-
1 AA juli/augustus 2023, bijzonder nummer Kunst & Recht.
Waar kan een themanummer van MvV beter aan worden gewijd dan aan een actueel onderwerp dat de harten van de redacteurs sneller doet kloppen? 2023 is tot zover een jaar waarin kunst in het maatschappelijk, politiek maar ook in het juridisch debat een prominentere plek inneemt dan gewoonlijk: denk aan de internationaal geroemde en recordbrekende blockbuster Vermeer in het Rijksmuseum, het arrest van de Hoge Raad over de Krimschatten, zich in musea aan topstukken vastlijmende demonstranten en de val van (de waarde van) non-fungible tokens. De redactie van MvV twijfelde dan ook geen moment toen voor het themanummer van dit jaar ‘Kunst in het vermogensrecht’ werd geopperd.
Dat het overigens geen gek idee is om kunst als onderwerp voor een themanummer te kiezen, blijkt alleen al doordat ook Ars Aequi (nomen est omen) deze zomer een prachtig nummer aan kunst heeft gewijd.1x AA juli/augustus 2023, bijzonder nummer Kunst & Recht. Wat ons betreft zijn beide nummers volledig complementair. Waar dit MvV-themanummer zich (natuurlijk) specifiek richt op de vermogensrechtelijke aspecten van kunst, behandelt het Ars Aequi-themanummer een breder scala aan juridische aspecten. Een andere specifieke afbakening is dat het themanummer dat voor u ligt alleen over beeldende kunst gaat, en dus niet andere kunstvormen behandelt zoals muziek, theater, literatuur of design.
We hebben toonaangevende schrijvers uit de praktijk en de wetenschap bereid gevonden ons mee te nemen door de interessante, kleurrijke en tot de verbeelding sprekende vermogensrechtelijke kant van kunst. Overigens, kunstrecht is een behoorlijke niche gebleken. De redactie wil dan ook prof. Lars van Vliet hartelijk bedanken voor het meedenken en het zijn van een erudiete gids door het kunstrechtlandschap.
Dit themanummer behandelt het kunstwerk als object binnen het Nederlandse vermogensrecht. Welke vermogensrechten kleven er aan een kunstwerk, en wat is de vermogensrechtelijke positie van de maker en de eigenaar? Dat dit allemaal niet evident is, moge blijken uit de diverse boeiende artikelen. Daarbij spelen er mogelijk ook nog diverse bijzondere omstandigheden die deze vragen anders inkleuren, denk aan openbare kunst, cultuurgoederen, geroofde kunst en digitale kunst.
Graag nemen we de lezer in vogelvlucht mee naar wat hem of haar in dit nummer te wachten staat.
Dit nummer begint met een overzicht van Bouman van de vermogensrechtelijke positie van de kunstenaar ten aanzien van diens geestesvrucht. Meer misschien nog dan bij sommige andere auteursrechtelijk beschermde werken bestaat bij werken van beeldende kunst een nauwe, persoonlijke band tussen het kunstwerk en de maker. Dat betekent dat de kunstenaar op grond van de Auteurswet zelfs na vervreemding van diens kunstwerk nog een aantal impactvolle (auteurs)rechten heeft ten aanzien van dat werk. Zo grijpt de wetgever soms flink in op het eigendomsrecht van de kunstkoper. Er is sprake van een interessante balans tussen het intellectueel en het zakelijk eigendom.
Een specifiek geval waarin het terugkerende spanningsveld van de eigendomsverhouding tussen de eigenaar van het kunstwerk en de eigenaar van het auteursrecht daarop tot uiting komt, is kunst in de openbare ruimte. De bijdrage van De Zwaan en Kan bespreekt onder andere de aard van de overeenkomst en de aanloop naar realisatie en plaatsing van het kunstwerk en de eigendom van het kunstobject en van het auteursrecht op de kunstzinnige creatie. Ten aanzien van het laatste aspect worden de complicaties behandeld die zich voor kunnen doen na plaatsing van het kunstwerk. Denk daarbij bijvoorbeeld aan daden van beheer van het werk. Ook wordt nog aandacht besteed aan de positie van de ‘burger’, als figuurlijke mede-eigenaar van de openbare ruimte. Welke rechten heeft die, mocht die het werk bijvoorbeeld aanstootgevend vinden?
Een ander vermogensrechtelijk onderwerp waarbij kunst als object een belangrijke rol speelt, betreft goederenrechtelijke zekerheden: kunst als onderpand. Struycken en Van Polanen bespreken in hun artikel de regelgeving rond pandrecht op een kunstwerk aan de hand van de cyclus van een pandrecht: van de vestiging van een pandrecht tot de uitwinning daarvan. Ook hier neemt kunst, mogelijk, een bijzondere positie in die andere vermogensrechtelijke uitkomsten kan bieden dan men normaliter zou verwachten; wat als bijvoorbeeld het verpande kunstwerk een beschermd cultuurgoed is onder de Erfgoedwet? In hoeverre loopt dat door het ‘normale’ executietraject van het pandrecht?
De Erfgoedwet biedt meer interessante vermogensrechtelijke vraagstukken. Bij discussies over de herkomst van en claims op kunstobjecten denk je mogelijk al snel aan koloniale roofkunst en procedures over naziroof. Maar doet de Nederlandse overheid ondertussen wel genoeg om onze eigen nationale roerende cultuurgoederen te beschermen? Dat is het onderwerp van de bijdrage van Visser en Van Hoek. Zij staan daarbij uitgebreid stil bij de wetswijziging van de Erfgoedwet die eind 2022 is aangekondigd en waarover nog veel onduidelijkheid bestaat. Wat is de beschermingspositie van de Nederlandse kunsteigenaar/-verzamelaar? Kan nu al worden gesproken van een ‘tandeloze tijger’? Moet het beleid rigoureus anders worden vormgegeven, bijvoorbeeld naar Frans model? De auteurs geven op meerdere aspecten ‘food for thought’.
We stipten restitutie van roofkunst al aan, een zeer actueel en controversieel onderwerp. Campfens maakt in haar bijdrage duidelijk dat discussies hierover niet alleen vandaag de dag gevoerd worden, maar in feite altijd al zijn gevoerd. Betreft dit echter (alleen) een ethische kwestie of zijn er ook specifieke juridische normen te formuleren? Ze maakt in ieder geval duidelijk dat het perspectief van ons nationale eigendomsrecht niet volstaat. Voor rechtsregels op het gebied van restitutie van roofkunst moet volgens haar worden gekeken naar het (internationale) cultureel erfgoedrecht. Daarbij signaleert zij trends die zij duidt als ‘criminalisering’ en ‘humanisering’. Voor historische claims op koloniale roofkunst biedt dit laatste een mensenrechtelijke benadering waarbij de sociale context en de immateriële betekenis van cultuurgoederen voor (groepen) mensen centraal staan.
Ten aanzien van cultuurgoederen en beslag concludeerde Van Woudenberg al eerder in zijn proefschrift dat er een regel is van internationaal gewoonterecht op grond waarvan cultuurgoederen die toebehoren aan vreemde staten immuun zijn voor beslaglegging indien deze goederen zich voor een tijdelijke expositie in bruikleen bevinden in een derde land. Maar is die conclusie nog steeds houdbaar? En wanneer geldt deze regel precies? Duidelijkheid daaromtrent is belangrijk voor de Nederlandse musea die internationaal opereren en graag de zekerheid kunnen bieden aan buitenlandse partijen dat door hen uitgeleende kunstobjecten ook daadwerkelijk terugkomen.
Demarsin besteedt aandacht aan de veilinghuizen, experts en authenticiteit van kunst(voorwerpen). Bij transacties in kunst zijn authenticiteit en toeschrijving belangrijke factoren. Bij de vraag naar authenticiteit spelen verschillende partijen een rol. Hij bespreekt de rol van experts en van veilinghuizen, die als tussenpersonen vaak van belang zijn bij authenticiteitsproblemen. In dat kader gaat hij in op de veilingcatalogus en het authenticiteitscertificaat en op de (contractuele) verhouding tussen de kunstkoper en degene die een dergelijk certificaat afgeeft.
In ‘NFT’s: de emancipatie van het digitale ding’ gaat Sprey in op de vermogensrechtelijke duiding van NFT’s. Na een, meer technische, uiteenzetting van wat NFT’s zijn en hoe deze tot stand komen, concludeert de auteur dat deze nieuwe vorm van digitale kunst niet goed valt in te passen in het Nederlandse vermogensrecht. Hij meent dat, door de kenmerken van een NFT, het het meest voor de hand ligt een NFT als ‘zaak’ te beschouwen (in de zin van art. 3:2 BW). De auteur bepleit nader te onderzoeken of het toepassingsbereik van het begrip zaak zo zou kunnen worden verruimd dat dit ook NFT’s omvat.
En dat arrest over de Krimschatten dan? Uiteraard kan een themanummer over kunst hier niet omheen. Door omstandigheden zal de bijdrage van Van Vliet en Van der Weide verschijnen in een van de komende reguliere nummers van ons maandblad. Zo houden kunst- en vermogensrecht liefhebbende lezers iets om naar uit te kijken als de zomer echt voorbij is.
Tot slot: dit themanummer laat zien hoe mooi het vermogensrecht kan zijn, aan de hand van een inspirerend, maar tegelijk ook kwetsbaar, onderwerp. Over dat kwetsbare: kunstenaars en culturele instellingen hebben het – al tijden – niet per se makkelijk. De redactie heeft niet de illusie dat aandacht voor vermogensrechtelijke aspecten rond kunst hier direct iets aan kan veranderen. Al weet je nooit of lezers hierdoor geïnspireerd raken en op hun beurt op een of andere wijze een steentje zullen bijdragen. Bijvoorbeeld door (fysiek of online) een galerie binnen te stappen en een kunstwerk te kopen. Of vaker een museum te bezoeken. En dan weet u meteen hoe het juridisch met die kunstwerken zit.
De redactie hoopt echter voorop en vooral dat dit themanummer een mooi naslagwerk vormt: voor in kunst geïnteresseerde juristen, maar zeker ook voor de kunstpraktijk zelf.