DOI: 10.5553/RdW/138064242024045001002

Recht der WerkelijkheidAccess_open

Artikel

Van De Punt tot Hawija:

Behoeften van nabestaanden bij aansprakelijkstelling van de Nederlandse Staat voor schade door de inzet van de krijgsmacht

Trefwoorden tort law, state liability, armed forces, needs, surviving relatives
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Emilia Steendam Visser, 'Van De Punt tot Hawija:', RdW 2024-1, p. 10-33

    When damage results from the actions or omissions of members of the armed forces, the question may arise whether the state can be held liable. This contribution firstly provides insight into the needs of surviving relatives with regard to their liability claims against the Dutch State for damage resulting from the deployment of the armed forces. Secondly, it addresses the question of the extent to which the needs of the surviving relatives whose cases have been completed have been met as a result of these claims. The results are based on semi-structured interviews with seven surviving relatives who are, or have been, involved in liability claims against the State. The interviews show that the surviving relatives have (had) diverse needs with regard to the claims. The majority of the surviving relatives indicate that they have (had) one or more material needs, which include financial compensation, and psychological and medical assistance. Furthermore, they all had multiple immaterial needs. The immaterial needs that were addressed can be divided into ten categories. Finally, it appears that the needs of all four surviving relatives whose cases have been completed have been either partially or fully met as a result of the claims.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1 Inleiding

      Wanneer een handelen of nalaten leidt tot schade, kan de vraag rijzen of de verantwoordelijke partij daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden. Zo ook wanneer schade voortvloeit uit het handelen of nalaten van leden van de krijgsmacht en de (mogelijk) verantwoordelijke partij de Nederlandse Staat (hierna: de Staat) is. Gedupeerden kunnen zich in een dergelijk geval beroepen op een onrechtmatige overheidsdaad op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Recente zaken waarin slachtoffers en/of nabestaanden de Staat aansprakelijk hebben gesteld, zijn bijvoorbeeld die van de luchtaanval in Hawija (2015) en in Mosul (2015). Een succesvolle aansprakelijkstelling heeft veelal tot gevolg dat een schadevergoeding wordt toegekend, die in beginsel wordt voldaan in geld (art. 6:103 BW). Het aansprakelijkheidsrecht heeft daarom op het eerste oog met name financiële compensatie te bieden. Recentelijk nog gaf Rijnhout in haar oratie aan ‘dat het aansprakelijkheidsrecht niet altijd volledig voorziet in de behoeften van gedupeerden die te maken hebben met complexe en impactvolle schades’.1x Rijnhout 2023, p. 13. In de afgelopen ruim twintig jaar zijn in Nederland diverse empirische studies verricht die ingaan op de (materiële en immateriële) behoeften die gedupeerden hebben met betrekking tot het aansprakelijkheidsrecht.2x Bijv. Huver e.a. 2007. Deze onderzoeken richten zich doorgaans (vooral) op de behoeften van slachtoffers zelf, en in mindere mate op de behoeften van nabestaanden, en gedupeerden die de Staat aansprakelijk stellen voor schade als gevolg van de inzet van de krijgsmacht vallen buiten het bereik hiervan. Dit artikel beoogt in deze leemte te voorzien door inzicht te bieden in de behoeften van nabestaanden in dit specifieke type zaken; zaken die bij uitstek gaan over (complexe en) impactvolle schades en waarbij de nabestaanden het op dienen te nemen tegen de Staat – een sterke tegenstander – terwijl een groot deel van hen niet uit Nederland afkomstig of in Nederland woonachtig is.
      Dat brengt mij op de twee onderzoeksvragen die in deze bijdrage centraal staan:

      1. Wat zijn de behoeften van nabestaanden met betrekking tot hun aansprakelijkstellingen van de Staat voor schade als gevolg van de inzet van de krijgsmacht?

      2. In hoeverre zijn de behoeften van de nabestaanden wier zaken zijn afgerond vervuld als gevolg van de aansprakelijkstellingen?

      De bijdrage is als volgt opgebouwd. Eerst ga ik in op de inzet van de Nederlandse krijgsmacht en op de aansprakelijkstellingen van de Staat die daaruit zijn voortgevloeid (par. 2). Daarna beschrijf ik het theoretisch kader (par. 3), waarbij ik inga op de functies die aan het aansprakelijkheidsrecht worden toegeschreven en op de behoeften van slachtoffers, naasten en/of nabestaanden die zijn gebleken uit eerder empirisch onderzoek. Vervolgens komen mijn onderzoeksmethode (par. 4) en de onderzoeksresultaten aan bod (par. 5). Ter afsluiting volgen de conclusie en discussie (par. 6).

    • 2 Inzet van de krijgsmacht en daaruit voortvloeiende aansprakelijkstellingen van de Staat

      De Nederlandse krijgsmacht bestaat uit vier krijgsmachtdelen: de Koninklijke Marine, de Koninklijke Landmacht, de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee.3x Zie voor een uitgebreide beschrijving van de afzonderlijke krijgsmachtdelen Bosch & Muller 2017. De bestaansreden van de krijgsmacht is opgenomen in de Grondwet,4x Art. 97 lid 1 Grondwet. en Defensie vertaalt deze grondwettelijke omschrijving naar drie hoofdtaken: 1) bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied; 2) bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit; 3) ondersteuning van de civiele autoriteiten bij de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de bestrijding van rampen en incidenten en de beheersing van crises.5x Ministerie van Defensie, Defensienota 2022. Sterker Nederland, veiliger Europa. Investeren in een krachtige NAVO en EU, juni 2022, p. 16. Ofschoon de inzet van de krijgsmacht onder meer is gericht op het bieden van bescherming, kunnen met deze inzet paradoxaal genoeg juist de meest fundamentele rechten van burgers – zoals het recht op leven en het recht op lichamelijke integriteit – ook in gevaar komen. Indien de inzet van de krijgsmacht inderdaad leidt tot (dergelijke) schade voor burgers, kunnen zij of hun nabestaanden ervoor kiezen de Staat aansprakelijk te stellen.6x Zaken met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Staat als werkgever jegens de eigen militairen vallen buiten het bereik van dit onderzoek. Dit is al verschillende keren gebeurd. Zo zijn rechtszaken tegen de Staat gevoerd naar aanleiding van het optreden van militairen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949),7x Bijv. Rb. ’s-Gravenhage 14 september 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793 (Rawagede); Hof Den Haag 1 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2524 (Executies Zuid-Sulawesi). bij de beëindiging van de treinkaping bij De Punt (1977),8x Hof Den Haag 1 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:950 (Treinkaping De Punt). rond de val van Srebrenica (1995),9x Bijv. HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9225 (Nuhanović); HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1223, NJ 2019/356, m.nt. C.M.J. Ryngaert & J. Spier (Mothers of Srebrenica). bij een controlepost in Irak (2004),10x Rb. Den Haag 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10058 (Jaloud). en tijdens de slag om Chora (2007).11x Rb. Den Haag 23 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12424, O&A 2023/4, m.nt. E. Steendam Visser (Bombardement Chora). Ook is de Staat aansprakelijk gesteld door nabestaanden van de luchtaanval in Hawija (2015),12x Zie hierover ook Steendam Visser 2021. de luchtaanval in Mosul (2015), en de scheepsramp met de Van Imhoff (1942). De twee laatstgenoemde zaken zijn inmiddels buitengerechtelijk afgedaan.13x Aan de nabestaande van de luchtaanval in Mosul heeft Defensie een vrijwillige vergoeding uitgekeerd (Brief van de Minister van Defensie van 8 september 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 27925, nr. 729)). In de zaak Van Imhoff is overeengekomen dat een onderzoek wordt verricht naar (onder meer) de scheepsramp, bekostigd door de Staat. Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) voert dit onderzoek van 2022 tot 2024 uit. Zie voor meer informatie de website over het onderzoek: www.van-imhoff.com. De zaak van de nabestaanden van de luchtaanval in Hawija loopt momenteel; de rechtbank Den Haag heeft afgelopen januari een tussenvonnis gewezen.14x Rb. Den Haag 17 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:329. De genoemde zaken hebben met elkaar gemeen dat sprake is geweest van ernstige schade (overlijden of letsel) als gevolg van het handelen of nalaten van militairen. Dit heeft de slachtoffers en/of nabestaanden ertoe gebracht hun heil te zoeken in het aansprakelijkheidsrecht.15x Voor bepaalde groepen heeft de Staat (naar aanleiding van rechtszaken) civielrechtelijke regelingen tot stand gebracht, namelijk voor weduwen en kinderen van slachtoffers van standrechtelijke executies in Indonesië (Stcrt. 2020, 50505; Stcrt. 2020, 50507) en voor nabestaanden van de omgekomen mannelijke vluchtelingen in Srebrenica (Stcrt. 2021, 27109). Zie hierover ook Ruppert 2021, p. 41-42 en 77.

    • 3 Theoretisch kader

      3.1 Functies van het aansprakelijkheidsrecht

      Over de functies die aan het (buitencontractuele) aansprakelijkheidsrecht ten grondslag liggen, is in de wetsgeschiedenis van het huidige artikel 6:162 BW (en relevante omliggende bepalingen),16x Van Zeben, Du Pon & Olthof 1981, p. 593-674; Reehuis & Slob 1990, p. 1343-1357. en van de wetshistorische voorganger daarvan (art. 1401 BW (oud) en relevante omliggende bepalingen) niets expliciets te vinden.17x Voorduin 1838, p. 70-101. Die functies worden wel beschreven in de juridische literatuur over het aansprakelijkheidsrecht. In deze literatuur wordt (rechts)handhaving veelal als (hoofd)doel van het aansprakelijkheidsrecht beschouwd.18x Bijv. Lindenbergh 2020, nr. 5; Ruitenbeek-Bart 2023, p. 63-64; Franke 2022, p. 39-40; Hartlief 2008, p. 770-771. De term ‘(hoofd)doel’ wordt echter niet steeds gebruikt, sommigen gebruiken het begrip ‘(hoofd)functie’. Zie bijv. Verheij 2023, nr. 1.8; Van de Bunt 2016, p. 70-71. Daaronder vallen zowel handhaving van de status quo als de ‘verwezenlijking van een nieuwe toestand waarop het recht aanspraak geeft’.19x Lindenbergh 2020, nr. 5. De functies van het aansprakelijkheidsrecht dragen bij aan het realiseren van dit doel.20x Zie over het onderscheid tussen de begrippen ‘doelstelling’ en ‘functie’ Lindenbergh 1998, p. 30. Hoewel hierover geen volledige eensgezindheid bestaat, is wel sprake van enige consensus over de functies die kunnen worden onderscheiden, al worden sommige vaker genoemd dan andere.21x Van Dam onderscheidt drie (primaire) functies van het aansprakelijkheidsrecht, die tezamen zorgen voor handhaving: 1. identificatie van te beschermen rechten en belangen; 2. vaststellen wanneer rechten en belangen zijn geschonden; 3. herstel van geschonden rechten en belangen. Zie Van Dam 2023, p. 33-37. De functies die in deze paragraaf worden behandeld, beschouwt hij (deels) als de secundaire functies van het aansprakelijkheidsrecht (zie p. 37-41). In de eerste plaats heeft het aansprakelijkheidsrecht een vergoedingsfunctie voor het individu dat zich hiertoe wendt (compensatie).22x Bijv. Engelhard & Van Maanen 2008, nr. 9; Ruitenbeek-Bart 2023, p. 71-72; Loth 2016, p. 38-40; Van Dijck 2015, p. 2531. Sommige auteurs benadrukken echter dat het aansprakelijkheidsrecht niet gericht is op het vergoeden van schade, maar op het onderscheiden van de gevallen waarin schade vergoed dient te worden. Zie bijv. Sieburgh 2023, nr. 18; Keirse 2017, p. 21. De gevolgen van de onrechtmatige daad worden immers – volledig of in bepaalde mate – afgewenteld op de partij die daarvoor aansprakelijk is. Een andere veelgenoemde functie die aan het aansprakelijkheidsrecht wordt toegeschreven, is die van preventie.23x Bijv. Van der Helm 2023, par. 3.2; Keirse 2017, p. 21-22; Verheij 2023, nr. 1.8; Van de Bunt 2016, p. 73-74. Door sommigen wordt echter betoogd dat de preventieve werking in de praktijk (deels) ontbreekt. Zie bijv. Giesen 2013, p. 506-508; Van Boom 2020, p. 219-223. Hierbij kan worden gedacht aan speciale preventie (voor de aansprakelijke partij), alsook aan algemene preventie (voor de samenleving als geheel).24x Loth 2016, p. 38. Een andere functie die wordt onderscheiden, is die van genoegdoening.25x Bijv. Du Perron 2003, p. 108; Ruitenbeek-Bart 2023, p. 72-74; Van de Bunt 2016, p. 74-76; Franke 2022, p. 62-65. Lindenbergh licht in zijn dissertatie verschillende betekenissen van dit woord toe, waaronder die van genoegdoening aan de benadeelde enerzijds, en die van genoegdoening door de aansprakelijke partij anderzijds. Genoegdoening aan de benadeelde ziet op de bevrediging van zijn of haar geschokte rechtsgevoel; genoegdoening door de aansprakelijke partij ziet op een opoffering die door de aansprakelijke partij wordt gedaan ten gunste van de benadeelde.26x Lindenbergh bespreekt deze betekenissen in het kader van de vergoeding van immateriële schade. Zie Lindenbergh 1998, p. 38-45. Daarnaast komt de functie van erkenning naar voren.27x Bijv. Van de Bunt 2016, p. 76-78; Engelhard & Van Maanen 2008, nr. 13; Hartlief 2016, p. 19; Loth 2016, p. 60. Volgens Van de Bunt gaat het er bij erkenning om dat anderen (familie, vrienden, de omgeving en de samenleving) zien dat wat het slachtoffer is overkomen toe te rekenen is aan het handelen van een derde en dat het niet aan het slachtoffer zelf te wijten is.28x Van de Bunt 2016, p. 76-77. Overige functies die (in mindere mate) worden genoemd, zijn onder andere waarheidsvinding29x Loth 2016, p. 60; Engelhard & Van Maanen 2008, nr. 14. en procedurele rechtvaardigheid.30x Van de Bunt 2016, p. 79-80. Straffen wordt daarentegen veelal niet (langer) aangemerkt als functie van het aansprakelijkheidsrecht.31x Engelhard & Van Maanen 2008, nr. 12; Lindenbergh 2020, nr. 8. Anders: bijv. Franke 2022, p. 66-68. Zij wijst op enkele bestraffende elementen in het civiele schadevergoedingsrecht.

      3.2 Behoeften van slachtoffers, naasten en/of nabestaanden

      Binnen het privaatrecht is uiteenlopend empirisch onderzoek verricht, waaronder binnen het (buitencontractuele) aansprakelijkheidsrecht.32x Van Dijck & Festjens 2020 biedt een overzicht van empirische studies binnen het (buitencontractuele) aansprakelijkheidsrecht die zijn opgesteld door onderzoekers verbonden aan een Nederlandse universiteit. Zie voor recenter empirisch onderzoek op dit gebied bijv. Becx e.a. 2022; Rijnhout e.a. 2020; Ruitenbeek-Bart 2023; Wijntjens 2020; Wiznitzer 2021. In deze paragraaf beschrijf ik verschillende empirische studies rondom de behoeften van slachtoffers, naasten en/of nabestaanden op dit terrein.33x Ruitenbeek-Bart beschrijft in haar proefschrift de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden – in de wetenschap, de letselschadepraktijk en het positieve recht – sinds de toegenomen aandacht voor de immateriële slachtofferbehoeften. Zie Ruitenbeek-Bart 2023, hoofdstuk 3. Mijn overzicht is bedoeld om een beknopte weergave te geven van het Nederlandse onderzoek dat naar mijn mening (het meest) relevant is met het oog op deze bijdrage, en beoogt derhalve niet uitputtend te zijn.34x Omwille van de omvang van deze bijdrage (en het feit dat deze ziet op het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht), bespreek ik alleen Nederlandse studies. Zoals hierna zal blijken, richten de meeste studies zich (met name) op slachtofferbehoeften en in mindere mate op de behoeften van naasten en nabestaanden. Bovendien gaan ze niet in op de behoeften van gedupeerden die de Staat aansprakelijk stellen voor schade als gevolg van de inzet van de krijgsmacht.
      Ik begin met een drietal onderzoeken waarbij (onder meer) is gesproken met meerdere groepen slachtoffers. Ten eerste is in het kader van een onderzoek van Stichting De Ombudsman – dat verscheen in 2003 – gesproken met 147 letselschadeslachtoffers, en wel slachtoffers van verkeersongevallen, bedrijfsongevallen, medische fouten en geweldsmisdrijven.35x Stichting De Ombudsman 2003, p. 12-13. Uit deze gesprekken bleek dat het de slachtoffers niet gaat om het claimen van een zo hoog mogelijke schadevergoeding, maar primair om erkenning. De slachtoffers zoeken begrip voor het leed dat hun is aangedaan, en een schadevergoeding is daar slechts een onderdeel van.36x Stichting De Ombudsman 2003, p. 17. Enkele jaren daarna verscheen deel I (‘Terreinverkenning’) van het onderzoek ‘Slachtoffers en aansprakelijkheid’. Deze terreinverkenning, die is uitgevoerd door de VU, is onder andere gebaseerd op interviews (n = 61), met in totaal 43 slachtoffers (van medische fouten, arbeidsongevallen en verkeersongevallen), tien naasten van slachtoffers met ernstig letsel, en acht nabestaanden van overleden slachtoffers.37x Huver e.a. 2007, p. 59. De resultaten laten zien dat de behoeften van de deelnemers zowel materieel als immaterieel van aard zijn. Bij meer dan de helft was financiële compensatie de voornaamste behoefte.38x Huver e.a. 2007, p. 62-63. De mate waarin de financiële bestaanszekerheid in gevaar is gebracht door de gevolgen van het ongeval, is voor deze behoefte een bepalende factor.39x Huver e.a. 2007, p. 81. Immateriële behoeften bleken echter ook een belangrijke rol te spelen. Zo hadden de deelnemers doorgaans behoefte aan (een vorm van) erkenning.40x Huver e.a. 2007, p. 62-66. Al met al komen de volgende immateriële behoeften naar voren uit het onderzoek: erkenning (waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen erkenning specifiek door de wederpartij, erkenning door de wederpartij, de buitenwereld en de eigen sociale omgeving, en erkenning door het ontvangen van financiële compensatie); willen weten wat er gebeurd is; de wederpartij ter verantwoording roepen; niet voor de fout van een ander willen boeten; gerechtigheid verkrijgen; voorkomen dat een ander hetzelfde overkomt.41x Huver e.a. 2007, p. 81-82. Tot slot is een studie verschenen van het onderzoeksinstituut INTERVICT, dat onder meer gebaseerd is op groepsgesprekken en diepte-interviews met slachtoffers van geweldsdelicten, rampen, verkeersongevallen en medische fouten.42x Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 44. In tegenstelling tot bovengenoemde onderzoeken heeft deze studie niet specifiek betrekking op (behoeften ten aanzien van) het aansprakelijkheidsrecht.43x De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘Wat zijn de verschillen en overeenkomsten in de ervaringen en hulpbehoeften in de ruimste zin van slachtoffers van respectievelijk verschillende typen van ernstige misdrijven, verkeersongevallen, rampen en medische fouten?’ Zie Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 12. Desondanks bespreek ik de resultaten over de behoeften van de groep ‘slachtoffers van rampen’, voor zover relevant, aangezien ik van mening ben dat deze groep lijkt op de respondenten in mijn eigen onderzoek en deze groep niet is betrokken in de hierboven genoemde onderzoeken. In de hier beschreven studie wordt deze groep vertegenwoordigd door overlevenden, een naaste en een nabestaande van de vliegtuigramp in Faro (Portugal) in 1992. Een grote groep Nederlanders was destijds aan boord van het vliegtuig. Twaalf mensen namen deel aan de groepsgesprekken, waarvan tien overlevenden, een naaste van een overlevende, en een nabestaande. Bij vijf overlevenden zijn interviews afgenomen.44x Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 45-46. Deze groep bleek vooral behoefte te hebben (gehad) aan informatie over hoe het ongeval heeft kunnen gebeuren. Openheid over de ware toedracht of oorzaak van de ramp is voor hen van groot (moreel) belang en de onwil van de betrokken organisaties die ze hebben ervaren om openheid van zaken te geven, tast hun vertrouwen aan en schokt het rechtsgevoel. Hoewel de slachtoffers financiële compensatie hebben ontvangen, die ze over het algemeen als redelijk hebben ervaren, verandert dit weinig of niets aan deze negatieve gevoelens.45x Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 79, 107-108 en 114. Ook bestond behoefte aan (meer) erkenning; (sommige van) de deelnemers zijn van mening dat ze onvoldoende maatschappelijke erkenning hebben gekregen.46x Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 86 en 106.
      Daarnaast zijn verschillende onderzoeken verricht die (onder andere) gericht waren op de behoeften en/of motieven van specifieke groepen gedupeerden.47x Ik richt mij in deze alinea met name op de behoeften en motieven die volgens de besproken onderzoeken bovenaan stonden voor de onderzochte groep gedupeerden. Voor de overige behoeften en motieven verwijs ik naar de oorspronkelijke bronnen. Zo bleken DSB-gedupeerden – een situatie van (financiële) massaschade en een collectieve afwikkeling daarvan – zowel materiële als immateriële belangen te hebben. De materiële behoefte was de behoefte aan financiële compensatie; de voornaamste immateriële motieven waren een einde maken aan een onzekere situatie door te weten waar men aan toe is en het krijgen van erkenning (door de schadeveroorzaker en/of de samenleving).48x Van Doorn 2016, p. 147-148. Slachtoffers die een vergoeding hebben ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven hadden naast financiële redenen ook praktische en emotionele motieven om een aanvraag te doen. Het krijgen van erkenning als slachtoffer speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol.49x Mulder 2009, p. 22. Verder hadden werknemers met een beroepsziekte die een letselschadeclaim indienden tegen hun (voormalige) werkgever vooral sociaal-emotionele motieven (wraak op de werkgever, erkenning van de ziekte en het verzachten van leed/pijn), gevolgd door financiële motieven.50x Eshuis e.a. 2009, p. 106-112. Onder patiënten die geconfronteerd zijn met onbedoelde gevolgen van medisch handelen bestond behoefte aan openheid, een verklaring, erkenning (van de fout) en excuses, maatregelen ter voorkoming van herhaling, en dat geprobeerd wordt de gevolgen voor hen zo veel mogelijk weg te nemen of te beperken. Daarbij dienden de patiënten lang niet altijd primair uit financiële motieven een claim in; immateriële doelstellingen werden regelmatig als alternatieven genoemd.51x Smeehuijzen e.a. 2013, p. 101-104. Bij slachtoffers van seksueel misbruik door de rooms-katholieke kerk die gebruikmaakten van een klachtenprocedure, waren erkenning en validatie de meestgenoemde redenen om de procedure te starten, gevolgd door onder andere compensatie, excuses en afsluiting/rehabilitatie.52x Van Dijck 2018, p. 103-104.
      Als laatste behandel ik deel II (‘Affectieschade’)53x Van Dale omschrijft ‘affectieschade’ als ‘immateriële schade ten gevolge van het overlijden of gewond raken van een naaste’. van het eerdergenoemde onderzoek ‘Slachtoffers en aansprakelijkheid’, dat onder meer bestond uit een vragenlijstonderzoek onder naasten en nabestaanden in Nederland (n = 726).54x Akkermans e.a. 2008, p. 21-23. De vergoeding van affectieschade is sinds 1 januari 2019 in de wet geregeld. Het hier besproken onderzoek beoogde antwoord te geven op vragen die voor die tijd speelden rond het wetsvoorstel; ik ga in op de resultaten van twee van de onderzoeksvragen. Ten eerste blijkt dat de meerderheid van de naasten en nabestaanden een duidelijke behoefte had aan vergoeding van affectieschade.55x Akkermans e.a. 2008, p. 34-37. Vergoeding van affectieschade werd onder andere gezien als erkenning. De resultaten wijzen uit dat de deelnemers verwachtten dat een recht op een dergelijke vergoeding een positieve uitwerking zou hebben op de bevrediging van de immateriële behoeften die bestaan onder naasten en nabestaanden.56x ‘Voor de categorieën van immateriële behoeften van naasten en nabestaanden werd aangesloten bij de uitkomsten van de Terreinverkenning’, wordt in een voetnoot vermeld. Zie Akkermans e.a. 2008, p. 38 (noot 96). Vergeleken met een recht op vergoeding van affectieschade zijn er echter drie andere behoeften die zij nog belangrijker achtten voor de verwerking van het gebeurde, namelijk een soepele afwikkeling van de schade, dat de financiële schade (verlies aan inkomen en extra uitgaven) wordt vergoed, en dat de verantwoordelijke zijn fout erkent (waaronder excuses/medeleven).57x Akkermans e.a. 2008, p. 38-44.
      Al met al blijkt uit bovenstaande onderzoeken dat de behoeften van slachtoffers, naasten en nabestaanden zich op zowel materieel als immaterieel gebied bevinden. Bovendien zijn de primaire behoeften niet altijd van financiële aard; immateriële behoeften staan geregeld meer op de voorgrond. De meest terugkerende behoeften zijn die aan erkenning en financiële compensatie. Daarbij valt op dat de behoefte aan erkenning – die in alle studies wordt genoemd – vele verschillende vormen aanneemt, zoals erkenning van de fout, erkenning door het ontvangen van financiële compensatie, en erkenning van de ziekte. Een behoefte die ook meermaals naar voren komt, is de behoefte aan openheid en informatie over (de oorzaak van) de schadeveroorzakende gebeurtenis. Deze behoefte speelt vooral een (belangrijke) rol voor de groep slachtoffers van rampen en voor de patiënten die geconfronteerd zijn met onbedoelde gevolgen van medisch handelen. Ten slotte komen, naast de laatstgenoemde behoeften, ook andere uiteenlopende immateriële behoeften naar voren uit de studies, die deels afhankelijk zijn van de groep gedupeerden. Zo hadden werknemers met een beroepsziekte vaak behoefte aan wraak op de werkgever en wilden de DSB-gedupeerden met name een einde maken aan een onzekere situatie.

    • 4 Methodologie

      4.1 Interviews: respondenten

      Het onderzoek dat ik heb verricht is kwalitatief en exploratief van aard.58x Het onderhavige onderzoek is niet beoordeeld door een ethische toetsingscommissie. Wel heeft meermaals (grondig) overleg plaatsgevonden tussen de auteur en collega’s over onder meer het datamanagementplan, het informatieblad over het onderzoek, de topiclijsten, en de omgang met respondenten. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op zes semigestructureerde interviews, met in totaal zeven nabestaanden die betrokken zijn (geweest) bij aansprakelijkstellingen van de Staat voor schade als gevolg van de inzet van de krijgsmacht. Dit zijn nabestaanden van de gebeurtenissen in Srebrenica (twee respondenten), in Hawija (drie respondenten; een interview met twee respondenten), bij De Punt (een respondent) en van de scheepsramp met de Van Imhoff (een respondent). Van belang om hierbij te noemen, is dat de zaak van de nabestaanden van de luchtaanval in Hawija bij het afnemen van de interviews nog niet voor de rechter is verschenen. De zaken Srebrenica en De Punt zijn dat wel en zijn reeds afgerond. De nabestaanden in de Srebrenica-zaken hebben de Staat succesvol aansprakelijk gesteld, waarna ze een schadevergoeding hebben ontvangen. In de zaak De Punt heeft de rechter geoordeeld dat de Staat niet aansprakelijk is. Ten slotte is de zaak Van Imhoff (vooralsnog) buitengerechtelijk afgedaan. Hoewel ik dat graag had gewild, heb ik geen nabestaanden in andere zaken gesproken, zoals verderop nader zal worden toegelicht.
      Ik zal kort schetsen wat de Staat in de zaken van de respondenten wordt of werd verweten. De nabestaanden van de gebeurtenissen in Srebrenica verweten de Staat dat het Nederlandse bataljon Dutchbat hun familieleden van de compound heeft weggestuurd na de val van de enclave in 1995 (in plaats van hen mee te nemen met de evacuatie van het bataljon), waarna zij door het Bosnisch-Servische leger of aanverwante paramilitaire groepen zijn vermoord. De nabestaanden in de zaak Hawija verwijten de Staat dat de luchtaanval die – in de strijd tegen ISIS – door Nederlandse F-16’s in de Iraakse stad is uitgevoerd in 2015, met onder meer burgerslachtoffers tot gevolg, onrechtmatig was. In de zaak De Punt was het verwijt dat bij de beëindiging van de treinkaping in 1977 zonder noodzaak twee gijzelnemers zijn doodgeschoten. Tot slot is de Van Imhoff een schip van de Koninklijke Paketvaart-Maatschappij (hierna: KPM) dat in 1942 is gebombardeerd door een Japans vliegtuig, terwijl het schip met 477 Duitse gevangenen onderweg was naar interneringskampen in Brits-Indië. De manschappen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) die de gevangenen bewaakten en de KPM-bemanning hebben het zinkende schip verlaten en de Duitse gevangenen (met onvoldoende reddingsmiddelen) achtergelaten, waarna 411 van hen om het leven kwamen.
      De nabestaanden zijn benaderd met hulp van hun advocaat. Een groot deel van de slachtoffers en nabestaanden die de Staat aansprakelijk hebben gesteld, is woonachtig in het buitenland – waaronder in Indonesië, Afghanistan en Irak – wat het contacteren van deze groep een uitdaging maakt. Een aantal daarvan heeft bovendien geen e-mailadres en is volgens de advocaat bijzonder moeilijk te benaderen. De advocaat zelf benadert dit deel van de groep (met veel moeite) via tussenpersonen en zag voor mij geen mogelijkheden om met hen in contact te komen. Om die reden heb ik geen nabestaanden van de gebeurtenissen in Indonesië,59x Immler heeft in 2015 interviews afgenomen in Indonesië met weduwen, hun familieleden en anderen. De bijdrage die zij hierover schreef, gaat onder andere over de gevolgen van de rechtszaken voor de bevolking daar. Zie Immler 2018. in Chora of bij de controlepost in Irak gesproken. Bij de nabestaanden en de contactpersoon die ik wel heb kunnen benaderen, was de response rate hoog: vijf van de zes mensen reageerden op het verzoek en waren bereid tot een interview of bereid mij in contact te brengen met anderen om te interviewen. Alleen de nabestaande uit Mosul heeft niet gereageerd op mijn verzoek. Een van de geïnterviewde nabestaanden heeft namens mij nog twee andere nabestaanden verzocht om een interview, maar (ook) daar is niet op gereageerd.
      De reden voor het beperkte aantal interviews is met name gelegen in het feit dat er een relatief kleine groep is die de Staat aansprakelijk heeft gesteld voor schade als gevolg van de inzet van de krijgsmacht. Een deel daarvan kon bovendien niet worden bereikt via de advocaat, zoals hierboven is toegelicht. Dit maakt het aantal (mogelijke) respondenten beperkt.

      4.2 Dataverzameling

      De interviews zijn afgenomen aan de hand van topiclijsten, die soms enigszins wisselden voor de verschillende respondenten. Zo is de nabestaanden van de luchtaanval in Hawija en van de scheepsramp met de Van Imhoff niet gevraagd naar hun ervaringen met de gerechtelijke procedure, aangezien deze (toen nog) niet had plaatsgevonden. De interviewvragen zijn onderverdeeld in de volgende (sub)thema’s:

      1. behoeften;

      2. ervaringen:

        1. reactie van vertegenwoordigers van de Staat (op gebeurtenissen en aansprakelijkstellingen);

        2. contact tussen vertegenwoordigers van de Staat en nabestaanden of hun advocaat;

        3. juridisch proces als geheel;

        4. gerechtelijke procedure;

      3. suggesties voor verbeteringen en alternatieven.60x Omwille van de omvang van deze bijdrage behandel ik hierin alleen het thema ‘behoeften’. Het is mijn bedoeling de andere (sub)thema’s in een volgende bijdrage te bespreken.

      De eerste vraag naar de behoeften is in de Nederlandstalige interviews als volgt geformuleerd: ‘Wat wilde u bereiken door de Staat aansprakelijk te stellen?’61x In de andere interviews is de eerste vraag als volgt verwoord: ‘What do/did you want to achieve by holding the Dutch State liable?’ Vervolgens is doorgevraagd op het antwoord van de respondent. Daarna is gevraagd naar een aantal specifieke mogelijke behoeften, die overeenkomen met de (meeste) functies van het aansprakelijkheidsrecht en met de (meest) terugkerende behoeften die zijn gebleken uit eerder empirisch onderzoek (par. 3). Concreet houdt dit in dat de nabestaanden expliciet is gevraagd of zij (ook) behoefte hadden aan compensatie, erkenning, genoegdoening (waarbij ik een onderscheid heb gemaakt tussen de mogelijke behoefte aan de bevrediging van het rechtsgevoel en aan een opoffering van de Staat), informatie over de gebeurtenis/waarheidsvinding, en het voorkomen dat een ander in de toekomst iets soortgelijks overkomt/preventie. Nadien is gevraagd of de respondent nog iets anders te binnen was geschoten waaraan deze behoefte had (en zo ja, wat).
      De interviews zijn grotendeels afgenomen in de periode van 15 oktober 2021 tot en met 29 december 2021. Een interview vond later plaats, en wel op 17 februari 2023. Drie interviews zijn in persoon afgenomen, twee via beeldbellen met Skype, en één interview is telefonisch gevoerd. Aan de deelname aan het onderzoek was geen vergoeding verbonden. Drie van de interviews zijn gehouden in het Nederlands, één interview in het Engels, en de twee interviews met nabestaanden van de luchtaanval in Hawija zijn afgenomen in het Arabisch, waarbij een kennis van de contactpersoon in Hawija is opgetreden als tolk (Engels–Arabisch). De interviews varieerden in duur van 1 uur en 21 minuten tot 2 uur en 6 minuten. Alle interviews zijn opgenomen met een audiorecorder, waarvoor voorafgaand aan de gesprekken (mondeling) informed consent is verkregen. Nadien heb ik de interviews woordelijk getranscribeerd, wat heeft geresulteerd in een totaal van 144 pagina’s aan interviewtranscripten. Daarbij zijn de persoonsgegevens van de respondenten gepseudonimiseerd. Met uitzondering van de respondenten uit Irak (wegens de Engelstalige transcripten en de taalbarrière) hebben alle respondenten de transcripten toegestuurd gekregen om hun de gelegenheid te bieden correcties of aanvullingen te maken.

      4.3 Data-analyse

      De transcripten van de interviews zijn geanalyseerd met behulp van ATLAS.ti. Hierbij is gebruikgemaakt van een thematische analyse, waarbij zowel een inductieve als een deductieve benadering is gehanteerd. De deductieve benadering houdt in dat voorafgaand aan het coderen bepaalde codes zijn opgesteld op basis van (categorieën van) behoeften waarvan de verwachting bestond dat deze een rol zouden spelen. Deze verwachtingen waren gebaseerd op de functies van het aansprakelijkheidsrecht en op de bevindingen uit eerder empirisch onderzoek naar behoeften (par. 3). Bij het inductieve deel van de analyse zijn vervolgens codes toegevoegd voor de ‘nieuwe’ (categorieën van) behoeften die naar voren kwamen uit de transcripten (de behoeften die niet onder de vooraf opgestelde codes vielen).

    • 5 Resultaten: behoeften van nabestaanden62x De citaten in deze paragraaf zijn (soms) licht geredigeerd op leesbaarheid.

      Uit de interviews met nabestaanden blijkt dat zij uiteenlopende behoeften hebben (gehad) met betrekking tot de aansprakelijkstellingen van de Staat. Binnen deze behoeften kan een onderscheid worden gemaakt tussen materiële behoeften en immateriële behoeften. Onder materiële behoeften versta ik de behoeften die in geld zijn uit te drukken; onder immateriële behoeften versta ik de behoeften die dat niet zijn. In de volgende paragrafen ga ik achtereenvolgens in op de materiële en immateriële behoeften van nabestaanden (par. 5.1 en 5.2), hun belangrijkste behoeften (par. 5.3) en op de vraag in hoeverre de behoeften ook daadwerkelijk vervuld zijn als gevolg van de aansprakelijkstellingen (par. 5.4).

      5.1 Materiële behoeften

      De meeste nabestaanden geven aan één of meer materiële behoeften te hebben (gehad). Deze behoeften omvatten financiële compensatie,63x Interview 2; interview 3; interview 4; interview 6. alsmede psychologische en medische hulp.64x Interview 2; interview 3. Met name de nabestaanden van de luchtaanval in Hawija benadrukken deze materiële behoeften. Zij zijn veel kwijtgeraakt als gevolg van de luchtaanval, waaronder (meerdere) familieleden en materiële bezittingen. Dit wordt geïllustreerd door onderstaand citaat.

      R: ‘When we returned home, we found our houses in rubble. We have lost human lives, we have lost infrastructure, we have lost houses, we have lost everything.’ (R2, Hawija)

      De nabestaande van wie bovenstaand citaat afkomstig is, heeft onder meer zeven familieleden verloren, inclusief een deel van zijn kinderen en zijn vrouw. Compensatie wordt door hem gezien als recht; wanneer onschuldige mensen gedood zijn, bestaat in zijn ogen een recht op compensatie.65x Interview 2. Tevens heeft de luchtaanval in de families en omgeving (ernstige) letselschade en psychische schade tot gevolg gehad.66x Interview 2; interview 3.
      Als gevolg van de verschillende gebeurtenissen is in sommige gevallen de kostwinner van het gezin overleden,67x Interview 3; interview 4; interview 6. hetgeen een negatieve invloed kan hebben (gehad) op de financiële bestaanszekerheid.

      R: ‘My eldest brother was the financial supporter of the family and we were severely affected financially by his loss. […] I have left my education just to support my fam­ily; I am currently supporting nine individuals. So of course a financial compensation to compensate us for this loss, would be a priority.’ (R3, Hawija)

      Daarentegen zijn er ook een paar nabestaanden – in de zaken De Punt en Srebrenica – die expliciet aangeven dat het verkrijgen van financiële compensatie geenszins een drijfveer is geweest om de Staat aansprakelijk te stellen.68x Interview 1; interview 5.

      5.2 Immateriële behoeften

      Alle nabestaanden geven aan immateriële behoeften te hebben (gehad) met betrekking tot de aansprakelijkstellingen van de Staat. De verschillende behoeften die aan bod zijn gekomen, zijn weergegeven in tabel 1 en ingedeeld in tien categorieën van immateriële behoeften. De tabel laat tevens zien in welke interviews met nabestaanden de behoeften naar voren zijn gekomen, waarbij korte samenvattingen zijn gegeven van de uitspraken waaruit de behoeften blijken. Lege vakjes onder interviews willen niet per se zeggen dat deze nabestaanden een bepaalde behoefte niet hebben (gehad). Zoals eerder aangegeven heb ik in de interviews onder andere gevraagd naar een aantal specifieke mogelijke behoeften (par. 4.2). Achter de vijf categorieën van immateriële behoeften waar de nabestaanden expliciet naar is gevraagd, is een sterretje geplaatst. Daaraan voorafgaand in de interviews (en ook daarna nogmaals) heb ik de nabestaanden open gevraagd naar hun behoeften. Tevens kwamen soms later in de interviews, bij de bespreking van andere thema’s, nog behoeften ter sprake. Daardoor zijn in de interviews ook (categorieën van) behoeften naar voren gekomen die niet aan de andere nabestaanden zijn voorgelegd. In die gevallen is het mogelijk dat andere nabestaanden deze behoefte eveneens hebben (gehad), maar dat ze deze behoefte niet hebben geuit in hun interview. Bovendien is het denkbaar dat de nabestaanden nog andere behoeften hebben (gehad) die niet uit de interviews zijn gebleken en die derhalve niet in de kolom met immateriële behoeften zijn opgenomen. Het overzicht kan dan ook niet als uitputtend worden beschouwd.

      Tabel 1 Immateriële behoeften nabestaanden
      Immateriële behoefte Interview 1
      (De Punt)
      Interview 2
      (Hawija)
      Interview 3
      (Hawija)
      Interview 4
      (Srebrenica)
      Interview 5
      (Srebrenica)
      Interview 6
      (Van Imhoff)
      Bevrediging rechtsgevoel (genoegdoening)* Wegnemen van gevoel belazerd te zijn/worden door de Staat Rechtvaardigheid/gerechtigheid (justice) Rechtvaardigheid/gerechtigheid (justice) Onrecht aangedaan en voorkomen dat Defensie en de Staat hun verantwoordelijkheid ontlopen Rechtvaardigheid/gerechtigheid (justice) Eerherstel van familielid (gebaseerd op een onderzoek)
      Door willen Schone lei tussen de Nederlandse samenleving en de Molukse gemeenschap, zodat de Molukse gemeenschap door kan
      Erkenning* Erkenning door de Staat dat er fouten zijn gemaakt Gehoord willen worden; erkenning door de Staat van het verlies, van wat er is gebeurd en dat er een fout is gemaakt Erkenning door de Staat van wat er is gebeurd en dat er een fout is gemaakt (door het aanbieden van excuses voor het verlies en het bieden van compensatie) Gezien en gehoord willen worden; erkenning door de Staat van wat er is gebeurd (onder meer door toegang tot informatie en (geschikte) compensatie te bieden); erkenning (door de Nederlandse maatschappij) door aandacht voor Srebrenica in onderzoek, onderwijs, cultuur enz. Erkenning van het verlies, de feiten en de waarheid Erkenning van wat de Staat heeft gedaan, van het leed dat is aangericht, het enorme verdriet en de diefstal
      Excuses Officiële excuses aan de burgers die familieleden hebben verloren Officiële excuses van de Staat voor het verlies
      Humaniteit / menselijkheid Humaniteit vanuit de landen in de Europese Unie en andere entiteiten Humanitair medeleven; gezien worden als slachtoffer en niet als doelwit
      Informatie over de gebeurtenis / waarheidsvinding* Waarheid achterhalen rondom de dood van familielid Opheldering van de krijgsmacht over waarom burgers het slachtoffer zijn geworden en waarom ze niet van tevoren zijn gewaarschuwd Meer informatie over de mensen die verantwoordelijk zijn voor de gebeurtenis en over de gebeurtenis zelf Openheid van alle notulen van vergaderingen (van de ministerraad, Defensie enz.) Achterhalen wat er met familie is gebeurd; vragen daaromtrent beantwoord krijgen Meer informatie over de gebeurtenis en wat daaraan vooraf is gegaan
      Opoffering Staat (genoegdoening)* Inspanning Staat om te zorgen dat Duitsland aan nabestaanden het geld uitkeert waar zij recht op hebben
      Verantwoordelijkheid (nemen / dragen) Staat / krijgsmacht Staat moet zijn verantwoordelijkheid nemen voor wat er verkeerd is gegaan Mensen verantwoordelijk houden voor wat ze hebben gedaan en voor het verlies Mensen die verantwoordelijk zijn voor wat er is gebeurd, moeten worden berecht Duidelijk maken dat de Staat verantwoordelijk is voor de dood van familielid Staat moet zijn verantwoordelijkheid toegeven (door eerlijk te zijn over wat de krijgsmacht heeft gedaan) Staat moet zijn verantwoordelijkheid nemen (door het verhaal te vertellen zoals het was)
      Voorkomen soortgelijke gebeurtenis* / juridische strijd Voorkomen dat zoiets nogmaals gebeurt (op een andere plek), met verlies van levens tot gevolg Voorkomen dat anderen een soortgelijk langdurig (juridisch) proces moeten aangaan, doordat ze op deze zaak terug kunnen vallen Voorkomen dat anderen een dergelijke situatie meemaken, als gevolg van andere (militaire) missies Voorkomen dat mensen te maken krijgen met vooroordelen op basis van hun afkomst, godsdienst of geaardheid
      Waarheid openbaar maken Openbaarmaking van de waarheid over wat de krijgsmacht familie heeft aangedaan Verhaal moet worden verteld zoals het was en de slachtoffers moeten niet worden veroordeeld op basis van hun afkomst

      Zoals uit de tabel blijkt, hebben alle nabestaanden meerdere immateriële behoeften naar voren gebracht. Het aantal (expliciet geuite) behoeften varieert van vijf tot zeven behoeften per nabestaande. Er zijn vier behoeften die uit alle interviews zijn gebleken, namelijk bevrediging van het rechtsgevoel, erkenning, informatie over de gebeurtenis/waarheidsvinding, en verantwoordelijkheid (nemen/dragen) Staat/krijgsmacht. Wat deze behoeften precies inhouden, verschilt (soms) echter van persoon tot persoon. Verder valt op dat bepaalde behoeften alleen zijn geuit door (een) nabestaande(n) van een specifieke gebeurtenis. Het betreft de behoeften aan door te willen (van de nabestaande in de zaak De Punt), excuses en humaniteit/menselijkheid (beide geuit door de nabestaanden in de zaak Hawija), en een opoffering van de Staat (van de nabestaande in de zaak Van Imhoff).

      5.3 Belangrijkste behoeften

      Na het inventariseren van de verschillende behoeften is de nabestaanden gevraagd aan te geven welke behoeften het belangrijkst voor hen zijn (geweest). Hierop is gereageerd met twee of drie behoeften per persoon. In sommige gevallen stond een van de genoemde behoeften bovenaan; in andere gevallen noemden de nabestaanden twee of drie behoeften die voor hen even belangrijk zijn geweest. De belangrijkste behoeften waren als volgt (per interview): waarheidsvinding, gevolgd door de Staat zijn verantwoordelijkheid laten nemen voor wat er verkeerd is gegaan, en daarna het wegnemen van het gevoel belazerd te zijn door de Staat (De Punt);69x Interview 1. financiële compensatie, gevolgd door excuses (Hawija, één nabestaande);70x Interview 2. erkenning en excuses, gevolgd door financiële compensatie, en daarna gezien worden als slachtoffer en niet als doelwit (Hawija, twee nabestaanden);71x Interview 3. duidelijk maken dat de Staat verantwoordelijk is voor de dood van het familielid en erkenning (Srebrenica);72x Interview 4. openbaarmaking van de waarheid over wat de krijgsmacht de familie heeft aangedaan, rechtvaardigheid/gerechtigheid (justice) en erkenning (Srebrenica);73x Interview 5. eerherstel van het familielid en voorkomen dat mensen te maken krijgen met vooroordelen op basis van hun afkomst, godsdienst of geaardheid (Van Imhoff).74x Interview 6.

      I: ‘En kun je dat in een volgorde plaatsen? Van meest belangrijk voor jou naar minst belangrijk? Waar je het meest behoefte aan had?’
      R: ‘Ik denk dat iemand verantwoordelijk is voor de dood van mijn [familielid], dat dat het belangrijkste was. En dan vind ik dat gezien en die erkenning denk ik, gezien, gehoord worden, je mag er ook zijn… Die twee komen op de eerste en tweede gedeelde plaats. Zoiets en dan de rest.’
      I: ‘Oké. Ja. Dus de financiële compensatie niet dan.’
      R: ‘Nee! Nee. Nee. […] Dat is echt ergens onderaan.’ (R5, Srebrenica)

      Evenals bij de nabestaande van wie bovenstaand citaat afkomstig is, gaat het de meeste andere nabestaanden niet (hoofdzakelijk) om geld. Een van de zeven nabestaanden heeft aangegeven dat financiële compensatie de primaire behoefte is;75x Interview 2. bij de anderen staan (één of meer) immateriële behoeften bovenaan. Vier van de zeven nabestaanden noemden financiële compensatie bovendien niet als een van de belangrijkste behoeften.76x Interview 1; interview 4; interview 5; interview 6.

      5.4 Behoeften vervuld?

      Aan de vier nabestaanden wier zaken reeds zijn afgerond, is tevens gevraagd in hoeverre hun behoeften ook daadwerkelijk vervuld zijn als gevolg van de aansprakelijkstellingen. Daarbij is van belang om (nogmaals) te noemen dat twee van hen hun gelijk hebben gehaald bij de rechter: de Staat is door hen succesvol aansprakelijk gesteld, waarna beiden een schadevergoeding hebben ontvangen.77x Interview 4; interview 5. In de derde zaak heeft de rechter geoordeeld dat de Staat niet aansprakelijk is.78x Interview 1. In het laatste geval heeft Defensie de aansprakelijkheid afgewezen, maar is nadien wel een buitengerechtelijk akkoord bereikt.79x Interview 6.
      Een van de eerste twee nabestaanden geeft aan dat haar belangrijkste behoeften – erkenning en duidelijk maken dat de Staat verantwoordelijk is voor de dood van haar familielid – inderdaad vervuld zijn als gevolg van de succesvolle aansprakelijkstelling. Wel vindt ze het ‘sneu en zielig’ dat dit via de rechter heeft moeten gaan en dat het ministerie van Defensie niet zelf zijn verantwoordelijkheid heeft genomen.80x Interview 4.
      De tweede nabestaande die de Staat succesvol aansprakelijk heeft gesteld, geeft aan dat bepaalde behoeften inderdaad vervuld zijn, maar benadrukt met name de lange weg die daaraan vooraf is gegaan.

      R: ‘I should not have spent eleven years of my life in the court. […] It should not have been like this. And before that, seven years of trying to convince the State of the Netherlands to find out what happened to my family. […] It should not have been eighteen years in anybody’s life to get some sort of justice. […] And so I did achieve certain goals, but you know, I paid the price. I wish I could have done something else with my life. If this had lasted for five years, I would have had another thirteen years to do something else in my life. But unfortunately it was… It was like this.’ (R6, Srebrenica)

      Interessant is dat ook de behoeften van de nabestaande wiens zaak niet succesvol was bij de rechter voor een deel zijn vervuld (maar voor een deel ook niet). Dit blijkt uit het volgende citaat.

      I: ‘In hoeverre heeft de aansprakelijkstelling uiteindelijk opgeleverd wat jullie wilden bereiken? In de zin van: welke behoeften zijn vervuld?’
      R: ‘Waarheidsvinding, we weten nu ongeveer wat er is gebeurd en op welke manier. We weten het eigenlijk wel heel goed, op die laatste dertig seconden na. […] Wat niet is geslaagd natuurlijk, is dat tweede punt: verantwoordelijkheid nemen voor wat er verkeerd is gegaan door de Staat. Nee, dat is niet geslaagd. Wat ook niet (helemaal) is geslaagd, is natuurlijk het wegnemen van het gevoel van “we zijn belazerd”. Want ik heb nog steeds dat gevoel. […]’
      I: ‘En die waarheidsvinding, in hoeverre hebben jullie daar moeite mee, dat jullie niet weten wat er in die laatste dertig seconden is gebeurd? […]’
      R: ‘Ja, dat zal per betrokkene verschillen. Ik kan me daar goed bij neerleggen. En de ander misschien wat minder goed.’
      I: ‘Dus als ik het goed begrijp is het voornaamste doel, die waarheidsvinding, wel in grote mate bereikt. Ondanks dat de zaak niet is…’
      R: ‘Ja, ja, ja.’ (R1, De Punt)

      Opmerkelijk genoeg lijkt het hier te bespreken geval – waarbij de aansprakelijkheid door Defensie is afgewezen, maar het later is gelukt om onderling tot een regeling te komen – de meeste voldoening te hebben geschonken. Mogelijk (of zelfs waarschijnlijk) is hier een verband met het gegeven dat dit het enige geval is waarbij de nabestaande een gang naar de rechter bespaard is gebleven. De alternatieve oplossing die in de zaak Van Imhoff is overeengekomen, betreft een onderzoek naar (onder meer) de scheepsramp, bekostigd door de Staat.81x Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) voert dit onderzoek van 2022 tot 2024 uit. Zie voor meer informatie de website over het onderzoek: www.van-imhoff.com. De nabestaande geeft aan dat al haar behoeften zijn vervuld; haar verwachtingen zijn zelfs overtroffen. Dit ondanks het feit dat ze geen schadevergoeding heeft gekregen. Hoewel ze daar wel degelijk behoefte aan had – al was het krijgen van een schadevergoeding voor haar het minst belangrijk – heeft ze destijds met haar advocaat besloten daar niet om te vragen. Haar blijdschap (desalniettemin) over het behaalde resultaat laat duidelijk zien dat een aansprakelijkstelling die puur juridisch gezien onsuccesvol is, desondanks tot een resultaat kan leiden dat in de ogen van de nabestaande buitengewoon waardevol is.

      I: ‘In hoeverre heeft deze aansprakelijkstelling opgeleverd wat u wilde bereiken? Van die behoeften?’
      R: ‘Ja zeker, alles. Onder voorbehoud dat ik nog moet wachten op de uitkomst van het onderzoek. Ik heb er het volste vertrouwen in dat het verhaal, dat hoop ik ook van ganser harte, dat… Ja, eigenlijk alles. […] Dat wat ze nu doen, dat is meer nog dan ik had verwacht. Samen bijeenkomen, informatieavonden organiseren, nabestaandendag, allemaal dat soort dingen. Het is allemaal nog meer dan ik had verwacht.
      […]’
      I: ‘En had u achteraf dingen anders willen doen? Zou u de Staat weer aansprakelijk stellen?’
      R: ‘Zeker. Ik zou hetzelfde nog een keer doen, ja. Ik ben zo blij ermee. Ik ben zielsgelukkig ermee. Ja dat geld dat vergeet je hoor. Dat vergeet je gewoon. Dat speelt voor mij geen rol meer.’ (R7, Van Imhoff)

    • 6 Conclusie en discussie

      Deze bijdrage was gericht op de beantwoording van een tweetal onderzoeksvragen. Ten eerste: wat zijn de behoeften van nabestaanden met betrekking tot hun aansprakelijkstellingen van de Staat voor schade als gevolg van de inzet van de krijgsmacht? En ten tweede: in hoeverre zijn de behoeften van de nabestaanden wier zaken zijn afgerond vervuld als gevolg van de aansprakelijkstellingen? In het hiernavolgende ga ik in op mijn belangrijkste bevindingen. Bij het beoordelen van het onderstaande moet men in aanmerking nemen dat sommige van de interviews gingen over aansprakelijkstellingen en daaropvolgende rechtszaken die jaren geleden hebben plaatsgevonden. De twee rechtszaken die het verst in het verleden liggen, zijn afgerond in het jaar 2013. Voor sommige nabestaanden was het daardoor wellicht moeilijker om zich hun precieze behoeften en ervaringen te herinneren dan voor andere. Desondanks heb ik tijdens de interviews zelf niet de indruk gehad dat een van de respondenten moeite had om tot zijn of haar antwoorden te komen. Daarbij is het natuurlijk goed om in het oog te houden dat de resultaten gebaseerd zijn op interviews met in totaal zeven nabestaanden, van vier verschillende gebeurtenissen. Het beperkte aantal respondenten en het feit dat er ook relevante gebeurtenissen zijn waarvan geen nabestaanden zijn gesproken (zoals de gebeurtenissen in Indonesië), maken dat generalisatie (naar alle nabestaanden in dit type zaken) niet mogelijk is. Niettemin ben ik van mening dat de resultaten onder meer een (goed) beeld geven van de verscheidenheid aan behoeften die nabestaanden in dit type zaken hebben.
      Om te beginnen geeft het merendeel van de nabestaanden aan één of meer materiële behoeften te hebben (gehad). Deze behoeften bestaan uit financiële compensatie, psychologische en medische hulp. De materiële behoeften komen het sterkst naar voren in de interviews met de nabestaanden van de luchtaanval in Hawija. Een verklaring hiervoor kan mogelijk worden gevonden in een combinatie van factoren. Allereerst zijn de genoemde nabestaanden veel kwijtgeraakt door de gebeurtenis, waaronder (meerdere) familieleden en materiële bezittingen. Daar komt bij dat zij op het moment van het aansprakelijk stellen van de Staat nog steeds woonachtig zijn in het gebied of het land waar de gebeurtenis plaatsvond en nog altijd veel gevolgen ondervinden van het gebeurde. Dit zou kunnen meebrengen dat zij tot op dit moment minder mogelijkheden hebben gehad om hun leven opnieuw op te bouwen (zoals zij dat wensen) dan de nabestaanden in de andere zaken, dan wel minder positieve verwachtingen hebben op dat vlak. Verder heeft de luchtaanval in de families en omgeving geleid tot (ernstige) letselschade en psychische schade. Zie ook de bevinding uit eerder empirisch onderzoek, dat de mate waarin de gevolgen van de gebeurtenis de financiële bestaanszekerheid in gevaar brengen, een bepalende factor is voor de behoefte aan financiële compensatie (par. 3.2). Wat tot slot niet ondenkbaar is, is dat zij deze behoeften extra benadrukken omdat hun zaak, in tegenstelling tot de andere zaken, nog niet is afgerond en de rechter hier nog over moet oordelen. Alleen bij deze groep nabestaanden bestaat dus nog onzekerheid over de vraag of hun (materiële) behoeften vervuld zullen worden. Het kan natuurlijk geen kwaad om deze behoeften dan ook goed onder de aandacht te brengen, wanneer mogelijk.
      Immateriële behoeften zijn door alle nabestaanden genoemd. Alle nabestaanden hadden bovendien meerdere van deze behoeften. De aan bod gekomen behoeften zijn uiteenlopend en kunnen worden onderscheiden in de volgende tien categorieën: 1) bevrediging van het rechtsgevoel (genoegdoening)*; 2) door willen; 3) erkenning*; 4) excuses; 5) humaniteit/menselijkheid; 6) informatie over de gebeurtenis/waarheidsvinding*; 7) opoffering van de Staat (genoegdoening)*; 8) verantwoordelijkheid (nemen/dragen) Staat/krijgsmacht; 9) voorkomen soortgelijke gebeurtenis* / juridische strijd; 10) waarheid openbaar maken. Naar vijf hiervan, namelijk de categorieën met een sterretje erachter, is de nabestaanden expliciet gevraagd (zoals toegelicht in par. 4.2). De andere (categorieën van) behoeften zijn door de nabestaanden zelf naar voren gebracht in de interviews. Dit kan wellicht (deels) verklaren waarom sommige van de behoeften vaker uit de gesprekken zijn gebleken dan andere. Vier van de behoeften zijn in alle interviews naar voren gekomen, namelijk bevrediging van het rechtsgevoel (genoegdoening); erkenning; informatie over de gebeurtenis/waarheidsvinding; verantwoordelijkheid (nemen/dragen) Staat/krijgsmacht. Het belang van deze behoeften voor de nabestaanden is daarmee gegeven. Opvallend is dat van die behoeften niet expliciet is gevraagd naar ‘verantwoordelijkheid (nemen/dragen) Staat/krijgsmacht’. Het feit dat deze behoefte door iedere nabestaande uit eigen beweging naar voren is gebracht, is veelzeggend.
      Ik heb ervoor gekozen de nabestaanden zowel open naar hun behoeften te vragen, als te vragen naar een aantal specifieke mogelijke behoeften. De bedoeling hierachter was om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de verschillende behoeften die spelen. De mogelijke keerzijde van het vragen naar specifieke mogelijke behoeften, is dat respondenten misschien op ideeën zijn gebracht die ze daarvoor niet hadden. In de eventuele gevallen waarin een respondent zich van tevoren niet expliciet bewust is geweest van de genoemde behoefte, ga ik er echter van uit dat deze alleen zou aangeven de behoefte te hebben (gehad), indien dat ook daadwerkelijk zo is. Hoewel het dus mogelijk is dat het vragen naar specifieke mogelijke behoeften ertoe heeft geleid dat meer behoeften naar voren zijn gekomen dan het geval zou zijn geweest zonder deze aanpak, neem ik aan dat deze behoeften wel daadwerkelijk behoeften van de nabestaanden zijn (geweest), waardoor uiteindelijk sprake is van een vollediger beeld.
      Nadat de nabestaanden inzicht hebben gegeven in hun verschillende behoeften bij de aansprakelijkstellingen, hebben zij tevens aangegeven welke behoeften daarvan het belangrijkst voor hen zijn (geweest). In hun antwoorden voeren de immateriële behoeften de boventoon. Bij de meesten staan (één of meer) immateriële behoeften bovenaan; bij één nabestaande is financiële compensatie de primaire behoefte.
      Bovenstaande bevindingen sluiten goed aan bij de verwachtingen die voortkwamen uit de literatuurstudie naar de behoeften van slachtoffers, naasten en/of nabestaanden (par. 3.2). De resultaten bevestigen allereerst dat gedupeerden zowel materiële als immateriële behoeften hebben met betrekking tot het aansprakelijkheidsrecht. De meest terugkerende behoeften in eerder empirisch onderzoek spelen eveneens bij de nabestaanden in het onderhavige onderzoek: financiële compensatie bij de meesten van hen en erkenning bij allen (evenals een aantal andere immateriële behoeften, zoals hierboven is genoemd). Daarbij blijkt uit de resultaten dat de behoefte aan erkenning ook hier verschillende vormen aanneemt, zoals erkenning door de Staat dat er fouten zijn gemaakt, erkenning door het bieden van compensatie, en erkenning (door de Nederlandse maatschappij) door aandacht voor het gebeurde in onderzoek, onderwijs, cultuur enzovoort. Tevens komt de behoefte aan openheid en informatie over (de oorzaak van) de schadeveroorzakende gebeurtenis – die met name een (belangrijke) rol speelde voor de slachtoffers van rampen en de patiënten die geconfronteerd zijn met onbedoelde gevolgen van medisch handelen – duidelijk naar voren uit de interviews met nabestaanden. Dit blijkt uit de behoefte ‘informatie over de gebeurtenis/waarheidsvinding’, die alle nabestaanden (in een bepaalde vorm) hebben (gehad). Als laatste bevestigen de resultaten dat de (andere) immateriële behoeften die bestaan onder gedupeerden uiteenlopend zijn, en deels afhankelijk van de (groep) gedupeerde(n). Zo had de nabestaande in de zaak De Punt behoefte aan een schone lei tussen de Nederlandse samenleving en de Molukse gemeenschap, en hebben de nabestaanden in de zaak Hawija behoefte aan humanitair medeleven. Wel is het zo dat de nabestaanden in dit onderzoek hun immateriële behoeften (nog) meer op de voorgrond plaatsen dan veel andere gedupeerden. De behoefte aan financiële compensatie staat slechts bij een van de zeven nabestaanden bovenaan. Daarmee eindig ik – na meerdere overeenkomsten te hebben besproken tussen de resultaten van het onderhavige onderzoek en die van eerder empirisch onderzoek – toch met een (klein) verschil.
      Verder zijn de functies die aan het aansprakelijkheidsrecht worden toegeschreven (par. 3.1) ook te herkennen in de behoeften van de nabestaanden die de Staat aansprakelijk hebben gesteld. Zo blijkt dat zij (voor een deel) behoefte hebben (gehad) aan compensatie, preventie, genoegdoening, erkenning en waarheidsvinding. Daarvan ziet de behoefte aan genoegdoening vooral op genoegdoening aan de benadeelde, in de zin van de bevrediging van zijn of haar rechtsgevoel. Deze behoefte bleek immers, in een bepaalde vorm, bij alle nabestaanden te bestaan. Anderzijds kwam de behoefte aan genoegdoening door de Staat, in de zin van een opoffering van de Staat ten gunste van de benadeelde, slechts in één interview naar voren. Opvallend is dat de functies die in de literatuur het meest zijn genoemd, namelijk compensatie en preventie, niet de meestgenoemde of voornaamste behoeften van de meeste nabestaanden in dit onderzoek zijn.
      Tot slot is ten aanzien van de tweede onderzoeksvraag gebleken dat de behoeften van alle vier de nabestaanden wier zaken zijn afgerond ofwel gedeeltelijk ofwel geheel vervuld zijn als gevolg van de aansprakelijkstellingen. Dit geldt dus zowel voor de twee nabestaanden die de Staat succesvol (via de rechter) aansprakelijk hebben gesteld, als voor de twee nabestaanden wier aansprakelijkstellingen niet hebben geleid tot aansprakelijkheid van de Staat (waarvan één zaak door de rechter is afgedaan; in het andere geval is een buitengerechtelijk akkoord bereikt). Dit illustreert dat een aansprakelijkstelling wel degelijk (in zekere zin) succesvol kan zijn, ook als deze juridisch gezien onsuccesvol is. De drie nabestaanden wier zaken voor de rechter zijn verschenen, zijn wel minder positief in hun beantwoording van deze vraag dan de nabestaande wier zaak buitengerechtelijk is afgedaan. Zo is door een nabestaande gewezen op de jarenlange duur van het proces en benadrukken de andere twee dat Defensie dan wel de Staat geen verantwoordelijkheid heeft genomen. Hun negatieve ervaringen lijken de (in bepaalde mate) vervulde behoeften dan ook enigszins te overschaduwen. Daarbij wil ik onderstrepen dat hun negatievere beantwoording niet (alleen) te wijten hoeft te zijn aan het feit dat zij de gang naar de rechter hebben moeten maken. Hoe mensen iets beleven en daarop terugkijken wordt immers tevens bepaald door andere aspecten, zoals persoonskenmerken en levensbeschouwing, die buiten de reikwijdte van het onderzoek vielen. Desondanks geven de bevindingen (naar mijn mening) wel een indicatie van de nadelen van het aansprakelijkheidsrecht. Gebleken is echter dat de behoeften van nabestaanden ook kunnen worden vervuld door middel van een afwikkeling buiten dit systeem om.

    • Referenties
    • Akkermans, A.J. e.a., Slachtoffers en aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht. Deel II. Affectieschade, Den Haag: WODC 2008.

    • Becx, I.M. e.a., Doe het zelf? Ervaringen met de afwikkeling van letselschade met en zonder belangenbehartiger, Den Haag: Boom juridisch 2022.

    • Boom, W.H. van, Privaatrecht en markt, Den Haag: Boom juridisch 2020.

    • Bosch, J.M.J. & E.R. Muller (red.), ‘Krijgsmachtdelen’, in: E.R. Muller e.a. (red.), Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden (Handboeken Veiligheid), Deventer: Wolters Kluwer 2017, p. 257-337.

    • Bunt, J.E. van de, Het rampenfonds (diss. Leiden; Recht en Praktijk nr. CA14), Deventer: Wolters Kluwer 2016.

    • Dam, C.C. van, Aansprakelijkheidsrecht, Den Haag: Boom juridisch 2023.

    • Dijck, G. van, ‘Emotionele belangen en het aansprakelijkheidsrecht. Over schade en herstel binnen de ontstane toestand in plaats van in de oude toestand’, Nederlands Juristenblad 2015(36), p. 2530-2536.

    • Dijck, G. van, ‘U vraagt, wij draaien iets anders. Een empirische studie naar wat benadeelden zoeken en krijgen in zaken over seksueel misbruik door de rooms-katholieke kerk’, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2018(3), p. 101-111.

    • Dijck, G. van & K. Festjens, ‘Personenschade. Empirisch onderzoek binnen het (buitencontractuele) aansprakelijkheidsrecht’, in: C.C.J.H. Bijleveld e.a. (red.), Nederlandse Encyclopedie Empirical Legal Studies, Den Haag: Boom juridisch 2020, p. 233-255.

    • Dijk, J.J.M. van & F. van Mierlo, Leemten in de slachtofferhulpverlening: Resultaten van een verkennend, kwalitatief onderzoek onder verschillende categorieën gedupeerden van ingrijpende gebeurtenissen, Tilburg: INTERVICT 2009.

    • Doorn, C.J.M. van, ‘De mensen achter de grote getallen. DSB-gedupeerden aan het woord over hun behoeften, verwachtingen en ervaringen met een collectieve afwikkeling van hun schade’, Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht 2016(5), p. 144-151.

    • Engelhard, E.F.D. & G.E. van Maanen, Aansprakelijkheid voor schade: contractueel en buitencontractueel (Monografieën BW nr. A15), Deventer: Kluwer 2008.

    • Eshuis, W.A. e.a., Leerzame Schadeclaims. Leren van ‘worst case scenarios’ als opstap naar effectieve interventie en preventie rond beroepsziekten, Amsterdam: Hugo Sinzheimer Instituut 2009.

    • Franke, M.E., Over de grens van de onrechtmatige daad. Een onderzoek naar de plaats van de rechtvaardiging in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht (diss. Leiden), Den Haag: Boom juridisch 2022.

    • Giesen, I., ‘Attributie, juridische causaliteit en preventieve werking. Over causaliteitstoerekening vanuit psychologisch perspectief en de mogelijke gevolgen daarvan voor (de preventieve werking van) het aansprakelijkheidsrecht’, in: W.H. van Boom, I. Giesen & A.J. Verheij (red.), Capita Civilologie. Handboek empirie en privaatrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 485-516.

    • Hartlief, T., ‘Handhaving in het aansprakelijkheidsrecht. Op weg naar een betere samenleving?’, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2008(6772), p. 769-777.

    • Hartlief, T., ‘De agenda van het aansprakelijkheidsrecht: herijking of betere wereld?’, in: M.G. Faure & T. Hartlief (red.), De Spier-bundel. De agenda van het aansprakelijkheidsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 15-33.

    • Helm, J.J. van der, Het rechterlijk bevel en verbod als remedie (diss. Leiden; Burgerlijk Proces & Praktijk nr. XXIII), Deventer: Wolters Kluwer 2023.

    • Huver, R.M.E. e.a., Slachtoffers en aansprakelijkheid. Een onderzoek naar behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot het civiele aansprakelijkheidsrecht. Deel I. Terreinverkenning, Den Haag: WODC 2007.

    • Immler, N.L., ‘Narrating (In)Justice in the Form of a Reparation Claim. Bottom-Up Reflections on a Postcolonial Setting – The Rawagede Case’, in: N. Adler (red.), Understanding the Age of Transitional Justice. Crimes, Courts, Commissions, and Chronicling, New Brunswick (New Jersey): Rutgers University Press 2018, p. 149-174.

    • Keirse, A.L.M., Schadevoorkomingsplicht. Rapportage over de mogelijkheden van de schadevoorkomingsplicht via het aansprakelijkheidsrecht in het kader van het programma Bewust Omgaan met Veiligheid (Ucall-reeks, deel 11), Den Haag: Boom juridisch 2017.

    • Lindenbergh, S.D., Smartengeld (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1998.

    • Lindenbergh, S.D., Schadevergoeding: algemeen, deel 1 (Monografieën BW nr. B34), Deventer: Wolters Kluwer 2020.

    • Loth, M., ‘Rechtvaardige aansprakelijkheid’, in: C.J.M. Klaassen & J. Spier (red.), Aansprakelijkheidsrecht en maatmens. Preadviezen (Vereniging voor Aansprakelijkheids- en Schadevergoedingsrecht), Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 33-73.

    • Mulder, J.D.W.E., Compensatie na geweld. Wie krijgen er een vergoeding van het Schadefonds Geweldsmisdrijven en wat zijn de effecten van zo’n financiële vergoeding?, Tilburg: INTERVICT 2009.

    • Perron, C.E. du, ‘Genoegdoening in het civiele aansprakelijkheidsrecht’, in: Het opstandige slachtoffer. Genoegdoening in strafrecht en burgerlijk recht. Preadviezen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging, deel 2003-I), Deventer: Kluwer 2003, p. 105-161.

    • Reehuis, W.H.M. & E.E. Slob, Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Invoering Boeken 3, 5 en 6. Boek 6, Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1990.

    • Rijnhout, R., Van compensatieconflicten naar betekenisvol compenseren (oratie Utrecht; Ucall-reeks, deel 25), Den Haag: Boom juridisch 2023.

    • Rijnhout, R. e.a., Langlopende letselschadezaken. Een empirisch-juridisch onderzoek naar kenmerken van letselschadezaken die niet binnen twee jaar zijn afgesloten (Ucall-reeks, deel 18), Den Haag: Boom juridisch 2020.

    • Ruitenbeek-Bart, F.M., En de veroorzaker dan? Een empirisch-juridisch onderzoek naar de plaats van de veroorzaker in de civiele letselschadepraktijk (diss. Rotterdam), Den Haag: Boom juridisch 2023.

    • Ruppert, C.J., Regelingen voor collectieve schade. Geef slachtoffers erkenning, Den Haag: Boom juridisch 2021.

    • Sieburgh, C.H., Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel IV. De verbintenis uit de wet, Deventer: Wolters Kluwer 2023.

    • Smeehuijzen, J.L. e.a., Opvang en schadeafwikkeling bij onbedoelde gevolgen van medisch handelen, Amsterdam: Vrije Universiteit 2013.

    • Steendam Visser, E., ‘De Nederlandse luchtaanval in Hawija: enkele handvatten ter beoordeling van de onrechtmatigheid’, Overheid en Aansprakelijkheid 2021(2), p. 49-59.

    • Stichting De Ombudsman, Letselschaderegeling. Onderhandelen met het mes op tafel of een zoektocht naar de redelijkheid, Hilversum: de Toekomst 2003.

    • Verheij, A.J., Onrechtmatige daad (Monografieën Privaatrecht nr. 4), Deventer: Wolters Kluwer 2023.

    • Voorduin, J.C., Geschiedenis en beginselen der Nederlandsche Wetboeken, volgens de beraadslagingen deswege gehouden bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal; uit oorspronkelijke, grootendeels onuitgegeven staatstukken opgemaakt en aan den Koning opgedragen. V. Deel. Burgerlijk Wetboek. Art. 1269-2030, Utrecht: Robert Natan, Akademie-Boekhandelaar 1838.

    • Wijntjens, L.A.B.M., Als ik nu sorry zeg, beken ik dan schuld? Over het aanbieden van excuses in de civiele procedure en de medische tuchtprocedure (diss. Tilburg), Den Haag: Boom juridisch 2020.

    • Wiznitzer, S.N.P., Defensieve dokters? Een juridisch-empirisch onderzoek naar de invloed van het medisch aansprakelijkheidsrecht op het professionele handelen van zorgverleners (diss. Utrecht; Ucall-reeks, deel 19), Den Haag: Boom juridisch 2021.

    • Zeben, C.J. van, J.W. du Pon & M.M. Olthof (red.), Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Boek 6, Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981.

    Noten

    • * De auteur dankt alle respondenten voor hun deelname aan het onderzoek. Ook dankt zij Carla Klaassen, Marijke ter Voert, Paul Ducheine, Roel Schutgens en de referenten voor hun waardevolle opmerkingen bij een eerdere versie van deze bijdrage.
    • 1 Rijnhout 2023, p. 13.

    • 2 Bijv. Huver e.a. 2007.

    • 3 Zie voor een uitgebreide beschrijving van de afzonderlijke krijgsmachtdelen Bosch & Muller 2017.

    • 4 Art. 97 lid 1 Grondwet.

    • 5 Ministerie van Defensie, Defensienota 2022. Sterker Nederland, veiliger Europa. Investeren in een krachtige NAVO en EU, juni 2022, p. 16.

    • 6 Zaken met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Staat als werkgever jegens de eigen militairen vallen buiten het bereik van dit onderzoek.

    • 7 Bijv. Rb. ’s-Gravenhage 14 september 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793 (Rawagede); Hof Den Haag 1 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2524 (Executies Zuid-Sulawesi).

    • 8 Hof Den Haag 1 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:950 (Treinkaping De Punt).

    • 9 Bijv. HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9225 (Nuhanović); HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1223, NJ 2019/356, m.nt. C.M.J. Ryngaert & J. Spier (Mothers of Srebrenica).

    • 10 Rb. Den Haag 7 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10058 (Jaloud).

    • 11 Rb. Den Haag 23 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12424, O&A 2023/4, m.nt. E. Steendam Visser (Bombardement Chora).

    • 12 Zie hierover ook Steendam Visser 2021.

    • 13 Aan de nabestaande van de luchtaanval in Mosul heeft Defensie een vrijwillige vergoeding uitgekeerd (Brief van de Minister van Defensie van 8 september 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 27925, nr. 729)). In de zaak Van Imhoff is overeengekomen dat een onderzoek wordt verricht naar (onder meer) de scheepsramp, bekostigd door de Staat. Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) voert dit onderzoek van 2022 tot 2024 uit. Zie voor meer informatie de website over het onderzoek: www.van-imhoff.com.

    • 14 Rb. Den Haag 17 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:329.

    • 15 Voor bepaalde groepen heeft de Staat (naar aanleiding van rechtszaken) civielrechtelijke regelingen tot stand gebracht, namelijk voor weduwen en kinderen van slachtoffers van standrechtelijke executies in Indonesië (Stcrt. 2020, 50505; Stcrt. 2020, 50507) en voor nabestaanden van de omgekomen mannelijke vluchtelingen in Srebrenica (Stcrt. 2021, 27109). Zie hierover ook Ruppert 2021, p. 41-42 en 77.

    • 16 Van Zeben, Du Pon & Olthof 1981, p. 593-674; Reehuis & Slob 1990, p. 1343-1357.

    • 17 Voorduin 1838, p. 70-101.

    • 18 Bijv. Lindenbergh 2020, nr. 5; Ruitenbeek-Bart 2023, p. 63-64; Franke 2022, p. 39-40; Hartlief 2008, p. 770-771. De term ‘(hoofd)doel’ wordt echter niet steeds gebruikt, sommigen gebruiken het begrip ‘(hoofd)functie’. Zie bijv. Verheij 2023, nr. 1.8; Van de Bunt 2016, p. 70-71.

    • 19 Lindenbergh 2020, nr. 5.

    • 20 Zie over het onderscheid tussen de begrippen ‘doelstelling’ en ‘functie’ Lindenbergh 1998, p. 30.

    • 21 Van Dam onderscheidt drie (primaire) functies van het aansprakelijkheidsrecht, die tezamen zorgen voor handhaving: 1. identificatie van te beschermen rechten en belangen; 2. vaststellen wanneer rechten en belangen zijn geschonden; 3. herstel van geschonden rechten en belangen. Zie Van Dam 2023, p. 33-37. De functies die in deze paragraaf worden behandeld, beschouwt hij (deels) als de secundaire functies van het aansprakelijkheidsrecht (zie p. 37-41).

    • 22 Bijv. Engelhard & Van Maanen 2008, nr. 9; Ruitenbeek-Bart 2023, p. 71-72; Loth 2016, p. 38-40; Van Dijck 2015, p. 2531. Sommige auteurs benadrukken echter dat het aansprakelijkheidsrecht niet gericht is op het vergoeden van schade, maar op het onderscheiden van de gevallen waarin schade vergoed dient te worden. Zie bijv. Sieburgh 2023, nr. 18; Keirse 2017, p. 21.

    • 23 Bijv. Van der Helm 2023, par. 3.2; Keirse 2017, p. 21-22; Verheij 2023, nr. 1.8; Van de Bunt 2016, p. 73-74. Door sommigen wordt echter betoogd dat de preventieve werking in de praktijk (deels) ontbreekt. Zie bijv. Giesen 2013, p. 506-508; Van Boom 2020, p. 219-223.

    • 24 Loth 2016, p. 38.

    • 25 Bijv. Du Perron 2003, p. 108; Ruitenbeek-Bart 2023, p. 72-74; Van de Bunt 2016, p. 74-76; Franke 2022, p. 62-65.

    • 26 Lindenbergh bespreekt deze betekenissen in het kader van de vergoeding van immateriële schade. Zie Lindenbergh 1998, p. 38-45.

    • 27 Bijv. Van de Bunt 2016, p. 76-78; Engelhard & Van Maanen 2008, nr. 13; Hartlief 2016, p. 19; Loth 2016, p. 60.

    • 28 Van de Bunt 2016, p. 76-77.

    • 29 Loth 2016, p. 60; Engelhard & Van Maanen 2008, nr. 14.

    • 30 Van de Bunt 2016, p. 79-80.

    • 31 Engelhard & Van Maanen 2008, nr. 12; Lindenbergh 2020, nr. 8. Anders: bijv. Franke 2022, p. 66-68. Zij wijst op enkele bestraffende elementen in het civiele schadevergoedingsrecht.

    • 32 Van Dijck & Festjens 2020 biedt een overzicht van empirische studies binnen het (buitencontractuele) aansprakelijkheidsrecht die zijn opgesteld door onderzoekers verbonden aan een Nederlandse universiteit. Zie voor recenter empirisch onderzoek op dit gebied bijv. Becx e.a. 2022; Rijnhout e.a. 2020; Ruitenbeek-Bart 2023; Wijntjens 2020; Wiznitzer 2021.

    • 33 Ruitenbeek-Bart beschrijft in haar proefschrift de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden – in de wetenschap, de letselschadepraktijk en het positieve recht – sinds de toegenomen aandacht voor de immateriële slachtofferbehoeften. Zie Ruitenbeek-Bart 2023, hoofdstuk 3.

    • 34 Omwille van de omvang van deze bijdrage (en het feit dat deze ziet op het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht), bespreek ik alleen Nederlandse studies.

    • 35 Stichting De Ombudsman 2003, p. 12-13.

    • 36 Stichting De Ombudsman 2003, p. 17.

    • 37 Huver e.a. 2007, p. 59.

    • 38 Huver e.a. 2007, p. 62-63.

    • 39 Huver e.a. 2007, p. 81.

    • 40 Huver e.a. 2007, p. 62-66.

    • 41 Huver e.a. 2007, p. 81-82.

    • 42 Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 44.

    • 43 De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘Wat zijn de verschillen en overeenkomsten in de ervaringen en hulpbehoeften in de ruimste zin van slachtoffers van respectievelijk verschillende typen van ernstige misdrijven, verkeersongevallen, rampen en medische fouten?’ Zie Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 12.

    • 44 Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 45-46.

    • 45 Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 79, 107-108 en 114.

    • 46 Van Dijk & Van Mierlo 2009, p. 86 en 106.

    • 47 Ik richt mij in deze alinea met name op de behoeften en motieven die volgens de besproken onderzoeken bovenaan stonden voor de onderzochte groep gedupeerden. Voor de overige behoeften en motieven verwijs ik naar de oorspronkelijke bronnen.

    • 48 Van Doorn 2016, p. 147-148.

    • 49 Mulder 2009, p. 22.

    • 50 Eshuis e.a. 2009, p. 106-112.

    • 51 Smeehuijzen e.a. 2013, p. 101-104.

    • 52 Van Dijck 2018, p. 103-104.

    • 53 Van Dale omschrijft ‘affectieschade’ als ‘immateriële schade ten gevolge van het overlijden of gewond raken van een naaste’.

    • 54 Akkermans e.a. 2008, p. 21-23.

    • 55 Akkermans e.a. 2008, p. 34-37.

    • 56 ‘Voor de categorieën van immateriële behoeften van naasten en nabestaanden werd aangesloten bij de uitkomsten van de Terreinverkenning’, wordt in een voetnoot vermeld. Zie Akkermans e.a. 2008, p. 38 (noot 96).

    • 57 Akkermans e.a. 2008, p. 38-44.

    • 58 Het onderhavige onderzoek is niet beoordeeld door een ethische toetsingscommissie. Wel heeft meermaals (grondig) overleg plaatsgevonden tussen de auteur en collega’s over onder meer het datamanagementplan, het informatieblad over het onderzoek, de topiclijsten, en de omgang met respondenten.

    • 59 Immler heeft in 2015 interviews afgenomen in Indonesië met weduwen, hun familieleden en anderen. De bijdrage die zij hierover schreef, gaat onder andere over de gevolgen van de rechtszaken voor de bevolking daar. Zie Immler 2018.

    • 60 Omwille van de omvang van deze bijdrage behandel ik hierin alleen het thema ‘behoeften’. Het is mijn bedoeling de andere (sub)thema’s in een volgende bijdrage te bespreken.

    • 61 In de andere interviews is de eerste vraag als volgt verwoord: ‘What do/did you want to achieve by holding the Dutch State liable?’

    • 62 De citaten in deze paragraaf zijn (soms) licht geredigeerd op leesbaarheid.

    • 63 Interview 2; interview 3; interview 4; interview 6.

    • 64 Interview 2; interview 3.

    • 65 Interview 2.

    • 66 Interview 2; interview 3.

    • 67 Interview 3; interview 4; interview 6.

    • 68 Interview 1; interview 5.

    • 69 Interview 1.

    • 70 Interview 2.

    • 71 Interview 3.

    • 72 Interview 4.

    • 73 Interview 5.

    • 74 Interview 6.

    • 75 Interview 2.

    • 76 Interview 1; interview 4; interview 5; interview 6.

    • 77 Interview 4; interview 5.

    • 78 Interview 1.

    • 79 Interview 6.

    • 80 Interview 4.

    • 81 Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) voert dit onderzoek van 2022 tot 2024 uit. Zie voor meer informatie de website over het onderzoek: www.van-imhoff.com.

De auteur dankt alle respondenten voor hun deelname aan het onderzoek. Ook dankt zij Carla Klaassen, Marijke ter Voert, Paul Ducheine, Roel Schutgens en de referenten voor hun waardevolle opmerkingen bij een eerdere versie van deze bijdrage.

Print dit artikel