Verandering in (relatieve) kansen op een veroordeling van verschillende migrantengroepen in Nederland, 2006 tot 2017
-
1. Inleiding
In 2007 werd in Nederland 2,1% van de autochtone bevolking verdacht van het plegen van een misdrijf, tegenover 8,0% van de mannelijke niet-westerse migranten.1x L. van Noije & K. Wittebrood, ‘Criminaliteit: daders, slachtoffers en veiligheidsbeleving’, in: Jaarrapport Integratie 2009, 2009. In 2017 stond 1,1% van alle autochtone mannen als verdachte geregistreerd, terwijl dat aandeel onder mannelijke niet-westerse migranten 4,2% was.2x J. de Jong e.a., ‘Criminaliteit’, in: Jaarrapport Integratie 2018, 2018. Hoe het beeld in de tussenliggende jaren was, en of er systematische trends zijn te onderscheiden is echter onduidelijk. Het doel van dit artikel is daarom te beschrijven hoe groot de verschillen zijn in de kans op een veroordeling voor crimineel gedrag tussen inwoners van Nederland met diverse migratieachtergronden, en met name in hoeverre die verschillen zijn toe- of afgenomen over een periode van twaalf jaar (2006-2017).3x Zowel zelfgerapporteerd slachtofferschap als geregistreerde criminaliteit is gedaald in Nederland; zie R.F. Meijer e.a., Criminaliteit en rechtshandhaving 2021 (Cahier 2022- 12), Den Haag: WODC/CBS/Politie/OM/Raad voor de rechtspraak 2022. Oorzaken voor deze ‘crime drop’ omvatten grofweg (1) wijzigingen in de samenstelling van de bevolking, (2) verbeterde controle en/of veiligheidsmaatregelen, en (3) afname van risicofactoren en toename van beschermende factoren in de samenleving; zie D. Burssens, Trends in criminaliteit. De crime drop internationaal en in België, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, geraadpleegd op 3 augustus 2023 via www.researchgate.net/profile/Dieter-Burssens/publication/371788923_Trends_in_criminaliteit_De_crime_drop_internationaal_en_in_Belgie/links/6495402cb9ed6874a5cf88e7/Trends-in-criminaliteit-De-crime-drop-internationaal-en-in-Belgie.pdf.
De aanleiding om dit artikel te schrijven is allereerst dat (midden)langetermijnveranderingen in verschillen in veroordelingspatronen tussen migrantengroepen in eerder onderzoek veelal buiten beschouwing zijn gebleven. Diverse eerdere onderzoeken hebben weliswaar beschreven dat migranten, en hun kinderen, een grotere kans hebben om voor criminaliteit gearresteerd, vervolgd en/of veroordeeld te worden in vergelijking met niet-migranten en hun kinderen.4x M. Blom e.a., Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken, Den Haag: WODC/CBS 2005. De Jong e.a. 2018. Van Noije Wittebrood 2009. Maar verschillen in veroordelingskansen tussen migrantengroepen worden veelal alleen voor een enkel jaar of over een korte periode beschreven.5x De Jong e.a. 2018. W. Huijnk & R. Kessels, ‘Criminaliteit’, in: W. Huijnk & I. Andriessen (red.), Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht terreinen nader bekeken, Sociaal en Cultureel Planbureau 2016, p. 146-184. Als gevolg hiervan blijven inzichten in mogelijke veranderingen in de omvang van die verschillen – en in de verklaringen daarvoor – buiten beeld.
Een tweede aanleiding voor dit artikel is dat veranderingen in samenstelling van migrantengroepen6x CBS, Jaarrapport Integratie, Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek 2020.,7x M. van Meeteren, ‘Destination Netherlands. History of immigration and immigration policy in the Netherlands’, in: J. Ho (red.), Immigrants: Acculturation, socio-economic challenges and cultural psychology, Nova Science Publishers, Incorporated 2013, p. 113-170. mogelijk hebben geleid tot een onevenredige verandering in de kans op een veroordeling. De motieven van migratie zijn bijvoorbeeld veranderd. Gezinsmigratie is weliswaar nog steeds de meest voorkomende reden om naar westerse landen te verhuizen, maar migratie voor werk en onderwijs komt steeds vaker voor, en ook was er – vooral door de oorlog in Syrië – een toename van vluchtelingenmigratie.8x CBS 2020. Verder is het migratiebeleid – onder andere met de invoering van de Wet inburgering in het buitenland – zich steeds meer gaan richten op het sneller (verplicht) integreren van migranten,9x Van Meeteren e.a. 2013. waardoor verwacht kan worden dat bepaalde kenmerken van migrantengroepen zijn veranderd. Zo is de arbeidsparticipatie onder niet-westerse migranten in Nederland sterker gegroeid dan die van de autochtone bevolking, terwijl de werkloosheid sterker is gedaald.10x CBS 2020. Dergelijke veranderingen kunnen leiden tot verandering in demografische en sociaaleconomische kenmerken van migrantengroepen, en – aangezien er theoretisch en empirisch sterke aanwijzingen zijn dat deze kenmerken van invloed zijn op de kans op het plegen van criminaliteit – dientengevolge tot kleinere of grotere verschillen in criminaliteitspatronen tussen diverse migrantengroepen.
In dit artikel beschrijven we daarom – net als eerdere studies – de (verschillen in) kansen op een veroordeling voor crimineel gedrag van inwoners van Nederland met diverse migratieachtergronden, maar richten we ons daarbij met name op de vraag in hoeverre die verschillen in kansen zijn toe- of afgenomen in de periode 2006-2017. Hiervoor maken we gebruik van gedetailleerde gegevens van kenmerken van de gehele bevolking en hun justitiële veroordelingen die voor onderzoek beschikbaar zijn via het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deze data bieden de unieke mogelijkheid om ook te onderzoeken in hoeverre veranderingen in de (verschillen in) kansen op een veroordeling van migrantengroepen samenhangen met veranderingen in de demografische en sociaaleconomische kenmerken. De gegevens maken het ook mogelijk om – voor het eerst in Nederland – onderscheid te maken tussen zowel eerste en tweede generatie migranten als westerse en niet-westerse migrantengroepen.11x Blom e.a. 2005; CBS 2020; A. Leerkes, R. Martinez & P. Groeneveld, ‘Minority paradoxes: Ethnic differences in self-reported offending and official crime statistics’, The British Journal of Criminology 2020, 1, p. 166-187; M. Tonry, ‘Race, ethnicity, crime, and immigration’, in: S.M. Bucerius & M. Tonry (red.), The Oxford handbook of ethnicity, crime, and immigration, Oxford University Press 2014. Om grote sekse- en leeftijdsverschillen tussen migrantengroepen te voorkomen12x Blom e.a.(2005; Leerkes e.a. 2019. beperken we ons tot het bestuderen van criminaliteitspatronen van mannen die tussen 2006 en 2017 tussen de 15 en 30 jaar oud waren. -
2. Achtergrond
In diverse eerdere studies is beschreven dat migranten en hun kinderen in Nederland een groter risico lopen om voor criminaliteit te worden veroordeeld dan niet-migranten.13x CBS 2020; J.D. Unnever, ‘Ethnicity and crime in the Netherlands’, International Criminal Justice Review 2019, 2, p. 187-204. Zo is beschreven dat niet-westerse migranten (in 2003) zo’n vier keer vaker verdacht werden van een misdrijf dan autochtonen,14x M. Blom & R. Jennissen, ‘The involvement of different ethnic groups in various types of crime in the Netherlands, European Journal on Criminal Policy and Research 2014, 1, p. 51-72; Huijnk e.a. 2016. en (in 2002) ongeveer drie keer vaker verdacht werden van een misdrijf dan westerse migranten.15x Blom e.a. 2005; CBS 2020. Daarnaast is tevens gebleken dat tweede generatie migranten in Nederland (in 2014) vaker werden verdacht van een misdrijf dan eerste generatie migranten,16x Huijnk e.a. 2016. en dat autochtonen (in 2020) ten opzichte van alle groepen met een migratieachtergrond het minst vaak verdacht werden van een misdrijf.17x CBS 2020.
De criminologische literatuur beschrijft ruwweg twee typen verklaringen voor de oververtegenwoordiging van personen met een migratieachtergrond in de justitiële keten.18x A.L. Beckley, J. Kardell & J. Sarnecki, ‘Immigration and crime in Sweden’, in: S. Pickering & J. Ham (red.), The Routledge Handbook on crime and international migration, Routledge 2017, p. 71-84; M. Hällsten, R. Szulkin & J. Sarnecki, ‘Crime as a price of inequality? The gap in registered crime between childhood immigrants, children of immigrants and children of native Swedes’, British Journal of Criminology 2013, 3, p. 456-481; T. Skardhamar,M. Aaltonen & M. Lehti, ‘Immigrant crime in Norway and Finland’, Journal of Scandinavian Studies in Criminology and Crime Prevention 2014, 2, p. 107-127. De eerste verklaring veronderstelt dat een deel van de oververtegenwoordiging verband houdt met selectieve wetshandhaving van politie en justitie.19x L. Schclarek Mulinari, Race and order: Critical perspectives on crime in Sweden, Department of Criminology, Stockholm University 2020; H. Wermink e.a., ‘Worden allochtonen zwaarder gestraft? Onderzoek naar etnische verschillen in gevangenisstrafbeslissingen in Nederland’, Panopticon 2015, 4, p. 321-335. Onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat niet-autochtone personen een aanzienlijk groter risico lopen om te worden aangehouden door de politie zonder een overtreding te hebben begaan.20x Schclarek Mulinari 2020. Hoe groot de betekenis van selectieve wetshandhaving precies is voor de geconstateerde patronen in misdaadstatistieken, en of dit in de loop van de tijd is veranderd, is echter een zeer moeilijk te beantwoorden vraag. Selectieve wetshandhaving kan pas worden vastgesteld als adequaat rekening wordt gehouden met verschillen in samenstelling van etnische groepen en met verschillen in hun gedrag.21x Zie voor een uitgebreide bespreking Wermink e.a. 2015, p. 321-335.
De tweede verklaring voor verschillen tussen migrantengroepen in risico’s om te worden veroordeeld voor crimineel gedrag veronderstelt verschillen in aanwezigheid van factoren die verband houden met de kans de wet te overtreden en criminaliteit te plegen. In internationaal criminologische literatuur wordt bijvoorbeeld veel steun gevonden voor de veronderstelling dat demografische kenmerken, zoals leeftijd en gender, en sociaaleconomische kenmerken, zoals relatiestatus, status op de arbeidsmarkt en inkomensniveau, verband houden met patronen van en kans op crimineel gedrag.22x R. Agnew, ‘Foundation for a general strain theory of crime and delinquency’, Criminology 1992, 30, p. 47-88; Blom e.a. 2005; J.H. Laub & R.J. Sampson, Shared beginnings, divergent lives: Delinquent boys up to age 70, Harvard University Press 2003; R.K. Merton, ‘Social structure and anomie’, American Sociological Review 1938, 5, p. 672-682; R.J. Sampson & J. Laub, Crime in the making: Pathways and turning points through life, Harvard University Press 1993; J. van Beuningen e.a., Bevolkingstrends 2013. Samenhang tussen etnische diversiteit en criminaliteit: de rol van sociaal kapitaal, Centraal Bureau voor de Statistiek 2013. Zo veronderstelt de informele sociale controletheorie van Sampson en Laub dat sterke sociale banden met conventionele instellingen (zoals familie en woonwijk) crimineel gedrag voorkomen. Het hebben van een partner, het krijgen van kinderen en het wonen in buurten met een hoge sociale cohesie zouden deze sterke sociale banden creëren en om die reden de kans op crimineel gedrag verminderen.23x J.H. Laub & R.J. Sampson, Shared beginnings, divergent lives: Delinquent boys up to age 70, Harvard University Press 2003; R.J. Sampson & J.H. Laub, ‘A life-course theory of cumulative disadvantage and the stability of delinquency’, in: T.P. Thornberry (red.), Developmental theories of crime and delinquency, Transaction 1997. Verder veronderstelt de strain theorie dat een minder gunstige economische positie leidt tot stress, en dat deze stress mogelijk leidt tot crimineel gedrag.24x Agnew 1992; Merton 1938. Als gewenste economische doelen niet bereikt kunnen worden doordat individuen bijvoorbeeld geen goedbetaalde baan kunnen vinden, zou het stressniveau – en daarmee de kans op crimineel gedrag – toenemen. Om die reden wordt verondersteld dat werkloosheid en een laag inkomensniveau verband houden met een verhoogd risico op crimineel gedrag.
Als (niet-westerse) migranten dus relatief vaker demografische en sociaaleconomische kenmerken hebben die de kans op crimineel gedrag vergroten, zoals een lagere leeftijd, alleenstaand, werkloos en/of een laag inkomen,25x CBS 2020; Leerkes e.a. 2019. dan zal voor hen de kans op een veroordeling voor crimineel gedrag groter zijn. Uit eerder onderzoek is reeds gebleken dat de oververtegenwoordiging van migranten in criminaliteitscijfers kleiner wordt naarmate rekening wordt gehouden met een grotere hoeveelheid aan demografische en sociaaleconomische kenmerken.26x Blom e.a. 2014. Circa 50 tot 70% van het verschil in het relatieve aandeel verdachten tussen niet-westerse migranten en autochtonen kan bijvoorbeeld worden toegeschreven aan verschillen in sociaaleconomische kenmerken.27x Blom e.a. 2014; CBS 2020. Verder blijken leeftijd en relatiestatus bij te dragen aan de verklaring van het verschil in het aandeel als verdachte geregistreerde personen tussen tweede generatie niet-westerse migranten en de autochtone bevolking.28x Huijnk e.a. 2016.
Dit betekent ook dat als demografische en sociaaleconomische kenmerken van migrantengroepen veranderen over tijd, dat de kans op een veroordeling voor elk van die groepen mogelijk ook verandert. In hoeverre deze beide veranderingen zich hebben voorgedaan van 2006 tot 2017, is de belangrijkste vraag van dit artikel. -
3. Data en methoden
3.1 Data en steekproef
Om die vraag te beantwoorden worden in dit artikel gegevens geanalyseerd afkomstig uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB), beschikbaar gesteld door het CBS. Het SSB bevat onder andere demografische, sociaaleconomische en strafrechtelijke gegevens van alle inwoners van Nederland.29x B.F. Bakker, J. van Rooijen & L. van Toor, ‘The system of social statistical datasets of Statistics Netherlands: An integral approach to the production of register-based social statistics’, Statistical Journal of the IAOS 2014, 4, p. 411-424.
De huidige onderzoekspopulatie bestaat uit alle mannen die tussen 2006 en 2017 tussen de 15 en 30 jaar oud waren, en voor wie informatie over het land van herkomst van ten minste één van beide ouders beschikbaar is (N = 1.550.207 in 2006 en 1.677.139 in 2017). Om onderschattingen van het veroordelingsrisico voor deze groep te voorkomen, zijn waarnemingen per jaar gecorrigeerd voor perioden dat mannen (1) jonger waren dan 15, (2) waren overleden, (3) in het buitenland woonden, of (4) tijd in detentie doorbrachten.30x Om te wegen voor het percentage van het jaar dat een individu deel uitmaakte van de gewenste populatie en het risico liep om veroordeeld te worden is gebruikgemaakt van de volgende formule per jaar: (365 - (#dagen jonger dan 15 + #dagen overleden + #dagen in het buitenland + #dagen in detentie))/365. Het aantal dagen dat mannen jonger waren dan 15 jaar is bepaald op basis van het verschil tussen 1 januari van het jaar en hun geboortedatum. Overlijdensregisters werden geraadpleegd om rekening te houden met het aantal dagen dat mannen waren overleden, wat bepaald werd aan de hand van het verschil in de datum van overlijden en 31 december van het jaar van overlijden. Het aantal dagen in het buitenland heeft betrekking op het aantal dagen in een jaar voordat migranten in Nederland aankwamen, evenals periodes van migratie voor alle individuen in de populatie. Zodoende is het aantal dagen in het buitenland berekend aan de hand van informatie over de datum van vestiging in Nederland voor mensen die hier naar verwachting langer dan vier maanden zouden verblijven, en de datum van vertrek uit Nederland voor mensen die naar verwachting ten minste acht maanden in het buitenland zouden verblijven. Tot slot is het uitsprakenregister van de rechtbank geraadpleegd om zo het aantal dagen in detentie per jaar te kunnen bepalen op basis van de datum van de definitieve beslissing in een strafzaak en het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in dagen. Als een persoon werd veroordeeld tot meer detentiedagen dan de resterende dagen in een jaar, zijn de detentiedagen overgedragen naar het volgende jaar.,31x Om rekening te houden met vervroegde vrijlating tot 1 juli 2008 (toen vervroegde vrijlating standaard was in Nederland nadat twee derde van de straf was volbracht) hebben we het aantal dagen dat voor deze datum in detentie is doorgebracht vermenigvuldigd met 2/3 voor gevangenisstraffen langer dan zes maanden. Voor individuen die de ISD-maatregel (inrichting voor stelselmatige daders) opgelegd hebben gekregen, hebben we 1,5 jaar detentietijd gerekend. Deze correctie is belangrijk, omdat onderschattingen van het veroordelingsrisico onevenredig verdeeld kunnen zijn over de migrantengroepen. Onder migranten uit lidstaten van de Europese Unie verwachten we bijvoorbeeld verhoogde internationale mobiliteit, terwijl we onevenredig veel kans op detentieperiodes verwachten voor migrantengroepen die oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitscijfers (dat wil zeggen tweede generatie migranten).3.2 Strafrechtelijke veroordelingen
Informatie omtrent strafrechtelijke veroordelingen is afkomstig uit gegevens van het Openbaar Ministerie. Data over rechtbankstrafzaken bevatten informatie over elke strafzaak waarin een rechter een definitieve beslissing heeft genomen. Op basis van informatie over de datum van de eindbeslissing van de rechter in eerste aanleg en het type misdrijf is bepaald of iemand in een bepaald jaar door een strafrechter is veroordeeld voor het overtreden van het Wetboek van Strafrecht (0 = nee, 1 = ja). Overtredingen van bijzondere wetten, zoals de Wegenverkeerswet en de Opiumwet, zijn niet meegenomen in huidig onderzoek omdat dergelijke overtredingen extra gevoelig zijn voor de discretionaire ruimte van de politie.32x Aangezien minderheidsgroepen een verhoogde kans hebben op een registratie van een overtreding van bijzondere wetten, zou de inclusie van dergelijke overtredingen hoogstwaarschijnlijk leiden tot grotere verschillen in veroordelingen in huidig onderzoek. W. Campbell, E. Griffiths & J. Hinkle, ‘The behavior of police: Class, race, and discretion in drug enforcement’, Police Practice and Research 2022, 3, p. 337-354; W. Pedersen, T.E. Moffitt & T. von Soest, ‘Privileged background protects against drug charges: A long-term population-based longitudinal study’, International Journal of Drug Policy 2022, 100, 103491. Wanneer individuen een psychiatrische behandeling opgelegd hebben gekregen, zijn strafrechtelijke veroordelingen tevens geëxcludeerd.
3.3 Migrantengroepen
Individuen zijn toegewezen aan een van de volgende migrantengroepen: (1) autochtonen, (2) eerste generatie westerse migranten, (3) tweede generatie westerse migranten, (4) eerste generatie niet-westerse migranten, of (5) tweede generatie niet-westerse migranten. Individuen zijn als autochtoon beschouwd wanneer ten minste een van de ouders in Nederland is geboren. Wanneer individuen zelf en beide ouders in het buitenland zijn geboren, zijn zij beschouwd als eerste generatie migrant. Kinderen van migranten – geboren in Nederland, maar beide ouders geboren in het buitenland – zijn gedefinieerd als tweede generatie migranten. Op basis van land van herkomst is onderscheid gemaakt tussen westerse en niet-westerse migranten. Land van herkomst is gedefinieerd als het geboorteland van de moeder of – wanneer het geboorteland van de moeder onbekend was – het geboorteland van de vader. Westerse landen omvatten alle 28 landen die deel uitmaken van de Europese Unie, en Andorra, IJsland, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Zwitserland, Vaticaanstad, Canada, de VS, Australië en Nieuw-Zeeland. Alle andere landen zijn gedefinieerd als niet-westers.33x Een indeling in een klein aantal migrantengroepen leidt tot grote diversiteit binnen migrantengroepen. Individuen toegewezen aan eerste en tweede generatie westerse en niet-westerse migrantengroepen hebben dan ook uiteenlopende migratieachtergronden.
3.4 Demografische en sociaaleconomische kenmerken
Een belangrijke aanleiding voor dit artikel is de veronderstelling dat verandering in de samenstelling van migrantengroepen mogelijk heeft geleid tot een onevenredige verandering in de kans op een veroordeling. Om die reden zijn tevens data van de Basisregistratie Personen (BRP), gemeentelijke bevolkingsregisters en de Belastingdienst uit het SSB gebruikt om de volgende demografische en sociaaleconomische kenmerken te kunnen betrekken in analyses.
De leeftijd op 1 januari van elk jaar is berekend op basis van informatie over de geboortemaand en het geboortejaar. Vervolgens zijn vier dummyvariabelen gemaakt die aangeven of mannen in een jaar 15 tot en met 18, 19 tot en met 22, 23 tot en met 26, of 27 tot en met 30 zijn geworden (0 = nee, 1 = ja).
De relatiestatus op 1 januari van elk jaar geeft aan of mannen deel uitmaakten van een samenwonend paar (0 = nee, 1 = ja). Personen werden geacht deel uit te maken van een samenwonend paar wanneer zij een periode op hetzelfde adres wonen en: (1) getrouwd zijn, (2) samen een kind hebben, (3) samen naar een nieuw adres verhuizen, of (4) als koppel zorgtoeslag, huurtoeslag of een gezamenlijke voorlopige aanslag ontvangen van de Belastingdienst.
Informatie omtrent ouderschap op 1 januari van elk jaar (0 = nee, 1 = ja) is gebaseerd op informatie over de geboortedatum van het eerstgeboren kind. Als een eerstgeboren kind bijvoorbeeld is geboren op 11 oktober, wordt een individu op 1 januari van het volgende jaar beschouwd als ouder.
Informatie omtrent woonachtig zijn in een van de grootste steden van Nederland (0 = nee, 1 = ja) is samengesteld met behulp van de begin- en einddatum waarop een persoon geregistreerd staat als woonachtig op een specifiek adres. Aan de hand van een versleuteld nummer dat volgens de Basisregistratie Adressen en Gebouwen de locatie van een (woon)object identificeert, is bepaald of het (woon)object al dan niet in een van de tien grootste steden van Nederland stond. De tien grootste steden van Nederland in de periode 2006 tot en met 2017 zijn Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Groningen, Tilburg, Almere, Breda en Nijmegen.34x Ranglijst van de grootste en kleinste gemeenten in inwoners in Nederland, 2021, https://allecijfers.nl/ranglijst/grootste-en-kleinste-gemeenten-in-inwoners-in-nederland/.
De status op de arbeidsmarkt op 1 januari is op basis van informatie over inkomensbronnen ingedeeld in de volgende vijf categorieën: in loondienst, zelfstandige, werkloos, buiten de arbeidsmarkt of in het onderwijs.35x A.S.T. Anker, L.H. Andersen & C. Wildeman, ‘Estimating and explaining ethnic disparities in the cumulative risk of paternal incarceration in Denmark’, Demographic Research 2020, 43, p. 617-658. In huidig onderzoek zijn deze vijf categorieën opgenomen als dummyvariabelen (0 = nee, 1 = ja). Een aparte dummyvariabele geeft aan of informatie over de status op de arbeidsmarkt ontbrak (0 = nee, 1 = ja). Vervolgens zijn mannen met ontbrekende informatie in de oorspronkelijke categorieën toegekend aan de hoogrisicogroep (dat is buiten de arbeidsmarkt). Op deze manier wordt de kans op een veroordeling voor personen met ontbrekende informatie geschat ten opzichte van personen in de hoogrisicogroep.
Tot slot is het besteedbaar huishoudinkomen per jaar berekend op basis van het gezamenlijke bruto-inkomen van alle leden van het huishouden, gecorrigeerd voor de grootte en samenstelling van het huishouden, evenals belastingen, verzekeringspremies en betaalde inkomensoverdrachten zoals partneralimentatie en verzekeringen met betrekking tot werkloosheid, handicaps of ouderdom. Het besteedbaar huishoudinkomen is ingedeeld in kwartielen, resulterend in vier dummyvariabelen. Een extra dummyvariabele geeft aan of informatie over het besteedbaar huishoudinkomen ontbrak (0 = nee, 1 = ja). Mannen met onbekende informatie zijn vervolgens toegevoegd aan de hoogrisicocategorie (dat is het laagst besteedbare inkomen) om zo het verschil in kans op een veroordeling ten opzichte van de hoogrisicogroep te kunnen schatten. -
4. Resultaten
4.1 Demografische en sociaaleconomische kenmerken van migrantengroepen
De aanleiding van dit artikel is de gedachte dat de Nederlandse bevolking – inclusief de migrantengroepen – van 2006 tot 2017 dusdanig van samenstelling is veranderd dat mogelijk daardoor verschillen in de kans op een veroordeling voor criminaliteit zijn toe- of afgenomen.
Figuur 1 bevestigt het vermoeden dat de samenstelling van de Nederlandse bevolking de afgelopen jaren is veranderd. Uit de figuur blijkt dat 15- tot 30-jarige autochtonen een steeds kleiner deel vormen van de bevolking, variërend van 82,8% in 2006 tot 80,4% in 2017. Eerste generatie westerse migranten tussen de 15 en 30 jaar maken daarentegen in toenemende mate deel uit van de bevolking (van 1,5% naar 3,4%), terwijl de groep tweede generatie westerse migranten in deze leeftijdscategorie relatief klein blijft (ongeveer 0,3 tot 0,4%). De groep 15- tot 30-jarige eerste generatie niet-westerse migranten is kleiner geworden tussen 2006 en 2017 (van 8,7% naar 6,9%), terwijl de groep tweede generatie niet-westerse migranten is gegroeid (van 6,7% naar 8,9%).Aandeel migrantengroepen in Nederland, 2006-2017Figuur 2 laat verder zien dat de onderscheiden migrantengroepen van 2006 tot 2017 van samenstelling zijn veranderd. Voor eerste generatie westerse migranten en tweede generatie migranten blijft het aandeel mannen afkomstig uit de vijf belangrijkste landen redelijk stabiel. De groep eerste generatie niet-westerse migranten tussen de 15 en 30 jaar wordt echter steeds diverser, aangezien het aandeel mannen afkomstig uit de vijf belangrijkste landen afneemt.36x Het aantal migranten afkomstig uit India, Ethiopië, Somalië, Irak, Brazilië, Afghanistan, Mexico, Syrië en Eritrea is bijvoorbeeld toegenomen.
De vijf belangrijkste landen van herkomst (in %) per migrantengroep, 2006-2017Figuur 3 illustreert heldere groepsverschillen in demografische en sociaaleconomische kenmerken in de periode van 2006 tot 2017.37x We onthouden ons van het testen op statistische significantie, omdat de resultaten zijn gebaseerd op de volledige populatie 15- tot 30-jarige mannen woonachtig in Nederland tussen 2006-2017. Uit de figuur blijkt bijvoorbeeld dat eerste generatie migranten ouder zijn dan autochtone Nederlanders, terwijl tweede generatie migranten jonger zijn dan de autochtone bevolking. Zo is bijvoorbeeld 25% van de autochtonen in de huidige populatiesample tussen de 27 en 30 jaar in 2006, ten opzicht van 34% van de eerste generatie niet-westerse migranten en 16% van de tweede generatie niet-westerse migranten. Daarnaast wonen tweede generatie migranten minder vaak samen met een partner dan autochtonen en eerste generatie migranten. In 2006 woont 13% van de tweede generatie westerse migranten en 10% van de tweede generatie niet-westerse migranten samen met een partner, ten opzichte van 18% van de autochtone bevolking en 20 en 22% van de eerste generatie westerse en niet-westerse migranten. Niet-westerse migranten krijgen daarnaast relatief vaak een kind op 15- tot 30-jarige leeftijd, wonen vaak in een van de grootste steden in Nederland en bevinden zich vaker buiten de arbeidsmarkt dan de autochtone bevolking. Tot slot hebben groepen met een migratieachtergrond vaker een lager besteedbaar huishoudinkomen dan autochtone Nederlanders.
Uit figuur 3 komt tevens naar voren dat groepsverschillen in demografische en sociaaleconomische kenmerken over de tijd grotendeels stabiel zijn gebleven. Buiten verandering in status op de arbeidsmarkt over de tijd (die ongeveer 10% omvat) zijn de lijnen die verandering in de bestudeerde kenmerken representeren grotendeels vlak. Zo heeft een consistent deel (5%) van de 15- tot 30-jarige autochtonen en tweede generatie westerse migranten een kind tussen 2006 en 2017. Het aandeel eerste generatie westerse (6-7%) en niet-westerse (10-14%) migranten en tweede generatie niet-westerse migranten (6-7%) met een kind was eveneens vrijwel stabiel. Het percentage samenwonende autochtonen (14-18%) en eerste (19-23%) en tweede (9-13%) generatie migranten was tevens stabiel. Ondanks de grote groepsverschillen in woonomgeving blijven de verschillen tussen groepen over tijd consistent. Ongeveer twee vijfde van de eerste generatie migranten woont in een van de grootste steden in Nederland tussen 2006 en 2017, ten opzichte van 17-18% van de autochtonen. Tot slot wordt een vijfde van de autochtone bevolking en ongeveer twee derde van beide eerste generatie migrantengroepen consistent toegewezen aan het laagste kwartiel van het besteedbaar inkomen. Veranderingen in demografische en sociaaleconomische kenmerken zijn dan ook zo gering, dat ze waarschijnlijk niet of nauwelijks verantwoordelijk zijn voor (grote) veranderingen in de kans op een veroordeling van de verschillende migrantengroepen. Deze veronderstelling wordt hierna preciezer geadresseerd.Sociaaleconomische kenmerken (in %) per migrantengroep, 2006-20174.2 (Relatieve) kansen op een veroordeling van migrantengroepen
Het voornaamste doel van dit artikel is te beschrijven hoe groot de verschillen zijn in de kans op een veroordeling voor crimineel gedrag tussen inwoners van Nederland met diverse migratieachtergronden, en met name in hoeverre die verschillen zijn toe- of afgenomen van 2006 tot 2017.
Om die reden toont figuur 4a de verschillen in de kans op een strafrechtelijke veroordeling voor 15- tot 30-jarige mannen behorende tot verschillende migrantengroepen in de periode van 2006 tot en met 2017. Zoals verwacht blijkt uit figuur 4a dat eerste generatie niet-westerse en tweede generatie westerse en niet-westerse migranten een grotere kans hebben om veroordeeld te worden dan autochtone Nederlanders. Eerste generatie westerse migranten hebben echter consistent een kleinere kans om veroordeeld te worden dan Nederlandse autochtonen. Binnen westerse en niet-westerse migrantengroepen hebben tweede generatie migranten een grotere kans om veroordeeld te worden dan eerste generatie migranten.
Met betrekking tot de ontwikkeling van de kans op een veroordeling over tijd illustreert figuur 4a dat deze kans voor alle vijf de migrantengroepen is afgenomen. De ontwikkeling in kans op een veroordeling is voor alle groepen grotendeels vergelijkbaar: het aandeel veroordeelde daders bleef stabiel of is gestegen tot 2007/2008, waarna het aandeel veroordeelde daders begon af te nemen. Het aandeel veroordeelde eerste en tweede generatie niet-westerse mannen lijkt sneller te zijn afgenomen dan het aandeel veroordeelde mannen in de andere drie groepen.
Als de kans op een strafrechtelijke veroordeling voor de vier groepen met een migratieachtergrond ten opzichte van de autochtonen wordt weergegeven in odds ratio’s (zie figuur 4b), kunnen de niveauverschillen tussen groepen uit figuur 4a helder worden geïllustreerd. Aangezien autochtonen fungeren als referentiegroep, heeft de lijn van autochtonen een waarde van 1. Een odds ratio groter dan 1 geeft aan dat een groep een grotere kans heeft om veroordeeld te worden dan de referentiegroep, terwijl een odds ratio kleiner dan 1 aangeeft dat een groep minder vaak veroordeeld wordt dan de referentiecategorie. Uit figuur 4b blijkt dan ook dat eerste generatie westerse migranten minder vaak worden veroordeeld dan autochtone Nederlanders, terwijl tweede generatie westerse migranten en eerste en tweede generatie niet-westerse migranten gemiddeld respectievelijk 2,6, 3,2 en 4,3 keer vaker worden veroordeeld dan de autochtone bevolking.38x Bij de interpretatie van de bijzondere positie van eerste generatie westerse migranten moet rekening worden gehouden met verschillen in migratiemotief. Eerste generatie westers migranten hebben vaker dan niet-westerse migranten een arbeidsmotief in plaats van een asielmotief. Regels omtrent migratie zijn strenger voor individuen met een arbeidsmotief dan die met een asielmotief. Bij eerste generatie westerse-migranten vindt dus een stengere selectie plaats. J. van de Beek e.a., Grenzeloze verzorgingsstraat: De gevolgen van immigratie voor overheidsfinanciën, Universiteit van Amsterdam 2021,. geraadpleegd op 18 september 2023 via www.demo-demo.nl/files/Grenzeloze_Verzorgingsstaat.pdf.
De bijna vlakken lijnen in figuur 4b illustreren dat relatieve verschillen in de kans op een veroordeling tussen de migrantengroepen in de periode van 2006 tot en met 2017 vrij stabiel zijn gebleven. Hoewel de veroordelingspercentages binnen de groepen zijn afgenomen over tijd (figuur 4a), zijn de relatieve verschillen tussen groepen stabiel gebleven over tijd (figuur 4b).(Relatieve) kansen op een veroordeling voor verschillende migratiegroepen, 2006-2017Tot slot adresseren we in hoeverre verandering in (verschillen in) de kans op een veroordeling van de migrantengroepen samenhangen met verandering in demografische en sociaaleconomische kenmerken. Uit figuur 3 is reeds naar voren gekomen dat de samenstelling van de migrantengroepen in termen van demografische en sociaaleconomische kenmerken nauwelijks is veranderd in de afgelopen jaren. Voorzichtig concludeerden we dan ook al dat deze geringe veranderingen waarschijnlijk niet zouden leiden tot veranderingen in de (relatieve) kansen op een veroordeling van de migrantengroepen. Om deze aanname direct te adresseren zijn per jaar logistische regressieanalyses uitgevoerd. De afhankelijke variabele in deze modellen is de kans op een strafrechtelijke veroordeling, en de onafhankelijke variabelen zijn de dummyvariabelen voor de migrantengroepen en de demografische en sociaaleconomische kenmerken. De uitkomsten van deze analyses maken het mogelijk om voor elk van de migrantengroepen de voorspelde kans op een veroordeling te schatten onder de aanname dat de samenstelling van elk van de groepen gelijk is aan die van de autochtone groep (figuur 5a). Onder diezelfde voorwaarde kunnen we tevens de relatieve kans op een veroordeling voor elk van de migrantengroepen berekenen ten opzichte van de autochtone groep (figuur 5b). Anders gezegd: figuren 5a en 5b zijn vergelijkbaar met figuren 4a en 4b, maar in figuren 5a en 5b wordt additioneel ‘gecontroleerd’ voor verschillen in de samenstelling van de groepen.
Uit figuur 5a blijkt allereerst dat – ook als gecorrigeerd wordt voor verschillen in demografische en sociaaleconomische kenmerken tussen groepen – de kans om veroordeeld te worden afneemt over tijd voor alle groepen. De dalende trends zijn vergelijkbaar met de trends weergegeven in figuur 4a, waar niet is gecorrigeerd voor demografische en sociaaleconomische variabelen.
Figuur 5a laat verder zien dat wanneer verondersteld wordt dat demografische en sociaaleconomische kenmerken van migrantengroepen gelijk zijn aan die van de autochtone groep, de voorspelde kans om veroordeeld te worden voor migrantengroepen dichter bij de kans van autochtonen is komen te liggen ten opzichte van figuur 4a. Voor eerste generatie westerse migranten wordt de kans op een veroordeling groter, terwijl de kans op een veroordeling kleiner wordt voor eerste generatie niet-westerse migranten en beide groepen tweede generatie migranten. Opgemerkt moet worden dat de lijnen van groepen met een migratieachtergrond de lijn van de autochtone groep niet kruisen. Ondanks de correctie voor verschillen in demografische en sociaaleconomische factoren blijven er dus belangrijke verschillen bestaan in de kans op een veroordeling.
De stabiliteit van de relatieve verschillen in kans op een veroordeling tussen groepen wordt bevestigd in figuur 5b, waarin de relatieve kans op een veroordeling van elk van de migrantengroepen ten opzichte van de autochtone groep wordt weergegeven als gecorrigeerd wordt voor verschillen in demografische en sociaaleconomische kenmerken. In figuur 5b liggen de lijnen duidelijk dichter bij elkaar dan in figuur 4b. Specifiek komt uit figuur 5b naar voren dat na controle voor verschillen in samenstelling van de groepen, tweede generatie westerse migranten en eerste en tweede generatie niet-westerse migranten nu ‘slechts’ 1,7, 1,5 en 2,6 keer zo grote kans hebben om veroordeeld te worden dan de autochtone bevolking (waar dat in figuur 4b 2,6, 3,2 en 4,3 keer zo groot was).
Opvallend is dat de verschillen in de kans op een veroordeling tussen de migrantengroepen (in odds-ratio’s) in de periode van 2006 tot en met 2017 vrij stabiel zijn gebleven: In figuur 5b zijn de lijnen voor de afzonderlijke groepen bijna vlak. De veroordelingspercentages binnen de groepen zijn dus afgenomen over tijd (zoals weergegeven in figuur 5a), maar de mate van verandering was evenredig voor alle groepen. Ofwel: ook rekening houdend met verschillen in de samenstelling van de migrantengroepen zijn de verschillen tussen de groepen in de kans op een veroordeling in relatieve termen vrijwel stabiel gebleven over tijd.
Figuren 5a en 5b bevestigen dus de eerder voorzichtige conclusie dat de geringe veranderingen in de samenstelling van de groepen (figuur 3) niet of nauwelijks hebben geleid tot veranderingen in de (relatieve) kansen op een veroordeling van de migrantengroepen (figuren 4 en 5).(Relatieve) kansen op een veroordeling voor verschillende migratiegroepen gecorrigeerd voor demografische en sociaaleconomische kenmerken, 2006-2017 -
5. Conclusies en discussie
Hoewel onderzoek consistent heeft aangetoond dat individuen met een migratieachtergrond oververtegenwoordigd zijn in officiële criminaliteitscijfers ten opzicht van autochtone bevolkingsgroepen, is ons inzicht in verandering in de omvang en oorzaak van verschillen in officiële criminaliteitscijfers over de tijd zeer beperkt. Huidig onderzoek heeft getracht dit inzicht te verkrijgen door longitudinaal onderzoek te doen met behulp van gedetailleerde registratiedata over demografische en sociaaleconomische kenmerken en strafrechtelijke veroordelingen over de volledige populatie van Nederland (mannen in de leeftijd van 15 tot 30 jaar tussen 2006 en 2017). Huidig onderzoek adresseert daardoor vier belangrijke tekortkomingen in de literatuur: (1) het gebrek aan focus op de ontwikkeling van verschillen in officiële criminaliteitscijfers tussen verschillende migrantengroepen, (2) het gebrek aan inzicht in verandering in theoretisch belangrijke demografische en sociaaleconomische kenmerken voor criminele betrokkenheid, (3) het gebrek aan focus op vergelijkingen tussen westerse migranten en autochtone bevolkingsgroepen, en (4) het overmatige gebruik van politieregistratiegegevens.
Vanwege deze tekortkomingen in de literatuur was huidig onderzoek gericht op verandering in verschillen in risico op strafrechtelijke veroordelingen tussen autochtonen en eerste en tweede generatie migranten met een westerse en niet-westerse migratieachtergrond van 2006 tot 2017, en de mate waarin potentiële verandering in die verschillen verklaard kan worden door tal van risicofactoren voor criminaliteit uit demografische (dat wil zeggen leeftijd) en sociaaleconomische (relatiestatus, ouderlijke status, verstedelijkingsniveau van de woonomgeving van individuen, arbeidsstatus en gezinsinkomen) domeinen. Daarbij is onze studie een van de eerste die inzicht creëren in verandering in verschillen in het risico op een strafrechtelijke veroordeling van migrantengroepen en die laten zien in hoeverre verandering in demografische en sociaaleconomische kenmerken een potentieel onevenredige verandering in het risico op een strafrechtelijke veroordeling tussen migrantengroepen kan verklaren.
Op basis van de resultaten van ons onderzoek kan geconcludeerd worden dat (1) er in de periode 2006-2017 duidelijke verschillen zijn tussen migrantengroepen in percentages veroordeelde mannen, en dat (2) een deel van die verschillen in risico op strafrechtelijke veroordeling tussen groepen verklaard kan worden door verschillen in demografische en sociaaleconomische kenmerken van deze groepen, aangezien een correctie voor de ongelijkheid in demografische en sociaaleconomische kenmerken leidt tot kleinere verschillen in de kans op een veroordeling tussen groepen. We concluderen echter ook dat (3) er in de loop van de tijd nauwelijks veranderingen zijn in demografische en sociaaleconomische samenstelling van de migrantengroepen, en dat (4) er nauwelijks veranderingen zijn in de mate waarin sociaaleconomische kenmerken het risico op een strafrechtelijke veroordeling verklaren.
Hoewel huidig onderzoek inzicht biedt in de ontwikkeling van verschillen in officiële criminaliteitscijfers tussen migrantengroepen, zijn onze analyses niet alomvattend. Huidige analyses beslaan een periode van twaalf jaar (2006-2017). Veranderingen in demografische en sociaaleconomische kenmerken binnen migrantengroepen zijn mogelijk groter wanneer deze kenmerken over een langere periode bestudeerd worden.
Een andere belangrijke volgende stap is onderzoeken of verandering in selectieve wetshandhaving in de loop van de tijd verband houdt met verandering in verschillen in officiële misdaadcijfers van verschillende migrantengroepen. Onderzoeken naar deze verschillen zijn over het algemeen gericht op – het verklaren van – verschillen in crimineel gedrag39x K.M. Beaver e.a., ‘No evidence of racial discrimination in criminal justice processing: Results from the National Longitudinal Study of Adolescent Health’, Personality and Individual Differences 2013, 55, p. 29-34; P.E. Tracy, Decision making and juvenile justice: An analysis of bias in case processing, Greenwood Press 2002. of op vooroordelen onder besluitvormers in het strafrechtsysteem.40x M.J. Leiber e.a., ‘Differentiating among racial/ethnic groups and its implications for understanding juvenile justice decision making’, Journal of Criminal Justice2007, 35, p. 471-484. Aangezien nog onduidelijk is in welke mate oververtegenwoordiging van migranten in officiële misdaadcijfers verklaard wordt door selectieve wetshandhaving,41x Leerkes e.a. 2019. kan toekomstig onderzoek dat rekening houdt met verandering in vooroordelen bij besluitvormers in het strafrechtsysteem aanvullend inzicht creëren in verandering van de kans op een strafrechtelijke veroordeling van verschillende migrantengroepen.
Bovendien is toekomstig onderzoek nodig dat zich richt op verandering in zelfrapportage van crimineel gedrag, aangezien eerder onderzoek een gebrek aan overlap heeft aangetoond tussen officieel geregistreerd en zelfgerapporteerd crimineel gedrag.42x B.C. Feld & D.M. Bishop, The Oxford handbook of juvenile crime and juvenile justice. Oxford University Press 2012. Het meten van crimineel gedrag met behulp van zelfrapportagegegevens in toekomstig onderzoek is met name belangrijk omdat zelfrapportages van crimineel gedrag data opleveren die niet worden beïnvloed door vooroordelen in de strafrechtspleging.43x J.D. Morenoff, ‘Racial and Ethnic Disparities in Crime and Delinquency in the United States’, in: M. Rutter & M. Tienda (red.), Ethnicity and Causal Mechanisms, Cambridge University Press 2005, p. 139-173. Toekomstig onderzoek zou er ook naar kunnen streven om informatie te verzamelen over verschillende typen criminaliteit, omdat eerder onderzoek heeft aangetoond dat verschillen tussen migrantengroepen in de kans om verdacht te worden van een misdrijf verschilt per type criminaliteit.44x Blom e.a. 2014.
Tot slot zou het zinvol zijn om de vraag omtrent de ontwikkeling in de relatie tussen persoonskenmerken en de kans op een veroordeling te richten op (a) kenmerken die specifiek zijn voor individuen met een migratieachtergrond (zoals migratiemotieven, religie, blootstelling aan selectieve wetshandhaving), en (b) delicten die specifiek zijn voor individuen met een migratieachtergrond (zoals strafbaar gestelde gedragingen die toelaatbaar zijn volgens bepaalde sociale groepen, zoals eergerelateerd geweld).Beschikbaarheid van data en materialen
Resultaten gebaseerd op eigen berekeningen van de afdeling Criminologie van de Universiteit Leiden op basis van niet-openbare microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek betreffende
Persoonskenmerken van alle in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) ingeschreven personen, gecoördineerd;
Migratiekenmerken van personen die in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) ingeschreven staan, gecoördineerd;
Datum van overlijden van personen die ingeschreven staan in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA;
Alle zaken die uitstromen bij de rechter in eerste aanleg in het betreffende jaar;
Perioden van samenwoning van in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven personen die een samenwonend paar vormen of gevormd hebben;
Inkomen van personen;
Inkomen van personen (revisie 2017);
In de GBA ingeschreven personen en hun juridische ouders;
Inkomen van huishoudens;
Inkomen van huishoudens (revisie 2017).
Noten
- * De auteur(s) hebben bekendgemaakt de volgende financiële steun te hebben ontvangen voor het onderzoek, het auteurschap en/of de publicatie van dit artikel: de gegevensverzameling voor dit onderzoek is gefinancierd door de Stichting ROCKWOOL (subsidie 1204).
-
1 L. van Noije & K. Wittebrood, ‘Criminaliteit: daders, slachtoffers en veiligheidsbeleving’, in: Jaarrapport Integratie 2009, 2009.
-
2 J. de Jong e.a., ‘Criminaliteit’, in: Jaarrapport Integratie 2018, 2018.
-
3 Zowel zelfgerapporteerd slachtofferschap als geregistreerde criminaliteit is gedaald in Nederland; zie R.F. Meijer e.a., Criminaliteit en rechtshandhaving 2021 (Cahier 2022- 12), Den Haag: WODC/CBS/Politie/OM/Raad voor de rechtspraak 2022. Oorzaken voor deze ‘crime drop’ omvatten grofweg (1) wijzigingen in de samenstelling van de bevolking, (2) verbeterde controle en/of veiligheidsmaatregelen, en (3) afname van risicofactoren en toename van beschermende factoren in de samenleving; zie D. Burssens, Trends in criminaliteit. De crime drop internationaal en in België, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, geraadpleegd op 3 augustus 2023 via www.researchgate.net/profile/Dieter-Burssens/publication/371788923_Trends_in_criminaliteit_De_crime_drop_internationaal_en_in_Belgie/links/6495402cb9ed6874a5cf88e7/Trends-in-criminaliteit-De-crime-drop-internationaal-en-in-Belgie.pdf.
-
4 M. Blom e.a., Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken, Den Haag: WODC/CBS 2005. De Jong e.a. 2018. Van Noije Wittebrood 2009.
-
5 De Jong e.a. 2018. W. Huijnk & R. Kessels, ‘Criminaliteit’, in: W. Huijnk & I. Andriessen (red.), Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht terreinen nader bekeken, Sociaal en Cultureel Planbureau 2016, p. 146-184.
-
6 CBS, Jaarrapport Integratie, Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek 2020.
-
7 M. van Meeteren, ‘Destination Netherlands. History of immigration and immigration policy in the Netherlands’, in: J. Ho (red.), Immigrants: Acculturation, socio-economic challenges and cultural psychology, Nova Science Publishers, Incorporated 2013, p. 113-170.
-
8 CBS 2020.
-
9 Van Meeteren e.a. 2013.
-
10 CBS 2020.
-
11 Blom e.a. 2005; CBS 2020; A. Leerkes, R. Martinez & P. Groeneveld, ‘Minority paradoxes: Ethnic differences in self-reported offending and official crime statistics’, The British Journal of Criminology 2020, 1, p. 166-187; M. Tonry, ‘Race, ethnicity, crime, and immigration’, in: S.M. Bucerius & M. Tonry (red.), The Oxford handbook of ethnicity, crime, and immigration, Oxford University Press 2014.
-
12 Blom e.a.(2005; Leerkes e.a. 2019.
-
13 CBS 2020; J.D. Unnever, ‘Ethnicity and crime in the Netherlands’, International Criminal Justice Review 2019, 2, p. 187-204.
-
14 M. Blom & R. Jennissen, ‘The involvement of different ethnic groups in various types of crime in the Netherlands, European Journal on Criminal Policy and Research 2014, 1, p. 51-72; Huijnk e.a. 2016.
-
15 Blom e.a. 2005; CBS 2020.
-
16 Huijnk e.a. 2016.
-
17 CBS 2020.
-
18 A.L. Beckley, J. Kardell & J. Sarnecki, ‘Immigration and crime in Sweden’, in: S. Pickering & J. Ham (red.), The Routledge Handbook on crime and international migration, Routledge 2017, p. 71-84; M. Hällsten, R. Szulkin & J. Sarnecki, ‘Crime as a price of inequality? The gap in registered crime between childhood immigrants, children of immigrants and children of native Swedes’, British Journal of Criminology 2013, 3, p. 456-481; T. Skardhamar,M. Aaltonen & M. Lehti, ‘Immigrant crime in Norway and Finland’, Journal of Scandinavian Studies in Criminology and Crime Prevention 2014, 2, p. 107-127.
-
19 L. Schclarek Mulinari, Race and order: Critical perspectives on crime in Sweden, Department of Criminology, Stockholm University 2020; H. Wermink e.a., ‘Worden allochtonen zwaarder gestraft? Onderzoek naar etnische verschillen in gevangenisstrafbeslissingen in Nederland’, Panopticon 2015, 4, p. 321-335.
-
20 Schclarek Mulinari 2020.
-
21 Zie voor een uitgebreide bespreking Wermink e.a. 2015, p. 321-335.
-
22 R. Agnew, ‘Foundation for a general strain theory of crime and delinquency’, Criminology 1992, 30, p. 47-88; Blom e.a. 2005; J.H. Laub & R.J. Sampson, Shared beginnings, divergent lives: Delinquent boys up to age 70, Harvard University Press 2003; R.K. Merton, ‘Social structure and anomie’, American Sociological Review 1938, 5, p. 672-682; R.J. Sampson & J. Laub, Crime in the making: Pathways and turning points through life, Harvard University Press 1993; J. van Beuningen e.a., Bevolkingstrends 2013. Samenhang tussen etnische diversiteit en criminaliteit: de rol van sociaal kapitaal, Centraal Bureau voor de Statistiek 2013.
-
23 J.H. Laub & R.J. Sampson, Shared beginnings, divergent lives: Delinquent boys up to age 70, Harvard University Press 2003; R.J. Sampson & J.H. Laub, ‘A life-course theory of cumulative disadvantage and the stability of delinquency’, in: T.P. Thornberry (red.), Developmental theories of crime and delinquency, Transaction 1997.
-
24 Agnew 1992; Merton 1938.
-
25 CBS 2020; Leerkes e.a. 2019.
-
26 Blom e.a. 2014.
-
27 Blom e.a. 2014; CBS 2020.
-
28 Huijnk e.a. 2016.
-
29 B.F. Bakker, J. van Rooijen & L. van Toor, ‘The system of social statistical datasets of Statistics Netherlands: An integral approach to the production of register-based social statistics’, Statistical Journal of the IAOS 2014, 4, p. 411-424.
-
30 Om te wegen voor het percentage van het jaar dat een individu deel uitmaakte van de gewenste populatie en het risico liep om veroordeeld te worden is gebruikgemaakt van de volgende formule per jaar: (365 - (#dagen jonger dan 15 + #dagen overleden + #dagen in het buitenland + #dagen in detentie))/365. Het aantal dagen dat mannen jonger waren dan 15 jaar is bepaald op basis van het verschil tussen 1 januari van het jaar en hun geboortedatum. Overlijdensregisters werden geraadpleegd om rekening te houden met het aantal dagen dat mannen waren overleden, wat bepaald werd aan de hand van het verschil in de datum van overlijden en 31 december van het jaar van overlijden. Het aantal dagen in het buitenland heeft betrekking op het aantal dagen in een jaar voordat migranten in Nederland aankwamen, evenals periodes van migratie voor alle individuen in de populatie. Zodoende is het aantal dagen in het buitenland berekend aan de hand van informatie over de datum van vestiging in Nederland voor mensen die hier naar verwachting langer dan vier maanden zouden verblijven, en de datum van vertrek uit Nederland voor mensen die naar verwachting ten minste acht maanden in het buitenland zouden verblijven. Tot slot is het uitsprakenregister van de rechtbank geraadpleegd om zo het aantal dagen in detentie per jaar te kunnen bepalen op basis van de datum van de definitieve beslissing in een strafzaak en het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in dagen. Als een persoon werd veroordeeld tot meer detentiedagen dan de resterende dagen in een jaar, zijn de detentiedagen overgedragen naar het volgende jaar.
-
31 Om rekening te houden met vervroegde vrijlating tot 1 juli 2008 (toen vervroegde vrijlating standaard was in Nederland nadat twee derde van de straf was volbracht) hebben we het aantal dagen dat voor deze datum in detentie is doorgebracht vermenigvuldigd met 2/3 voor gevangenisstraffen langer dan zes maanden. Voor individuen die de ISD-maatregel (inrichting voor stelselmatige daders) opgelegd hebben gekregen, hebben we 1,5 jaar detentietijd gerekend.
-
32 Aangezien minderheidsgroepen een verhoogde kans hebben op een registratie van een overtreding van bijzondere wetten, zou de inclusie van dergelijke overtredingen hoogstwaarschijnlijk leiden tot grotere verschillen in veroordelingen in huidig onderzoek. W. Campbell, E. Griffiths & J. Hinkle, ‘The behavior of police: Class, race, and discretion in drug enforcement’, Police Practice and Research 2022, 3, p. 337-354; W. Pedersen, T.E. Moffitt & T. von Soest, ‘Privileged background protects against drug charges: A long-term population-based longitudinal study’, International Journal of Drug Policy 2022, 100, 103491.
-
33 Een indeling in een klein aantal migrantengroepen leidt tot grote diversiteit binnen migrantengroepen. Individuen toegewezen aan eerste en tweede generatie westerse en niet-westerse migrantengroepen hebben dan ook uiteenlopende migratieachtergronden.
-
34 Ranglijst van de grootste en kleinste gemeenten in inwoners in Nederland, 2021, https://allecijfers.nl/ranglijst/grootste-en-kleinste-gemeenten-in-inwoners-in-nederland/.
-
35 A.S.T. Anker, L.H. Andersen & C. Wildeman, ‘Estimating and explaining ethnic disparities in the cumulative risk of paternal incarceration in Denmark’, Demographic Research 2020, 43, p. 617-658.
-
36 Het aantal migranten afkomstig uit India, Ethiopië, Somalië, Irak, Brazilië, Afghanistan, Mexico, Syrië en Eritrea is bijvoorbeeld toegenomen.
-
37 We onthouden ons van het testen op statistische significantie, omdat de resultaten zijn gebaseerd op de volledige populatie 15- tot 30-jarige mannen woonachtig in Nederland tussen 2006-2017.
-
38 Bij de interpretatie van de bijzondere positie van eerste generatie westerse migranten moet rekening worden gehouden met verschillen in migratiemotief. Eerste generatie westers migranten hebben vaker dan niet-westerse migranten een arbeidsmotief in plaats van een asielmotief. Regels omtrent migratie zijn strenger voor individuen met een arbeidsmotief dan die met een asielmotief. Bij eerste generatie westerse-migranten vindt dus een stengere selectie plaats. J. van de Beek e.a., Grenzeloze verzorgingsstraat: De gevolgen van immigratie voor overheidsfinanciën, Universiteit van Amsterdam 2021,. geraadpleegd op 18 september 2023 via www.demo-demo.nl/files/Grenzeloze_Verzorgingsstaat.pdf.
-
39 K.M. Beaver e.a., ‘No evidence of racial discrimination in criminal justice processing: Results from the National Longitudinal Study of Adolescent Health’, Personality and Individual Differences 2013, 55, p. 29-34; P.E. Tracy, Decision making and juvenile justice: An analysis of bias in case processing, Greenwood Press 2002.
-
40 M.J. Leiber e.a., ‘Differentiating among racial/ethnic groups and its implications for understanding juvenile justice decision making’, Journal of Criminal Justice2007, 35, p. 471-484.
-
41 Leerkes e.a. 2019.
-
42 B.C. Feld & D.M. Bishop, The Oxford handbook of juvenile crime and juvenile justice. Oxford University Press 2012.
-
43 J.D. Morenoff, ‘Racial and Ethnic Disparities in Crime and Delinquency in the United States’, in: M. Rutter & M. Tienda (red.), Ethnicity and Causal Mechanisms, Cambridge University Press 2005, p. 139-173.
-
44 Blom e.a. 2014.