Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Artikel

Kansen voor Utrechtse kerken binnen de Wmo

Trefwoorden Kansen van kerken, Wet maatschappelijke ondersteuning, Diaconale opdracht, Scheiding kerk en staat
Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze Citaties (1)
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Wiebe Blauw, 'Kansen voor Utrechtse kerken binnen de Wmo', TvRRB 2010-2, p. 63-75

    MOVISIE Netherlands centre for social development researched the role of churches in the enforcement of the Social Support Act in the municipality of Utrecht. It showed that although the municipality does not charge the churches with the execution of the law, the churches themselves present a lot of activities that might be appointed as social support activities. Moreover a part of the churches are benevolent to increase their activities if the municipality would facilitate them. At the same time city council members as well as the responsible civil servants do not know the role churches play at the enforcement of the Act, so further cooperation between the municipality and the churches is required.

Dit artikel wordt geciteerd in

  • Marcel Maussen en Maurits Berger, "Integratie en religie" (Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, aflevering 2 2023)
    • In het voorjaar van 2009 heeft MOVISIE1xMOVISIE is het landelijk kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling. Het werkt aan een krachtige samenleving, waarin burgers zo veel mogelijk zelfredzaam kunnen zijn. Dit doet MOVISIE door maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven te ondersteunen, te adviseren en met hen samen te werken op het terrein van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. MOVISIE is een niet-identiteitsgedreven organisatie. onderzoek gedaan naar de relatie tussen kerken en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de gemeente Utrecht. Het onderzoek is uitgevoerd door studenten van de Christelijke Hogeschool Ede: Rianne Morren en Ageeth Weelink. In dit artikel doet Wiebe Blauw, senior adviseur Versterking Vrijwillige Inzet van MOVISIE en begeleider van het onderzoek, verslag van de belangrijkste uitkomsten.

    Noten

    • * Dit artikel is geschreven met medewerking van drs. Marleen Alblas, adviseur Vrijwillige Inzet MOVISIE.
    • 1 MOVISIE is het landelijk kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling. Het werkt aan een krachtige samenleving, waarin burgers zo veel mogelijk zelfredzaam kunnen zijn. Dit doet MOVISIE door maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven te ondersteunen, te adviseren en met hen samen te werken op het terrein van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. MOVISIE is een niet-identiteitsgedreven organisatie.

    • 1 Aanleiding onderzoek

      De Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna te noemen: Wmo) die op 1 januari 2007 van kracht werd, heeft tot doel de deelname van burgers in de samenleving te stimuleren. Er is aandacht voor deelname van alle burgers, maar specifiek ook voor mensen die kwetsbaar zijn. Onder kwetsbare burgers worden vaak de volgende groepen gerekend: mensen met een lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperking en ouderen met functiebeperkingen. De wet valt onder de verantwoordelijkheid van gemeenten die jaarlijks op negen prestatievelden moeten aangeven hoe zij de participatie van (kwetsbare) burgers willen stimuleren. Deze prestatievelden zijn:

    • het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;

    • het bieden van op preventie gerichte ondersteuning aan jeugdigen met problemen met opgroeien en aan ouders met problemen met opvoeden;

    • het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning;

    • het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;

    • het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking;

    • het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;

    • het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang;

    • het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg (oggz);

    • het bevorderen van verslavingsbeleid.

    • Voor de uitvoering van de Wmo moeten gemeenten afspraken maken met uitvoeringsorganisaties op het gebied van welzijn en zorg. De gemeente koopt de diensten van de uitvoerende instellingen in ten behoeve van burgers die deze diensten nodig hebben.

      Uit een eerste evaluatie van de Wmo door MOVISIE in 2008 in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bleek dat gemeenten wel al ver gevorderd waren in het verstrekken van opdrachten aan gesubsidieerde instellingen, maar dat zij nog te weinig de mogelijkheden benutten van organisaties uit het maatschappelijk middenveld.1xV. Lub, A. Sprinkhuizen & M. Alblas, Trendrapport: de uitvoering van de Wmo in beeld, Hollandia Printing 2008. Het gaat daarbij om organisaties of instituties buiten de sfeer van de overheid, de markt en de verbanden van familie en vrienden. Meer in het bijzonder gaat het om beroepsverenigingen, buurtorganisaties, liefdadigheidsinstellingen, culturele organisaties, religieuze organisaties, milieugroepen, vakbonden, verenigingen en vrijwilligersorganisaties in het algemeen. Met veel van deze organisaties heeft de gemeente geen subsidierelatie en de organisaties bewegen zich min of meer autonoom in de omgeving van individuen en groepen mensen. Juist door die autonomie hebben veel gemeenten geen volledig zicht op de ‘leden’ van het lokale maatschappelijk middenveld. Het onderzoek van het NICIS2xK. Dekker & H. Lelieveldt, Het middenveld in de wijk. Acht stadswijken nader bekeken, NICIS z.j. in acht stadswijken in Dordrecht en Utrecht komt tot een soortgelijke conclusie: in stadswijken zijn veel meer middenveldorganisaties dan door beleidsmakers wordt gedacht. Het betreft organisaties van burgers die werken aan de oplossing van problemen van burgers, maar als zodanig niet in beeld zijn bij de overheid. Dat kerken ook onderdeel uitmaken van het maatschappelijk middenveld en een belangrijke rol in het kader van de Wmo kunnen vervullen, beseffen veel gemeenten (nog) niet.
      Ook in het tweede trendrapport van MOVISIE over de Wmo3xV. Lub & R. Cromwijk, Wmo Trendrapport 2010. Het spel op het maatschappelijk middenveld, MOVISIE maart 2010. uit 2010 wordt geconstateerd dat gemeenten het maatschappelijk middenveld te weinig betrekken bij de Wmo. En dat is in elk geval jammer voor de maatschappelijke rol die kerken (kunnen) vervullen. Want kerken zijn voor de Wmo extra interessant omdat zij zichzelf een diaconale opdracht opleggen: ze willen steun en hulp bieden aan naasten en in het bijzonder aan kwetsbaren. Deze diaconale opdracht komt dicht bij de formele doelstelling van de Wmo, waarin het onderling hulp bieden centraal staat. Vanuit deze optiek heeft MOVISIE aanleiding gevonden onderzoek te doen naar de rol die kerken spelen of kunnen spelen binnen de beleidsontwikkeling en -uitvoering op gebied van de Wmo. Het onderzoek is opgenomen in het programma dat MOVISIE jaarlijks uitvoert in opdracht van het ministerie van VWS.
      Omdat het onderzoek tegelijkertijd een afstudeerproject van hogeschoolstudenten was, is er voor gekozen het onderzoek te beperken tot christelijke kerken en niet de breedte van alle religieuze organisaties te kiezen. Een halfjaar na afronding van het onderzoek zijn alsnog in overleg met de gemeente Utrecht de zes moskeeën in Utrecht onderzocht. Deze worden hier evenwel verder buiten beschouwing gelaten.

    • 2 Uitgangspunten Wet maatschappelijke ondersteuning

      Voordat we ingaan op de aanpak en de resultaten van het onderzoek staan we eerst kort stil bij een aantal uitgangspunten van de Wmo. Bij de totstandkoming van de Wmo zijn drie belangrijke uitgangspunten gehanteerd: een beleidsinhoudelijke, een beheersmatige en een financiële.
      Het beleidsinhoudelijke fundament van de Wmo is erop gericht te bevorderen dat alle mensen, ongeacht hun beperking, volwaardig aan de samenleving kunnen deelnemen. Daarbij staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger voorop. Om van de Wmo gebruik te kunnen maken moet de burger een aantal fasen doorlopen: eerst hulp zien te vinden in eigen kring (familie, buren, vrienden), vervolgens ondersteuning zoeken bij sociale verbanden in een ruimere zin (verenigingen en (burger)organisaties). Als dat ook niet lukt, kan een beroep worden gedaan op de gemeente in de vorm van georganiseerde en vaak gesubsidieerde activiteiten. Bijvoorbeeld, iemand voelt zich eenzaam en komt uiteindelijk terecht bij de gesubsidieerde activiteit ‘meer bewegen voor ouderen’ of een cursus ‘leer uw stad kennen’ of iets dergelijks dat door de Stichting Welzijn wordt georganiseerd.
      De bijdrage die kerken kunnen leveren, ligt vooral in de tweede fase. Zij kunnen personen ondersteunen en helpen als ze daarom vragen of als signalen via anderen doorkomen. Weliswaar staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger voorop, maar dat wil niet zeggen dat maatschappelijke organisaties lijdzaam moeten afwachten tot er een burger met een vraag komt. Ook van organisaties in de omgeving van burgers wordt een proactieve opstelling verwacht naar burgers die ondersteuning nodig hebben.
      De beheersmatige vernieuwing ligt besloten in het feit dat de Wmo een aantal bestaande wetten heeft vervangen en lokale overheden nu verantwoordelijk zijn geworden voor zowel de beleidsontwikkeling als de beleidsuitvoering van de Wmo. Daarbij wordt verondersteld dat gemeenten beter zicht hebben op de behoeften van de bevolking en zij daar met lokaal beleid beter op kunnen inspelen.
      Het financiële uitgangspunt heeft vooral betrekking op de vrees dat door de vergrijzing de kosten van langdurige zorg uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) op termijn onbeheersbaar zouden worden. De Wmo is daarom vooral een investering om mensen actief en gezond te houden, zodat zij minder afhankelijk worden van dure zorgvoorzieningen.

    • 3 Opzet onderzoek: dubbel perspectief

      In het MOVISIE-onderzoek naar de relatie tussen kerken en de Wmo in de gemeente Utrecht stonden twee vragen centraal:

    • Welke mogelijkheden biedt de komst van de Wmo aan kerken om de maatschappelijke participatie van burgers in de stad Utrecht te bevorderen?

    • Hoe kunnen de gemeente Utrecht en de kerken deze mogelijkheden maximaal benutten?

    • Om de relatie tussen kerken en de Wmo in de gemeente Utrecht nader te onderzoeken is ervoor gekozen deze relatie vanuit twee perspectieven te bekijken: vanuit het perspectief van de kerken zelf en vanuit het gemeentelijk perspectief. Alle 90 kerken, inclusief migrantenkerken, in Utrecht zijn benaderd (telefonisch, schriftelijk, per e-mail) met het verzoek deel te nemen aan het onderzoek. Van de 90 kerken hebben uiteindelijk 49 kerken een standaardvragenlijst ingevuld. Kerken die niet deelnamen aan het onderzoek waren vaak zo klein dat zij niet of nauwelijks iets met de Wmo te maken hadden vanwege de te kleine achterban. Vervolgens zijn de 14 politieke fracties in de gemeenteraad (samenstelling 2009) gevraagd een vragenlijst over de rol van de kerken binnen de Wmo in te vullen. Slechts één partij heeft niet meegedaan. Tot slot zijn drie ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor beleid en uitvoering van de Wmo geïnterviewd over hoe de gemeente aankijkt tegen de rol die kerken innemen in het werkgebied van de Wmo. Het onderzoek onder de kerken omvatte het grootste deel van het onderzoek.

      3.1 De kerken: identiteit en omvang

      In totaal hebben 49 kerken deelgenomen aan het Utrechtse onderzoek. Interessant is te weten welke kerken dat zijn. Uit tabel 1 blijkt dat veel verschillende identiteiten binnen de responsgroep vertegenwoordigd zijn.

      Tabel 1: Identiteiten
      Naam van de kerk Aantal
      Protestantse gemeenten 5
      Baptistengemeenten 2
      Orthodoxe kerken 1
      Gereformeerd vrijgemaakte kerken 1
      Rooms-katholieke parochies 9
      Apostolische kerken 3
      Zevendedagsadventisten 1
      Oecumenische gemeenten 2
      Migrantenkerken 1
      Evangelische gemeenten 11
      Vrij-katholieke kerken 1
      Anglicaanse kerken 1
      Vergadering der gelovigen 1
      Doopsgezinde gemeenten 1
      Oudgereformeerde gemeenten in Nederland 1
      Vrije evangelische gemeente 1
      Remonstrantse kerken 2
      Pinkstergemeenten 2
      Oudkatholieke kerken 1
      Leger des Heils 1
      Rijnwaarde (Interkerkelijk gereformeerd) 1
      Totaal 49

      Niet alleen in identiteit, maar ook in grootte verschillen de kerken. Van de 49 kerken hebben 48 de vraag beantwoord hoeveel leden ze hebben. Deze kerken hebben samen 42.448 leden (totaal aantal inwoners stad Utrecht per 1 januari 2010: 306.731), met een gemiddelde leeftijd van 47,2 jaar. Het laatste cijfer logenstraft het idee dat kerken alleen nog mensen boven de 65 jaar onderdak bieden. Van alle kerkleden bleken er ongeveer 25.500 actief betrokken bij het kerkelijk leven. Dit is 60% van alle kerkleden.

      3.2 Kerken maatschappelijk actief

      Om te achterhalen in hoeverre kerken zich bewust zijn van hun rol in de samenleving is kerken gevraagd of zij maatschappelijk actief zijn; oftewel of zij betrokkenheid tonen door activiteiten voor burgers te organiseren, zowel voor kerkleden als voor niet-kerkleden. Van de 49 kerken gaven 38 daarop aan actief te zijn op maatschappelijk gebied. Onder de 11 kerken die aangeven niet maatschappelijk actief te zijn, geeft een aantal aan meer een streekkerk te zijn en dat hun leden meest actief zijn in plaatsen buiten Utrecht. Van de 38 kerken die wel maatschappelijk actief zijn, is er 1 kerk die zich alleen op kerkleden richt, de rest organiseert activiteiten voor kerkleden en niet-kerkleden. Het percentage niet-kerkleden schommelt tussen de 3 en de 11% van alle deelnemers.
      De maatschappelijke activiteiten van de 38 kerken worden georganiseerd door ongeveer 2000 vrijwilligers. De leeftijd van de vrijwilligers is redelijk gelijk verdeeld over de categorieën 20 tot 40 jaar, 40 tot 60 jaar en iets minder 60 tot 80 jaar. Meestal zijn de vrijwilligers afkomstig uit het diaconaal werk, de bezoekgroep, jeugdbegeleiders en mensen die actief zijn in een themawerkgroep (armoede, milieu, vrede, dakloosheid, verslaving, ouderen of allochtonen).

      3.3 Kerkelijke activiteiten in relatie tot de Wmo

      De antwoorden op de vraag welke maatschappelijke activiteiten kerken organiseren, maakt duidelijk welke bijdrage kerken tot nu toe leveren aan de Wmo en op welk van de prestatievelden ze het meest actief zijn. Een eerste conclusie is dat de kerken zeer uiteenlopende maatschappelijke activiteiten noemen, variërend van het aanbieden van maaltijden voor dak- en thuislozen of alleenstaande ouders tot het bieden van clubs voor kinderen, het organiseren van informatiebijeenkomsten en tentoonstellingen, het bieden van noodopvang en helpen bij acties van de Stichting Present en de Stichting Hulp in Praktijk (HiP).
      In totaal zijn 192 maatschappelijke activiteiten genoemd door de kerken. Deze activiteiten zijn vervolgens door de onderzoekers gekoppeld aan de negen prestatievelden van de Wmo (zie tabel 2).

      Tabel 2: Activiteiten gekoppeld aan prestatievelden Wmo
      Prestatieveld Aantal activiteiten Percentage
      1 Leefbaarheid en sociale samenhang 96 51
      2 Ondersteuning jeugdigen en ouders 15 8
      3 Informatie, advies en cliëntondersteuning 8 4
      4 Ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers 27 14
      5 Bevorderen maatschappelijke participatie 10 5
      6 Verlenen individuele voorzieningen 5 3
      7, 8 en 9 Maatschappelijke opvang, oggz, verslavingsbeleid 29 15
      Totaal 190 100

      De meest opvallende conclusie die uit het overzicht kan worden getrokken is dat kerken op alle prestatievelden van de Wmo actief zijn. Veel activiteiten (51%) worden ondernomen om de leefbaarheid en de sociale samenhang in de eigen kerkelijke gemeenschap of in de geografische omgeving van de kerk te bevorderen (prestatieveld 1). Dit betekent meer in het algemeen dat kerken voor de helft van hun activiteiten investeren in de sociale infrastructuur van de kerkelijke of wijkgemeenschap. Daarnaast investeren kerken flink (15%) in de zorg voor daklozen, verslaafden en mensen met chronisch psychische problemen (prestatievelden 7, 8 en 9). Tot slot vormt de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers een stevig aandeel (14%) in de activiteiten. Let wel: de activiteiten zijn door de onderzoekers in het Wmo-prestatieveldenschema gezet en zijn dus niet door de kerken zelf als Wmo-activiteit aangemerkt.
      Van de 38 kerken noemen 29 kerken alleen maatschappelijke doelen om deze activiteiten te organiseren, 3 noemen alleen missionaire doelen en 8 kerken noemen zowel maatschappelijke als missionaire doelen. Tot slot noemen 9 kerken dat zij voor activiteiten subsidie ontvangen voor één of meer activiteiten, waarvan 1 uit de Wmo voor het organiseren van thema-avonden in samenwerking met een moskee. Bij de andere kerken gaat het om gelden van monumentenzorg, het wijkbudget en het gemeentelijk leefbaarheidsbudget. De laatste twee geldbronnen bevatten de facto ook Wmo-gelden, zij het dat die voor geoormerkte doelen beschikbaar worden gesteld.

      3.4 Kennis en betrokkenheid van kerken bij de Wmo

      Zoals gezegd organiseren kerken voornoemde activiteiten niet bewust in het kader van de Wmo. Van de 49 kerken die aan het onderzoek deelnamen, zeggen 10 kerken dat ze niet van het bestaan van de Wmo wisten. Slechts 5 kerken gaven aan bewust activiteiten te hebben georganiseerd in het kader van de Wmo. Acht kerken zijn zich aan het oriënteren op hun mogelijkheden, en 12 kerken zijn betrokken in het overleg met de gemeente. Zeventien kerken zeggen (nog) niet mee te doen met de Wmo.
      Gevraagd is naar de motivatie van kerken om deel te nemen aan de Wmo. Bijna de helft van de respondenten zegt dat de verwachting die de gemeente heeft van hen of de materiële steun van de gemeente, een motivatie is om deel te nemen aan de Wmo.
      Op de vraag of kerken iets te bieden hebben, zeggen 37 kerken volmondig ja. Het gaat in alle gevallen om maatschappelijke activiteiten, niet om missionaire activiteiten. Dertien kerken hebben al plannen voor maatschappelijke activiteiten, zoals: een jeugdcentrum en hulpcentrum voor alleenstaande moeders en tienermoeders, cursussen en begeleiding bieden aan ex-gedetineerden, maaltijden voor sociaal kwetsbare burgers, signaleren en informatie geven (kerk zijn in de wijk), de leefbaarheid in de wijk door het openstellen van activiteiten.
      De motivatie om deze maatschappelijke activiteiten te organiseren wordt primair gevoed door maatschappelijke overwegingen (helpen medemens) en secundair door missionaire overwegingen (getuigen van de liefde van God). Dertien kerken geven aan dat zij serieus willen worden genomen door de gemeente en dat hun verzoek voor subsidie niet op voorhand moet worden afgewezen omdat ze een kerk zijn. De gemeente moet de kerk als een serieuze gespreks- en samenwerkingspartner zien voor de uitvoering van de Wmo. Ongeveer 25 kerken verwachten dat zij als serieuze gesprekspartner van de gemeente worden benaderd als zij op maatschappelijk gebied meer zullen doen.

    • 4 Intermezzo: scheiding van kerk en staat

      Bij de relatie tussen kerk en (gemeentelijke) overheid geldt het principe van de scheiding van kerk en staat. Het principe voert terug naar de Franse Revolutie. Het houdt in dat de staat geen formele zeggenschap heeft in interne kerkelijke aangelegenheden, terwijl de kerk geen formele rol heeft in de publieke besluitvorming. Het is in Nederland niet in wet of Grondwet vastgelegd, maar een constitutioneel rechtsbeginsel.
      De scheiding van kerk en staat heeft dus betrekking op de geloofsleer en de interne organisatie van kerken. Nu is een kerk een complexe organisatie met een duale opdracht: een missionaire opdracht en een diaconale opdracht. De missionaire opdracht is de geloofsleer te verdiepen en te verspreiden, en de diaconale opdracht is het handelen in de samenleving. De missionaire en diaconale dimensie in kerk en samenleving naar Kerssies staat afgebeeld in figuur 1.4xA. Kerssies, Naar een diaconale kerk, Breda 2008.

      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TvRRB/TvRRB_2010_02

      Figuur 1: De missionaire en diaconale dimensie in kerk en samenleving

      De overheid is in principe niet geïnteresseerd in de geloofsleer van een kerk, maar wel in het maatschappelijk handelen dat er uit voortkomt, omdat de effecten ervan wel degelijk een publieke rol kunnen spelen. Aan dit handelen kunnen uiteraard missionaire motieven verbonden zijn (willen getuigen van Gods liefde). Als kerken hun missionaire opdracht vertalen in – laten we zeggen – neutraal diaconaal handelen, draagt de kerk bij aan de uitvoering van publieke taken.

    • 5 Gemeenteraadsleden benaderen de rol van kerken pragmatisch

      We hebben nu een beeld van hoe actief kerken zijn of zouden willen zijn in het kader van de Wmo. Maar hoe denken de gemeenteraadsleden over de betrokkenheid van kerken? Veertien raadsleden, allen lid van de Commissie Mens en samenleving, zijn bevraagd op hun ideeën. De raadsleden vertegenwoordigen verschillende partijen (zie tabel 3). Alleen Leefbaar Utrecht gaf aan niet deel te willen nemen aan het onderzoek.

      Tabel 3: Respons politieke partijen
      Poiltieke partij Respons aantal
      SP 2
      GroenLinks 2
      PvdA 2
      CDA 2
      D66 2
      Groep Mossel 1
      ChristenUnie 1
      VVD 1
      Burger en gemeenschap 1
      Leefbaar Utrecht 0
      Totaal 14

      Vijf van de 14 raadsleden zeggen dat hun partij informeel contact heeft gehad met kerken of religieuze organisaties als Stichting Present, Stichting Youth for Christ, het Wmo-platform voor kerken en de Utrechtse Stedelijke Raad van Kerken (USRK). Vijf raadsleden (niet dezelfde als de hiervoor genoemde) signaleren een verandering in de maatschappelijke participatie van kerken sinds de komst van de Wmo. De 9 andere raadsleden hebben dit niet opgemerkt.
      Dertien raadsleden zeggen in principe bereid te zijn tot het ondersteunen – in materiële en/of immateriële zin – van kerken vanuit de Wmo. Hiervoor stellen zij dan wel voorwaarden. Zo moet de activiteit passen in het gemeentelijke beleid en een bijdrage leveren aan het doel en de doelgroep van de Wmo. Ook moet de activiteit omschreven staan in een concreet plan en wordt de subsidieaanvraag bij voorkeur ingediend door een stichting. Financiële ondersteuning wordt bij voorkeur geboden via de ‘open uitnodiging’, het accommodatiebeleid of de leefbaarheidsbudgetten. De Wmo is volgens de raadsleden niet de enige bron van inkomsten. Ook het steunprogramma voor achterstands- of krachtwijken, integratie, re-integratie, gezondheidszorg en onderwijs, monumentensubsidie en collectes van kerkleden zelf kunnen zorgen voor inkomsten van kerken.
      Van de 13 hiervoor aangehaalde raadsleden geven 12 aan dat de scheiding van kerk en staat niet hoeft uit te sluiten dat de gemeente maatschappelijke activiteiten van kerken waardeert als Wmo-activiteit, mits aan de eerdergenoemde voorwaarden wordt voldaan.
      Om de samenwerking tussen kerken en de gemeente op gang te krijgen zien 11 van die 13 raadsleden meerwaarde in het diaconaal platform als overlegbasis.

    • 6 Ambtenaren willen kerken meer benutten

      Om een volledig beeld te krijgen van de Utrechtse situatie zijn tot slot drie ambtenaren van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de gemeente Utrecht en een medewerker van de Vrijwilligerscentrale Utrecht ondervraagd. De belangrijkste conclusies uit de interviews met de ambtenaren zijn:

    • De DMO heeft bij het opstellen van de beleidskaders gemerkt dat kerken veel doen en dat zij door hun fijnmazig netwerk verschillende kwetsbare burgers eerder bereiken dan verschillende welzijnsorganisaties die de dienst al langer kent.

    • De DMO heeft nog geen overzicht van wat kerken doen, maar zou dit graag anders zien.

    • Alle drie ondervraagde medewerkers geven aan dat subsidieverstrekking vanuit de Wmo aan kerken mogelijk is, mits kerken aangeven dat evangeliseren niet een van de doelen is.

    • De Vrijwilligerscentrale Utrecht heeft indirect contact met kerken via de Stichting HiP en de Stichting Present. Kerken kunnen nu al advies, informatie en ondersteuning krijgen van de Vrijwilligerscentrale.

    • 7 Balans van kerkelijke Wmo-activiteiten

      Hoe verhouden de kerkelijke activiteiten zich nu daadwerkelijk tot de Wmo? Als we globaal kijken naar de 192 activiteiten die door de 38 Utrechtse kerken zijn benoemd en die wij zelf hebben ondergebracht in de negen prestatievelden van de Wmo, kunnen we een aantal conclusies trekken:

    • Kerken verrichten voor een groot deel werkzaamheden voor de eigen kerkleden. Daarvoor worden ze niet betaald. Er is in het verleden een aantal berekeningen uitgevoerd naar de maatschappelijke besparing door kerken. In Rotterdam werd in 2008 berekend dat de kerken jaarlijks 110 tot 113 miljoen euro besparen op met name het gebied van psychosociale en maatschappelijke zorg en hulpverlening.5xJ. Castillo Guerra, M. Glashouwer & J. Kregting, Tel je zegeningen, Nijmegen 2008. De hulp en ondersteuning die aan eigen kerkleden wordt geboden, kan uiteraard een expliciet missionair karakter hebben. Kerken verrichten een belangrijke Wmo-taak voor de eigen achterban. Als zodanig zou de overheid kerken als sociale infrastructuur meer kunnen benutten als advies- en informatiekanaal over de diensten van de Wmo. De rol die kerken en kerkleden lokaal spelen op het gebied van leefbaarheid en sociale samenhang, is omvangrijk.

    • Kerken richten een deel van hun werkzaamheden op niet-kerkleden. Dat geldt voor activiteiten op het gebied van leefbaarheid en sociale samenhang, maar vooral ook voor de activiteiten in de prestatievelden 7, 8 en 9 (verslavingszorg, zorg voor daklozen en ex-gedetineerden en de oggz). Ze komen voor een groot deel ten goede aan mensen die met de kerk niets te maken hebben. Het verstrekken van opvang en maaltijden is praktisch van aard, maar juist sterk religieus geïnspireerd. Onder deze categorie kan ook de zorg voor uitgeprocedeerde asielzoekers en voor mensen die in armoede leven worden gerekend. Hier werkt het maatschappelijk middenveld op zijn best, want kerken springen in het gat waarvoor de overheid geen oplossing weet.

    • Kerken scoren onder de vrijwilligersorganisaties hoog als het gaat om het aantal actieve en betrokken vrijwilligers. De bezuinigingen op de AWBZ leiden nu al tot extra druk op de mantelzorg en de informele zorg. In de toekomst zullen de kerkelijke vrijwilligers van grote waarde blijken in de ondersteuning van elkaar, zowel binnen als buiten de kerk.

    • Kerken doen al veel aan Wmo-activiteiten zonder dat zij daarvoor door de gemeente worden gefaciliteerd.

    • De gemeente heeft onvoldoende zicht op de rol die kerken spelen.

    • Een deel van de kerken zou wel meer willen doen op het terrein van de Wmo, al dan niet gefaciliteerd door de gemeente.

    • De gemeente ziet voor kerken een grotere rol weggelegd bij de uitvoering van Wmo-activiteiten.

    • De scheiding van kerk en staat is voor de overgrote meerderheid van de gemeenteraadsleden geen belemmering om met kerken afspraken te maken, mits bij Wmo-activiteiten niet wordt geëvangeliseerd en eventuele doelsubsidies gescheiden worden beheerd van de algemene kerkelijke financiën.

    • 8 Vervolgactiviteiten

      Het onderzoek ‘Kansen van kerken binnen de Wmo in Utrecht’ heeft niet alleen inzichtelijk gemaakt wat kerken (kunnen) betekenen binnen de Wmo, het heeft ook partijen gemotiveerd om actie te ondernemen om de kracht van kerken beter te benutten:

    • Op 11 november 2009 heeft de officiële oprichting plaatsgevonden van het Diaconaal Platform Utrecht (DPU). Het platform heeft tot taak onderling informatie uit te wisselen en nieuwe ontwikkelingen te bespreken. Op termijn zou het platform kunnen dienen voor de aanvraag van subsidies. Ook in andere gemeenten worden initiatieven genomen voor de oprichting van diaconale platforms als overlegplatform met gemeenten.

    • In december 2009 is alsnog een vragenlijst voorgelegd aan de Utrechtse moskeeën. Moskeeën zijn gemiddeld iets meer op de eigen geloofsgemeenschap gericht dan de meeste christelijke kerken. Zij bieden wel ondersteuning aan de eigen aanhang.

    • MOVISIE heeft een projectvoorstel ‘Kerken en kwetsbare mensen met mogelijkheden…’ ontworpen waarmee de rol van kerken bij de activering van talenten en mogelijkheden van kwetsbare mensen voor de lokale samenleving kan worden uitgevoerd. Het voorstel ligt momenteel bij de Utrechtse Stedelijke Raad van Kerken. Afzonderlijke kerken kunnen het voorstel ten uitvoer nemen als voorbeeld hoe een kerk een centrale rol kan spelen bij de aanpak van een concreet probleem, bijvoorbeeld bij de bestrijding van eenzaamheid.

    • Landelijk wordt onderkend dat de relatie tussen kerken en gemeenten moeizaam op gang komt. MOVISIE heeft dit signaal opgepakt en entameert in 2010 in de gemeenten Amsterdam (stadsdeel Oud-Zuid), Leeuwarden, Tytsjerksteradiel en Weert een kennismakingstraject tussen de gemeente en hun kerken om te verkennen op welke wijze beide partijen tot samenwerking kunnen komen op het gebied van de Wmo.

    • Een aantal landelijke partijen is voornemens in 2011 een landelijk symposium te organiseren waarin voorbeelden van samenwerking tussen gemeenten centraal staan. Het gaat onder andere om het Centrum voor Samenlevingsvraagstukken, Kaski, MOVISIE en mogelijk de VNG. De initiatiefnemers willen met dit symposium laten zien welke mogelijkheden kerken hebben aan de hand van voorbeelden die in het land inmiddels zijn ontwikkeld.

    • 9 Vormen van samenwerking door ‘goed bestuur’

      Het onderzoek in Utrecht laat zien hoeveel kansen er liggen om kerken actief te betrekken bij de Wmo. Toch blijkt het niet altijd makkelijk dat kerken en gemeenten elkaar weten te vinden. Bij de scheiding tussen kerk en staat blijkt bij veel gemeenten en bij sommige kerken de vooronderstelling te heersen dat er geen samenwerking tussen kerken en de overheid zou kunnen plaatsvinden. Het gaat er juist om te benadrukken dat kerken en de overheid elk een eigen verantwoordelijkheid hebben. Dat geldt overigens voor alle organisaties in het maatschappelijk middenveld. Het past de overheid zich niet te sturend op te willen stellen naar deze organisaties. In zo’n situatie is ‘goed bestuur’ (naar het Engelstalige ‘good governance’) een passend beleidsinstrument. Goed bestuur gaat uit van een horizontale relatie tussen – in dit geval – de gemeente Utrecht en de kerken. Beide partijen respecteren elkaars wederzijdse afhankelijkheid bij het oplossen van maatschappelijke problemen. Bij goed bestuur is geen sprake van een eenzijdige opdrachtverstrekking door de gemeente, maar van investeren in de relatie met kerken. Men spreekt hierbij ook wel van relationeel contracteren. Gemeente en kerken zijn met elkaar in overleg over de aanpak van een probleem en proberen samen tot de meest efficiënte oplossing te komen.
      Waaraan zou men trouwens kunnen denken als het gaat om de samenwerking tussen gemeente en kerken? We noemen hierna drie mogelijkheden waarbij in volgorde van bespreking er in toenemende mate sprake is van een juridische overeenkomst tussen gemeente en kerk.

      1) Het creëren van een overlegplatform voor kerken en gemeente.
      In een aantal gemeenten bestaat een diaconaal platform van kerken of is het in oprichting. Een platform is geschikt om wederzijds informatie uit te wisselen: de gemeente kan haar beleid uitleggen en de kerken kunnen aangeven wat zij nu reeds doen. Op basis van de uitgewisselde informatie is elke partij vrij haar voordeel met die informatie te doen, zonder dat zij daarover moet terugkoppelen of verantwoorden. Een diaconaal platform kan voor gemeenten het voordeel bieden dat men goed inzicht heeft in wat er in een deel van het maatschappelijk middenveld, namelijk binnen de wereld van de kerken, gebeurt aan maatschappelijke activiteiten op Wmo-terrein. In dat kader kan een gemeente overwegen het platform te faciliteren (huisvesting, secretariaatskosten).

      2) Het sluiten van een convenant tussen gemeente en kerken.
      Deze vorm van samenwerking gaat een stap verder en is niet meer geheel vrijblijvend. De gemeente geeft aan welk beleid zij voorstaat en de kerken geven aan wat zij op dit terrein van plan zijn te doen. Vervolgens worden de prestaties van de kerken in een convenant tussen gemeente en kerken benoemd. Na verloop van tijd kan worden geëvalueerd of de kerken erin zijn geslaagd de voorgenomen prestaties te halen. Het voordeel van zo’n convenant is dat de gemeente weet wat kerken doen en wat zij niet doen, zodat zij een derde organisatie opdracht kunnen geven die activiteiten uit te voeren die kerken niet doen. In het geval van een convenant zal er tussentijds overleg moeten zijn over de voortgang van de activiteiten.

      3) Het verlenen en aanvaarden van een opdracht.
      De gemeente laat de kerken weten welke activiteiten zij uitgevoerd wil hebben. Een deel van de activiteiten wordt al door de kerken uitgevoerd, maar de gemeente zou graag willen dat de kerk(en) meer doet (doen), bijvoorbeeld het bezoeken van ouderen, het organiseren van ontmoetingen tussen allochtone en autochtone bewoners. Als de gemeente die vraag neerlegt bij één of meer kerken, zijn de kerken vrij wel of niet op het verzoek in te gaan. In eerste instantie kan de samenwerking zich tot een convenantsamenwerking beperken. Als de kerk(en) wel meer zou(den) willen doen, is het mogelijk dat daarvoor een extra investering nodig is, bijvoorbeeld in de zin van: er moeten meer vrijwilligers worden geworven, de vrijwilligers moeten een scholing krijgen in het afleggen van huisbezoek, enzovoort. Voor de kosten die hiermee gemoeid zijn wordt een subsidie bij de gemeente aangevraagd. Bij toekenning van de subsidie verplicht(en) de kerk(en) zich de afgesproken prestatie te leveren. Let wel, beide partijen zijn deze overeenkomst in vrijheid aangegaan. De kerk(en) voert (voeren) op haar (hun) manier het huisbezoek uit. Er is nog steeds sprake van scheiding tussen kerk en staat. In deze situatie wordt de opdracht in vertrouwen verstrekt. Als de kerk de opdracht niet of onvoldoende kan realiseren, is dat een teken dat de gemeente de volgende keer mogelijk met een andere partij in zee gaat.

      Aan de subsidiëring van maatschappelijke activiteiten door kerken worden door gemeenten doorgaans twee voorwaarden gesteld:

    • de activiteit draagt bij aan de realisering van een maatschappelijke doel (het bereiken van een bepaalde doelgroep, bestrijding eenzaamheid, antiradicalisering, integratiebeleid enz.);

    • de activiteit beoogt geen evangelisatie of zending.

    • De Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in 2009 een aantal praktijkvoorbeelden gegeven van subsidiemogelijkheden aan kerken, waarbij per geval de gemeente een afweging moet maken of de activiteit voor subsidie in aanmerking kan komen door de activiteit te toetsen aan de hiervoor gestelde voorwaarden.6xJ.E. Overdijk-Francis, P.M. van den Eijnden, R. Marens & J.D. Gerritsen, Tweeluik Religie en Publiek domein. Handvatten voor gemeenten, Den Haag 2009. Zie ook de bijdrage van Overdijk-Francis en Van den Eijnden in dit nummer.

    • 10 Conclusie: dubbele winst

      Op basis van het onderzoek ‘Kansen van kerken binnen de Wmo in Utrecht’ en op basis van de formeel-juridische mogelijkheden voor samenwerking tussen gemeenten en kerken kan worden geconcludeerd dat momenteel nog veel potentieel van kerken voor de uitvoering van de Wmo onbenut blijft liggen. Gemeenten hebben er baat bij dit potentieel met behoud van de autonomie van de kerken aan te boren. Voor kerken biedt de Wmo de mogelijkheid zich maatschappelijk sterker te profileren.

    Noten

    • * Dit artikel is geschreven met medewerking van drs. Marleen Alblas, adviseur Vrijwillige Inzet MOVISIE.
    • 1 V. Lub, A. Sprinkhuizen & M. Alblas, Trendrapport: de uitvoering van de Wmo in beeld, Hollandia Printing 2008.

    • 2 K. Dekker & H. Lelieveldt, Het middenveld in de wijk. Acht stadswijken nader bekeken, NICIS z.j.

    • 3 V. Lub & R. Cromwijk, Wmo Trendrapport 2010. Het spel op het maatschappelijk middenveld, MOVISIE maart 2010.

    • 4 A. Kerssies, Naar een diaconale kerk, Breda 2008.

    • 5 J. Castillo Guerra, M. Glashouwer & J. Kregting, Tel je zegeningen, Nijmegen 2008.

    • 6 J.E. Overdijk-Francis, P.M. van den Eijnden, R. Marens & J.D. Gerritsen, Tweeluik Religie en Publiek domein. Handvatten voor gemeenten, Den Haag 2009. Zie ook de bijdrage van Overdijk-Francis en Van den Eijnden in dit nummer.

Dit artikel is geschreven met medewerking van drs. Marleen Alblas, adviseur Vrijwillige Inzet MOVISIE.