Het verbod van blasfemie opnieuw ter discussie?
In deze tijd waarin de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst regelmatig onderwerp van geding zijn, is het wonderlijk dat een advies over deze rechten van een belangrijk Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties tot nu toe nauwelijks aandacht heeft gekregen.1xZie A. Dacey, ‘Lang leve de blasfemie!’, Trouw 14 januari 2012. Toch zou dat advies wel eens het begin van het einde van de Nederlandse wet op de godslastering kunnen betekenen. Die wet, dat wil zeggen artikel 147 Wetboek van Strafrecht (de zogenoemde Lex Donner, uit 1932),2xZie de bijdrage van Ben Koolen in Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2011-3, p. 72-85. stelt immers strafbaar ‘hij die zich in het openbaar, mondeling, of bij geschrift of afbeelding, door smalende godslasteringen op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat’.
In het General Comment nr. 34 van 21 juli 20113xwww2.ohchr.org/english/bodies/hrc/comments.htm. concludeert het Mensenrechtencomité: ‘Het verbod op uitingen van gebrek aan respect voor een godsdienst of ander geloofssysteem, inclusief wetten betreffende godslastering, is onverenigbaar met het Verdrag.’ Een andere overweging van het Comité is het eveneens waard aangehaald te worden: ‘Het concept van de moraal is afgeleid van vele sociale, filosofische en religieuze tradities; daarom mogen beperkingen die ertoe dienen om de moraal te beschermen niet slechts uit één traditie afkomstig zijn.’
De vraag is wat eigenlijk de status is van dit ‘General Comment’. Het Comité dat dit advies heeft uitgevaardigd, is het Mensenrechtencomité dat is ingesteld bij het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (IVBPR). Naast het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is het IVBPR voor Nederland het belangrijkste algemene mensenrechtenverdrag, dat in 1978 door Nederland is geratificeerd. Het Comité bij het IVBPR geeft door middel van General Comments adviezen, bedoeld voor de lidstaten over de wijze waarop het verdrag moet worden uitgelegd.
Een advies is juridisch niet bindend, dat is duidelijk. Niettemin zou het advies wel een goede aanleiding kunnen vormen om de bijzondere bescherming die het Wetboek van Strafrecht verleent aan ‘godsdienstige’ (in tegenstelling tot seculiere) ‘gevoelens’, opnieuw ter discussie te stellen. In de artikelen 147 en 147a van het Wetboek van Strafrecht worden immers nog altijd godslastering en het verspreiden van godslasterlijke geschriften strafbaar gesteld. Deze bepalingen wordt wel een min of meer ‘slapend’ bestaan toegeschreven, maar desondanks is al eerder voorgesteld de bepalingen te laten vervallen.4xKamerstukken II 2009/10, 32 203, nr. 1-3. Terecht. In een samenleving als de onze, die in religieus en levensbeschouwelijk opzicht zo divers is, is de bijzondere bescherming die zij verlenen eigenlijk niet meer gepast.
Noten
-
1 Zie A. Dacey, ‘Lang leve de blasfemie!’, Trouw 14 januari 2012.
-
2 Zie de bijdrage van Ben Koolen in Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid 2011-3, p. 72-85.
-
4 Kamerstukken II 2009/10, 32 203, nr. 1-3.