptie van MVO, wordt vaak gesproken over vier typeringen: MVO als een economische verantwoordelijkheid om winstgevend te zijn, een juridische verantwoordelijkheid om de geldende wet- en regelgeving te volgen, een ethische verantwoordelijkheid om dat te doen wat goed, eerlijk en rechtvaardig is, en een filantropische verantwoordelijkheid om bij te dragen aan allerhande sociale, educatieve, recreatieve of culturele doelen.32xA.B. Carroll, ‘A Three-Dimensional Conceptual Model of Corporate Social Performance’, Academy of Management Review 1979, 4(4), p. 497-505. Of de juridische verantwoordelijkheid ook een aspect van MVO is, is omstreden. Veel onderzoekers, maar ook instituten en partijen die in de praktijk bij MVO betrokken zijn, beschouwen MVO als vrijwillig verder gaan dan de wet vereist als het gaat om het behartigen van belangen van alle betrokkenen bij de organisatie, alsmede de zorg voor de natuurlijke leefomgeving waarbinnen de bedrijfsvoering plaatsvindt.33xCommission of the European Communities, Green Paper: Promoting a European Framework for Corporate Social Responsibility, Brussel 2001; T.M. Jones, ‘Corporate Social Responsibility Revisited, Redefined’, California Management Review 1980, 22, p. 59-67; R. Lea, Corporate Social Responsibility, Londen: Institute of Directors Member Opinion Survey 2002; A. MacWilliams & D. Siegel, ‘Corporate Social Responsibility: A Theory of the Firm Perspective’, Academy of Management Review 2001, 26(1), p. 117-127; M.G. Piacentini, L. MacFayden & D.R. Eady, ‘Corporate Social Responsibility in Food Retailing’, International Journal of Retail and Distribution Management 2000, 28, p. 459-469; M. van Marrewijk, ‘Concepts and Definitions of CSR and Corporate Sustainability: Between Agency and Communion, Journal of Business Ethics 2003, 44, p. 95-105; D.A. Waldman, D.S. Siegel & M. Javidan, ‘Components of CEO Transformational Leadership and Corporate Social Responsibility’, Journal of Management Studies 2006, 43, p. 1703-1725. Daarbij is het overigens wel een breed gedeelde opvatting dat in de naleving van wetgeving een belangrijke drijfveer achter MVO gelegen is. In dit onderzoek heb ik mij aangesloten bij de opvatting dat MVO inhoudt dat men verder gaat dan wat de wet vereist. Dan rest dus de vraag of de onderzochte groep managers MVO vooral ziet als een financieel-economisch, een ethisch of een filantropisch concept. De uitkomsten van het empirisch onderzoek laten zien dat traditionele managers MVO vooral zien als een filantropische verantwoordelijkheid. Niet-traditionele managers daarentegen zien MVO in de eerste plaats als een financiële verantwoordelijkheid.
Dat traditionele managers de financieel-economische verantwoordelijkheid ten aanzien van MVO niet zo benadrukken, lijkt niet verwonderlijk. Veel traditionele religies zijn nogal kritisch, zo niet negatief, als het gaat om rijkdom en succes. Traditionele religies sporen hun aanhangers aan om materiële zaken te ontstijgen.34xS.H. Schwartz & S. Huismans, ‘Value Priorities and Religiosity in Four Western Religions’, Social Psychology Quarterly 1995, 58, p. 88-107. Dit blijkt bijvoorbeeld uit religieuze teksten zoals ‘u kunt niet God dienen en de mammon’35xLucas 16:13. of ‘de wortel van alle kwaad is geldzucht. Door zich daaraan over te geven, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben ze zichzelf veel leed berokkend’.36x1 Timoteüs 6:10. Toch zou men ook kunnen beargumenteren dat traditionele religies juist positief zijn ten aanzien van geld en rijkdom. Een welbekende notie is het zogenoemde protestantse arbeidsethos. De achterliggende gedachte daarvan is dat de mens geroepen is om hard te werken, maar als men dan die roeping vervult, zullen de inspanningen ook beloond worden, niet alleen in het perspectief van de eeuwigheid, maar ook met rijkdom en succes in het tijdelijke leven.37xM.E. Kornhauser, ‘The Morality of Money: American Attitudes toward Wealth and the Income Tax’, Indiana Law Journal 1994, 70, p. 119-170. In de joods-christelijke traditie zijn diverse teksten voorhanden, zoals die van de oudtestamentische schrijvers, die rijkdom beloven als een beloning voor een deugdzaam leven.38xM. Tamari, ‘The Challenge of Wealth’, Business Ethics Quarterly 1997, 7(1), p. 45-56. Het Oude Testament, dat een belangrijke bron is voor zowel de joodse als de christelijke traditie, geeft daarnaast diverse voorbeelden van mensen die van Godswege gezegend worden met grote rijkdom. Hierbij kan men denken aan Abraham, Salomo en Job. Desondanks blijkt onder de traditionele managers de kritische visie op rijkdom en succes dominant te zijn ten opzichte van de religieuze roeping om (financieel-economisch) succes na te streven.
Traditionele managers zien MVO niet primair als een ethische verantwoordelijkheid. Dat is een opmerkelijke uitkomst, want het is algemeen onderkend dat religie in verband staat met ethische oordeelsvorming.39xH.M. Wong, ‘Religiousness, Love of Money, and Ethical Attitudes of Malaysian Evangelical Christians in Business’, Journal of Business Ethics 2007, 81, p. 169-191. Hunt en Vitell, die een gezaghebbend model voor ethische besluitvorming hebben ontwikkeld, stellen dat ‘ontegenzeggelijk iemands persoonlijke religie van invloed is op ethische besluitvorming’.40xS.D. Hunt & S.J. Vitell, ‘The General Theory of Marketing Ethics: A Revision and Three Questions’, Journal of Macromarketing 2006, 26, p. 143-153. Diverse onderzoeken tonen significante verbanden aan tussen religie en negatieve houdingen ten aanzien van onethisch gedrag. Kennedy en Lawton bijvoorbeeld, toonden aan dat er een significant negatief verband bestaat tussen religiositeit en de bereidheid om te participeren in onethisch gedrag.41xE.J. Kennedy & L. Lawton, ‘Religiousness and Business Ethics’, Journal of Business Ethics 1998, 17(2), p. 163-175. Conroy en Emerson, als een tweede voorbeeld, toonden aan dat religiositeit de acceptatie van dubieuze bedrijfspraktijken verkleint.42xS.J. Conroy & T.L.N. Emerson, ‘Business Ethics and Religion: Religiosity as a Predictor of Ethical Awareness among Students’, Journal of Business Ethics 2004, 50(4), p. 383-396. Vittel, Paolillo en Singh, als een derde voorbeeld, hebben drie opeenvolgende onderzoeken uitgevoerd waaruit in alle gevallen bleek dat religieuze individuen vaker vraagtekens plaatsen bij dubieus consumentengedrag dan niet-religieuze personen.43xA.J. Vittell, J.G.P. Paolillo & J. Singh, ‘Religiosity and Consumer Ethics’, Journal of Business Ethics 2005, 57, p. 175-181; A.J. Vittell, J.G.P. Paolillo & J. Singh, ‘The Role of Money and Religiosity in Determining Consumers’ Ethical Beliefs’, Journal of Business Ethics 2006, 64, p. 117-124; A.J. Vittell, J. Singh & J.G.P. Paolillo, ‘Consumers’ Ethical Beliefs: The Roles of Money, Religiosity and Attitude towards Business’, Journal of Business Ethics 2007, 73, p. 369-379. Al met al is het duidelijk dat religie leidt tot een hogere mate van ethisch bewustzijn. Dat de traditionele managers in dit onderzoek MVO toch niet als een ethisch concept zien, kan te maken hebben met het feit dat ethiek vaak wordt geassocieerd met ‘plichten’. En traditionele managers zijn wellicht terughoudend om MVO in termen van ‘plichten’ te beschouwen. De christelijke levensovertuiging, de religie die dominant is binnen de onderzochte groep traditionele managers, benadrukt het motief van waaruit een gelovige goede werken zou moeten doen: niet vanuit plichtsgevoel, maar vanuit dankbaarheid voor dat wat God voor de mens deed. Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de tekst: ‘wij hebben lief omdat God ons het eerst heeft liefgehad’.44x1 Johannes 4:19. Dit is tevens een mogelijke verklaring voor het feit dat de traditionele managers MVO juist zien als een filantropisch concept, waarin de klemtoon ligt op iets doen voor een ander zonder daarvoor iets terug te verwachten.Religie en de bijdrage aan MVO
Als het gaat over de concrete bijdrage die managers leveren aan MVO, is het belangrijk onderscheid te maken naar verschillende vormen van MVO. In de analyse maak ik onderscheid tussen vijf verschillende vormen: MVO ten aanzien van interne belanghebbenden (o.a. medewerkers, aandeelhouders), externe belanghebbenden (o.a. klanten, leveranciers), diversiteit (dat wil zeggen integratie van vrouwen en minderheden in het arbeidsproces), milieu, en MVO in de vorm van liefdadigheid. Uit de analyse komt naar voren dat traditionele managers significant meer bijdragen aan MVO in de vorm van liefdadigheid. Niet-traditionele managers daarentegen dragen significant meer bij aan MVO in termen van diversiteit. Bij de andere drie vormen van MVO is er geen significant onderscheid tussen de beide groepen managers, al is de bijdrage van traditionele managers in alle drie de gevallen wel (niet significant) kleiner.
Dat traditioneel religieuze managers relatief veel bijdragen aan MVO in termen van liefdadigheid, blijkt ook uit andere onderzoeken. Diverse onderzoekers concluderen dat mensen die frequent een kerk bezoeken (een van de aspecten van traditionele religiositeit in dit onderzoek) bereidwilliger zijn om geld te doneren aan goede doelen dan mensen die minder vaak religieuze bijeenkomsten bezoeken.45xR.H.F.P. Bekkers, ‘Bijdrage der kerckelijken’, in: T.N.M. Schuyt (red.), Geven in Nederland 2003: giften, legaten, sponsoring en vrijwilligerswerk, Houten/Mechelen: Bohn Stafleu van Loghum 2003, p. 141-172; A.C. Brooks, ‘Faith, Secularism and Charity’, Faith & Economics 2004, 43, p. 1-8; J. Reitsma, Religiosity and Solidarity: Dimensions and Relationships Disentangled and Tested, Ridderkerk: Ridderprint 2007; P. Scheepers & M. te Grotenhuis, ‘Who Cares for the Poor in Europe? Micro and Macro Determinants of Fighting Poverty in 15 European Countries’, European Sociological Review 2005, 21(5), p. 453-465. Dit positieve verband tussen religie en liefdadigheid is wellicht een gevolg van het feit dat traditionele religies een klemtoon leggen op het belang van welwillendheid ten opzichte van mensen in nood. En een van de meest voorkomende manieren om deze welwillendheid vorm te geven is het geven van geld.46xReitsma 2007. Bovendien komt MVO in de vorm van liefdadigheid overeen met religieuze teksten die aansporen om rijkdom te delen met hen die behoeftig zijn.
Het lijkt dus ook volstrekt logisch dat traditionele managers meer aan MVO in de vorm van liefdadigheid doen dan niet-traditionele managers. Dit is temeer voor de hand liggend, gezien de visie die zij hebben op MVO: de eerste groep ziet het tenslotte vooral als een filantropisch concept, terwijl de niet-traditionele managers MVO vooral zien als een financieel-economisch concept. Maar daarom is deze uitkomst juist wel verrassend. Het is wellicht logisch dat een filantropische oriëntatie ten aanzien van MVO leidt tot filantropie, maar op grond van veel onderzoeken is duidelijk aangetoond dat er ook een significante positieve relatie is tussen bedrijfsmatige vormen van filantropie en winstgevendheid.47xS. Brammer & A. Millington, ‘Corporate Reputation and Philanthropy: An Empirical Analysis’, Journal of Business Ethics 2005, 61(1), p. 29-44; D.H. Saiia, A.B. Carroll & A.K. Buchholtz, ‘Philanthropy as Strategy: When Corporate Charity “Begins at Home”’, Business & Society 2003, 42(2), p. 169-201; H. Wang, J. Choi & J. Li, ‘Too Little or Too Much? Untangling the Relationship Between Corporate Philanthropy and Firm Financial Performance’, Organization Science 2008, 19(1), p. 143-159. Daarom zou je verwachten dat ook de niet-traditionele managers met een financiële oriëntatie ten aanzien van MVO veel bijdragen aan filantropie en dat het relatieve verschil tussen de beide groepen managers niet zo groot zou zijn. Misschien kunnen deze uitkomsten verklaard worden door de mogelijkheid dat binnen de onderzochte groep managers de strategische waarde van filantropische activiteiten nog niet zo bekend is. Ook is het mogelijk dat de positieve relatie tussen filantropie en winstgevendheid, die vooral binnen de Verenigde Staten is aangetoond, niet opgaat binnen de Nederlandse context. In de Verenigde Staten is het gebruikelijk om betoonde liefdadigheid uitbundig te etaleren, terwijl in Nederland het adagium ‘laat uw rechter hand niet weten wat de linker doet’ nog altijd vrij sterk opgeld doet. Als liefdadigheid niet wordt gecommuniceerd, leidt dit ook niet tot imagoverbetering van de onderneming en gaat het effect op de winstgevendheid ook niet op. Nader onderzoek zou uit moeten wijzen of het verband tussen liefdadigheid en winstgevendheid ook in Nederland opgaat en zo ja, waarom een financieel-economische oriëntatie ten aanzien van MVO dan niet tot een grotere mate van liefdadigheid leidt.
Dat religieuze managers relatief weinig doen aan MVO in termen van diversiteit, is ook in diverse andere onderzoeken naar voren gekomen. Guiso, Sapienza en Zingales bijvoorbeeld, concluderen dat religieuze mensen neigen naar een grotere mate van racisme en dat zij minder gericht zijn op het bieden van werkgelegenheid aan vrouwen.48xL. Guiso, P. Sapienza & L. Zingales, ‘People’s Opium? Religion and Economic Attitudes’, Journal of Monetary Economics 2003, 50(1), p. 225-282. Ook Chadwick en Garrett tonen een negatief verband tussen religiositeit en arbeidsparticipatie van vrouwen aan.49xB.A. Chadwick & H.D. Garrett, ‘Women’s Religiosity and Employment: The LDS Experience’, Review of Religious Research 1995, 36(3), p. 277-294. Dit zijn juist ook de issues waar MVO in termen van diversiteit betrekking op heeft. Deze negatieve relatie tussen religie en diversiteitmanagement is wellicht een gevolg van religieuze overtuigingen en tradities. Religieuze teksten creëren stereotiepe sekserollen en legitimeren sociale ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.50xM.L Anderson, Thinking about Women: Sociological Perspectives on Sex and Gender, New York: MacMillan Publishing 1988, p. 230. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat religie die is gebaseerd op een letterlijke interpretatie van de Bijbel, zich actief verzet tegen seksegerelateerde issues die beschouwd worden als een bedreiging van traditionele rolpatronen in en de stabiliteit van het gezin.51xK.M. Feltey & M.M. Polomo, ‘From Sex Differences to Gender Role Beliefs: exploring Effects on Six Dimensions of Religiosity’, Sex Roles 1991, 25(3/4), p. 181-193. Daar komt nog bij dat de meeste traditionele managers binnen een patriarchale religieuze traditie staan en deel zijn van een religieuze gemeenschap die geheel (rooms-katholiek) of overwegend (protestants) geleid wordt door mannen. Dat traditionele managers zich ook weinig inspannen voor de arbeidsparticipatie van allochtone minderheden, kan een gevolg zijn van het feit dat de kerken sterk gesegregeerde instituten zijn.52xK.D. Dougherthy, ‘How monochromatic is Church Membership? Racial-Ethnic Diversity in Religious Community’, Sociology of Religion 2003, 64(1), p. 65-85. Rooms-katholieke en protestantse kerken in Nederland bestaan voornamelijk uit autochtone leden. Migranten in Nederland vormen vaak hun eigen geloofsgemeenschappen. Deze zijn deels georganiseerd in de vereniging ‘Samen Kerk in Nederland’.53xwww.skinkerken.nl. De gesegregeerde samenstelling van traditionele geloofsgemeenschappen is wellicht de oorzaak van het feit dat traditionele managers weinig bijdragen aan de arbeidsparticipatie van allochtone minderheden. Toch worden zij vanuit hun levensovertuiging wel opgeroepen om om te zien naar ‘vreemdelingen’: ‘Iemand die als vreemdeling in jullie land verblijft, mag je niet onderdrukken. Behandel vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren Israëlieten. Heb hen lief als jezelf.’54xLeviticus 19:33-34.
Het is opmerkelijk dat we geen positieve relatie vinden tussen traditionele religiositeit en MVO in termen van interne en externe belanghebbenden en het milieu. De kernwaarde van traditionele religie is verwoord in de opdracht: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht. Het op een na belangrijkste is dit: Heb uw naaste lief als uzelf. Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.’55xMarcus 12:30-31. Deze kernwaarde die zo sterk gericht is op de ander leidt er blijkbaar niet toe dat traditionele managers meer bijdragen aan MVO gericht op de behartiging van belangen van mensen in en rondom de eigen onderneming. Integendeel, niet-traditionele managers doen zelfs meer aan deze vormen van MVO, zij het dat het verschil niet significant is. Deze opmerkelijke uitkomst is misschien te verklaren vanuit het negatieve mensbeeld van traditionele religies, die stellen dat de mens geneigd is tot alle kwaad. Een sterke nadruk op de zondige aard van de mens kan tot gevolg hebben dat men anderen benadert vanuit achterdocht en wantrouwen. De relatief geringe bijdrage aan MVO in termen van interne en externe belanghebbenden kan ook een gevolg zijn van de moeite die men vaak heeft om de waarden van de ene context ook toe te passen binnen een andere context.56xE. Anderson, Value in Ethics and Economics, Cambridge/Londen: Harvard University Press 1993. De waarden die traditionele religieuze managers aanhangen binnen hun religieuze gemeenschap zullen of kunnen zij misschien niet vertalen naar de praktijk van het bedrijfsleven. Bovendien kan de vertaling van religieuze waarden naar de praktijk van alledag ook bemoeilijkt worden door andere personen binnen de bedrijfscontext. Binnen de religieuze gemeenschap worden religieuze waarden breed gedeeld, maar binnen de bedrijfscontext kan het zijn dat managers rekening moeten houden met andere belanghebbenden die niet positief staan tegenover religieus geïnspireerde waarden en normen.57xHunt & Vitell 2006, p. 143-153. Deze moeite om religieuze waarden te vertalen naar de praktijk van het bedrijfsleven kan overigens ook een (toegevoegde) verklaring zijn voor de geringe bijdrage aan MVO in termen van diversiteit en milieu. Een laatste verklaring die gegeven kan worden voor het geringe verschil tussen traditionele en niet-traditionele managers als het gaat om MVO in termen van interne en externe belanghebbenden, is dat niet-traditionele managers ook werken vanuit een waardepatroon, zij het een niet-traditioneel religieus geïnspireerd waardepatroon. Humanistische waarden zoals solidariteit, rechtvaardigheid, integriteit en eerlijkheid zullen niet-traditionele managers ook inspireren tot MVO in termen van interne en externe belanghebbenden, evenals de kernwaarde van traditionele managers (‘heb uw naaste lief als uzelf’) dit doet. In dat geval dragen zowel traditionele als niet-traditionele managers bij aan deze vormen van MVO, alhoewel hun inspiratie hiertoe verschillend kan zijn.
Het is evenzo opmerkelijk dat er geen positief verband is tussen traditionele religiositeit en MVO in termen van milieu. Een belangrijke notie binnen traditionele religies is het zogenoemde ‘rentmeesterschap’: de mens is als het ware manager over het eigendom (de schepping) van God en zoals een manager verantwoording schuldig is aan de aandeelhouder, zo is de mens verantwoording schuldig aan God over het gebruik van de door God geschapen wereld. Op grond van deze notie hebben traditionele managers een zorgplicht ten aanzien van de natuurlijke omgeving waarbinnen hun bedrijfsvoering plaatsvindt. Dat dit in de praktijk niet leidt tot een grotere bijdrage aan MVO in termen van het milieu, kan mogelijk verklaard worden door de reeds genoemde moeite die men vaak heeft om religieuze waarden ook toe te passen binnen de ondernemingscontext. Een andere mogelijke oorzaak kan zijn dat de zorg voor het milieu binnen de Nederlandse samenleving vaak sterk wordt geassocieerd met zogenoemde ‘linkse bewegingen’. Traditionele managers zullen zichzelf doorgaans eerder verbonden voelen met de ‘rechterflank’ binnen de samenleving. Het zou kunnen dat traditionele managers nadrukkelijk afstand nemen van milieuactivisme en dat zij vervolgens moeite hebben (of daarentegen juist geen moeite doen) om de zorg voor het milieu op een andere wijze invulling te geven. Ten slotte kan ook hier gelden dat niet-traditioneel religieuze managers op basis van hun niet-religieus geïnspireerde waarden, bijvoorbeeld duurzaamheid en zorg voor komende generaties, relatief veel bijdragen aan MVO in termen van het milieu. -
Religie en MVO: een kans
Alhoewel we zagen dat religie een motief zou kunnen zijn om bij te dragen aan MVO, blijkt traditionele religie in de praktijk slechts bij één vorm van MVO tot een grotere bijdrage te leiden: MVO in termen van liefdadigheid. Dit is opmerkelijk, want traditioneel religieuze waarden zoals naastenliefde en rentmeesterschap zijn zeer geschikte uitgangspunten om MVO ook in termen van interne en externe belanghebbenden, het milieu en ten aanzien van minderheden in de praktijk te brengen. Bovendien zou MVO een goed instrument kunnen zijn om managers te helpen hun religieuze waarden te vertalen naar de praktijk van de bedrijfsvoering. Wat dat betreft lijkt de verbinding tussen traditionele religie en de bedrijfspraktijk een kans die tot nog toe voor een groot deel niet benut is. Daar kan verandering in aangebracht worden.
Voor managers is het van belang dat zij hun inzicht in de relatie tussen religie en MVO vergroten. Dit kan traditionele managers helpen hun religieuze waarden ook in de praktijk van de bedrijfsvoering vorm te geven. Bovendien kan dit hen bewust maken van de eenzijdige klemtoon die zij leggen in de vormgeving van MVO, te weten op MVO als liefdadigheid. Door de strategische waarde van MVO binnen deze groep managers wat meer voor het voetlicht te halen komen de andere praktische vormen van MVO (ten aanzien van interne en externe belanghebbenden, het milieu en in termen van diversiteit) wellicht ook beter uit de verf. Maar ook voor niet-traditionele managers is het belangrijk dat zij inzicht krijgen in de relatie tussen religie en MVO. Ook zij blijken een eenzijdige visie op MVO te hebben (met name als een financieel-economisch concept) en in de praktijk een klemtoon te leggen op een specifieke vorm van MVO, te weten MVO ten aanzien van minderheden. Deze groep zou bijvoorbeeld gewezen kunnen worden op het feit dat liefdadigheid lonend is en dus ook goed past bij hun financiële oriëntatie ten aanzien van MVO.
Ten slotte zijn de uitkomsten van dit onderzoek van belang voor overheidsinstituties, niet-gouvernementele organisaties, vakbonden en consumentenorganisaties die trachten managers te motiveren MVO in de praktijk van de bedrijfsvoering te implementeren. Traditionele managers zijn intrinsiek georiënteerd ten aanzien van MVO, terwijl niet-traditionele managers een extrinsieke oriëntatie ten aanzien van MVO hebben. Als intrinsiek gemotiveerde managers aangemoedigd worden om MVO in de praktijk te brengen door de (financiële) voordelen daarvan te benadrukken, ondermijnt dat hun intrinsieke motivatie en werkt dat juist contraproductief.58xS. Bowles, ‘Endogenous Preferences: The Cultural Consequences of Markets and Other Economic Institutions’, Journal of Economic Literature 1998, 36(1), p. 75-111; B.S. Frey & R. Jegen, ‘Motivation Crowding Theory’, Journal of Economic Surveys 2001, 15, p. 589-611; B.S. Frey & F. Overholzer-Gee, ‘The costs of Price Incentives: An Empirical Analysis of Motivation Crowding-out’, American Economic Review 1997, 87, p. 746-755; U. Gneezy & A. Rustichini, ‘Pay Enough or Don’t Pay at All’, Quarterly Journal of Economics 2000, 115, p. 791-801. Tegelijkertijd is het benadrukken van de (financiële) voordelen van MVO wel effectief om de financieel-economische oriëntatie ten aanzien van MVO van niet-traditionele managers te versterken. Deze instituten moeten zich dus bewust zijn van de groep managers die zij (willen) benaderen en daar een gepaste strategie op ontwikkelen.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is ‘in’. Staatssecretaris Ybema van Economische Zaken stelde in 2001 al dat, zowel in Nederland als elders op het continent, MVO een trend is.1xSocial Economic Council, Corporate Social Responsibility: A Dutch Approach, Assen: Royal Van Gorkum 2001. MVO Nederland rapporteerde in 2008 dat MVO een bekend begrip is in ondernemend Nederland.2xwww.mvonederland.nl/content/publicaties/stand-zaken-mvo-in-nederland-2008. En allerhande media getuigen heden ten dage van een toegenomen interesse in duurzaamheid, recycling, energiebesparing, ketenverantwoordelijkheid, transparantie en duurzaam sparen en beleggen. Maar, hoewel de belangstelling voor en waardering van MVO groot is, als het aankomt op de realisering van MVO in de bedrijfsvoering blijkt er een kloof te zijn tussen de daadwerkelijke MVO-prestaties en de eigen perceptie daarvan. De MVO-prestaties zijn doorgaans aanzienlijk minder dan men zelf denkt.
MVO kunnen we, in navolging van de Sociaal-Economische Raad, definiëren als het bewust richten van de ondernemingsactiviteiten op waardecreatie op de lange termijn in economisch, sociaal en ecologisch opzicht, met inachtneming van de belangen van alle betrokkenen bij de organisatie.3xSociaal-Economische Raad, De winst van waarden, Den Haag 2000. Zie ook C. Mazereeuw-van der Duijn Schouten, Doing Business for Heaven’s Sake: Studies on the Relationship between Religiosity and Socially Responsible Business Conduct, Ridderkerk: Ridderprint 2010, p. 22-24 voor een uitgebreidere discussie omtrent de definitie van MVO. Omdat het maatschappelijke belang van MVO groot is, proberen overheidsinstituties (zowel nationaal als internationaal), niet-gouvernementele organisaties, vakbonden en consumentenorganisaties bestuurders en (top)managers4xIk gebruik verder omwille van de leesbaarheid de term managers. Daarmee doel ik echter ook op bestuurders, directeuren-eigenaren en anderen die verantwoordelijkheid dragen en bevoegdheid hebben voor de definiëring, ontwikkeling en implementatie van MVO binnen organisaties. te motiveren om MVO in de praktijk van de bedrijfsvoering te implementeren. Om dat doel te bereiken is het belangrijk te onderkennen waarom bestuurders zich in zouden spannen voor MVO. Doorgaans worden drie motieven voor MVO onderscheiden: omdat het moet, omdat het loont en omdat het hoort.5xH. van Luijk, ‘Eén stap verder dan ethiek’, in: H. Noordegraaf & J. van Workum (red.), Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Een nieuwe fase in het kapitalisme, Kampen: Kok 2000, p. 52-65.
Het eerste motief duidt onder meer op allerhande wetten en maatregelen die bedrijven dwingen rekening te houden met sociale en ecologische belangen in de uitoefening van hun bedrijfsvoering. MVO-normen komen aan bod in het burgerlijk recht, het strafrecht en het bestuursrecht.6xA.J.A.J. Eijsbouts, F.G.H. Kristen, J.M. de Jongh, A.J.P. Schild & L. Timmerman, ‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen’, Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging 2010, 140(1). Hierbij valt onder meer te denken aan milieuwetgeving (en de handhaving daarvan door de milieu-inspectie) en de Wet op het financieel toezicht (en de handhaving daarvan via het strafrecht). Maar MVO kan ook ‘afgedwongen’ worden door andere groepen in de samenleving. Een onderneming kan zich gedwongen weten tot MVO, bijvoorbeeld omdat een consumentenboycot dreigt. Zo heeft Greenpeace in 1995 een effectieve mediacampagne tegen het afzinken van het afgeschreven olieboorplatform Brent Spar in de Noordzee opgezet, hetgeen uitmondde in een mondiale consumentenboycot van Shell–benzinestations.7xHierbij moet overigens aangetekend worden dat het, zeker achteraf bezien, zeer de vraag is of het niet het meest maatschappelijk verantwoord was om het platform af te laten zinken conform de oorspronkelijke plannen van Shell. Zonder verder op deze vraag in te gaan, is het in dit verband van belang dat deze situatie heeft bewezen dat de invloed van zogenoemde niet-gouvernementele organisaties op ondernemingen (eventueel via consumenten) zeer groot kan zijn.
Het tweede motief duidt op de economisch-financiële voordelen die met MVO gepaard gaan. In veel onderzoeken is aangetoond dat investeringen in MVO lonend zijn.8xP. van Beurden & T. Gössling, ‘The Worth of Values: A Literature Review on the Relation Between Corporate Social and Financial Performance’, Journal of Business Ethics 2008, 82, p. 407-424; M. Orlitzky, F.L. Schmidt S.L. Rynes, ‘Corporate Social and Financial performance: A Meta-analysis’, Organizations Studies 2003, 24(3), p. 403-441; J.F. Posnikoff, Disinvestent from South Africa: They Did Well by Doing Good, Contemporary Economic Policy 1997, 15, p. 76-86; S. Waddock & S. Graves, ‘The Corporate Social performance – Financial Performance Link’, Strategic Management Journal 1997, 18(4), p. 303-319. MVO loont doordat het bijdraagt aan imagoverbetering, werknemers motiveert en bindt, leidt tot een betere omgang met belanghebbenden, prikkelt tot innovatie en de ontwikkeling van nieuwe producten, en bijdraagt aan lagere bedrijfskosten en een grotere omzet.9xwww.mvonederland.nl/sites/default/files/Stand_van_zaken_MVO_in_Nederland_medio_2008.pdf, p. 2.
Het derde motief duidt op een intrinsieke betrokkenheid op economische, sociale en ecologische waarden als doelen op zich. In dat geval implementeert men, naast de gangbare bedrijfseconomische waarden, ook sociale en ecologische waarden in de bedrijfsvoering omdat dat goed is voor mens en milieu. Deze intrinsieke of idealistische motivatie voor MVO is gebaseerd op persoonlijke waarden en overtuigingen. Bij religieuze managers zullen deze waarden en overtuigingen vaak gebaseerd zijn op hun geloofsovertuiging. Zo zullen joodse managers wellicht bijdragen aan MVO omdat God de mens daartoe verplicht, en zullen protestantse managers wellicht bijdragen aan MVO omdat dat een goede manier is om mee te werken aan Gods ‘onderhoudsplan’ voor deze wereld.10xS.W. Herman, ‘Enlarging the Conversation’, Business Ethics Quarterly 1997, 7(1), p. 5-20.
Religieuze teksten bevatten vaak waarden, normen en richtlijnen voor het economisch verkeer die managers stimuleren om maatschappelijk verantwoord te handelen. Zo bevat de Thora voorschriften die oproepen tot eerlijkheid, gelijke behandeling en rechtvaardigheid, zoals: ‘knoei niet met lengtematen, gewichten en inhoudsmaten; gebruik een zuivere weegschaal met zuivere gewichten, een zuivere efa en een zuivere hin’.11xLeviticus 19:35-36. De Bijbel roept mensen op om hun naaste lief te hebben. Dit betekent ‘niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God’.12xMicha 6:8. De Koran veroordeelt liegen en bedriegen en roept managers op om eerlijk te zijn in al hun handelingen en transacties.13xA. Mushtaq, Business Ethics in Islam, Islamabad: The International Institute of Islamic Thought 1995.
Religie zou dus een belangrijke intrinsieke drijfveer voor MVO kunnen zijn. In dit artikel wil ik nader ingaan op de vraag of in de praktijk religieuze overtuigingen ook leiden tot een andere visie op en een grotere bijdrage aan MVO. Om deze vraag te beantwoorden zal ik eerst ingaan op het begrip religie en de operationalisering hiervan. Daarna presenteer ik de uitkomsten van een empirisch onderzoek naar de relatie tussen religie en MVO. Dit onderzoek is uitgevoerd door middel van een enquête die is ingevuld door 473 managers in het Nederlandse bedrijfsleven. Ten slotte duid ik deze uitkomsten en verken ik de betekenis hiervan voor de praktijk.14xDit artikel is gebaseerd op een uitgebreid onderzoek naar de relatie tussen religie en MVO. De weerslag van het totale onderzoeksproject is te vinden in het proefschrift van de auteur, zie Mazereeuw-van der Duijn Schouten 2010. In het proefschrift is een gedetailleerdere analyse te vinden dan de analyse die in dit artikel gepresenteerd wordt. Ook zijn andere deelstudies op het gebied van religie en MVO in het proefschrift opgenomen. Het proefschrift is te vinden via: http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=113025.
Noten
-
1 Social Economic Council, Corporate Social Responsibility: A Dutch Approach, Assen: Royal Van Gorkum 2001.
-
2 www.mvonederland.nl/content/publicaties/stand-zaken-mvo-in-nederland-2008.
-
3 Sociaal-Economische Raad, De winst van waarden, Den Haag 2000. Zie ook C. Mazereeuw-van der Duijn Schouten, Doing Business for Heaven’s Sake: Studies on the Relationship between Religiosity and Socially Responsible Business Conduct, Ridderkerk: Ridderprint 2010, p. 22-24 voor een uitgebreidere discussie omtrent de definitie van MVO.
-
4 Ik gebruik verder omwille van de leesbaarheid de term managers. Daarmee doel ik echter ook op bestuurders, directeuren-eigenaren en anderen die verantwoordelijkheid dragen en bevoegdheid hebben voor de definiëring, ontwikkeling en implementatie van MVO binnen organisaties.
-
5 H. van Luijk, ‘Eén stap verder dan ethiek’, in: H. Noordegraaf & J. van Workum (red.), Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Een nieuwe fase in het kapitalisme, Kampen: Kok 2000, p. 52-65.
-
6 A.J.A.J. Eijsbouts, F.G.H. Kristen, J.M. de Jongh, A.J.P. Schild & L. Timmerman, ‘Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen’, Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging 2010, 140(1).
-
7 Hierbij moet overigens aangetekend worden dat het, zeker achteraf bezien, zeer de vraag is of het niet het meest maatschappelijk verantwoord was om het platform af te laten zinken conform de oorspronkelijke plannen van Shell. Zonder verder op deze vraag in te gaan, is het in dit verband van belang dat deze situatie heeft bewezen dat de invloed van zogenoemde niet-gouvernementele organisaties op ondernemingen (eventueel via consumenten) zeer groot kan zijn.
-
8 P. van Beurden & T. Gössling, ‘The Worth of Values: A Literature Review on the Relation Between Corporate Social and Financial Performance’, Journal of Business Ethics 2008, 82, p. 407-424; M. Orlitzky, F.L. Schmidt S.L. Rynes, ‘Corporate Social and Financial performance: A Meta-analysis’, Organizations Studies 2003, 24(3), p. 403-441; J.F. Posnikoff, Disinvestent from South Africa: They Did Well by Doing Good, Contemporary Economic Policy 1997, 15, p. 76-86; S. Waddock & S. Graves, ‘The Corporate Social performance – Financial Performance Link’, Strategic Management Journal 1997, 18(4), p. 303-319.
-
9 www.mvonederland.nl/sites/default/files/Stand_van_zaken_MVO_in_Nederland_medio_2008.pdf, p. 2.
-
10 S.W. Herman, ‘Enlarging the Conversation’, Business Ethics Quarterly 1997, 7(1), p. 5-20.
-
11 Leviticus 19:35-36.
-
12 Micha 6:8.
-
13 A. Mushtaq, Business Ethics in Islam, Islamabad: The International Institute of Islamic Thought 1995.
-
14 Dit artikel is gebaseerd op een uitgebreid onderzoek naar de relatie tussen religie en MVO. De weerslag van het totale onderzoeksproject is te vinden in het proefschrift van de auteur, zie Mazereeuw-van der Duijn Schouten 2010. In het proefschrift is een gedetailleerdere analyse te vinden dan de analyse die in dit artikel gepresenteerd wordt. Ook zijn andere deelstudies op het gebied van religie en MVO in het proefschrift opgenomen. Het proefschrift is te vinden via: http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=113025.
-
15 P. Berger, The Sacred Canopy: Elements of a Sociological Theory of Religion, New York: Doubleday 1967.
-
16 A.L. Molendijk, ‘In Defense of Pragmatism’, in: J.G. Platvoet & A.L. Molendijk (Eds.), The Pragmatics of Defining Religion, Contexts, Concepts and Contests, Leiden: Brill 1999, p. 3-19.
-
17 Mazereeuw-van der Duijn Schouten 2010, p. 21.
-
18 B.R. Agle & H.J. Van Buren III, ‘God and Mammon: The Modern Relationship’, Business Ethics Quarterly 1999, 9(4), p. 563-582.
-
19 R.J. Barro, ‘Determinants of Democracy’, Journal of Political Economy 1999, 107(6), p. 158-183; S. Brown & K. Taylor, ‘Religion and Education: Evidence from the National Child Development Study’, Journal of Economic Behavior & Organization 2007, 63(3), p. 439-460.
-
20 J.W. Lipford & R.D. Tollison, ‘Religious Participation and Income’, Journal of Economic Behavior & Organization 2003, 51(2), p. 249-260.
-
21 J.W. Clark & L.E. Dawson, ‘Personal Religiousness and Ethical Judgments: An Empirical Analysis’, Journal of Business Ethics 1996, 15(3), p. 359-372.
-
22 M. Cornwall, S.L. Albrecht, P.H. Cunningham & B.L. Pitcher, ‘The Dimensions of Religiosity: A Conceptual Model with an Empirical Test’, Review of Religious Research 1986, 27(3), p. 226-244.
-
23 G.F. de Jong, J.E. Faulkner & R.H. Warland, ‘Dimensions of Religiosity Reconsidered: Evidence from a Cross-Cultural Study’, Social Forces 1976, 54(4), p. 866-889.
-
24 Hierbij zijn de volgende vragen gesteld: Wie bepaalt uiteindelijk wat goed en kwaad is? Is de mens geneigd tot het goede of tot het kwade? Is het leven van een mens voorbestemd of kan een mens zijn of haar leven zelf inrichten? Is er leven na het sterven? Heeft uw handelen binnen uw organisatie consequenties voor uw bestemming na dit leven?
-
25 Dit betreft acht stellingen (bijv.: Ik streef ernaar om in alle opzichten conform mijn levensbeschouwing te leven) aangaande intrinsieke religieuze motivatie conform de ‘intrinsic/extrinsic religiousness scale’ ontwikkeld door Allport en Ross (‘Personal Religious Orientation and Prejudice’, Journal of Personality and Social Psychology 1967, 5(4), p. 432-443) en herzien door Gorsuch en McPherson (‘Intrinsic/Extrinsic Measurement: I/E-Revised and Single-Items Scales’, Journal for the Scientific Study of Religion 1989, 28(3), p. 348-354).
-
26 Hierbij zijn de volgende vragen gesteld: Hoe vaak bezoekt u bijeenkomsten van uw geloofsgemeenschap? Hoe vaak neemt u buiten de reguliere bijeenkomsten om (ook) deel aan andere activiteiten van uw geloofsgemeenschap? Hoe vaak bidt u? Hoe vaak bidt u specifiek voor uw werk? Hoe vaak mediteert u?
-
27 J.J. Graafland, M. Kaptein & C. Mazereeuw-van der Duijn Schouten, ‘Conceptions of God, Normative Convictions and Socially Responsible Business Conduct: An Explorative Study among Executives’, Business & Society 2007, 43(3), p. 331-369. De geïnterviewde managers maken geen deel uit van de groep geënquêteerde managers.
-
28 VNO-NCW is een fusie (1997) van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen en het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond. VNO was niet verbonden aan een specifieke levensbeschouwelijke stroming. NCW was een fusie van katholieke en protestantse werkgeversverenigingen. Heden ten dage vertegenwoordigt VNO-NCW samen met de ongeveer 150 aangesloten (branche)organisaties in totaal 115.000 Nederlandse ondernemingen. Daarbij gaat het om ongeveer 80% van de bedrijven met 10 tot 100 werknemers, ruim 92% van de ondernemingen met 100 tot 500 medewerkers en vrijwel alle ondernemingen met meer dan 500 werknemers.
-
29 In Nederland hebben deze letters geen betekenis meer. CBMC is een missionaire beweging van en voor ondernemers en zakenmensen in Nederland.
-
30 Dit onderzoek is terug te vinden in mijn proefschrift (zie Mazereeuw-van der Duijn Schouten 2010, hoofdstuk 3), alsmede in J. Graafland, C. Mazereeuw-van der Duijn Schouten & A. Yahia, ‘Islam and Corporate Social Responsibility: An Empirical Research among Dutch Entrepreneurs’, Business Ethics: A European Review 2006, 15(4), p. 390-406.
-
31 CIA The World Fact Book, www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook.
-
32 A.B. Carroll, ‘A Three-Dimensional Conceptual Model of Corporate Social Performance’, Academy of Management Review 1979, 4(4), p. 497-505.
-
33 Commission of the European Communities, Green Paper: Promoting a European Framework for Corporate Social Responsibility, Brussel 2001; T.M. Jones, ‘Corporate Social Responsibility Revisited, Redefined’, California Management Review 1980, 22, p. 59-67; R. Lea, Corporate Social Responsibility, Londen: Institute of Directors Member Opinion Survey 2002; A. MacWilliams & D. Siegel, ‘Corporate Social Responsibility: A Theory of the Firm Perspective’, Academy of Management Review 2001, 26(1), p. 117-127; M.G. Piacentini, L. MacFayden & D.R. Eady, ‘Corporate Social Responsibility in Food Retailing’, International Journal of Retail and Distribution Management 2000, 28, p. 459-469; M. van Marrewijk, ‘Concepts and Definitions of CSR and Corporate Sustainability: Between Agency and Communion, Journal of Business Ethics 2003, 44, p. 95-105; D.A. Waldman, D.S. Siegel & M. Javidan, ‘Components of CEO Transformational Leadership and Corporate Social Responsibility’, Journal of Management Studies 2006, 43, p. 1703-1725.
-
34 S.H. Schwartz & S. Huismans, ‘Value Priorities and Religiosity in Four Western Religions’, Social Psychology Quarterly 1995, 58, p. 88-107.
-
35 Lucas 16:13.
-
36 1 Timoteüs 6:10.
-
37 M.E. Kornhauser, ‘The Morality of Money: American Attitudes toward Wealth and the Income Tax’, Indiana Law Journal 1994, 70, p. 119-170.
-
38 M. Tamari, ‘The Challenge of Wealth’, Business Ethics Quarterly 1997, 7(1), p. 45-56.
-
39 H.M. Wong, ‘Religiousness, Love of Money, and Ethical Attitudes of Malaysian Evangelical Christians in Business’, Journal of Business Ethics 2007, 81, p. 169-191.
-
40 S.D. Hunt & S.J. Vitell, ‘The General Theory of Marketing Ethics: A Revision and Three Questions’, Journal of Macromarketing 2006, 26, p. 143-153.
-
41 E.J. Kennedy & L. Lawton, ‘Religiousness and Business Ethics’, Journal of Business Ethics 1998, 17(2), p. 163-175.
-
42 S.J. Conroy & T.L.N. Emerson, ‘Business Ethics and Religion: Religiosity as a Predictor of Ethical Awareness among Students’, Journal of Business Ethics 2004, 50(4), p. 383-396.
-
43 A.J. Vittell, J.G.P. Paolillo & J. Singh, ‘Religiosity and Consumer Ethics’, Journal of Business Ethics 2005, 57, p. 175-181; A.J. Vittell, J.G.P. Paolillo & J. Singh, ‘The Role of Money and Religiosity in Determining Consumers’ Ethical Beliefs’, Journal of Business Ethics 2006, 64, p. 117-124; A.J. Vittell, J. Singh & J.G.P. Paolillo, ‘Consumers’ Ethical Beliefs: The Roles of Money, Religiosity and Attitude towards Business’, Journal of Business Ethics 2007, 73, p. 369-379.
-
44 1 Johannes 4:19.
-
45 R.H.F.P. Bekkers, ‘Bijdrage der kerckelijken’, in: T.N.M. Schuyt (red.), Geven in Nederland 2003: giften, legaten, sponsoring en vrijwilligerswerk, Houten/Mechelen: Bohn Stafleu van Loghum 2003, p. 141-172; A.C. Brooks, ‘Faith, Secularism and Charity’, Faith & Economics 2004, 43, p. 1-8; J. Reitsma, Religiosity and Solidarity: Dimensions and Relationships Disentangled and Tested, Ridderkerk: Ridderprint 2007; P. Scheepers & M. te Grotenhuis, ‘Who Cares for the Poor in Europe? Micro and Macro Determinants of Fighting Poverty in 15 European Countries’, European Sociological Review 2005, 21(5), p. 453-465.
-
46 Reitsma 2007.
-
47 S. Brammer & A. Millington, ‘Corporate Reputation and Philanthropy: An Empirical Analysis’, Journal of Business Ethics 2005, 61(1), p. 29-44; D.H. Saiia, A.B. Carroll & A.K. Buchholtz, ‘Philanthropy as Strategy: When Corporate Charity “Begins at Home”’, Business & Society 2003, 42(2), p. 169-201; H. Wang, J. Choi & J. Li, ‘Too Little or Too Much? Untangling the Relationship Between Corporate Philanthropy and Firm Financial Performance’, Organization Science 2008, 19(1), p. 143-159.
-
48 L. Guiso, P. Sapienza & L. Zingales, ‘People’s Opium? Religion and Economic Attitudes’, Journal of Monetary Economics 2003, 50(1), p. 225-282.
-
49 B.A. Chadwick & H.D. Garrett, ‘Women’s Religiosity and Employment: The LDS Experience’, Review of Religious Research 1995, 36(3), p. 277-294.
-
50 M.L Anderson, Thinking about Women: Sociological Perspectives on Sex and Gender, New York: MacMillan Publishing 1988, p. 230.
-
51 K.M. Feltey & M.M. Polomo, ‘From Sex Differences to Gender Role Beliefs: exploring Effects on Six Dimensions of Religiosity’, Sex Roles 1991, 25(3/4), p. 181-193.
-
52 K.D. Dougherthy, ‘How monochromatic is Church Membership? Racial-Ethnic Diversity in Religious Community’, Sociology of Religion 2003, 64(1), p. 65-85.
-
54 Leviticus 19:33-34.
-
55 Marcus 12:30-31.
-
56 E. Anderson, Value in Ethics and Economics, Cambridge/Londen: Harvard University Press 1993.
-
57 Hunt & Vitell 2006, p. 143-153.
-
58 S. Bowles, ‘Endogenous Preferences: The Cultural Consequences of Markets and Other Economic Institutions’, Journal of Economic Literature 1998, 36(1), p. 75-111; B.S. Frey & R. Jegen, ‘Motivation Crowding Theory’, Journal of Economic Surveys 2001, 15, p. 589-611; B.S. Frey & F. Overholzer-Gee, ‘The costs of Price Incentives: An Empirical Analysis of Motivation Crowding-out’, American Economic Review 1997, 87, p. 746-755; U. Gneezy & A. Rustichini, ‘Pay Enough or Don’t Pay at All’, Quarterly Journal of Economics 2000, 115, p. 791-801.