Tijdschrift voor Religie, Recht en BeleidAccess_open

Redactioneel

Nieuwe spelers, nieuwe regels?

Auteurs
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Maurits Berger, 'Nieuwe spelers, nieuwe regels?', TvRRB 2010-1, p. 3-4

Dit artikel wordt geciteerd in

      Voor u ligt het eerste nummer van het Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid. Het onderwerp – of liever: de combinatie van onderwerpen – zou een tiental jaren geleden wat gezocht lijken, maar is inmiddels bijzonder actueel. Religie en levensovertuiging (hierna kortweg: religie) blijken in toenemende mate een rol te spelen in maatschappelijke verhoudingen, en in zowel juridische als bestuurlijke kringen heeft men daarmee te maken. Vaak blijkt dan sprake te zijn van een werkelijke confrontatie.

      Men hoort juristen regelmatig verkondigen dat religie niet thuishoort in de rechtbank. Niet zozeer omdat recht tegen religie is, maar omdat de rechter er niets mee kan. Religie is immers een diepgewortelde persoonlijke overtuiging waar niet op valt af te dingen of over te praten. En dat is precies wat men doet in een rechtbank. Maar inmiddels worden rechters regelmatig geconfronteerd met religieuze kwesties: hoofddoeken en boerka’s in werktijd, niet opstaan voor de rechtbank, en geen handen willen schudden zijn de bekendste voorbeelden. Deze kwesties zorgen bovendien voor veel meer emotionele ophef dan de religie-getinte rechtszaken die vroeger speelden, zoals de zaak tegen de Zusters van Sint Walburga (een bordeel dat zich als kerkgenootschap had ingeschreven) en de vraag of hasjgebruik is toegestaan omdat het onderdeel zou uitmaken van een religieus ritueel.
      Rechters proberen zich afzijdig te houden van uitspraken over religie omdat de vaststelling wat een religie is, is voorbehouden aan de religieuze personen of organisaties in kwestie. Dat is immers een belangrijk onderdeel van de vrijheid van religie. Daarom is de discussie die er thans woedt tussen voor- en tegenstanders van Wilders over de ‘waarheid’ over de islam, op zichzelf bijzonder interessant, maar de vraag is of de rechtszaak dit relevant zal achten in de zaak tegen Wilders.

      Bij beleidsmakers ligt het vraagstuk weer wat anders. Enerzijds blijkt religie een belangrijke factor te zijn in allerlei maatschappelijke processen, zoals integratie, welzijnswerk en radicalisering, dus de overheden ‘moeten’ er wat mee. Anderzijds wordt dan het adagium ‘scheiding van kerk en staat’ aangehaald, waarmee de kwestie aan de orde wordt gesteld of een overheid, beleidsmaker of politicus zich wel mág inlaten met religie of met religieuze organisaties. Deze term heeft veel beleidsambtenaren schichtig gemaakt, opiniemakers aangezet tot spraakmakende artikelen, en juristen weer laten teruggrijpen naar de bestofte boeken met de vraag hoe het toch alweer zat. Het onderwerp lijkt niemand onberoerd te laten, en ontlokt de meest uiteenlopende uitspraken.
      Bijzonder actueel is de vraag of aan religieuze organisaties wel of geen subsidie toegekend kan worden. De christelijke organisatie Youth for Christ heeft zich vanwege haar succesvolle maatschappelijke programma’s de laatste tijd een prominente plek verworven op deze subsidiemarkt, maar heeft om die reden tevens aanleiding gegeven tot Kamervragen. Twintig jaar geleden werd subsidiëring voor moskeebouw noodzakelijk gevonden om de integratie van nieuwkomers te bevorderen, maar deze maatregel werd teruggedraaid met het argument dat deze eenzijdige subsidiëring een vorm van ongelijke behandeling was. Veel minder omstreden daarentegen zijn de wettelijke maatregelen die de overheid heeft getroffen om de verschillende religieuze gemeenschappen in Nederland tegemoet te komen op het gebied van slachten, lijkbezorging, maaltijden in gevangenissen, en dergelijke.

      Er zit ook een keerzijde aan religie: er zijn genoeg mensen in Nederland die niet geconfronteerd wensen te worden met andermans religieuze opvattingen. Waar liggen dan de grenzen? Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft onlangs in een uitspraak bepaald dat kruisbeelden niet thuishoren in de openbare scholen in Italië. Dit op verzoek van een ouder die haar kind daar niet mee wenste te confronteren, en daarom de bewuste keuze voor een openbare school had gemaakt. Deze vraag naar religieuze neutraliteit is voor velen het spiegelbeeld van de vrijheid van religie. Moeten rechters en politie religieus neutraal zijn? In Engeland mogen politiemensen hoofddoeken en tulbanden dragen omdat dat niet in de weg zou staan aan het uitoefenen van hun functie. In Nederland denken wij daar anders over.

      Kortom, de opkomst van religie – of het nu nieuwe religies van migranten zijn, een herleving van traditionele religies in Nederland is, of de opkomst van nieuwe verschijningsvormen van religie onder de Nederlanders – zorgt voor spanningen op juridisch en beleidsmatig terrein. Vandaar dit tijdschrift. Het wil klaarheid scheppen in de wirwar van regels en opvattingen door het aanbieden van degelijke analyses, achtergrondartikelen en uitleg. Wij, de redactie, nemen hierin geen stelling: wij willen ruimte bieden aan een verscheidenheid aan opvattingen. Wel stellen wij hoge eisen aan de artikelen: ze moeten van goede kwaliteit zijn, door een breed publiek gelezen kunnen worden, raken aan de actualiteit, en informatief zijn. Wij wensen u veel leesplezier.


Print dit artikel