Hoe raciaal is het liberale sociale contract?
-
1 Filosofisch racisme
Een aantal klassieke liberale filosofen, onder wie Locke en Kant, wordt beschuldigd van filosofisch racisme. In het geval van John Locke (1632-1704) berust die aanklacht op omstreden indirect bewijs, maar het staat vast dat hij een dubieuze rol heeft gespeeld in de koloniale slavenhandel en slavernij.1x Anders dan veel van zijn tijdgenoten heeft Locke zich nergens racistisch uitgelaten. In zijn eigen geschriften is hij niet ingegaan op de koloniale slavernij, noch in goedkeurende noch in afkeurende zin. Maar hij had wel aandelen in de Engelse slavenhandel. Bovendien schreef hij als secretaris mee aan de constitutie van de Amerikaanse kolonie Carolina. Art. 101 luidt: ‘Elke vrije burger van Carolina heeft absolute macht en gezag over zijn negerslaven.’ Zie C.W. Maris, Wij verlangen onze vrijheid (Amsterdam: Uitgeverij Duizend & Een, 2013); C.W. Maris, ‘Niemand zal in slavernij gehouden worden. Mensenrechten, slavernij en Locke’, in Fundamentele rechten in Curaҫao, red. A. Marchena-Slot, O.E. Kostrzewski en L.J.J. Rogier (Den Haag: Boom juridisch, 2019), 161-179; C.W. Maris, ‘Philosophical racism and ubuntu: In dialogue with Mogobe Ramose’, South African Journal of Philosophy, 39 (2020): 308-326; C.W. Maris en F.C.L.M. Jacobs, red., Recht, Orde en Vrijheid (Deventer: Wolters Kluwer, vierde herziene druk, 2022), § 3.1 en 4.2.4. Kant (1724-1804) heeft de mensheid ingedeeld in een rangorde van vier rassen waarin het witte ras verheven is boven het gele, zwarte en koperkleurige – al heeft hij in late geschriften benadrukt dat het kolonialisme onrechtmatig was, omdat alle mensen gelijkwaardig zijn en aanspraak hebben op rechten als wereldburgers. Deze kritiek strekt zich ook uit tot de eigentijdse liberale politieke filosofie. Volgens Charles Mills presenteert de theorie van rechtvaardigheid van John Rawls een raciaal sociaal contract. Radicale critici concluderen dat dit het failliet van het liberalisme als zodanig inhoudt. Ik bespreek eerst in hoeverre de klassieke liberale theorieën van het sociaal contract getuigen van filosofisch racisme. Vervolgens concentreer ik me op Mills’ bezwaren tegen Rawls en de consequenties daarvan voor de liberale politieke filosofie.
Ik heb eerder betoogd dat de historische fouten van de intellectuele voorvaders van het liberalisme de liberale rechtvaardigheidstheorie als zodanig niet hoeven te raken: de rechtvaardiging van een theorie staat logisch immers los van haar genese.2x Zie Maris, ‘Niemand zal in slavernij gehouden worden’. Haar ontstaansgeschiedenis is irrelevant voor haar geldigheid: het doet er niet toe of Newton op de wetten van de zwaartekracht kwam doordat een appel op zijn hoofd viel. Dat Newton zich ook bezighield met alchemie doet niets af aan de moderne natuurwetenschap. Anders gezegd, historische en persoonlijke eigenaardigheden die meespeelden in de context van de ontdekking van een hypothese zijn niet ter zake in de context van de rechtvaardiging. Bij de toetsing of een theorie houdbaar is, gaat het uitsluitend om rationele argumenten voor en tegen haar sterkst mogelijke versie. Dit geldt ook voor de liberale politieke filosofie: de discussie over haar geldigheid volgt een eigen argumentatieve logica, die de persoonlijke intenties en fouten van de theoriebouwers achter zich laat.3x Dat geldt ook voor de rechts- en de literatuurwetenschap. Zo kan elke tekst, bijvoorbeeld die van een roman of een wet, een betekenis hebben die de intenties van de auteur te boven gaat.
Wetenschap is een proces van trial and error. Daarbij is het onvermijdelijk dat opeenvolgende generaties geleerden storende misstappen begaan. De openbare wetenschappelijke discussie dient ertoe zulke tekortkomingen te corrigeren, teneinde de theorievorming te ontdoen van incoherente elementen en empirische gebreken. Dit geldt a fortiori voor de argumentatieve praktijk van de academische filosofie. Het filosofisch racisme van een aantal intellectuele voorvaderen van de liberale politieke filosofie biedt hier een treffend voorbeeld van: de hedendaagse liberale theorie heeft hun vooroordelen uitgebannen op grond van het logische inzicht dat racisme en racistische slavernij de antithese vormen van de centrale liberale beginselen van vrijheid en gelijkheid.
Het zou anders zijn als discriminerende veronderstellingen een wezenlijk bestanddeel van de politieke theorie vormen, zoals bij Hitlers nationaalsocialisme: dan is zo’n proces van zelfzuivering onmogelijk. Maar dit is bij de liberale politieke filosofie niet het geval: hier laat de geschiedenis juist een ontwikkeling zien waarbij steeds meer leden van groepen die traditioneel slachtoffer waren van maatschappelijke uitsluiting, werden erkend als gelijkwaardig rechtssubject.
Dat komt deels doordat ideeën een relatieve autonomie hebben in een ideële ‘derde wereld’ (zoals Popper haar noemt).4x Karl R. Popper, Objective Knowledge: An Evolutionary Approach (Oxford: Oxford University Press, 1975), 106-152. Zodra een idee als menselijke gelijkheid eenmaal algemeen is aanvaard, krijgt het een eigen logische zwaartekracht: de bewijslast rust voortaan op degenen die bepaalde categorieën mensen willen uitsluiten.
Deze morele vooruitgang wordt bevorderd doordat we kunnen leren van onze ervaring. Vrouwen werden lang uitgesloten van studie en openbare functies omdat het tweede geslacht daarvoor niet intelligent genoeg zou zijn. Maar zodra ze de kans kregen, bewezen vrouwen het tegendeel. Na het grootschalige maatschappelijke emancipatie-experiment waarbij vrouwen gelijke rechten kregen, kan niemand redelijkerwijs volhouden dat ze niet in aanmerking komen voor studiebeurzen of kiesrecht. Zodra zulke vooroordelen zijn ontmaskerd, impliceert het liberale basisideaal van vrijheid en gelijkheid dat de uitgesloten groep volwaardig deelgenoot wordt in het sociaal contract. Eigentijdse liberale filosofen verwerpen seksisme en racisme dan ook als bij uitstek onrechtvaardig.
Toch liggen ook hedendaagse liberale filosofen als John Rawls (1921-2002) onder vuur: volgens critici zou ook hun werk doortrokken zijn van filosofisch racisme. Volgens de Jamaicaans-Engels-Amerikaanse filosoof Charles Mills (1951-2021) brengt Rawls’ werk bij filosofen van kleur ‘een vreemd gevoel van incongruentie en dissonantie’ teweeg door zijn selectieve witte perspectief.5x Charles W. Mills, ‘Rawls on Race/Race in Rawls’, in Black Rights/White Wrongs: The Critique of Racial Liberalism, red. Charles W. Mills (Oxford: Oxford University Press, 2017), p. 149.
Mills verwierf grote bekendheid met zijn boek The Racial Contract (1993), waarin hij betoogt dat het liberale model van het sociaal contract, zoals gepresenteerd door Locke en Kant, vanouds uitgaat van de onuitgesproken veronderstelling dat de overeenkomst alleen geldt tussen witte personen. Later heeft hij deze kritiek uitgebreid tot de eigentijdse contracttheorie van Rawls.6x Mills, ‘Rawls on Race/Race in Rawls’. Ook na Mills’ overlijden in 2021 blijft zijn analyse een belangrijke rol spelen in de discussie over filosofisch racisme.7x Zie onder meer Lucius T. Outlaw Jr., ‘Charles Mills’, The Racial Contract at 25: Reconsiderations’, Critical Review of International Social and Political Philosophy, 72, no. 1 (2024): 62-77,Cheryl E. Matias, ‘Dancing with Charles: A man, scholar, legacy’, Race Ethnicity And Education 26, no. 4 (2023):, 419-425, Felicia Arriaga et al, eds., ‘A Symposium on Charles W. Mills and The Racial Contract’, Sociology of Race and Ethnicity, 8, no. 4 (2022): 431-570.
In dit artikel ga ik na in hoeverre Mills’ kritiek op Rawls juist is. Zo ja, volgt daaruit dat de liberale politieke filosofie als zodanig inherent racistisch is? Of staat het model van het sociaal contract open voor emancipatie doordat het terechte kritiek kan accommoderen? Ik bespreek eerst Mills’ kritiek op het filosofisch racisme van Locke en Kant. Vervolgens concentreer ik me op de vraag of Mills Rawls’ sociaal contract terecht ziet als een raciaal contract.
-
2 Locke
In The Racial Contract (1993) richt Mills zijn kritiek op de klassieke filosofen van het liberale sociale contract: Locke en Kant. Hij betoogt dat het zogenaamd neutrale sociale contract goed beschouwd een exclusief raciaal contract tussen witte personen is, dat niet-witten uitsluit en hun onderdrukking legitimeert. Dit blijkt onder meer uit Locke’s stelling dat God het land ter bewerking heeft toevertrouwd aan ‘nijvere en rationele mensen’:8x Locke 1988, p. 191. dit zou de koloniale bezetting van inheems grondgebied in Amerika rechtvaardigen. Het impliceert ook, betoogt Mills, dat Locke niet-Europeanen als minderwaardig beschouwde zodat ze geen natuurlijke en contractuele rechten hadden, in dit geval geen recht op eigendom van hun land.
Kort samengevat luidt mijn tegenargument dat (1) de gewraakte stelling niet per se van racisme getuigt; en dat (2) ook als er wel racisme speelt, dit Locke’s liberale rechtvaardigheidstheorie als zodanig niet aantast. Wat het eerste punt betreft: de gewraakte passage van Locke getuigt wel van eurocentrisme en daarmee samenhangende culturele vooroordelen, maar niet per se van racisme.9x Tenzij je ‘ras’ heel breed definieert. Je kunt de opvatting dat een cultuur ‘primitief’ is wel verbinden met raciale minderwaardigheid, maar Locke deed dat niet. Kant wel, zoals hieronder blijkt uit zijn classificatie van het inheemse Mongools-Amerikaanse ras. Locke schrijft in zijn Second Treatise, § 34: ‘God gave the World to Men in Common; but … it cannot be supposed he meant it should always remain common and uncultivated. He gave it to the Industrious and Rational’.10x John Locke, Two Treatises of Government (Cambridge: Cambridge University Press, 1988), 191. In § 45 vervolgt Locke: ‘Yet there are still Great Tracts of Ground to be found, which (the Inhabitants thereof not having joyned with the rest of Mankind, in the consent of the Use of their common Money) lie waste, and are more than the People, who dwell on it, do, or can make use of, and so still lie in common.’11x Locke, Two Treatises of Government, 299). Locke zinspeelt hier op inheemse culturen waaraan geld, werkethos en planmatige exploitatie van de natuur vreemd zijn, mogelijk door een nomadische levenswijze.
Dit wil niet zeggen dat Locke vrijuit gaat. Al zijn de geciteerde uitspraken niet per se racistisch, discriminerend zijn ze wel: ze impliceren dat sommige culturen onderontwikkeld zijn. Bovendien getuigt Locke’s redenering van gebrekkig cultureel inzicht. Hij was blind voor de mogelijkheid dat de inheemse volken hun grondgebied niet zagen als gebruiksvoorwerp, maar als land met een sacrale betekenis. Het feit dat ogenschijnlijk lege gebieden niet werden bearbeid, betekent niet dat de inheemse Amerikanen geen eigendomsrechten hadden zodat de Europeanen kolonisten het land in bezit konden nemen.12x Volgens Locke ontstaat eigendom doordat iemand een zaak in de natuur die niemand toebehoort, door zijn arbeid bewerkt. Voorwaarde is dat er genoeg overblijft voor anderen. Overigens kan Locke’s visie op ‘commons’ wel opgaan in dunbevolkte gebieden waar iedereen zich vrij kan vestigen.
Het tweede tegenargument is belangrijker. Het luidt dat zulke vooroordelen, etnocentrisch dan wel racistisch, niet betekenen dat Locke’s politieke filosofie als geheel niet deugt. Locke’s geschriften bevatten talloze ongerijmdheden die voortkomen uit destijds heersende misvattingen. Zo stelde hij dat de moraal zonder geloof in God alle kracht verliest en dat godsdienstvrijheid daarom niet geldt voor atheïsten. Verder hebben de burgers in Locke’s versie van het sociaal contract wel individuele vrijheidsrechten, maar geen sociale rechten en (volgens sommige interpretaties) geen politieke participatierechten.13x Volgens een omstreden interpretatie van Second Treatise, 158, 3-10 (Locke, Two Treatises of Government, 373). Deze opvattingen gelden tegenwoordig als achterhaald omdat ze berusten op gefalsifieerde veronderstellingen.14x Veel van zulke gebreken kwamen niet voort uit gebrekkige logica. Ze waren eerder het gevolg van onjuiste empirische veronderstellingen, die inmiddels zijn gefalsifieerd dankzij groeiende ervaring. Het argument voor censuskiesrecht was dat alleen de bezittende klasse voldoende inzicht heeft in staatszaken, in tegenstelling tot personen die afhankelijk zijn van loondienst. Dit geldt tegenwoordig als een onhoudbaar klassenvooroordeel. De rijken dienen immers dikwijls meer hun eigenbelang dan het algemeen belang. Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht is het overheidsbeleid niet evident irrationeler geworden. Hier volgt niet uit dat de centrale liberale beginselen van vrijheid en gelijkheid louter retorisch zijn. Locke had daarvoor onafhankelijke argumenten die hun aannemelijkheid niet hebben verloren. Dankzij de kennis van nu is hun bereik juist uitgebreid, zodat ook ongelovigen en bezitlozen aanspraak hebben op alle grondrechten.
Voorlopige conclusie: Locke’s politieke theorie gaat gebukt onder een veelheid van onjuiste veronderstellingen, maar dit tast de kern van de liberale filosofie niet aan.
-
3 Kant
Kant is een ernstiger geval. Hij formuleerde een expliciete genetische rassenleer die aan het witte ras een hogere waarde toekent dan de zwarte, rode en gele rassen die Afrika, Amerika en Azië bevolken. De witte Europeanen blinken uit door hun abstractievermogen en vooruitgangsstreven. De zwarte Afrikanen kunnen niet zelfstandig denken en zijn daardoor geschikt voor slavenarbeid.15x In verhandelingen als Over de verschillende menselijke rassen (1777) en Over het gebruik van teleologische beginselen in de filosofie (1788) verdedigde Kant een biologische rassenleer: door aanpassing aan het klimaat en overerving zijn diverse rassen ontstaan die zich in de eerste plaats onderscheiden door huidskleur. Zie Immanuel Kant, Vorlesungen über Anthropologie, Gesammelte Schriften Bd. 25 (Berlin: de Gruyter, 1997). In deze ‘Rassenschriften’ onderscheidt Kant binnen de mensheid vier rassen: het Witte ras in Europa, het Zwarte ras in Afrika, het olijf-gele Hindoestaanse ras in India en het koper-rode Mongoolse ras in Azië en Amerika (de Chinezen zijn mongools-hindoestaanse halfbloeden). Deze rassen vormen een rangorde, want ze verschillen zich niet alleen in uiterlijk maar ook in talenten. Helemaal onderaan staan de mongools-Amerikaanse indianen: zwak, passief en cultuurloos. Daarboven, maar ver onder de hogere rassen, volgt het zwarte ras. Zwarten zijn gepassioneerd maar slaafs; ze zijn niet in staat tot zelfstandig werk en daarom geschikt voor slavenarbeid. De Hindoestanen staan op de een na hoogste trede: ze blinken uit in kunst maar niet in abstracte wetenschap, zodat hun verfijnde cultuur stagneert. Aan de top staat het witte ras. ‘De mensheid heeft haar hoogste volmaaktheid gevonden in het ras van de blanken’, want de Europeanen kunnen abstract denken en streven naar vooruitgang.
Volgens Mills is de impliciete consequentie dat alleen witte personen rationeel genoeg zijn om mee te tellen als subject van Kants sociaal contract. Het sociale contract impliceert aldus stilzwijgend twee normatieve codes: een expliciete code van gelijke vrijheidsrechten voor rationele witte mensen, en een impliciete code voor primitieve niet-witte ‘ondermensen’ die nog in de natuurtoestand leven. Deze raciale tweedeling staat de witte personen toe de niet-witte niet-personen te onderdrukken en uit te buiten. Deze rassenleer is gebaseerd op sociale constructie, benadrukt Mills, niet op essentiële natuurlijke verschillen tussen etnische of raciale groepen, zoals Kant zelf meende. Het sociaal contract is dus ontworpen om de onderdrukking van niet-witte personen door witte personen te faciliteren, maar dit wordt verhuld door de pretentie dat het berust op instemming.
Mijn tegenargument luidt dat Kant zelf op grond van groeiend inzicht afstand heeft genomen van zijn aanvankelijke filosofisch racisme.16x Zie P. Kleingeld, ‘Kant’s Second Thoughts on Race’, The Philosophical Quarterly, 57, no. 229 (2007): , 573-592. De rijpere Kant benadrukt dat alle mensen van nature vrij en gelijk zijn. In De eeuwige vrede (1795) verdedigt hij een kosmopolitisch wereldburgerschap. Hij veroordeelt de koloniale veroveringen als bij uitstek onrechtvaardig en verwijt de ‘beschaafde’ Europese landen dat ze de inheemse volken onmenselijk onrecht aandoen.17x Kant betoogt hier dat door de globalisering een wereldgemeenschap is ontstaan waarin men elkaars gelijke rechten als wereldburger moet erkennen. Vreedzaam handeldrijven op basis van wederkerigheid is rechtmatig en bevordert de internationale vrede, maar koloniale veroveringen zijn bij uitstek onrechtvaardig. Kant verwijt de ‘beschaafde’ Europese landen dat ze de inheemse volken onmenselijk onrecht aandoen: ‘Amerika, de negerlanden, de kruideneilanden, de Kaap enz. waren voor hen bij hun ontdekking landen die aan niemand toebehoorden, want de inwoners telden voor hen voor niets’ (Immanuel Kant, De eeuwige vrede (Kampen: Kok Agora 1986 [1795]), p. 56). Hij veroordeelt de gruwelijke slavernij in de Cariben. De wereldvrede vereist dat iedereen in alle werelddelen wordt beschermd door een wereldburgerrecht, aldus de latere Kant. De rassenleer van de jongere Kant vormt dus geen wezenlijk onderdeel van zijn politieke filosofie.
Maar ook als Kant zichzelf niet zou hebben verbeterd, zou dat de liberale politieke filosofie als zodanig niet aantasten. De correctie was dan in een latere fase aangebracht op grond van de interne logica van de liberale theorie in combinatie met ontmaskering van traditionele vooroordelen. Volgens de hedendaagse liberale filosofie zijn kolonialisme, slavernij en racisme bij uitstek onrechtvaardige schendingen van de centrale beginselen van vrijheid en gelijkheid.
-
4 Raciaal contract
Mills zou deze vrijspraak van het liberalisme afwijzen. Volgens The Racial Contract is het raciale karakter van het sociaal contract niet het gevolg van tijdgebonden vooroordelen en de persoonlijke eigenaardigheden van Locke en Kant: het is de kern van de contractidee.
De ideologie van witte superioriteit komt voort uit Europees tribalisme, betoogt Mills, en diende als legitimatie van het koloniale imperialisme. Het raciale sociale contract vormt de grondslag van de raciale identiteiten en asymmetrische economische en politieke verhoudingen waaraan Europa een belangrijk deel van zijn welvaart dankt. Mills concludeert dat het witte raciale contract de kern uitmaakt van de moderne Europese cultuur met inbegrip van de liberale Verlichting. Racisme is dus niet een oneigenlijke afwijking van het Verlichtingshumanisme, zoals liberalen beweren: het is er onlosmakelijk mee verweven.
Het raciale contract is nu nog steeds van kracht, betoogt Mills: ook na de afschaffing van de slavernij en de dekolonisatie legitimeert het contractmodel structurele raciale ongelijkheid. Door zijn ideologische werking wekt het bij witten de valse schijn dat de bestaande asymmetrische verhoudingen in rijkdom en macht normaal zijn. Die leven daardoor in de illusie dat ze hun voorspoed danken aan hun eigen voortreffelijke prestaties waardoor ze zich onderscheiden van de rest van de wereld. Door de witte ‘epistemologie van onwetendheid’ blijft de werkelijke oorzaak uit het zicht: zowel het barbaarse onrecht uit het koloniale verleden als het hedendaagse racisme worden niet erkend. Daardoor ontstaat de fictie dat de westerse beschaving een rechtvaardig project vormt, met racisme als een ongelukkig bijverschijnsel. In witte ogen lijkt het heden een toonbeeld van kleurenblinde neutraliteit en gelijkheid, een schone schijn die de witte privileges verhult.
Parallel hieraan pretendeert de eigentijdse liberale politieke filosofie dat het sociale contract een neutraal heuristisch middel is om een rechtvaardig samenlevingsmodel te construeren. Juist doordat de eigentijdse liberale filosofen blind zijn voor de onderliggende raciale tweedeling bevestigen ze haar. Dit geldt ook voor de theorie van het sociaal contract van Rawls: stilzwijgend is dat een raciaal contract. In een latere publicatie richt Mills (2017 [2009]) zijn ideologiekritiek speciaal op Rawls’ theorie van rechtvaardigheid.
-
5 Rawls
Volgens Mills is Rawls’ sociaal contract een etnocentrisch raciaal contract omdat het niets zegt over het onrecht dat de moderne wereld tekent: raciale onrechtvaardigheid. Dit blijkt alleen al uit de strekking van Rawls’ A Theory of Justice (1971): de theorie richt zich op een ideale, volmaakt rechtvaardige maatschappij en negeert daardoor alle onrecht in het verleden en heden. Ze biedt dan ook geen plaats aan rectificerende rechtvaardigheid die beoogt het historische racistische onrecht te compenseren. Mills tekent wel aan dat Rawls niet een historisch sociaal contract op het oog heeft, maar een hypothetisch gedachtenexperiment. Niettemin, doordat Rawls zwijgt over de raciale onderschikking die centraal staat in de vorming van de moderne wereld, krijgt rechtsherstel niet de prominente plaats die het toekomt. Dit is volgens Mills geen bijkomstigheid: het behoort tot de architectuur van het raciale liberalisme.
Mills signaleert, in het voetspoor van Okins feministische kritiek op A Theory of Justice (1971), dat ras evenmin als geslacht behoort tot de expliciet genoemde eigenschappen die verdwijnen achter de sluier van onwetendheid.18x In A Theory of Justice construeert Rawls een rechtvaardige constitutie via een gedachtenexperiment waarin de sluier van onwetendheid naar analogie van de blinddoek van Vrouwe Justitia onpartijdigheid symboliseert. Deze procedurele rechtvaardigheid werkt als volgt. Stel dat we in een Oorspronkelijke Positie (waarin nog geen verdeling van goederen en maatschappelijke posities heeft plaatsgevonden) overleggen over de inrichting van een rechtvaardige samenleving. We kennen alleen de algemene sociale feiten. Ieders persoonlijke eigenschappen zijn daarentegen verborgen achter een ‘sluier van onwetendheid’: je weet niet of je in de te ontwerpen samenleving jong of oud, intelligent of dom, sterk of zwak, etc. zal zijn. Je moet je dus verplaatsen in alle individuele posities, want daar zou je zelf terecht kunnen komen. Dit verhindert dat je naar jezelf toerekent, en garandeert zo een onpartijdige verdeling. Volgens Rawls zal iedereen dan redelijkerwijs instemmen met twee constitutionele rechtvaardigheidsbeginselen die kenmerkend zijn voor een democratische rechtsstaat. Ten eerste hebben alle burgers gelijke individuele vrijheidsrechten en politieke participatierechten. Ten tweede hebben ze sociale grondrechten, als uitvloeisel van het gematigd egalitaire beginsel dat sociaaleconomische goederen gelijk worden verdeeld, tenzij de minderbedeelden dankzij ongelijkheid beter af zijn. Anderzijds voegt Mills hieraan toe dat Rawls deze omissie heeft verbeterd: later zijn ras en etniciteit alsnog met zoveel woorden vermeld. Rawls betoogt bovendien dat niemand vanachter een onpartijdige sluier de basale rechten zal laten afhangen van huidskleur. Voor Rawls pleit ook dat hij iedereen ongeacht zijn ‘ras’ als moreel subject beschouwt en racistische discriminatie expliciet veroordeelt. Zijns inziens biedt een liberale democratie geen plaats voor racisme en slavernij. Tot zover is Rawls’ rechtvaardigheidstheorie ook volgens Mills expliciet antiracistisch.
Desondanks betoogt Mills dat Rawls’ liberalisme raciaal is, en wel wegens de onderwerpen die hij niet aan de orde stelt: Rawls schrijft uitsluitend over een toekomstige rechtvaardige samenleving waarin iedereen vrij en gelijk is. Hij heeft het niet over het historisch onrecht van seksisme, racisme en andere vormen van ernstige discriminatie, en dus ook niet over herstelrecht om dat onrecht te compenseren, bijvoorbeeld door positieve actie.
Rawls heeft in 2001 aangegeven dat hij in A Theory of Justice doelbewust geen nadruk legde op zulk historisch onrecht omdat zijn boek zich concentreert op een ideale rechtvaardigheidstheorie in een samenleving waar discriminatie wegens ras en geslacht is uitgesloten. Dat aandacht voor historisch onrecht ontbreekt, is een omissie, zegt Rawls achteraf, maar geen fout, want zijn rechtvaardigheidstheorie presenteert wel adequate waarden om seksistisch en racistisch onrecht tegen te gaan. Andere auteurs kunnen hieruit een aanvullende theorie afleiden over herstel van onrecht in het verleden.
Mills accepteert dit niet: Rawls’ omissie is wel degelijk fout. Het feit dat Rawls ras negeert, is zelfs een structurele fout, betoogt Mills, die symptomatisch is voor de witte politieke filosofie in het algemeen. Rawls’ omvangrijke werk besteedt opvallend weinig aandacht aan raciaal onrecht. Affirmatieve actie (ofwel positieve discriminatie: een tijdelijke voorkeursbehandeling voor leden van groepen die traditioneel zijn achtergesteld) blijft volledig buiten beeld. Mills: ‘ziehier de witheid van Rawls’ dikailogica [rechtvaardigheidslogica].’19x Mills, ‘Rawls on Race/Race in Rawls’, 155.
Dit ‘prescriptieve albinisme’ wordt volgens Mills versterkt door Rawls’ conceptuele omissies: nergens verwijst Rawls naar de begrippen institutioneel racisme of witte suprematie. In zijn volkenrecht gebruikt hij de term schurkenstaten, maar hij zegt er niet bij dat dit begrip bij uitstek van toepassing is op de koloniale westerse naties die zich schuldig maakten aan imperialistische genocide en onteigeningen – zodat de huidige westerse naties collectief verantwoordelijk zijn voor het historische onrecht dat ze de rest van de wereld hebben aangedaan. Door dit (ver)zwijgen, poetst Rawls de witte overheersing weg die een centrale rol speelt in de vorming van de moderne wereld.
Bovendien ziet Mills Rawls’ latere politiek liberalisme als een eurocentrische onderneming die de niet-witte ervaring negeert. Het baseert zich eenzijdig op de Europese historische ervaring van de pacificatie van de godsdienstoorlogen in 1648.20x In Political Liberalism (1993) neemt Rawls afstand van zijn eerdere ‘metafysische’ liberalisme omdat dit berust op het omstreden metafysische mensbeeld van het autonome individu. Hij houdt vast aan zijn liberale rechtvaardigheidsbeginselen, maar presenteert die nu als een politieke, niet-metafysisch oplossing van een praktisch probleem: hoe kunnen we op een vreedzame en billijke manier samenleven in een moderne plurale samenleving waarin fundamentele levensbeschouwelijke onenigheid bestaat? Oplossing: let us agree to disagree. Op constitutioneel niveau impliceert deze liberale verdraagzaamheid dat de publieke staatssfeer neutraal is, terwijl iedereen in zijn privésfeer vrij is te denken en doen als haar goeddunkt, zolang ze de gelijke rechten van de andere respecteert. Volgens Rawls is dit tolerantiebesef ontstaan tijdens de verwoestende Europese godsdienstoorlogen, die in 1648 werden gepacificeerd in de vrede van Westfalen: de Europese staten besloten toen dat religieuze onenigheid geen grond is voor een rechtvaardige oorlog. Volgens Mills is 1492 een significanter jaar: Columbus’ ‘ontdekking’ van Amerika vormde het begin van de wereldwijde Europese overheersing. Ze leidde tot een raciaal internationaal systeem dat is verbonden met een raciaal liberalisme dat verschillende normen propageert voor witten en niet-witten.
Ook als dit geen fouten zijn (zoals de beschuldiging van Mills luidt) maar alleen omissies (zoals Rawls toegeeft), brengt Mills’ kritiek aan het licht dat Rawls’ werk blinde vlekken vertoont die het zwarte perspectief veronachtzamen. Wat betekent dit tekort voor zijn rechtvaardigheidstheorie?
-
6 De liberale rechtvaardigheidslogica
Een aantal zwarte en witte critici concludeert hieruit dat de liberale theorie van het sociaal contract inherent racistisch is doordat het niet-witte personen onherroepelijk buitensluit. Het liberalisme heeft daardoor definitief afgedaan. Volgt deze conclusie inderdaad uit de omissies in Rawls’ theorie? Of is de liberale rechtvaardigheid in staat het zwarte perspectief in te sluiten?
Voor zover Mills stelt dat de liberale ‘dikailogica’ ofwel rechtvaardigheidslogica inherent wit is, is dit onjuist. De logica van de liberale rechtvaardigheid eist juist dat de theorie zich zuivert van alle inconsistenties. Haar ontwerpers bezondigden zich door hun plaats- en tijdgebonden perspectief onvermijdelijk aan omissies en fouten. Zodra blijkt dat die niet te rijmen zijn met de liberale kernbeginselen van vrijheid en gelijkheid, komen ze logischerwijs te vervallen. Zoals eerder aangegeven: de rechtvaardiging van een theorie staat los van haar genese.
Zoals Mills onderkent, komt Rawls zelf al een eind in de goede richting: hij trekt de logische liberale conclusie over racisme en slavernij. In Political Liberalism betoogt hij dat slavernij dankzij voortschrijdend inzicht tegenwoordig algemeen als onrechtvaardig wordt verworpen.21x John Rawls, Political Liberalism (New York: Columbia University Press, 1993, 8. Dit volgt uit het beginsel van gelijke vrijheid van de liberale rechtvaardigheidsidee: ‘Waar de conceptie van rechtvaardigheid als wederkerigheid van toepassing is, is slavernij altijd onrechtvaardig.’22x John Rawls, Collected Papers (Massachusetts: Harvard University Press, 2001, 67. Rawls schrijft over zijn liberale voorvaderen Locke en Bayle: ‘Meer ervaring zou hen er waarschijnlijk van hebben overtuigd dat ze het bij het verkeerde eind hadden.’23x Rawls, Collected Papers, 92). Maar een enkele tijdgenoot van Locke wist ook al beter. Franciscus van den Enden, Spinoza’s leraar Latijn, verwierp slavernij als onmenselijk, ook in de Nederlandse koloniën, omdat alle volken in staat zijn tot rationeel zelfbestuur (F. van den Enden, Vrije politieke stellingen (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1992 [1665]), 169). Een reden temeer waarom men Locke’s onvolmaaktheden niet op het conto van de liberale Verlichtingsfilosofie kan schrijven. Maar Mills’ kritiek toont dat Rawls’ eigen theorie nog steeds onvoldoende voldoet aan het ideaal van gelijke vrijheid.
Is het mogelijk Mills’ zwarte perspectief te includeren in Rawls’ rechtvaardigheidstheorie? Hier kan een vergelijking met de feministische kritiek op Rawls van Susan Moller Okin (1946-2004) verheldering brengen – ook Mills zelf wijst op de verwantschap van zijn antiracisme met het feministische antiseksisme.24x Mills schrijft dat zijn The Racial Contract is geïnspireerd door The Sexual Contract van Carole Pateman (1988), dat het dominante patriarchale perspectief in de gangbare politieke filosofie ontmaskert (Charles W. Mills, The Racial Contract (Ithaca: Cornell University Press, 1997), 6). Zoals Pateman kritiek levert op het stilzwijgende seksistische sociale contract tussen mannen dat vrouwen bindt aan het huishouden en de politieke macht uitsluitend aan henzelf schenkt, zo richt Mills’ kritiek zich tegen de raciale maatschappelijke overeenkomst tussen witte mensen die gekleurde personen buitensluit. De vraag is tot welke slotsom deze kritieken op het contractdenken leiden. Pateman concludeert dat de liberale politieke filosofie als zodanig inherent seksistisch is en dus heeft afgedaan. Okin (1990) daarentegen verwerpt Patemans radicale conclusie dat het ‘social contract not only was, but cannot be anything but, a fraternal contract’ (659). Ze betoogt dat de feministische kritiek kan worden geïntegreerd in het liberale contractmodel. Net als Mills betoogt Okin dat Rawls’ rechtvaardigheidstheorie een eenzijdig perspectief van de auteur presenteert. Mills wijst op de omissie van het zwarte gezichtspunt, bij Okin gaat het om veronachtzaming van het vrouwelijke perspectief. Het is niet verrassend dat beide critici gelijk hebben: als witte man verplaatste Rawls zich onvoldoende in zwarten en vrouwen. De volgende vraag is of de perspectieven van Rawls en zijn critici elkaar kunnen aanvullen, dan wel elkaar per se uitsluiten. We beginnen met Okin.
-
7 Okin versus Rawls: het feministische gezichtspunt
In Okins geval bleek het mogelijk de feministische positie te integreren in het liberale model van het hypothetische sociale contract. In Justice, gender, and the family (1989) richt Okin de filosofische schijnwerper op vrouwenemancipatie, die bij Rawls onvoldoende aandacht krijgt.25x Okin sluit zich aan bij de ‘zeldzame feministen’ in achttiende en negentiende eeuw als Olympe de Gouges, Mary Wollstonecraft, Harriet Taylor en John Stuart Mill, die zich keerden tegen de traditionele opvatting dat de rangorde en arbeidsverdeling tussen de seksen natuurlijk is (zie Maris 2022, § 7.1.1 en 7.2.3). Volgens de feministische kritiek is die ongelijkheid in werkelijkheid een onrechtvaardig gevolg van seksistische machtsverhoudingen. Vandaar dat feministen het biologische begrip ‘sekse’ vervangen door het culturele begrip ‘gender’, dat aangeeft dat de verschillen tussen mannen en vrouwen voor een belangrijk deel op sociale constructie berusten. Volgens de feministische kritiek bevestigt A Theory of Justice de traditionele patriarchale visie: Rawls beperkt zijn rechtvaardigheidstheorie tot deelnemers aan de officiële arbeidsmarkt, wat de informele onbetaalde arbeid binnen het gezin buitensluit. Dit gaat ten koste van vrouwen, die zich traditioneel aan het huishouden wijden: de ongelijke arbeidsverdeling tussen man en vrouw in en buiten het gezin blijft ten onrechte buiten beschouwing. De Rawlsiaanse rechtvaardigheid eist wel dat mannen en vrouwen in het openbare leven gelijke rechten hebben. Vrouwen met ambitie voor een maatschappelijke carrière krijgen zo gelijke kansen om buitenshuis functies te vervullen en daaraan invloed en aanzien te ontlenen. Maar Rawls biedt geen soelaas aan vrouwen die vastzitten aan de traditionele huisvrouwenrol binnen het gezinsleven.
Okin onderscheidt twee soorten feministische kritiek op Rawls. De ene wijst het liberalisme volledig af als een masculiene theorie. De andere meent dat de liberale theorie zelf deugt, maar dat Rawls’ uitwerking een mannelijke blinde vlek vertoont. Okin behoort zelf tot de tweede groep: als je Rawls’ rechtvaardigheidstheorie amendeert, is die volgens haar juist bij uitstek geschikt voor de vrouwenemancipatie.26x Okin verwerpt de antiliberale feministische kritiek op Rawls: die berust volgens haar op karikaturale misvattingen. Feministen als Carol Gilligan verwijten Rawls dat hij een typisch mannelijke theorie verkondigt die zich eenzijdig richt op de rechten van het autonome, rationele, atomistische, zelfzuchtige individu. Ze stellen daar een vrouwelijk gerichte zorgethiek tegenover: daarin staan verantwoordelijkheid, verbondenheid en gemeenschap centraal. Okin verwijt deze critici dat ze de liberale ‘autonomie’ in A Theory of Justice ten onrechte gelijkstellen met ‘egoïsme’. De redelijke personen in Rawls’ Oorspronkelijke Positie houden juist rekening met elkaar: door de sluier van onwetendheid kunnen ze niet naar zichzelf toerekenen. Sterker nog, ze moeten zich juist in alle posities verplaatsen, ook die van de minstbedeelden. Rawls’ rechtvaardige samenleving berust niet op zelfzuchtige calculatie, maar op empathie en wederzijds respect.
Volgens Okin lijdt A Theory of Justice aan hetzelfde tekort als zoveel economische en politieke theorieën: ze hebben alleen betrekking op het publieke leven. Daardoor zijn ze eenzijdig in het voordeel van mannen, want als gevolg van de traditionele asymmetrische arbeidsverdeling werken veel vrouwen hoofdzakelijk binnenshuis.
Dit blijkt duidelijk als je de opbouw van Rawls’ theorie met een feministische blik analyseert. Tekenend is dat het denkbeeldige overleg in de Oorspronkelijke Positie wordt gevoerd door de ‘hoofden van de huishouding’ die daar zichzelf én hun gezin vertegenwoordigen. Door deze omissie wordt de traditionele ongelijke arbeidsverdeling tussen man en vrouw binnen het gezin als een gegeven aanvaard.27x Rawls noemt het gezin verder alleen als centrum van de morele opvoeding: in de schoot van de familie wordt het rechtvaardigheidsbesef gekweekt dat in een stabiele rechtsorde is vereist. Bovendien noemt A Theory of Justice ‘geslacht’ niet als een van de persoonlijke kenmerken die achter de sluier van onwetendheid verdwijnen – er worden alleen eigenschappen als intelligentie en kracht vermeld. Daardoor blijven de sekseverschillen buiten zicht in het contractuele overleg: men overweegt niet wat het betekent als men in de toekomstige samenleving de positie van een vrouw zou innemen. Volgens Okin kan deze omissie in Rawls’ theorie worden gecorrigeerd, waarna het gesluierde overleg in de Oorspronkelijke Positie een veelbelovend heuristisch middel voor vrouwemancipatie is.
Okin amendeert Rawls’ theorie door de man-vrouwverhouding en het gezinsleven wel in de Oorspronkelijke Positie te betrekken. Die vallen dan onder het tweede rechtvaardigheidsbeginsel: sociaal-economische goederen worden gelijk verdeeld, tenzij de minstbedeelden meeprofiteren van een ongelijke verdeling; alle maatschappelijke posities staan open voor iedereen (die daartoe gekwalificeerd is). Als iedereen zich tijdens het contractuele overleg ook verplaatst in de positie van vrouwen, zal men inzien dat het rechtvaardig is de traditionele rolverdeling binnen de familie te herzien. De onbetaalde huishoudelijke taken worden gelijk verdeeld, waardoor man en vrouw ook gelijkelijk kunnen deelnemen aan het maatschappelijke en politieke leven buitenshuis. De overheid moet daartoe kinderopvang subsidiëren. Als partners vrijwillig tot een andere taakverdeling beslissen, heeft degene die zich op het huishouden concentreert aanspraak op de helft van het gezinsinkomen. Na een scheiding hebben beide partners recht op een gelijke levensstandaard. De gelijke kansen van vrouwen worden bevorderd door verboden van discriminatie wegens geslacht.
In zijn reactie op deze feministische kritiek heeft Rawls Okins voorstellen overgenomen als een logische consequentie van zijn liberale beginselen: hij bevestigt dat zijn rechtvaardigheidstheorie ook vrouwen en het gezin omvat.28x Rawls maakt het voorbehoud dat de rechtvaardigheidsbeginselen niet direct van toepassing zijn binnen het familieleven en andere vrijwillige associaties zoals kerkgenootschappen, universiteiten en vakbonden. De echtgenoten hebben weliswaar aanspraak op alle vrijheden en gelijke kansen, zodat vrouwen binnen het gezin gelijk en onafhankelijk zijn. Maar het familieleven berust bijvoorbeeld niet op democratische besluitvorming. Ouders die geloven in de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen zijn niet verplicht hun kinderen op te voeden volgens de liberale beginselen.Okin brengt tegen dit voorbehoud in dat de familie voor een belangrijk deel geen vrijwillige associatie is. Haar belangrijkste bezwaar is: het gezin vormt het centrum van de morele opvoeding, dus moet het zelf een toonbeeld van interne rechtvaardigheid zijn – hoe kun je in een onrechtvaardige sfeer leren wat rechtvaardig is? Okin tekent bovendien aan dat Rawls’ scheiding tussen de politieke en niet-politieke sfeer in Political Liberalism de toepassing van de rechtvaardigheidsbeginselen op het gezin kan belemmeren. Hij noemt geslacht nu ook expliciet als een van de persoonlijke eigenschappen die achter de sluier van onwetendheid verborgen blijven: je weet niet of je in de toekomstige maatschappij man of vrouw bent, en zult vrouwen dus dezelfde mogelijkheden geven als mannen.
-
8 Mills versus Rawls: het zwarte gezichtspunt
Okins feministische amendement van A Theory of Justice leidt tot inclusie van het vrouwelijke gezichtspunt. Kan ras niet even soepel in de liberale rechtvaardigheid worden opgenomen als sekse? Voor een deel is dat al gebeurd: de latere Rawls heeft een belangrijke omissie gerepareerd door ‘ras’ met zoveel woorden achter de sluier van onwetendheid te verbergen: bij het overleg over een rechtvaardige staatsinrichting weten de deelnemers niet of ze een witte, zwarte of andere huidskleur hebben – dat was altijd al Rawls’ bedoeling, maar nu wordt dit aspect expliciet benadrukt. Dit dwingt alle deelnemers zich bij het overleg in de Oorspronkelijke Positie in te denken in de positie van personen van kleur. In de toekomstige samenleving kan immers blijken dat je zelf een donkere huidskleur hebt. De uitkomst is dat in een ideale rechtvaardige maatschappij iemands ras niet van invloed is op zijn vrijheids-, politieke en sociale rechten, en dat racistische discriminatie verboden is. Dit komt precies overeen met Mills’ eigen rechtvaardigheidsideaal van een inclusief, egalitair en kleurloos politiek systeem. Tot zover kan het sociale contract het zwarte gezichtspunt succesvol integreren.
Blijft over Mills’ bezwaar dat Rawls’ theorie zich uitsluitend richt op een ideale rechtvaardige samenleving: hierdoor blijft de actuele niet-ideale samenleving met al haar historisch onrecht buiten beschouwing. De compensatie daarvan door herstelrecht komt dan evenmin aan de orde. Rawls’ focus op de ideale rechtvaardige samenleving betekent niet dat het sociaal contract inherent raciaal is.
Anders dan Mills betoogt, is Rawls’ onderwerpkeuze geen fout, want ze berust op een rationeel academisch onderscheid tussen ideale en niet-ideale theorie. Niets verhindert andere liberale auteurs ter aanvulling hun schijnwerper te richten op actuele onvolmaakte samenlevingen waar historisch onrecht om rechtsherstel schreeuwt. Het aantal publicaties van liberale auteurs voor en tegen affirmatieve actie is legio. Will Kymlicka pleit voor compensatie van het onrecht van het slavernijverleden.29x Will Kymlicka, Liberalism, Community, and Culture (Oxford: Oxford University Press, 1989); Will Kymlicka, Multicultural Citizenship (Oxford: Clarendon Press, 1995). Thomas Pogge’s pleidooi voor mondiale rechtvaardigheid verwijst naar het onrecht van het koloniale verleden.30x Thomas Pogge, Realizing Rawls (Ithaca and London: Cornell University Press, 1989). De neoliberale rechtvaardigheidstheorie van Nozick neemt het verleden zelfs als principieel uitgangspunt, zodat het herstelbeginsel een prominente plaats krijgt.31x Robert Nozick, Anarchy, state, and utopia (New York: Basic Books, 1974). Volgens Nozick moet eigendom op een legitieme manier zijn verworven. In geval van onrechtmatig bezit moet de rechtmatige eigenaar in zijn recht worden hersteld. Als je Nozicks herstelbeginsel strikt toepast, impliceert het dat wereldwijd alle actuele eigendomsaanspraken onrechtmatig zijn doordat de geschiedenis van de mensheid het toneel is van onophoudelijke veroveringsoorlogen. Rawls zelf betoogde in lezingen dat het in een niet-ideale samenleving legitiem kan zijn de gevolgen van historische discriminatie te repareren door een tijdelijke voorkeursbehandeling.
Dit betekent dat Rawls’ ideaalmodel kan worden aangevuld met een complementaire rechtvaardigheidstheorie die zich richt op de actuele niet-ideale samenleving. Rawls’ ideale constitutie is dan nog steeds van nut: ze presenteert een regulatief ideaal waaraan je het rechtvaardigheidsgehalte van actuele staten kunt toetsen. De westerse constituties komen in de richting, maar hun uitwerking in recht en samenleving is verre van volmaakt. Op het gebied van structureel en alledaags racisme moet een grote slag worden gemaakt: getoetst aan Rawls’ ideale rechtvaardigheid vereist het historische en actuele onrecht in de actuele niet-ideale samenleving compensatie door rechtsherstel en affirmatieve actie. De ideale en niet-ideale rechtvaardigheidstheorieën zijn dus complementair: je hebt een ideale rechtvaardigheidstheorie nodig om actueel onrecht te identificeren, en een niet-ideale theorie om de samenleving rechtvaardiger te maken.32x Voor een praktische toepassing op het Zwarte Piet debat, zie A. Bijnaar en C.W. Maris, ‘De zaak van Sinterklaas. Zwarte Piet staat terecht’, Caribisch Juristenblad, 2015/3, 185-197.
-
9 Emancipatie van het sociaal contract: zwart radicaal liberalisme
Mills heeft zelf in zijn latere werk voor deze integratieve oplossing gekozen.33x Hij geeft een korte beschrijving van zijn ideologische ontwikkeling in Charles W. Mills, ‘Theorizing White Racial Domination and Racial Justice: A Reply to Christopher Lebron’, Journal of social philosophy, 54, no. 3 (2023): 294-295. Hij betoogt dan dat men de ‘Rawlsiaanse benadering met vrucht kan inzetten om raciale onrechtvaardigheid te bestrijden, maar dat dit een radicale herziening van de structuur van Rawls’ theorie vereist.’34x Charles W. Mills, ‘Retrieving Rawls For Racial Justice?: A Critique Of Tommie Shelby’, Critical Philosophy Of Race, 1, no. 1, Special Issue: Critical Philosophy Of Race Beyond The Black/White Binary (2013): 1). Mills kiest in dit artikel een middenpositie tussen enerzijds Anderson (2010) die de Rawlsiaanse benadering volledig verwerpt, en anderzijds Shelby (2004) die raciaal herstelrecht mogelijk acht binnen het kader van Rawls’ theorie, met name op grond van het beginsel van gelijke sociaaleconomische kansen. Een van Mills’ argumenten tegen Shelby is dat Rawls zelf lijkt aan te geven dat deze mogelijkheid buiten het bereik van zijn ideale rechtvaardigheidstheorie ligt. Dit sluit aan bij Mills’ opvatting dat verdelende en rectificerende rechtvaardigheid verschillende categorieën zijn. In The Racial Contract had Mills al verklaard dat hij eerder een aanhanger van de Verlichting is dan een postmodernist of een deconstructivist. In zijn jonge jaren was Mills geëngageerd met het Zwarte Marxisme, maar het communisme was sinds 1989 van het wereldtoneel verdwenen. Op rijpere leeftijd propageert hij zwart radicaal liberalisme, een mengsel van liberalisme, marxisme en antiracisme. Volgens Mills komt de progressieve egalitaristische invulling die Rawls aan de liberale rechtvaardigheid geeft, voldoende tegemoet aan de marxistische kritiek op het kapitalisme. Een van Rawls’ centrale rechtvaardigheidsbeginselen eist een gelijke verdeling van sociaaleconomische goederen, en staat ongelijkheid alleen toe wanneer de minstbedeelden er profijt van hebben.
Mills voelt zich aangetrokken door de liberale waarden van morele en juridische gelijkheid, autonomie, uitingsvrijheid en kiesrecht en ziet de raciale emancipatoire potentie van het liberalisme.
“Als het liberalisme nooit aan zijn vermeende beginselen en waarden heeft voldaan, bewijst dat geenszins dat de beginselen en waarden zelf onaantrekkelijk zijn. De verhelderende manier om deze schendingen van (ideale) liberale normen te begrijpen, (…) is niet als het gevolg van een intrinsiek zichzelf ondermijnende ‘illiberaliserende’ dynamiek binnen het liberalisme, maar eerder als een manifestatie van de corrumperende resultaten van groepsmacht, of het nu gaat om de bevoorrechte klassen, mannen of het dominante ras, voor de liberale theorie en praktijk. Vandaar het ontstaan van een burgerlijk, patriarchaal of raciaal liberalisme (meestal natuurlijk een combinatie van alle drie).”35x Charles W. Mills, ‘Charles Mills Thinks Liberalism Still Has a Chance’, interview door Daniel Steinmetz-Jenkins, The Nation, 18 January 2021, https://www.thenation.com/article/culture/charles-mills-thinks-theres-still-time-to-rescue-liberalism/ (geraadpleegd op 4 maart 2024).
Dit brengt Mills tot een revisie van Rawls’ sociale contract door het in dienst te stellen van een niet-ideale rechtvaardigheidstheorie over de huidige onvolmaakte samenleving die is doortrokken van racisme.36x Zie Mills, ‘Rawls on Race/Race in Rawls’); Carole Pateman en Charles W. Mills, Contract and Domination (Malden, MA: Polity Press, 2007); Charles W. Mills, ‘Racial Justice’, Aristotelian Society Supplementary Volume, 92, no. 1, (2018(b)): 84-87. ‘Niet-ideaal-theoretisch liberalisme is een vorm van liberalisme die is ontworpen voor onderdrukkende samenlevingen.’37x Charles W. Mills, ‘Righting racial wrongs: a reply to my commentators’, Ethnic and Racial Studies, 41, no. 3 (2018(a)): 557). De oorspronkelijke positie en de sluier van onwetendheid krijgen een nieuwe rol: in de niet-ideale werkelijkheid is het van groot belang de ongelijke posities van witten en niet-witten mee te wegen. Men zal dan op grond van het beginsel van formele gelijkheid van kansen overeenstemming bereiken over herstelrechtvaardigheid: dat vereist een discriminatieverbod en herverdeling van de onrechtmatige voordelen die witten in het verleden door hun suprematie hebben verworven ten koste van niet-witten.
Het liberale sociale contract kan dankzij Mills’ amendementen emanciperen uit het raciale verleden en heden in de richting van een niet-raciale toekomst. Mills stelt terecht aan de orde dat liberalisme, kolonialisme en de koloniale racistische slavernij kinderen zijn van dezelfde moderne tijd. Ze zijn op ongelukkige momenten ook met elkaar vervlochten, zoals blijkt uit het filosofisch racisme van vroegmoderne liberale theoretici. Maar de logica van de liberale beginselen is inclusief, zodat die logischerwijs ook het zwarte gezichtspunt omvatten.38x Sluit het liberalisme dan niets uit? Ja, maar zo weinig mogelijk. Rawls’ aanvankelijke metafysisch liberalisme met zijn ideaal van individuele autonomie sluit alle collectivistische rechtvaardigheidsopvattingen uit. Maar dit gebrek aan neutraliteit is gecorrigeerd in het politiek liberalisme: dat zoekt een redelijke balans tussen de vele tegenstrijdige perfectionistische levensbeschouwingen die in de moderne plurale samenlevingen om voorrang strijden. Door haar streven naar een overlappende consensus includeert de politiek-liberale rechtvaardigheid alle redelijke visies op het goede leven die bereid zijn tot samenleven in wederkerige verdraagzaamheid. Dit sluit nog steeds bepaalde levensbeschouwingen uit: fundamentalistische doctrines die vanuit hun eigen gelijk andersdenkenden niet verdragen en haar onbetwijfelde Waarheid via staatsdwang aan iedereen willen opleggen. Maar zulke dwang is onredelijk: fundamentalisten presenteren geen goede redenen om anderen van hun gelijk te overtuigen. Hier leidt de paradox van de tolerantie tot de logische conclusie dat de toleranten zulke intoleranten moeten uitsluiten. Alle redelijke mensen zijn daarentegen ingesloten. Zoals Mills zegt: ‘We kunnen een beroep doen op de geïdealiseerde, niet aan groepen gebonden versies van liberale beginselen en waarden om de uitsluitende versies te bekritiseren – dat is trouwens precies wat de meeste Amerikaanse progressieve sociale bewegingen tot nu toe hebben gedaan.’39x Mills, ‘Charles Mills Thinks Liberalism Still Has a Chance’.
-
10 Conclusie
Critici als Charles Mills betogen dat het liberale sociale contract een raciaal contract is. Zulke kritiek treft doel. Zelfs als de bekritiseerde filosofen vanuit een algemene liefde voor wijsheid schrijven, wordt hun blik onvermijdelijk vertroebeld door blinde vlekken. Dit geldt ook voor Rawls’ theorie van rechtvaardigheid. Maar voor zover de kritiek inhoudt dat de rechtvaardigheidslogica van het sociaal contract inherent wit is, schiet ze haar doel voorbij.
De rechtvaardiging van het liberale sociale contract staat logisch immers los van haar genese. Met de nodige correcties kan het liberale maatschappelijke verdrag op een inclusievere niet-raciale manier worden aangevuld. Rawls komt zelf al een eind in de goede richting door in zijn ideale rechtvaardigheidstheorie alle mensen te includeren als morele subjecten met gelijke rechten, en racistische discriminatie expliciet te verwerpen. Dit is een grote sprong voorwaarts in vergelijking met de visies van Locke en de vroegere Kant. Rawls’ theorie laat rechtsherstel van ernstig onrecht uit het racistische heden en verleden buiten beschouwing, maar niet uit principe. Ze leent zich voor aanvulling met niet-ideale restauratieve rechtvaardigheid, want ideale en niet-ideale rechtvaardigheidstheorieën zijn keerzijden van dezelfde medaille. Mills onderkent dit en geeft een belangrijke aanzet voor antiracistisch gebruik van het sociaal contract.
Logisch gezien is het liberale sociale contract bij uitstek antiraciaal: dat volgt rechtstreeks uit de centrale beginselen van vrijheid en gelijkheid. Waar deze conceptie van rechtvaardigheid van toepassing is, is racisme altijd onrechtvaardig.
Noten
- * Deze tekst bouwt voort op C.W. Maris en F.C.L.M. Jacobs, red., Recht, Orde en Vrijheid (Deventer: Wolters Kluwer, 2022) vierde herziene druk, 505-514.
-
1 Anders dan veel van zijn tijdgenoten heeft Locke zich nergens racistisch uitgelaten. In zijn eigen geschriften is hij niet ingegaan op de koloniale slavernij, noch in goedkeurende noch in afkeurende zin. Maar hij had wel aandelen in de Engelse slavenhandel. Bovendien schreef hij als secretaris mee aan de constitutie van de Amerikaanse kolonie Carolina. Art. 101 luidt: ‘Elke vrije burger van Carolina heeft absolute macht en gezag over zijn negerslaven.’ Zie C.W. Maris, Wij verlangen onze vrijheid (Amsterdam: Uitgeverij Duizend & Een, 2013); C.W. Maris, ‘Niemand zal in slavernij gehouden worden. Mensenrechten, slavernij en Locke’, in Fundamentele rechten in Curaҫao, red. A. Marchena-Slot, O.E. Kostrzewski en L.J.J. Rogier (Den Haag: Boom juridisch, 2019), 161-179; C.W. Maris, ‘Philosophical racism and ubuntu: In dialogue with Mogobe Ramose’, South African Journal of Philosophy, 39 (2020): 308-326; C.W. Maris en F.C.L.M. Jacobs, red., Recht, Orde en Vrijheid (Deventer: Wolters Kluwer, vierde herziene druk, 2022), § 3.1 en 4.2.4.
-
2 Zie Maris, ‘Niemand zal in slavernij gehouden worden’.
-
3 Dat geldt ook voor de rechts- en de literatuurwetenschap. Zo kan elke tekst, bijvoorbeeld die van een roman of een wet, een betekenis hebben die de intenties van de auteur te boven gaat.
-
4 Karl R. Popper, Objective Knowledge: An Evolutionary Approach (Oxford: Oxford University Press, 1975), 106-152.
-
5 Charles W. Mills, ‘Rawls on Race/Race in Rawls’, in Black Rights/White Wrongs: The Critique of Racial Liberalism, red. Charles W. Mills (Oxford: Oxford University Press, 2017), p. 149.
-
6 Mills, ‘Rawls on Race/Race in Rawls’.
-
7 Zie onder meer Lucius T. Outlaw Jr., ‘Charles Mills’, The Racial Contract at 25: Reconsiderations’, Critical Review of International Social and Political Philosophy, 72, no. 1 (2024): 62-77,Cheryl E. Matias, ‘Dancing with Charles: A man, scholar, legacy’, Race Ethnicity And Education 26, no. 4 (2023):, 419-425, Felicia Arriaga et al, eds., ‘A Symposium on Charles W. Mills and The Racial Contract’, Sociology of Race and Ethnicity, 8, no. 4 (2022): 431-570.
-
8 Locke 1988, p. 191.
-
9 Tenzij je ‘ras’ heel breed definieert. Je kunt de opvatting dat een cultuur ‘primitief’ is wel verbinden met raciale minderwaardigheid, maar Locke deed dat niet. Kant wel, zoals hieronder blijkt uit zijn classificatie van het inheemse Mongools-Amerikaanse ras.
-
10 John Locke, Two Treatises of Government (Cambridge: Cambridge University Press, 1988), 191.
-
11 Locke, Two Treatises of Government, 299).
-
12 Volgens Locke ontstaat eigendom doordat iemand een zaak in de natuur die niemand toebehoort, door zijn arbeid bewerkt. Voorwaarde is dat er genoeg overblijft voor anderen. Overigens kan Locke’s visie op ‘commons’ wel opgaan in dunbevolkte gebieden waar iedereen zich vrij kan vestigen.
-
13 Volgens een omstreden interpretatie van Second Treatise, 158, 3-10 (Locke, Two Treatises of Government, 373).
-
14 Veel van zulke gebreken kwamen niet voort uit gebrekkige logica. Ze waren eerder het gevolg van onjuiste empirische veronderstellingen, die inmiddels zijn gefalsifieerd dankzij groeiende ervaring. Het argument voor censuskiesrecht was dat alleen de bezittende klasse voldoende inzicht heeft in staatszaken, in tegenstelling tot personen die afhankelijk zijn van loondienst. Dit geldt tegenwoordig als een onhoudbaar klassenvooroordeel. De rijken dienen immers dikwijls meer hun eigenbelang dan het algemeen belang. Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht is het overheidsbeleid niet evident irrationeler geworden.
-
15 In verhandelingen als Over de verschillende menselijke rassen (1777) en Over het gebruik van teleologische beginselen in de filosofie (1788) verdedigde Kant een biologische rassenleer: door aanpassing aan het klimaat en overerving zijn diverse rassen ontstaan die zich in de eerste plaats onderscheiden door huidskleur. Zie Immanuel Kant, Vorlesungen über Anthropologie, Gesammelte Schriften Bd. 25 (Berlin: de Gruyter, 1997). In deze ‘Rassenschriften’ onderscheidt Kant binnen de mensheid vier rassen: het Witte ras in Europa, het Zwarte ras in Afrika, het olijf-gele Hindoestaanse ras in India en het koper-rode Mongoolse ras in Azië en Amerika (de Chinezen zijn mongools-hindoestaanse halfbloeden). Deze rassen vormen een rangorde, want ze verschillen zich niet alleen in uiterlijk maar ook in talenten. Helemaal onderaan staan de mongools-Amerikaanse indianen: zwak, passief en cultuurloos. Daarboven, maar ver onder de hogere rassen, volgt het zwarte ras. Zwarten zijn gepassioneerd maar slaafs; ze zijn niet in staat tot zelfstandig werk en daarom geschikt voor slavenarbeid. De Hindoestanen staan op de een na hoogste trede: ze blinken uit in kunst maar niet in abstracte wetenschap, zodat hun verfijnde cultuur stagneert. Aan de top staat het witte ras. ‘De mensheid heeft haar hoogste volmaaktheid gevonden in het ras van de blanken’, want de Europeanen kunnen abstract denken en streven naar vooruitgang.
-
16 Zie P. Kleingeld, ‘Kant’s Second Thoughts on Race’, The Philosophical Quarterly, 57, no. 229 (2007): , 573-592.
-
17 Kant betoogt hier dat door de globalisering een wereldgemeenschap is ontstaan waarin men elkaars gelijke rechten als wereldburger moet erkennen. Vreedzaam handeldrijven op basis van wederkerigheid is rechtmatig en bevordert de internationale vrede, maar koloniale veroveringen zijn bij uitstek onrechtvaardig. Kant verwijt de ‘beschaafde’ Europese landen dat ze de inheemse volken onmenselijk onrecht aandoen: ‘Amerika, de negerlanden, de kruideneilanden, de Kaap enz. waren voor hen bij hun ontdekking landen die aan niemand toebehoorden, want de inwoners telden voor hen voor niets’ (Immanuel Kant, De eeuwige vrede (Kampen: Kok Agora 1986 [1795]), p. 56). Hij veroordeelt de gruwelijke slavernij in de Cariben. De wereldvrede vereist dat iedereen in alle werelddelen wordt beschermd door een wereldburgerrecht, aldus de latere Kant.
-
18 In A Theory of Justice construeert Rawls een rechtvaardige constitutie via een gedachtenexperiment waarin de sluier van onwetendheid naar analogie van de blinddoek van Vrouwe Justitia onpartijdigheid symboliseert. Deze procedurele rechtvaardigheid werkt als volgt. Stel dat we in een Oorspronkelijke Positie (waarin nog geen verdeling van goederen en maatschappelijke posities heeft plaatsgevonden) overleggen over de inrichting van een rechtvaardige samenleving. We kennen alleen de algemene sociale feiten. Ieders persoonlijke eigenschappen zijn daarentegen verborgen achter een ‘sluier van onwetendheid’: je weet niet of je in de te ontwerpen samenleving jong of oud, intelligent of dom, sterk of zwak, etc. zal zijn. Je moet je dus verplaatsen in alle individuele posities, want daar zou je zelf terecht kunnen komen. Dit verhindert dat je naar jezelf toerekent, en garandeert zo een onpartijdige verdeling. Volgens Rawls zal iedereen dan redelijkerwijs instemmen met twee constitutionele rechtvaardigheidsbeginselen die kenmerkend zijn voor een democratische rechtsstaat. Ten eerste hebben alle burgers gelijke individuele vrijheidsrechten en politieke participatierechten. Ten tweede hebben ze sociale grondrechten, als uitvloeisel van het gematigd egalitaire beginsel dat sociaaleconomische goederen gelijk worden verdeeld, tenzij de minderbedeelden dankzij ongelijkheid beter af zijn.
-
19 Mills, ‘Rawls on Race/Race in Rawls’, 155.
-
20 In Political Liberalism (1993) neemt Rawls afstand van zijn eerdere ‘metafysische’ liberalisme omdat dit berust op het omstreden metafysische mensbeeld van het autonome individu. Hij houdt vast aan zijn liberale rechtvaardigheidsbeginselen, maar presenteert die nu als een politieke, niet-metafysisch oplossing van een praktisch probleem: hoe kunnen we op een vreedzame en billijke manier samenleven in een moderne plurale samenleving waarin fundamentele levensbeschouwelijke onenigheid bestaat? Oplossing: let us agree to disagree. Op constitutioneel niveau impliceert deze liberale verdraagzaamheid dat de publieke staatssfeer neutraal is, terwijl iedereen in zijn privésfeer vrij is te denken en doen als haar goeddunkt, zolang ze de gelijke rechten van de andere respecteert. Volgens Rawls is dit tolerantiebesef ontstaan tijdens de verwoestende Europese godsdienstoorlogen, die in 1648 werden gepacificeerd in de vrede van Westfalen: de Europese staten besloten toen dat religieuze onenigheid geen grond is voor een rechtvaardige oorlog.
-
21 John Rawls, Political Liberalism (New York: Columbia University Press, 1993, 8.
-
22 John Rawls, Collected Papers (Massachusetts: Harvard University Press, 2001, 67.
-
23 Rawls, Collected Papers, 92). Maar een enkele tijdgenoot van Locke wist ook al beter. Franciscus van den Enden, Spinoza’s leraar Latijn, verwierp slavernij als onmenselijk, ook in de Nederlandse koloniën, omdat alle volken in staat zijn tot rationeel zelfbestuur (F. van den Enden, Vrije politieke stellingen (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1992 [1665]), 169). Een reden temeer waarom men Locke’s onvolmaaktheden niet op het conto van de liberale Verlichtingsfilosofie kan schrijven.
-
24 Mills schrijft dat zijn The Racial Contract is geïnspireerd door The Sexual Contract van Carole Pateman (1988), dat het dominante patriarchale perspectief in de gangbare politieke filosofie ontmaskert (Charles W. Mills, The Racial Contract (Ithaca: Cornell University Press, 1997), 6). Zoals Pateman kritiek levert op het stilzwijgende seksistische sociale contract tussen mannen dat vrouwen bindt aan het huishouden en de politieke macht uitsluitend aan henzelf schenkt, zo richt Mills’ kritiek zich tegen de raciale maatschappelijke overeenkomst tussen witte mensen die gekleurde personen buitensluit. De vraag is tot welke slotsom deze kritieken op het contractdenken leiden. Pateman concludeert dat de liberale politieke filosofie als zodanig inherent seksistisch is en dus heeft afgedaan. Okin (1990) daarentegen verwerpt Patemans radicale conclusie dat het ‘social contract not only was, but cannot be anything but, a fraternal contract’ (659). Ze betoogt dat de feministische kritiek kan worden geïntegreerd in het liberale contractmodel.
-
25 Okin sluit zich aan bij de ‘zeldzame feministen’ in achttiende en negentiende eeuw als Olympe de Gouges, Mary Wollstonecraft, Harriet Taylor en John Stuart Mill, die zich keerden tegen de traditionele opvatting dat de rangorde en arbeidsverdeling tussen de seksen natuurlijk is (zie Maris 2022, § 7.1.1 en 7.2.3). Volgens de feministische kritiek is die ongelijkheid in werkelijkheid een onrechtvaardig gevolg van seksistische machtsverhoudingen. Vandaar dat feministen het biologische begrip ‘sekse’ vervangen door het culturele begrip ‘gender’, dat aangeeft dat de verschillen tussen mannen en vrouwen voor een belangrijk deel op sociale constructie berusten.
-
26 Okin verwerpt de antiliberale feministische kritiek op Rawls: die berust volgens haar op karikaturale misvattingen. Feministen als Carol Gilligan verwijten Rawls dat hij een typisch mannelijke theorie verkondigt die zich eenzijdig richt op de rechten van het autonome, rationele, atomistische, zelfzuchtige individu. Ze stellen daar een vrouwelijk gerichte zorgethiek tegenover: daarin staan verantwoordelijkheid, verbondenheid en gemeenschap centraal. Okin verwijt deze critici dat ze de liberale ‘autonomie’ in A Theory of Justice ten onrechte gelijkstellen met ‘egoïsme’. De redelijke personen in Rawls’ Oorspronkelijke Positie houden juist rekening met elkaar: door de sluier van onwetendheid kunnen ze niet naar zichzelf toerekenen. Sterker nog, ze moeten zich juist in alle posities verplaatsen, ook die van de minstbedeelden. Rawls’ rechtvaardige samenleving berust niet op zelfzuchtige calculatie, maar op empathie en wederzijds respect.
-
27 Rawls noemt het gezin verder alleen als centrum van de morele opvoeding: in de schoot van de familie wordt het rechtvaardigheidsbesef gekweekt dat in een stabiele rechtsorde is vereist.
-
28 Rawls maakt het voorbehoud dat de rechtvaardigheidsbeginselen niet direct van toepassing zijn binnen het familieleven en andere vrijwillige associaties zoals kerkgenootschappen, universiteiten en vakbonden. De echtgenoten hebben weliswaar aanspraak op alle vrijheden en gelijke kansen, zodat vrouwen binnen het gezin gelijk en onafhankelijk zijn. Maar het familieleven berust bijvoorbeeld niet op democratische besluitvorming. Ouders die geloven in de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen zijn niet verplicht hun kinderen op te voeden volgens de liberale beginselen.Okin brengt tegen dit voorbehoud in dat de familie voor een belangrijk deel geen vrijwillige associatie is. Haar belangrijkste bezwaar is: het gezin vormt het centrum van de morele opvoeding, dus moet het zelf een toonbeeld van interne rechtvaardigheid zijn – hoe kun je in een onrechtvaardige sfeer leren wat rechtvaardig is? Okin tekent bovendien aan dat Rawls’ scheiding tussen de politieke en niet-politieke sfeer in Political Liberalism de toepassing van de rechtvaardigheidsbeginselen op het gezin kan belemmeren.
-
29 Will Kymlicka, Liberalism, Community, and Culture (Oxford: Oxford University Press, 1989); Will Kymlicka, Multicultural Citizenship (Oxford: Clarendon Press, 1995).
-
30 Thomas Pogge, Realizing Rawls (Ithaca and London: Cornell University Press, 1989).
-
31 Robert Nozick, Anarchy, state, and utopia (New York: Basic Books, 1974). Volgens Nozick moet eigendom op een legitieme manier zijn verworven. In geval van onrechtmatig bezit moet de rechtmatige eigenaar in zijn recht worden hersteld. Als je Nozicks herstelbeginsel strikt toepast, impliceert het dat wereldwijd alle actuele eigendomsaanspraken onrechtmatig zijn doordat de geschiedenis van de mensheid het toneel is van onophoudelijke veroveringsoorlogen.
-
32 Voor een praktische toepassing op het Zwarte Piet debat, zie A. Bijnaar en C.W. Maris, ‘De zaak van Sinterklaas. Zwarte Piet staat terecht’, Caribisch Juristenblad, 2015/3, 185-197.
-
33 Hij geeft een korte beschrijving van zijn ideologische ontwikkeling in Charles W. Mills, ‘Theorizing White Racial Domination and Racial Justice: A Reply to Christopher Lebron’, Journal of social philosophy, 54, no. 3 (2023): 294-295.
-
34 Charles W. Mills, ‘Retrieving Rawls For Racial Justice?: A Critique Of Tommie Shelby’, Critical Philosophy Of Race, 1, no. 1, Special Issue: Critical Philosophy Of Race Beyond The Black/White Binary (2013): 1). Mills kiest in dit artikel een middenpositie tussen enerzijds Anderson (2010) die de Rawlsiaanse benadering volledig verwerpt, en anderzijds Shelby (2004) die raciaal herstelrecht mogelijk acht binnen het kader van Rawls’ theorie, met name op grond van het beginsel van gelijke sociaaleconomische kansen. Een van Mills’ argumenten tegen Shelby is dat Rawls zelf lijkt aan te geven dat deze mogelijkheid buiten het bereik van zijn ideale rechtvaardigheidstheorie ligt. Dit sluit aan bij Mills’ opvatting dat verdelende en rectificerende rechtvaardigheid verschillende categorieën zijn.
-
35 Charles W. Mills, ‘Charles Mills Thinks Liberalism Still Has a Chance’, interview door Daniel Steinmetz-Jenkins, The Nation, 18 January 2021, https://www.thenation.com/article/culture/charles-mills-thinks-theres-still-time-to-rescue-liberalism/ (geraadpleegd op 4 maart 2024).
-
36 Zie Mills, ‘Rawls on Race/Race in Rawls’); Carole Pateman en Charles W. Mills, Contract and Domination (Malden, MA: Polity Press, 2007); Charles W. Mills, ‘Racial Justice’, Aristotelian Society Supplementary Volume, 92, no. 1, (2018(b)): 84-87.
-
37 Charles W. Mills, ‘Righting racial wrongs: a reply to my commentators’, Ethnic and Racial Studies, 41, no. 3 (2018(a)): 557).
-
38 Sluit het liberalisme dan niets uit? Ja, maar zo weinig mogelijk. Rawls’ aanvankelijke metafysisch liberalisme met zijn ideaal van individuele autonomie sluit alle collectivistische rechtvaardigheidsopvattingen uit. Maar dit gebrek aan neutraliteit is gecorrigeerd in het politiek liberalisme: dat zoekt een redelijke balans tussen de vele tegenstrijdige perfectionistische levensbeschouwingen die in de moderne plurale samenlevingen om voorrang strijden. Door haar streven naar een overlappende consensus includeert de politiek-liberale rechtvaardigheid alle redelijke visies op het goede leven die bereid zijn tot samenleven in wederkerige verdraagzaamheid. Dit sluit nog steeds bepaalde levensbeschouwingen uit: fundamentalistische doctrines die vanuit hun eigen gelijk andersdenkenden niet verdragen en haar onbetwijfelde Waarheid via staatsdwang aan iedereen willen opleggen. Maar zulke dwang is onredelijk: fundamentalisten presenteren geen goede redenen om anderen van hun gelijk te overtuigen. Hier leidt de paradox van de tolerantie tot de logische conclusie dat de toleranten zulke intoleranten moeten uitsluiten. Alle redelijke mensen zijn daarentegen ingesloten.
-
39 Mills, ‘Charles Mills Thinks Liberalism Still Has a Chance’.