Shariarechtbanken en religieuze familierechtspraak in Nederland
-
1 Inleiding
Berichten over ‘shariarechtbanken’ in Canada (2004) en Engeland (2008) waren herhaaldelijk aanleiding voor Kamervragen in Nederland. Maar zelfs de geruststellende uitkomst van een rapport dat in mei 2010 verscheen1xL.G.H. Bakker e.a., Sharia in Nederland. Een studie naar islamitische advisering en geschilbeslechting bij moslims in Nederland, Radboud Universiteit Nijmegen, i.o.v. WODC, 2010. – shariarechtbanken komen niet voor in Nederland en er bestaat ook geen behoefte aan onder de Nederlandse moslims – kon de zorgen over dit fenomeen niet wegnemen. De balie in Amsterdam dacht in juni 2010 te voorzien in een behoefte door een shariarechtbank te ensceneren, die vervolgens werd verstoord door rechts-radicale betogers.
Is de shariarechtbank als zodanig wezensvreemd aan de Nederlandse rechtscultuur en rechtsstaat? In dit artikel zal het fenomeen ‘shariarechtbank’ nader worden geanalyseerd en in de context worden geplaatst van de mogelijkheid van religieuze gemeenschappen om hun eigen geschillen te beslechten. Hierbij zullen vergelijkingen worden gemaakt met de situaties in Canada en Engeland. -
2 Religieus familierecht
Centraal in de discussie over shariarechtbanken staat de vraag wie zeggenschap heeft over de inrichting van relationele betrekkingen tussen mensen en over de beslechting van geschillen over deze relaties. Is dat een private aangelegenheid van die mensen zelf, of is het de verantwoordelijkheid van de staat?
Dit conflict over vrijheden komt samen in het familierecht: zowel religieuze gemeenschappen als staten willen daar zeggenschap over hebben. De religieuze opvatting over deze kwestie kunnen we als volgt samenvatten. In religieuze opvattingen is familierecht – en met name het huwelijks- en scheidingsrecht – onlosmakelijk verbonden met de religieuze voorschriften. Niet trouwen volgens de voorschriften van de religie staat gelijk aan het leven in zonde, of misschien zelfs erger. De vrijheid van religie zou daarom moeten garanderen dat men vrijelijk volgens religieuze voorschriften kan leven. Indien een land echter niet bestaat uit één enkele religieuze gemeenschap, leidt deze opvatting tot een pluraliteit aan religieuze familiewetten – en misschien zelfs familierechtbanken – die naast elkaar bestaan. Deze situatie mag vanuit statelijke optiek onwenselijk zijn, maar dient het hogere doel van tolerantie en religieuze vrijheid: familierechtelijke relaties zijn in deze optiek dusdanig vervlochten met de religieuze eigenheid van de gemeenschappen, dat een staat moet toestaan dat zij daar elk op hun eigen manier mee omgaan.
Volgens de statelijke opvatting daarentegen, moeten de rechten van echtgenoten en kinderen gegarandeerd worden door de staat en zijn rechtbanken. Rechtsgelijkheid voor alle burgers en vooral het opheffen van ongelijkheden tussen mannen en vrouwen zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. Dit is van toepassing in de meeste Europese landen, en daarom hanteren zij één enkele familiewet voor alle burgers van het land, ongeacht religieuze of etnische verschillen. Dit mag tekortdoen aan de religieuze vrijheden (we zullen later zien dat dat niet zonder meer het geval is), maar dient het hogere doel van rechtsgelijkheid (iedereen gelijk voor de wet) en openbare orde (de staat dient erop toe te zien dat belangrijke persoonlijke rechten worden gewaarborgd).
Voor beide opvattingen is iets te zeggen, en beide opvattingen vinden hun rechtsgrond in internationaal vastgelegde beginselen. Maar als beide opvattingen samenkomen, leidt dat tot een bijna onoplosbare tegenstelling: want wat voor de één gelijke behandeling is, is voor de ander discriminatie; en wat voor de ander vrijheid van religie is, is voor de één rechtsongelijkheid.Het touwtrekken tussen staat en religieuze gemeenschappen over familierecht krijgt in ieder land weer een eigen invulling, afhankelijk van de historische achtergronden, de moderne staatsvorm en de aanwezige religies in het land.
Indien religieus huwelijksrecht wordt erkend door de staat als de enige vorm van huwelijksrecht, kan het gaan om één erkende huwelijkswet, zoals de Grieks-orthodoxe in Griekenland, maar ook om meerdere huwelijkswetten naast elkaar, zoals in Egypte, met zes christelijke, twee joodse en één islamitische familiewet. Voor degenen die niet religieus zijn, of die niet behoren tot een van de erkende religieuze familiewetten, is er dan een probleem. In sommige landen bestaat een alternatief ‘burgerlijk huwelijk’, voor andere rest er niets anders dan een keuze te maken uit de bestaande religieuze familiewetten.
In deze situatie van religieus rechtspluralisme is er verschil tussen de wetgevende en de rechtsprekende macht. In de meeste gevallen zijn de religieuze gemeenschappen zelf bevoegd om te bepalen wat hun religieuze regels en wetten zijn. Dat houdt echter niet automatisch in dat deze gemeenschappen ook bevoegd zijn zelf hun rechtbanken in te stellen om die wetten toe te passen. In landen als India, Israël en Syrië is dat wel het geval, en heeft iedere familiewet zijn eigen rechtbank. In Egypte en Marokko daarentegen, worden alle religieuze familiewetten toegepast door de nationale, burgerlijke rechtbank.
Deze vormen van rechtspluralisme kunnen leiden tot allerlei ingewikkelde juridische gevolgen. Want welk recht geldt als iemand zich bekeert? En welk recht als ieder van de echtgenoten een ander geloof aanhangt? Wat als bepaalde religieuze regels strijdig zijn met bepaalde grondbeginselen die de staat hanteert? Dit levert zeer gecompliceerde casussen op.2xM.S. Berger, ‘De rol van religie in het Syrisch conflictenrecht’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2002-1, en ‘De doos van pandora: openbare orde en conflictenrecht in Egyptisch familierecht’, in: Recht van de islam, Maastricht 2001.In Nederland zijn deze vormen van religieus rechtspluralisme niet van toepassing. Hier wordt alleen het burgerlijke huwelijk erkend. Toch speelt religieus familierecht nog steeds een rol: hetzij omdat het als buitenlands recht in de Nederlandse rechtbank terechtkomt, hetzij omdat het in Nederland wordt toegepast door Nederlandse religieuze instanties. Beide situaties worden in de volgende paragrafen besproken.
-
3 Buitenlands recht: internationaal privaatrecht
Volgens de regels van het internationaal privaatrecht kan het voorkomen dat buitenlands recht wordt toegepast door Nederlandse rechters. Dat geldt met name voor het familierecht. Indien het namelijk gaat om twee buitenlanders met dezelfde nationaliteit die in Nederland verblijven, wordt voor de echtscheiding hun nationale recht toegepast.3xArt. 1 lid a Wet Conflictenrecht inzake Ontbinding Huwelijk en Scheiding van Tafel en Bed (hierna: Wet Conflictenrecht Echtscheiding). De Nederlandse rechtbank past derhalve Frans recht toe op een Frans echtpaar, Marokkaans recht op een Marokkaans echtpaar. Alleen als één of beide echtelieden heel lang in Nederland wonen, of daar volgens de rechter al goed zijn geïntegreerd, wordt niet hun nationale recht toegepast, maar het Nederlands recht.4xIn dat geval is dan sprake van ‘het ontbreken van een werkelijke maatschappelijke band’ met het land van de nationaliteit: Art. 2 Wet Conflictenrecht Echtscheiding.
Let wel: het gaat hier om toepassing van buitenlands recht door de Nederlandse burgerlijke rechtbank. Dit heeft in het geval van familierecht vooral betrekking op zaken als echtscheidingsrecht en de gevolgen daarvan.5xVoor huwelijksvermogensrecht en erfrecht gelden aparte regelingen, vastgelegd in verdragen zoals het Haags Huwelijksvermogensverdrag en het Haags Erfrechtverdrag. Voor voltrekking van het huwelijk is immers niet de rechtbank bevoegd, maar de burgerlijke stand, en deze past uitsluitend Nederlands recht toe. Buitenlanders die in Nederland volgens hun eigen nationale recht willen trouwen, zullen zich dus moeten vervoegen bij hun consulaat. En ten slotte kan het ook voorkomen dat een Nederlandse rechter zich moet uitspreken over de vraag of buitenlandse feiten en beschikkingen (huwelijk, scheiding, enz.) naar Nederlands recht erkend kunnen worden.
Indien nu buitenlands familierecht van toepassing is, kan het voorkomen dat het toepasselijke recht religieus van aard is. Overigens is dat voor de Nederlandse rechter in beginsel geen reden om met een dergelijke wet anders om te gaan dan een andere. Het betreft een buitenlandse wet die behandeld wordt als alle andere buitenlandse wetten. Of en in welke mate de betreffende wet ‘religieus’ is, is voor de Nederlandse rechter niet relevant.
Eventueel kan wel de religie van de betrokken partij die voor de Nederlandse rechter staat, relevant zijn. Immers, als het nationale recht van die buitenlander meerdere religieuze familiewetten erkent, is de religie van die persoon bepalend voor welk familierecht op hem of haar van toepassing is. Dat betekent dat toepassing van ‘het’ Iraanse of Egyptische familierecht niet mogelijk is, simpelweg omdat dat niet bestaat: er moet een keuze gemaakt worden tussen de verschillende religieuze familiewetten die deze landen kennen, en de religie van de procespartijen is daarvoor bepalend.3.1 Openbare orde
Buitenlandse familiewetten met een religieuze grondslag worden vaak getroffen door de uitzondering van de ‘openbare orde’. Dat is een juridisch begrip dat zoveel betekent als de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde. Indien de rechter meent dat een regel van de buitenlandse wet strijdig is met de openbare orde, zal deze regel niet toegepast worden. In familierechtelijke kwesties is deze uitzondering vaak toegepast op regels die van typisch religieuze oorsprong zijn.
Zo is de Nederlandse rechter de opvatting toegedaan dat polygamie en verstoting in strijd zijn met de Nederlandse openbare orde. In het geval van polygamie is betoogd dat monogamie tot de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde behoort.6xArt. 33 Boek 1 Burgerlijk Wetboek, bevestigd als beginsel van openbare orde door de Hoge Raad op 1 juli 1993, NJ 1994, 105. Zie ook G.R. de Groot & S. Rutten, ‘Polygamie, Naturalisatie, Bigamie?’, in Recht van de islam deel 8, Maastricht 1996, p. 19-60. De verstoting – de scheiding door de eenzijdige verklaring van de man zonder de noodzaak voor redenen – is eveneens strijdig verklaard met de Nederlandse rechtsorde:7xDeze strijdigheid geldt ook als deze verstoting plaatsvindt op het consulaat in Nederland (HR 31 oktober 1986, NJ 1987, 924). eerst met het argument dat de tussenkomst van een rechter als fundamenteel werd gezien voor de bescherming van de rechten van betrokkenen, later omdat er sprake is van een ongelijke rechtspositie tussen man en vrouw.8xHR 9 november 2001, NJ 2002, 279. Zie voor een uitgebreide discussie hierover: de annotatie van Th.M. de Boer bij voornoemd arrest, en F.J.A. van der Velden, Talaq in de rechtszaal? Verstoting en Openbare Orde, Kluwer/Ars Notarius 2003.
De voorgaande gevallen gaan over de toepassing van het buitenlands recht in Nederland. Maar wat nu als het buitenlands recht al in het buitenland is toegepast en Nederland wordt geconfronteerd met bijvoorbeeld een – volgens dat buitenlands recht rechtsgeldig – polygaam getrouwd stel of verstoten vrouw? In het geval van polygamie wordt het meervoudige huwelijk formeel erkend – Nederland wil zich geen mening aanmeten over buitenlands recht – maar wordt slechts een verblijfsvergunning verstrekt aan een van de echtgenoten.9xArt. 3.16 Vreemdelingenbesluit.
Verstoting is strijdig met de openbare orde, zoals wij hiervoor zagen, maar een verstoting die rechtsgeldig in het buitenland is uitgesproken, wordt in Nederland niettemin erkend als voldaan is aan de volgende voorwaarde: de vrouw heeft ‘uitdrukkelijk of stilzwijgend met de ontbinding van het huwelijk ingestemd of zich daarbij neergelegd’.10xArt. 3 Wet Conflictenrecht Echtscheiding. (Dit is overigens een opmerkelijke voorwaarde, want voor een echtscheiding naar Nederlands recht is een dergelijke instemming van de echtgenote geen voorwaarde om de echtscheiding geldig te laten zijn.)3.2 Afname toepassing buitenlands religieus familierecht
Vanwege de toegenomen migratie werd de Nederlandse rechter in de afgelopen decennia regelmatig geconfronteerd met buitenlands (religieus) familierecht. Met name het Marokkaanse familierecht heeft regelmatig in de juridische schijnwerpers gestaan wegens bepalingen die strijdig waren met de Nederlandse openbare orde. (Dit was niet het geval met Turks familierecht, omdat dat als kopie van het Zwitsers familierecht weinig afwijkingen kende met het Nederlands recht.) De toepassing van Marokkaans islamitisch familierecht is inmiddels echter grotendeels vervangen door Nederlands familierecht, enerzijds omdat veel Marokkanen de Nederlandse nationaliteit hebben en anderzijds omdat niet-Nederlandse Marokkanen die al langer in Nederland verblijven geacht worden een werkelijke maatschappelijke band met Nederland te hebben. De nadruk die gelegd wordt op integratie en inburgering zal ook voor nieuwe migranten kunnen betekenen dat de Nederlandse rechter sneller Nederlands recht toepast dan het buitenlandse nationale recht van de (ingeburgerde) migrant.
Niettemin blijft het Marokkaanse familierecht wél relevant voor Nederlandse Marokkanen die nog een relatie met Marokko onderhouden. Een Nederlandse echtscheiding wordt namelijk niet automatisch erkend door Marokko, omdat deze echtscheiding in overeenstemming moet zijn met de Marokkaanse wet.11xArt. 128 Marokkaanse Familiewet van 2004 (vertaling van Berger bij Ars Aequi 2004). Zo komt het regelmatig voor dat huwelijken tussen Marokkaanse Nederlanders volgens Nederlands recht wel ontbonden zijn, maar volgens het Marokkaanse recht niet, wat allerlei praktische problemen kan opleveren voor met name Marokkaanse vrouwen.12xWanneer bijv. de in Nederland gescheiden Marokkaanse vrouw hertrouwt, is zij volgens Marokkaans recht strafbaar wegens bigamie. Zie voor deze problematiek o.a. L. Jordens-Cotran, Nieuw Marokkaans Familierecht en Nederlands IPR, Den Haag 2007. -
4 Religieus familierecht in Nederland
De Nederlandse wet hanteert het burgerlijke huwelijk. Dat wil niet zeggen dat een religieus huwelijk verboden is. Religieuze instanties en personen in Nederland zijn vrij om hun religieus familierecht toe te passen, en doen dat ook.13xDe literatuur over dit onderwerp is gering, zie o.a. A.C.M Vestdijk-Van der Hoeven, Religieus recht en minderheden. Een onderzoek naar de rechtspositie van de leden der minderheden in relatie tot het eigen religieuze recht van deze minderheden in Nederland, Arnhem 1991, en F.T. Oldenhuis e.a., Schurende relaties tussen recht en religie, Assen 2007, p. 94-126. Maar degene die is getrouwd volgens joods of Hindoestaans recht, maar niet voor de burgerlijke stand, hoeft niet met huwelijksproblemen of scheidingsverzoeken bij de rechter aan te kloppen. De Nederlandse rechter erkent namelijk uitsluitend het burgerlijk huwelijk dat is gesloten voor de burgerlijke stand. Alle andere samenlevingsvormen zijn in de ogen van de Nederlandse wet geen huwelijk, hoezeer zij dat ook volgens de eigen gemeenschapsregels wél zijn. Spreken over ‘islamitische huwelijken’ is daarom misleidend, omdat de suggestie wordt gewekt dat zij dezelfde status zouden hebben als het burgerlijk huwelijk. Voor moslims mag sprake zijn van een ‘huwelijk’, maar voor de rechter is het niet meer dan een samenlevingsverbintenis.
De staat mag dan blind zijn voor religieuze huwelijken, hij eist wel dat een volgorde in acht wordt genomen bij het sluiten van huwelijken: eerst voor de burgerlijke stand, en daarna voor ‘de bedienaar van de eredienst’.14xArt. 68 Boek 1 Burgerlijk Wetboek: ‘Geen godsdienstige plechtigheden zullen mogen plaatshebben, voordat de partijen de bedienaar van de eredienst hebben doen blijken dat het huwelijk ten overstaan van de burgerlijke stand is voltrokken.’ Als het huwelijk in omgekeerde volgorde wordt voltrokken, heeft dat weliswaar geen gevolgen voor de geldigheid van zowel het burgerlijke als het religieuze huwelijk, maar is de geestelijke die het religieuze huwelijk heeft voltrokken strafbaar.15xArt. 449 lid 1 Wetboek van Strafrecht: ‘De bedienaar van godsdienst die, voordat partijen hem hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van ambtenaar van burgerlijke stand is voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk verricht, wordt gestraft met geldboete van tweede categorie.’
Huwelijk en echtscheiding worden in Nederland, zoals eerder opgemerkt, beschouwd als het exclusieve domein van de staat en de burgerlijke rechtspraak. Dat is niet in alle westerse landen het geval. Gevallen van ‘shariarechtbanken’ in Canada en Engeland hebben in Nederland de bezorgde vraag opgeroepen of soortgelijke situaties ook hier bestaan. Hier passen enkele kanttekeningen. Allereerst blijkt dat de benaming ‘rechtbank’ in religieuze geschillen een bron van misverstanden is, aangezien deze term ruimere bevoegdheden en hogere status veronderstelt dan in werkelijkheid het geval is. Wij zullen hierna daarom spreken over religieuze instanties en hun ‘geschillencommissies’, en de term ‘rechtbank’ reserveren voor de rechtbanken die de nationale wet toepassen.
Ten slotte moeten twee zaken nadrukkelijk worden onderscheiden: de status en bevoegdheden van een religieuze geschillencommissie binnen de geloofsgemeenschap enerzijds, en binnen de nationale rechtsorde anderzijds. Beide onderwerpen worden hierna afzonderlijk besproken.4.1 Rechtsmacht binnen de geloofsgemeenschap
Religieuze instanties en hun geestelijken worden met grote regelmaat door gelovigen bestookt met vragen. Deze vragen kunnen uiteenlopen van religieuze tot wereldlijke kwesties. In het laatste geval kan een religieuze instantie hoogstens adviseren, maar in het eerste geval zou een religieuze instantie een oordeel kunnen geven. Hoe bindend dat oordeel is, is dan aan de gelovige zelf, aangezien de religieuze instantie niet over de gewone machtsmiddelen beschikt (politie, deurwaarder) om het oordeel af te dwingen. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk machtsmiddelen bestaan binnen de religieuze sfeer, zoals verstoting uit de gemeenschap of de toerekening van zondigheid of erger. Maar voor zowel de staat als de rechter heeft een gelovige nog altijd de mogelijkheid om uit deze religieuze sfeer te stappen en zijn of haar recht op te eisen voor de nationale wet.
Het is zeer wel mogelijk dat dergelijke religieuze oordelen ingaan tegen de bestaande rechtsorde. Polygamie wordt toegestaan door de islam, weduweverbrandingen worden voorgeschreven in bepaalde Hindoestaanse opvattingen, een weduwe moet volgens de joodse wet trouwen met de broer van de overledene, en de katholieke wet staat geen scheiding toe. Als de betreffende gelovige naar deze kwesties vraagt, zal zeer waarschijnlijk de religieuze opvatting worden gegeven. Dat is immers wat de religieuze wet voorschrijft. Of de religieuze instantie daarbij vertelt dat het niet is toegestaan volgens de Nederlandse wet, is een andere kwestie. Van belang is hier dat een religieuze vraag zal leiden tot een religieus antwoord, maar dat dit antwoord niet afdwingbaar is binnen de Nederlandse rechtsorde. Wat hoort volgens de religie is dan iets anders dan wat moet volgens de wet.
Naast adviezen en oordelen over religieuze kwesties treden religieuze instanties ook op om geschillen te beslechten. Het kan dan gaan om geschillen binnen de instanties zelf, of tussen leden van de gemeenschap. In veel gevallen betreft het familierechtelijke kwesties. Immers, als leden van de gemeenschap trouwen volgens de religieuze wet, zullen zij hun geschillen aan dezelfde instantie willen voorleggen. Hoewel er in 2008 met veel ophef door het parlement is gereageerd op het mogelijke bestaan van dergelijke geschillenbeslechting in islamitische kring, is deze vorm van eigenrichting reeds lange tijd in gebruik bij de katholieke, protestantse en joodse gemeenschappen in Nederland. De rooms-katholieke kerk kent haar eigen kerkelijke (‘diocesane’) rechtbanken, die het wetboek van Canoniek Recht toepassen; de Protestantse Kerk Nederland16xSinds 1 mei 2004 vormen de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK), de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) en de Evangelisch-Lutherse kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (ELK) gezamenlijk de Protestantse Kerk Nederland (PKN). heeft ‘kerkenraden’, die rechtspreken op basis van de ‘Kerkorde en Ordinanties’; binnen enkele gereformeerde kerken zijn het de ‘mindere vergaderingen’, die zich uitspreken over kerkelijke zaken conform de Dordtse Kerkorde;17xHet betreft de Gereformeerde Gemeenten, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Christelijk-Gereformeerde Kerken. en de Nederlands-Israëlitische kerk staat arbitrage toe bij haar rabbinale rechtbanken (de zogenoemde ‘Beth Din’).18xZie voor de Rooms-katholieke Kerk en Protestantse Kerk Nederland, Oldenhuis e.a. 2007, p. 90 e.v., en voor de Nederlands-Israëlitische kerk ook Vestdijk-Verhoeven 2007. Een duidelijk zicht op de procedures en soorten geschillen waar deze geschillencommissies zich over buigen ontbreekt, omdat hun bijeenkomsten in het algemeen besloten zijn en de uitspraken niet gepubliceerd worden. (In het geval van de rooms-katholieke rechtbanken is in 2007 de schatting gemaakt dat 99% van de zaken betrekking heeft op familierechtelijke geschillen, en dat deze zaken bestaan uit gemiddeld 200 verzoeken per jaar voor een nietigverklaring van het huwelijk.)19xOldenhuis e.a. 2007, p. 95-96.
Een soortgelijke geïnstitutionaliseerde vorm van geschillenbeslechting ontbreekt bij de Nederlandse moslimgemeenschap, zo wijst het eerder vermelde onderzoek uit, en evenmin is sprake van consensus binnen de Nederlandse moslimgemeenschap over wat de (sharia)regels zijn op grond waarvan deze geschillenbeslechting zou moeten plaatsvinden.20xL.G.H. Bakker e.a. 2010. Wel worden, aldus het onderzoek, op ad-hocbasis religieuze adviezen gegeven en geschillen beslecht.De situatie in Nederland is dus dat, naast burgerlijke rechtbanken, ook religieuze instanties vormen van eigen rechtspraak beoefenen. De vraag is vervolgens welke status een dergelijke religieuze geschillencommissie heeft binnen de Nederlandse rechtsorde. Is er sprake van een parallelle rechtspraak, arbitrage, of is er een vorm van erkenning door de Nederlandse rechter van religieuze rechtspraak, of anderszins? Deze vraag verkreeg actualiteit door berichten over ‘invoering van sharia’ in Canada (2004) en Engeland (2007). De situatie in deze landen is echter dusdanig anders dan in Nederland, dat zij een aparte bespreking behoeft.
4.2 Rechtsmacht binnen de nationale rechtsorde: Canada en Engeland
Op het gebied van familierecht onderscheiden de rechtssystemen in Engeland en Canada zich van Nederland omdat daar veel ruimte wordt gegeven aan het oplossen van familierechtelijke geschillen door middel van arbitrage. Arbitrage betekent dat beide partijen overeenkomen hun geschil voor te leggen aan een scheidsrechter (arbiter) van hun keuze, die regels toepast van hun keuze. Arbitrage komt veel voor in de bouw en de financiële wereld: liever dan de zaak voor te leggen aan rechters die vaak de specifieke deskundigheid op dat vakgebied missen en rechtspreken volgens het burgerlijk wetboek, laat men de beslissing over aan een specialist, die daarvoor bovendien gebruik kan maken van andere regels. Arbitrage moet overigens onderscheiden worden van ‘mediation’: partijen die zich eenmaal aan arbitrage hebben onderworpen, kunnen zich niet meer aan het proces onttrekken en zijn verplicht zich te onderwerpen aan de uitspraak, terwijl men bij mediation zich op ieder moment uit het proces mag terugtrekken.
In Engeland en de Canadese staat Ontario mogen volgens de daar geldende arbitragewetten ook familiegeschillen onderworpen worden aan arbitrage. In Ontario hadden zich al christelijke en joodse arbitragecommissies (‘tribunals’) gevestigd waar partijen uit de geloofsgemeenschappen terechtkonden voor geschillenbeslechting naar religieus familierecht. Partijen moesten wel een keuze maken: of naar de arbitragecommissie (die religieus familierecht toepast), of naar de burgerlijke rechtbank (die volgens het wetboek van burgerlijk familierecht rechtspreekt). De commissies hadden dus een bijna gelijke status als de rechtbank, in die zin dat hun uitspraak bindend was.
Toen echter de moslims in 2004 dit voorbeeld wilden volgen, beheersten koppen als ‘Sharia in Canada’ en ‘Shariarechtbanken in Ontario’ het wereldnieuws.21xZie voor het navolgende o.a. M.S. Berger, ‘Sharia in Canada – de toekomst van Nederland?’, in: P. Kruiniger (red.), Recht van de islam deel 23, Den Haag 2009. Door de overheid werd een onderzoek ingesteld naar de voordelen en tekortkomingen van dit systeem van arbitrage. Door diverse belangengroeperingen – met name die van moslimvrouwen – werden kanttekeningen geplaatst bij de ‘vrijwilligheid’ waarmee partijen zich tot deze arbitragecommissies zouden wenden. Deze zorg werd bevestigd door een uitspraak van de voorzitter van de joodse geschillencommissie (Beth Din) dat zij zware druk uitoefenden op hun gemeenschap om joodse arbitrage te volgen. En ook de tekortkomingen van religieuze huwelijks- en scheidingsregels kwamen naar voren. Uiteindelijk werd in Ontario de mogelijkheid van arbitrage bij familierechtelijke geschillen in 2007 afgeschaft: niet alleen voor de moslims, maar voor iedereen.
In Engeland speelt een soortgelijke situatie. Ook hier geldt een arbitragewet die de mogelijkheid geeft om familierechtelijke geschillen volgens de eigen regels te beslechten, mits dit niet leidt tot uitkomsten die strijdig zijn met de Engelse rechtsorde. Joodse geschillencommissies (Beth Dins) zijn hier al lange tijd actief, en sinds enkele jaren bestaan er vijf erkende ‘sharia tribunals’, waarvan de in 2007 opgerichte Muslim Arbitration Tribunal thans de meeste bekendheid geniet.22xUitvoerige informatie over de achtergronden en procedures van dit tribunal zijn te vinden op haar website www.matribunal.com. Zie voor achtergronden o.a. S. Bano, ‘Islamic Family Arbitration, Justice and Human Rights in Britain’, Law, Social Justice & Global Development december 2007; A. Shachar, ‘Privatizing Diversity: A Cautionary Tale from Religious Arbitration in Family Law’, Theoretical Inquiries in Law juli 2008.
De mogelijkheden en onmogelijkheden van het Engelse rechtssysteem om al dan geen ruimte te laten voor religieus recht, inclusief dat van de islam, is in 2008 nadrukkelijk aan de orde gesteld door de aartsbisschop van Canterbury en door Lord Chief Justice, de hoogste rechter in Engeland.23xAartsbisschop van Canterbury dr. Rowan Williams, ‘Civil and Religious Law in England’, lezing van 7 februari 2008 in Lambeth Palace; en Lord Phillips, Lord Chief Justice, ‘Equality Before The Law’, lezing van 3 juli 2008 in East London Muslim Centre. Hun genuanceerde uiteenzettingen werden echter onthaald op een storm van kritiek. Verontwaardiging laaide opnieuw op met het verschijnen van een rapport in 2009 waaruit bleek dat naast de vijf formeel erkende ‘sharia tribunals’ nog eens 85 tribunals op informele wijze actief zouden zijn als geschillencommissie.24xD. MacEoin, Sharia Law or ‘One Law For all?, Londen 2009, p. 69. Overigens valt er veel af te dingen op het rapport: de meeste bronnen die worden gebruikt zijn krantenberichten, en het aantal van 85 sharia tribunals is gebaseerd op aannames waarbij onduidelijk is wat deze tribunalen precies doen. Het verschil tussen beide soorten ‘tribunals’ is dat de eerste categorie erkend is en hun uitspraken wel rechtskracht genieten omdat zij voldoen aan de eisen van het Engelse rechtssysteem (dat was ook het betoog van de aartsbisschop en de hoogste rechter), terwijl de tweede categorie deze rechtskracht niet heeft.
Dit verschil in formele en informele rechtskracht is nu een belangrijk punt van kritiek. Immers, zo stellen de critici, het grootste probleem is niet zozeer wat er binnen de grenzen van de Engelse wet gebeurt, maar juist dat wat in de schaduw van de wet plaatsvindt. Men maakt zich dan met name zorgen over de druk die in religieuze kringen op leden van de gemeenschap uitgeoefend zou worden om zich aan deze regels te onderwerpen. Deze sociale druk was ook een belangrijke bron van zorg in het Canadese geval van shariarechtspraak. Bovendien, zo stelde het genoemde rapport, zijn elementen van de sharia onverenigbaar met belangrijke beginselen van de westerse wetgeving, en blijkt uit recente cijfers dat de meerderheid van moslims in Engeland niet voor toepassing van de sharia zou zijn.25xMacEoin 2009, p. 11-12. Deze kritiekpunten zijn ook relevant voor de Nederlandse context en zullen in de laatste paragraaf uitvoerig worden besproken.4.3 Rechtsmacht binnen de nationale rechtsorde: Nederland
Zijn de situaties in Ontario en Engeland, en de kritiekpunten die daar aan de orde zijn gekomen, reden voor zorg in Nederland? Over de situatie in Nederland kunnen wij kort zijn: arbitrage in familiezaken is niet toegestaan omdat alleen rechtbanken bevoegd zijn in familierechtelijke aangelegenheden. (Mediation is wel toegestaan, omdat het akkoord dat partijen bereikt hebben uiteindelijk goedkeuring van de rechter behoeft.) Nochtans bestaan er wel religieuze geschillencommissies, zoals wij al zagen. Het oordeel van deze religieuze geschillencommissies is echter uitsluitend bindend op basis van vrijwilligheid, en ontslaat partijen niet van de mogelijkheid om hun zaak (ook) voor te leggen aan de nationale rechtbank. Voorwaarde is dan wel dat zij een burgerlijk huwelijk hebben, natuurlijk. De katholiek die van zijn katholieke rechtbank niet mag scheiden, kan derhalve een (burgerlijke) scheiding verkrijgen van de rechter; de joodse vrouw die op toestemming van haar man wacht om te scheiden, kan zonder die voorwaarde een (burgerlijke) scheiding krijgen van de rechtbank; de moslimsa die volgens de islam niet mag trouwen met een christelijke man, kan dat huwelijk zonder probleem sluiten bij de burgerlijke stand.
Niettemin zal een burgerlijke rechter terughoudend zijn om te beslissen in zaken die reeds zijn voorgelegd aan religieuze geschillencommissies. Uitgangspunt in Nederland lijkt te zijn dat religieuze rechtspraak wordt toegestaan zolang de rechtsgang ervan ‘met voldoende waarborgen is omkleed’ ofwel dat de belangen van betrokken partijen voldoende worden beschermd.26xOldenhuis e.a. 2007, p. 97. Dat lijkt vooralsnog het geval te zijn. Een uitzondering was de zaak Bausch in 1998: teneinde vast te stellen of een katholiek gesloten huwelijk nietig kon worden verklaard, werd een onderzoek ingesteld naar de geestesgesteldheid van de vrouw, maar aangezien dit onderzoek plaatsvond zonder de vrouw erin te kennen, noch haar ervan op de hoogte te stellen, had de kerkelijke rechtbank het nimmer als bewijsmateriaal mogen gebruiken, aldus de burgerlijke rechter.27xHof Den Bosch 2 december 1998, ongepubliceerd (vermeld in Oldenhuis e.a. 2007, p. 97).
Omgekeerd echter, wanneer een stel wel een religieus huwelijk heeft gesloten maar geen burgerlijk huwelijk (we zagen reeds dat de wet dat niet wenst, maar daar geen rechtsgevolgen aan verbindt, behalve dat de ‘bedienaar van de godsdienst’ zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit), bestaat dus een situatie dat het stel niet terecht kan bij de rechtbank. De Nederlandse rechter zal hun verbintenis immers niet aanmerken als een huwelijk, maar hoogstens als een vorm van samenleving. De rechtsgevolgen die daaruit voortvloeien – kinderen, financiële verplichtingen, erfrecht – worden ook in die context bezien. De islamitische of joodse vrouw die door haar ‘man’ is verlaten en die niet kan hertrouwen omdat zij volgens haar religieus recht nog gehuwd is aangezien de scheiding alleen door de man uitgesproken kan worden, zal vergeefs aankloppen bij de Nederlandse rechter: zij zijn immers niet gehuwd voor de wet, en als zodanig heeft de vrouw volgens de burgerlijke wet alle vrijheid om te trouwen. De wet is ‘blind’ voor andere relationele verbintenissen dan het burgerlijke huwelijk of de notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst, en in de optiek van de wet onderwerpen mensen zichzelf, in alle vrijwilligheid, aan de beperkingen die hun religies hen opleggen. Alleen wanneer deze verbintenissen of hun gevolgen in strijd zijn met de wet – zoals huwelijken met minderjarigen, gedwongen huwelijken, geweld in het huwelijk, strafoplegging na overspel, polygamie, enzovoort – zal de overheid optreden. -
5 Kritiek op religieuze huwelijken en geschillencommissies in Nederland
Bij deze Nederlandse situatie worden twee kritiekpunten geplaatst – waarbij opgemerkt dient te worden dat deze kritiek vooral wordt ingegeven door de situatie van de moslims, net zoals dat het geval was in Engeland en Ontario. Opvallend is dat in beide punten van kritiek integratie een centrale rol speelt.28xZie de polemische uitwisselingen over dit onderwerp tussen Maurits Berger, ‘Er is in dit land geen shariarechtbank’ en de reactie van Nahed Salem: ‘Maar de Sharia wordt wel volop toegepast’ (NRC Handelsblad 8 juli 2009), en Maurits Berger ‘Islamitisch huwelijk is zaak van moslims’ en de reactie van Khadija Arib ‘Daar waar Sharia heerst wil geen vrouw wonen’ (Trouw 16 en 17 september 2009).
Het eerste punt van kritiek is dat gelovigen in Nederland weliswaar niet verplicht zijn om zich te wenden tot de religieuze rechtbank, maar dat er zoveel druk vanuit de gemeenschap zou zijn om dat wél te doen, dat vraagtekens gesteld kunnen worden bij deze vrijwilligheid. Hierover bestaan echter geen onderzoeksgegevens. Maar als we ervan uitgaan dat wel sprake zou zijn van een dergelijke druk, dan rijst vervolgens de vraag of de overheid hier moet ingrijpen. Hier passen twee verschillende antwoorden.
Enerzijds kan men uitgaan van de eigen verantwoordelijkheid en autonomie van volwassenen. Volgens deze zienswijze behoort het tot de vrijheid van de volwassenen om hun leven in te richten op de wijze waarop zij dat zelf willen, met zo veel of zo weinig levenspartners als zij zelf willen, met regels die zij zelf willen, hoezeer die ook indruisen tegen de algemeen erkende moraal of wettelijke norm. De enige grens die geldt is die van de (straf)wet: deze vrijheid geldt dan niet als er minderjarigen in het spel zijn of er sprake is van mishandeling of een ander strafrechtelijk vergrijp.
Anderzijds kan men de mening zijn toegedaan dat de overheid tot taak heeft de zwakkeren in de samenleving te beschermen. Dit argument wordt vaak toegespitst op moslimvrouwen, omdat die als vrouw en moslim in een dubbele kwetsbare positie zouden verkeren. Het zijn immers de vrouwen die vooral het slachtoffer zijn van de informele islamitische ‘huwelijken’ die fout lopen. Binnen het systeem van het islamitisch familierecht is hun rechtspositie zwakker dan die van de man, zodat zij hun recht niet kunnen halen – zeker niet als er ook geen functionerende islamitische geschillencommissies zijn. En als zij hun huwelijk niet hebben geregistreerd bij de burgerlijke stand, kunnen zij hun recht evenmin halen bij de burgerlijke rechter. Hier dient de overheid dus op te treden, aldus degenen die deze opvattingen delen.29xIbid. Soms wordt er nog een ander, algemener argument aangevoerd voor overheidsoptreden: in het geval van een jonge en sociaaleconomische zwakke groep als de moslims wordt wel betoogd dat zij beschermd moeten worden tegen de groeiende invloed van een (radicaal)orthodoxe variant van islam, omdat deze een belemmering zou vormen voor een geslaagde integratie.30xZie o.a. AIVD, Radicale dawa in verandering. De opkomst van islamitisch neoradicalisme in Nederland, 2007; Notitie gemeente Amsterdam, Wij Amsterdammers II, 2007; Ministerie van VROM/WWI, Integratienota 2007-2011. Zorg dat je erbij hoort!, 2007.Deze laatste overweging speelt ook een rol bij het tweede punt van kritiek op het bestaan van islamitische ‘huwelijken’ in Nederland: de strijdigheid tussen bepaalde religieuze familieregels en de Nederlandse rechtsorde. Gelijkheid tussen man en vrouw bijvoorbeeld, is in de meeste religies niet aan de orde, maar is wel een fundamenteel beginsel van de Nederlandse rechtsstaat. Mag de Nederlandse rechtsorde toestaan dat binnen haar systeem andere, religieuze, ordes actief zijn die met het gezag van hun religie bepalen dat deze gelijkheid niet bestaat?
Ook deze vraag kent twee benaderingen. Grondwettelijk kan worden gesteld dat, op basis van de vrijheid van religie en de vrijheid van vereniging, men het recht heeft om in besloten kring omgangsvormen voor te schrijven die strijdig zijn met beginselen uit diezelfde Grondwet, zoals het gelijkheidsbeginsel.31xP.W.C. Akkermans e.a., Grondrechten, Deventer 2005, p. 32, 34. Dat is niet iets nieuws in Nederland. Binnen bepaalde grenzen is het toegestaan onderscheid te maken op basis van religie. Een bekend voorbeeld is de bijzondere scholen die op basis van hun religieuze identiteit een aannamebeleid mogen voeren dat leerlingen of docenten met andere religies uitsluit. Evenmin is de katholieke kerk verplicht vrouwen toe te laten tot het priesterambt.32xEr zijn echter grenzen aan deze vrijheid, zoals onlangs is gebleken uit het arrest van de Hoge Raad inzake de SGP – zie bijdrage van Van Bijsterveld in dit nummer.
Tegenover het argument van religieuze vrijheid wordt ook hier regelmatig het integratieargument gesteld, namelijk dat het navolgen van eigen regels door met name jonge (migranten)gemeenschappen, zoals de moslims, zou kunnen leiden tot situaties van isolatie en parallelle gemeenschappen. Dat is onwenselijk, omdat het integratie alleen maar extra bemoeilijkt. -
6 Enkele conclusies en kanttekeningen
Het fenomeen van informele en religieuze huwelijken heeft weinig aandacht gehad in Nederland totdat vanuit Canada en Engeland berichten kwamen overwaaien over ‘shariarechtbanken.’ Tegelijk rees kritiek op het verschijnsel ‘islamitische huwelijken’ (huwelijken die volgens de islam waren gesloten maar niet werden geregistreerd bij de burgerlijke stand) Over beide gevallen werd met name in parlementaire kring gesproken in termen van zorg en afkeur. Het betrof namelijk verschijnselen die werden aangemerkt als strijdig met zowel de Nederlandse rechtsstaat, de positie en ontwikkelingsmogelijkheden van de moslimvrouw, als de integratie van moslims in het algemeen. Met name de vrees voor het ontstaan van een ‘parallelle samenleving’ stond centraal. Of deze vrees terecht is of niet, is hier niet aan de orde. Wel kunnen enkele kanttekeningen worden geplaatst bij de wijze waarop de discussie over deze problematiek wordt gevoerd.
Ten eerste is er het probleem van feiten en aantallen. Het is onbekend in welke mate moslims huwelijken sluiten volgens islamitisch recht, en hoeveel van deze huwelijken niet tevens geregistreerd zijn bij de burgerlijke stand. De minister van Justitie heeft het parlement in 2008 toegezegd hier onderzoek naar te laten doen, maar de tijd die daarvoor werd gegeven was dusdanig kort dat de onderzoekers niet veel meer konden doen dan literatuuronderzoek en interviews met deskundigen en betrokkenen.33xJ. van der Leun & A. Leupen, Informele huwelijken in Nederland: een exploratieve studie, WODC 2009. Het was daarom niet onverwacht dat de onderzoekers geen uitsluitsel konden geven over de centrale vragen: hoeveel niet-geregistreerde islamitische huwelijken komen er voor, en wat is de motivatie ervoor? Een soortgelijk probleem was aan de orde bij het onderzoek naar ‘shariarechtbanken’ in 2010. De zeer beperkte onderzoekstijd (drie maanden) leverde weliswaar interessante informatie op, maar moest noodgedwongen ook allerlei vragen openlaten.
Een ander probleem is dat van terminologie. De terminologie van islamitisch ‘huwelijk’ of islamitische ‘rechtbank’ suggereert dat sprake is van verschijnselen met dezelfde status als die van het burgerrechtelijke huwelijk of de burgerlijke rechtbank. Daardoor wordt onmiddellijk de indruk gewekt dat sprake zou zijn van een parallel systeem van autonome rechtspraak. Het vervelende is nu dat we de cijfers en feiten ontberen om daar met zekerheid iets over te kunnen zeggen. Wel mogen we aannemen dat, als het al zou bestaan, het in ieder geval niet op grote schaal bestaat, want anders hadden de vermelde (korte) onderzoeken daar zeker iets over te weten moeten komen.
Maar zelfs als er inderdaad sprake zou zijn van het bestaan van een parallel systeem van islamitische huwelijken en rechtspraak, dan rijst de vraag wat precies de reden is voor de onwenselijkheid ervan. Hier lijkt de discussie uiteen te vallen in twee argumenten. Het eerste argument voert vooral sociaalmaatschappelijke bezwaren aan die betrekking hebben op de integratie en positie van moslims in het algemeen en moslimvrouwen in het bijzonder. Het tweede argument is rechtsstatelijk van karakter: is een parallel juridisch systeem wenselijk en toegestaan, met name als het regels bevat die strijdig zijn met grondbeginselen van het Nederlandse recht?
Beide argumenten lijken overigens weinig oog te hebben voor bestaande praktijken in Nederland. Het sociaalmaatschappelijke argument hanteert bijvoorbeeld de impliciete veronderstelling dat autochtone religieuze gemeenschappen (denk aan bepaalde orthodoxgereformeerde gemeenschappen) wel reeds geïntegreerd zijn en op basis daarvan zich kunnen permitteren isolationistisch te zijn. En het staatsrechtelijk argument lijkt er aan voorbij te gaan dat er al sinds jaar en dag religieuze familiewetten bestaan, evenals speciale geschillencommissies die deze wetten toepassen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat daarmee alle kritiek op het islamitische huwelijk of de ‘shariarechtbank’ weggewuifd kan worden. Maar een bredere kijk op de praktijk en het systeem van Nederland kan de discussie wel iets meer in perspectief plaatsen.
Noten
-
1 L.G.H. Bakker e.a., Sharia in Nederland. Een studie naar islamitische advisering en geschilbeslechting bij moslims in Nederland, Radboud Universiteit Nijmegen, i.o.v. WODC, 2010.
-
2 M.S. Berger, ‘De rol van religie in het Syrisch conflictenrecht’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2002-1, en ‘De doos van pandora: openbare orde en conflictenrecht in Egyptisch familierecht’, in: Recht van de islam, Maastricht 2001.
-
3 Art. 1 lid a Wet Conflictenrecht inzake Ontbinding Huwelijk en Scheiding van Tafel en Bed (hierna: Wet Conflictenrecht Echtscheiding).
-
4 In dat geval is dan sprake van ‘het ontbreken van een werkelijke maatschappelijke band’ met het land van de nationaliteit: Art. 2 Wet Conflictenrecht Echtscheiding.
-
5 Voor huwelijksvermogensrecht en erfrecht gelden aparte regelingen, vastgelegd in verdragen zoals het Haags Huwelijksvermogensverdrag en het Haags Erfrechtverdrag.
-
6 Art. 33 Boek 1 Burgerlijk Wetboek, bevestigd als beginsel van openbare orde door de Hoge Raad op 1 juli 1993, NJ 1994, 105. Zie ook G.R. de Groot & S. Rutten, ‘Polygamie, Naturalisatie, Bigamie?’, in Recht van de islam deel 8, Maastricht 1996, p. 19-60.
-
7 Deze strijdigheid geldt ook als deze verstoting plaatsvindt op het consulaat in Nederland (HR 31 oktober 1986, NJ 1987, 924).
-
8 HR 9 november 2001, NJ 2002, 279. Zie voor een uitgebreide discussie hierover: de annotatie van Th.M. de Boer bij voornoemd arrest, en F.J.A. van der Velden, Talaq in de rechtszaal? Verstoting en Openbare Orde, Kluwer/Ars Notarius 2003.
-
9 Art. 3.16 Vreemdelingenbesluit.
-
10 Art. 3 Wet Conflictenrecht Echtscheiding.
-
11 Art. 128 Marokkaanse Familiewet van 2004 (vertaling van Berger bij Ars Aequi 2004).
-
12 Wanneer bijv. de in Nederland gescheiden Marokkaanse vrouw hertrouwt, is zij volgens Marokkaans recht strafbaar wegens bigamie. Zie voor deze problematiek o.a. L. Jordens-Cotran, Nieuw Marokkaans Familierecht en Nederlands IPR, Den Haag 2007.
-
13 De literatuur over dit onderwerp is gering, zie o.a. A.C.M Vestdijk-Van der Hoeven, Religieus recht en minderheden. Een onderzoek naar de rechtspositie van de leden der minderheden in relatie tot het eigen religieuze recht van deze minderheden in Nederland, Arnhem 1991, en F.T. Oldenhuis e.a., Schurende relaties tussen recht en religie, Assen 2007, p. 94-126.
-
14 Art. 68 Boek 1 Burgerlijk Wetboek: ‘Geen godsdienstige plechtigheden zullen mogen plaatshebben, voordat de partijen de bedienaar van de eredienst hebben doen blijken dat het huwelijk ten overstaan van de burgerlijke stand is voltrokken.’
-
15 Art. 449 lid 1 Wetboek van Strafrecht: ‘De bedienaar van godsdienst die, voordat partijen hem hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van ambtenaar van burgerlijke stand is voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk verricht, wordt gestraft met geldboete van tweede categorie.’
-
16 Sinds 1 mei 2004 vormen de Nederlandse Hervormde Kerk (NHK), de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) en de Evangelisch-Lutherse kerk in het Koninkrijk der Nederlanden (ELK) gezamenlijk de Protestantse Kerk Nederland (PKN).
-
17 Het betreft de Gereformeerde Gemeenten, de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt en de Christelijk-Gereformeerde Kerken.
-
18 Zie voor de Rooms-katholieke Kerk en Protestantse Kerk Nederland, Oldenhuis e.a. 2007, p. 90 e.v., en voor de Nederlands-Israëlitische kerk ook Vestdijk-Verhoeven 2007.
-
19 Oldenhuis e.a. 2007, p. 95-96.
-
20 L.G.H. Bakker e.a. 2010.
-
21 Zie voor het navolgende o.a. M.S. Berger, ‘Sharia in Canada – de toekomst van Nederland?’, in: P. Kruiniger (red.), Recht van de islam deel 23, Den Haag 2009.
-
22 Uitvoerige informatie over de achtergronden en procedures van dit tribunal zijn te vinden op haar website www.matribunal.com. Zie voor achtergronden o.a. S. Bano, ‘Islamic Family Arbitration, Justice and Human Rights in Britain’, Law, Social Justice & Global Development december 2007; A. Shachar, ‘Privatizing Diversity: A Cautionary Tale from Religious Arbitration in Family Law’, Theoretical Inquiries in Law juli 2008.
-
23 Aartsbisschop van Canterbury dr. Rowan Williams, ‘Civil and Religious Law in England’, lezing van 7 februari 2008 in Lambeth Palace; en Lord Phillips, Lord Chief Justice, ‘Equality Before The Law’, lezing van 3 juli 2008 in East London Muslim Centre.
-
24 D. MacEoin, Sharia Law or ‘One Law For all?, Londen 2009, p. 69. Overigens valt er veel af te dingen op het rapport: de meeste bronnen die worden gebruikt zijn krantenberichten, en het aantal van 85 sharia tribunals is gebaseerd op aannames waarbij onduidelijk is wat deze tribunalen precies doen.
-
25 MacEoin 2009, p. 11-12.
-
26 Oldenhuis e.a. 2007, p. 97.
-
27 Hof Den Bosch 2 december 1998, ongepubliceerd (vermeld in Oldenhuis e.a. 2007, p. 97).
-
28 Zie de polemische uitwisselingen over dit onderwerp tussen Maurits Berger, ‘Er is in dit land geen shariarechtbank’ en de reactie van Nahed Salem: ‘Maar de Sharia wordt wel volop toegepast’ (NRC Handelsblad 8 juli 2009), en Maurits Berger ‘Islamitisch huwelijk is zaak van moslims’ en de reactie van Khadija Arib ‘Daar waar Sharia heerst wil geen vrouw wonen’ (Trouw 16 en 17 september 2009).
-
29 Ibid.
-
30 Zie o.a. AIVD, Radicale dawa in verandering. De opkomst van islamitisch neoradicalisme in Nederland, 2007; Notitie gemeente Amsterdam, Wij Amsterdammers II, 2007; Ministerie van VROM/WWI, Integratienota 2007-2011. Zorg dat je erbij hoort!, 2007.
-
31 P.W.C. Akkermans e.a., Grondrechten, Deventer 2005, p. 32, 34.
-
32 Er zijn echter grenzen aan deze vrijheid, zoals onlangs is gebleken uit het arrest van de Hoge Raad inzake de SGP – zie bijdrage van Van Bijsterveld in dit nummer.
-
33 J. van der Leun & A. Leupen, Informele huwelijken in Nederland: een exploratieve studie, WODC 2009.