Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Jurisprudentie

Verbod op religieuze hoofdbedekking heeft een grens

Trefwoorden case law, Turkey, freedom of religion
Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze Citaties (2)
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Maurits Berger, 'Verbod op religieuze hoofdbedekking heeft een grens', TvRRB 2011-3, p. 94-96

    Dispute about wearing hats and wearing religious clothes

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Arrest

      EHRM 23 februari 2010, Ahmet Arslan e.a. vs. Turkije

    • Relevante wetsartikelen

      • Artikel 9 EVRM (vrijheid van godsdienst en levensovertuiging);

      • Turkse Wet nr. 677 (1925) op het dragen van de hoed, en Wet nr. 2596 (1935) op het dragen van religieuze kleding.

    • Achtergrond

      De eisers zijn leden van een religieuze orde die in 1986 is gesticht. Jaarlijks komen zij uit heel Turkije bijeen voor een ceremoniële samenkomst in een moskee in Ankara. Onderdeel van deze ceremonie is een processie door de stad, waarbij zij gekleed gaan in salvar (‘harembroek’), tuniek en tulband. Volgens de Turkse overheid is dit strijdig met de wet van 1925, die voorschrijft dat de hoed het gangbare hoofddeksel is voor mannen, en met de wet uit 1934, die verbiedt dat religieuze kleding buiten de plaats van godsdienst wordt gedragen. De leden van de orde beroepen zich op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.

    • Overwegingen van het Hof

      Om als staat inbreuk te mogen maken op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging dient voldaan te zijn aan een aantal eisen: de inbreuk moet wettelijk zijn vastgelegd, hij moet een wettelijk doel dienen, en hij moet ‘noodzakelijk zijn voor een democratische samenleving’. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is voldaan aan alle eisen, behalve de laatste.
      Het Hof erkent dat de Turkse staat zijn seculiere karakter nadrukkelijk heeft vastgelegd in de grondwet en heeft uitgewerkt in diverse wetten, waaronder die welke het dragen van een tulband, hoofddoek of fez verbiedt en hoeden voorschrijft. Maar, meent het Hof, het betreft hier geen vertegenwoordigers van de staat maar ‘eenvoudige burgers’ (simples citoyens): ‘Zij kunnen derhalve, uit hoofde van een officiële regeling (statut officiel) niet onderworpen worden aan de verplichting tot terughoudendheid (discretion) in de openbare manifestatie van hun religieuze overtuigingen.’ Bovendien, overweegt het Hof, werd de religieuze kleding in dit specifieke geval gedragen op de openbare weg, en niet in openbare gebouwen. In het laatste geval mag Turkije, vanuit zijn seculiere grondslag, de religieuze neutraliteit handhaven, aldus het Hof, maar dat geldt niet voor de openbare weg.
      Het verbod van de Turkse staat op het dragen van religieuze kleding op de openbare weg door de leden van deze religieuze orde, was derhalve strijdig met het EVRM.

    • Bespreking

      Deze uitspraak van het Europese Hof is al bijna twee jaar oud, maar is met de boerkaverboden in Frankrijk (2010) en België (2011) – besproken in TRRB 2010-3 – en het toegezegde Nederlandse wetsvoorstel voor een boerkaverbod, zeer relevant. Het verbieden van de hoofddoek en gezichtsbedekkende sluier (‘boerka’) heeft inmiddels een lange en interessante juridische geschiedenis achter de rug, maar gaat nu een nieuwe fase in. Tot nog toe spitsten de discussies zich toe op het dragen van deze kleding in overheidsfuncties (rechterlijke macht, politie, ambtenarij) of op specifieke locaties, zoals de werkplaats, de school of fitnessruimtes. In de meeste gevallen was een boerkaverbod toegestaan.
      Maar nu gaat de discussie over een algemeen verbod op het dragen van bepaalde kleding in de ‘openbare ruimte’. Deze openbare ruimte kent twee vormen: de openbare gebouwen ofwel de instituten van de staat die voor iedereen zijn bedoeld, zoals postkantoor, bibliotheek, rechtbank en parlement, en de openbare weg ofwel ‘buiten’.
      De beperking van uitingen van religiositeit in beide vormen van openbare ruimte is niets nieuws. In Nederland gold bijvoorbeeld lange tijd in plaatsen met een overwegend protestantse bevolking een verbod op katholieke processies op de openbare weg (dit verbod is overigens pas formeel in 1983 opgeheven). Dergelijke processies werden voor het protestantse deel van Nederland aanstootgevend geacht. We zouden een interessante parallel kunnen trekken naar de boerka, of zelfs de hoofddoek, die door veel Europeanen vandaag de dag ook als aanstootgevend wordt ervaren, ook al zijn de redenen daarvoor wellicht andere dan die welke speelden in de reactie op katholieke processies. Maar hoezeer ook emotionele reacties een rol mogen spelen in de aversie jegens religieuze uitingen, er is thans in Europa sprake van een politiek-juridische orde die uitgaat van religieus pluralisme waarin iedereen zijn religieuze vrijheid gelijkelijk moet kunnen genieten en uitdragen.
      In landen als Frankrijk en Turkije ligt dat echter iets anders. Weliswaar staat de gelijkheid van de burgers hoog in het vaandel en mag iedereen vrijelijk zijn of haar religie belijden, maar om deze vrijheid te kunnen garanderen wil de staat juist een openbare ruimte handhaven die religieus-neutraal is. Waar landen als Nederland en Duitsland een systeem hebben dat ik ‘passief seculier’ zou willen noemen, doordat de staat zich religieus-neutraal opstelt maar de ruimte biedt aan alle religieuze uitingen in de openbare ruimte, zijn Frankrijk en Turkije juist ‘actief-seculier’ doordat zij de openbare ruimte trachten zo veel mogelijk religie-vrij te houden.
      Deze zogenoemde laïcité wordt niet alleen beleden met de mond, maar ligt ook verankerd in de Turkse en Franse (grond)wetten. De Turkse wet die de hoed voorschrijft (en dus effectief de tulband of fez verbiedt) en de wet die religieuze kleding buiten de plaats van godsdienst verbiedt, zijn hier voorbeelden van. Deze regelgeving was een kleine tachtig jaar geleden bedoeld om de Turkse samenleving hardhandig te seculariseren. Maar deze politiek van ‘actieve seculering’ is kenmerkend gebleven voor Turkije, en dat wordt door het Hof ook erkend. Turkije mag daarom ver gaan als het gaat om het religieus-neutraal houden van de openbare ruimte, verder dan bijvoorbeeld een land als Nederland, dat een dergelijke politiek niet kent en deze ook niet heeft verankerd in zijn wetgeving. In juridische termen: in het geval van Turkije is eerder voldaan aan de voorwaarden die het EVRM stelt om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te mogen inperken, dan in Nederland het geval zou zijn.
      Het seculiere karakter van Turkije is ook kenmerkend voor Frankrijk. Vandaar dat deze twee staten van het Hof meer marge krijgen om de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing te beperken wanneer het de openbare ruimte betreft. De meest recente voorbeelden van deze juridische strijd zijn het verbod op hoofddoeken op scholen en universiteiten. In alle gevallen zijn deze kwesties beslecht in het voordeel van de twee staten.
      Maar nu gaat het een stapje verder, namelijk naar de openbare ruimte ‘buiten’, ofwel de openbare weg. De Franse en Belgische boerkaverboden hebben nadrukkelijk betrekking op die situatie en zijn om die reden ook zeer omstreden. De vraag is of deze verboden gehandhaafd kunnen worden in het licht van de uitspraak die hier wordt besproken. Het Hof trekt namelijk een grens aan de beperking op religieuze uitingen, namelijk daar waar de openbare ruimte ‘buiten’ wordt. Beperkingen aan de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging kunnen niet zomaar opgelegd worden als het gaat om de openbare weg. En dat is nu precies het geval in het Franse en Belgische – en wellicht straks ook Nederlandse – boerkaverbod.
      Nu zijn deze situaties niet helemaal vergelijkbaar met die in Turkije. In Turkije betrof het een specifieke situatie van een groep mensen die zich eenmaal per jaar in religieuze kleding hult voor een processie door de stad. Dat is iets anders dan dat zij iedere dag in diezelfde kleding door de stad wandelen, zoals de Franse, Belgische en Nederlandse boerkadragers doen. Maar geldt dit onderscheid ook als het gaat om het juridische beginsel van godsdienstvrijheid? Het is de vraag of het Hof dit verschil zal maken, met name nu het nadrukkelijk spreekt van ‘eenvoudige burgers’ die niet belemmerd mogen worden in de uiting van hun religieuze overtuigingen op de openbare weg, ook niet in een land met een sterk actief-seculiere traditie. Het komt mij voor dat er met deze uitspraak in ieder geval een barstje in het Franse en Belgische boerkaverbod is gekomen.


Print dit artikel