- * Mr. dr. Sigrid van Wingerden is als universitair docent Criminologie verbonden aan het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Universiteit Leiden. Zij is tevens voorzitter van de redactie van PROCES.
-
1 S.N. Kalidien (red.), Criminaliteit en rechtshandhaving 2016 (Cahier 2017-12), Den Haag: WODC 2017.
Op 25 januari vond de studiedag van PROCES plaats. Deze keer had de studiedag als thema ‘Seks, ICT en het strafrecht’. Het vóórkomen en de aanpak van digitale zedendelicten in de vorm van sexting, grooming en sextortion kwamen daarbij aan bod. Ook was er aandacht voor kinderporno. Hoewel u verderop in dit nummer een uitvoerig verslag van de studiedag vindt, maak ik van de gelegenheid gebruik om enkele punten te beschrijven die persoonlijk indruk op mij maakten.
Een van de sprekers, Bert Busstra, is digitaal coördinator Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme (TBKK). Meldingen over kinderporno worden door het team onderzocht om te kijken of het de identiteit van daders en slachtoffers kan achterhalen. Zo vormde een kerkraam dat op de achtergrond van een filmpje te zien was, een spoor dat leidde naar de aanhouding van een verdachte. Busstra gaf aan dat er in 2017 18.000 meldingen van kinderporno binnenkwamen. Omdat hij ter illustratie van zijn werk geen filmpje mag laten zien, toonde hij een fragment van een chatgesprek tussen twee mannen die hun voorkeur voor zeer jonge kinderen uitspraken. Daar kreeg ik al een heel naar gevoel van. Wat hij vertelde over zijn werk, greep mij aan en het was te zien dat dit werk hem ook niet in de koude kleren gaat zitten. Maar woede over het leed dat de slachtoffertjes wordt aangedaan, maakt plaats voor gedrevenheid om de daders te pakken.
Waar Busstra sprak over ‘monsters’ die de meest vreselijke dingen met kinderen doen, valt het contrast op met de reclasseringswerkers die later op de studiedag aan het woord komen. Irma Nibbelink en Reineke van Riessen begeleiden en houden toezicht op mensen die zijn veroordeeld voor een digitaal zedendelict waarbij minderjarige slachtoffers zijn betrokken. Zij spreken niet over ‘monsters’, maar over ‘cliënten’. Resocialisatie staat hier immers centraal. De sprekers richtten zich op de bijzondere voorwaarde die aan daders van digitale zedendelicten kan worden opgelegd, die inhoudt dat betrokkene verplicht is medewerking te verlenen aan onaangekondigde controles op kinderporno van digitale gegevensdragers. Omdat de reclasseringswerkers zelf niet over de expertise beschikken om zo’n onderzoek te doen, worden zij vergezeld door een team specialisten van de politie. Jaarlijks zijn er echter slechts middelen voor vijftig van die controles. En dan is het ook nog maar de vraag of de cliënt al zijn harde schijven ter controle aanbiedt, of dat er nog een verzameling verstopt ligt op zolder of in een cloud waar niemand weet van heeft.
Mij bekroop het gevoel dat het een druppel op een gloeiende plaat is, helemaal als je het relateert aan de 18.000 meldingen die bij het TBKK binnenkomen. Intussen laten cijfers van Criminaliteit en rechtshandhaving zien dat de geregistreerde criminaliteit de afgelopen jaren alleen maar aan het dalen is.1x S.N. Kalidien (red.), Criminaliteit en rechtshandhaving 2016 (Cahier 2017-12), Den Haag: WODC 2017. Is de tijd misschien daar dat de wens om meer ‘blauw op straat’ achterhaald is, en dat de roep om ‘meer blauw op het net’ passender is?
Uiteraard werd er nog veel meer interessants besproken op de studiedag. Dit nummer van PROCES vangt daarom aan met het verslag van de studiedag, geschreven door Franck Budde en Rosanne Lagerwey. Zij vatten samen wat door de verschillende sprekers ten gehore is gebracht. Als u niet bij de studiedag aanwezig kon zijn, leest u hier wat u gemist hebt.
Tijdens de studiedag was er vooral aandacht voor de negatieve kanten van ICT. Dat ICT ook op een positieve manier in verbinding kan staan tot het strafrecht, laten Renée Henskens, Bernd Wondergem en Jolanda Mooij zien. In hun bijdrage beschrijven zij de resultaten van een pilot waarin in het kader van een BORG-training (Beëindig Onderling Relationeel Geweld) daders van partnergeweld aan een virtual reality-simulatie deelnamen. Bij die simulatie leefde de dader zich in in de rol van een zevenjarige jongen en maakte hij zo een ruzie tussen de ouders mee. De daders konden hierna beter reflecteren op hun gedrag, konden zich beter verplaatsen in een ander en hadden meer inzicht in de schadelijke gevolgen van het geweld. De geslaagde pilot geeft aanleiding om de simulatie verder te ontwikkelen.
Vervolgens schrijven Jeanet de Jong en Heleen Jansen over het werk van sociale professionals die betrokken zijn bij moeilijk bereikbare burgers, zoals multiprobleemgezinnen met een Roma-achtergrond. Niet alleen het werken met de cliënt is complex, ook de samenwerking met andere partners uit uiteenlopende disciplines en domeinen is dat, bijvoorbeeld voor wat betreft informatiedeling, het nemen van verantwoordelijkheid en groepsdynamiek. Om met die complexiteit om te gaan wijzen De Jong en Jansen op de noodzaak van permanente collegiale ondersteuning en reflectie op de betekenis, waarde en consequenties van het handelen in interacties met ketenpartners.
Daarna volgt het PROCESperikel, deze keer van de hand van Bernadette Janssen, werkzaam bij het team Complexe scheidingen van Sterk Huis. Zij schetst aan de hand van een casus haar werk als bijzondere curator in vechtscheidingszaken.
Vervolgens plaatst Esther van Ginneken in haar bijdrage kritische kanttekeningen bij de zelfredzaamheid die van gedetineerden verwacht wordt. Zij wijst erop dat het systeem van promoveren en degraderen de autonomie van gedetineerden juist inperkt en bepleit daarom dat niet het burgerschapsideaal, maar het autonomie-ideaal centraal zou moeten staan. Daarbij zou het beginsel van minimale beperkingen leidend moeten zijn voor het toekennen van vrijheden en privileges, zodat gedetineerden niet onnodig (en mogelijk met averechtse effecten) beperkt worden in het volgen van onderwijs, resocialisatiecursussen en het onderhouden van contact met de buitenwereld.
Het peer reviewed artikel is van Masja van Meeteren en Joanne van der Leun. Zij presenteren een systematische literatuurreview over organisatievormen van daders van arbeidsuitbuiting. Het beeld dat achter mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting criminele syndicaten zitten, blijkt niet te kloppen. Bij veel gevallen van arbeidsuitbuiting zijn individuen, familiebedrijven of kleinere losjes georganiseerde netwerken betrokken, die niet per se zijn ingebed in andere criminele netwerken. De auteurs wijzen er daarom op dat de aanpak zich niet alleen op transnationale georganiseerde criminaliteit moet richten.
Daarna besteden Teun Meurs en Amanda Visch aandacht aan nieuwe functies binnen de politie: nieuwe, hybride functies die zich kenmerken doordat het onderscheid tussen manager en uitvoerder vervaagt. Denk aan de ‘operationeel specialist A’ of de ‘wijkagent operationeel expert’. In de praktijk bleek het niet altijd duidelijk te zijn wat deze functies inhielden en hoe ze zich verhouden tot de reeds bestaande functies – ook niet voor de mensen in die functies: zij moeten een nieuwe professionele identiteit ontwikkelen. De auteurs geven aan hoe dat gebeurt door praktijksituaties te analyseren in zogeheten ‘grijze gebieden’, waar rollen met oude functies samenkwamen en verantwoordelijkheden werden betwist.
Ten slotte sluit Coosje Peterse af met een PS van een redacteur waarin zij deze keer aan de hand van een casus het implementatievoorstel van de Kinderrichtlijn, dat alleen aangehouden minderjarige verdachten het recht geeft op kosteloze rechtsbijstand, bekritiseert. Peterse bepleit dat elk kind dat in aanraking komt met het strafrecht kosteloos bijstand zou moeten kunnen krijgen van een gespecialiseerde jeugdrechtadvocaat.