Citeerwijze van dit artikel:
Prof. dr. Corine de Ruiter, ‘Onderzoek naar conflictscheidingen: een reactie op Van Montfoort (2018)’, Family & Law 2018, juli-september, DOI: 10.5553/FenR/.000036

DOI: 10.5553/FenR/.000036

Family & LawAccess_open

(Book) Review

Onderzoek naar conflictscheidingen: een reactie op Van Montfoort (2018)

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Prof. dr. Corine de Ruiter, 'Onderzoek naar conflictscheidingen: een reactie op Van Montfoort (2018)', Family & Law augustus 2018, DOI: 10.5553/FenR/.000036

    In deze bijdrage wordt een reactie gegeven op de publicatie van Van Montfoort (2018), ‘Beschuldigingen van kindermishandeling en echtscheidingsconflicten. Reactie op De Ruiter & Van Pol (2017)’. Van Montfoort richt zich in zijn reactie exclusief op onze vraag over de prevalentie van valse beschuldigingen van kindermishandeling in onze websurvey bij meer dan 800 juridische en sociale professionals in Nederland die in hun werk met conflictscheidingen te maken hebben. Wij delen zijn standpunten niet en betogen dat het voor juridische en sociale professionals noodzakelijk is om kennis te hebben van prevalentieschattingen om tunnelvisie te vermijden. Daarnaast geven wij aan dat verbetering van het feitenonderzoek in omgangszaken noodzakelijk is.
    ---
    This contribution is a response to Van Montfoort (2018), ‘Allegations of child abuse in conflictual divorce cases. Response to De Ruiter & Van Pol (2017)’ . Van Montfoort focusses his response exclusively on the question concerning the prevalence of false allegations of child abuse from our websurvey among more than 800 legal and social professionals in the Netherlands who are dealing with high conflict divorce cases in their work. We do not share his viewpoints and argue that both legal and social professionals need to have knowledge of prevalence estimations (‘base rates’) in order to avoid tunnel vision. We also emphasize the need for improvements in fact finding in child custody cases in our country and provide examples of recent initiatives to this end.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Inleiding

      Van Montfoort (2018) gaat in de publicatie ‘Beschuldigingen van kindermishandeling en echtscheidingsconflicten. Reactie op De Ruiter & Van Pol (2017)’ in op ons survey-onderzoek onder juridische en sociale professionals, dat wij bespraken in onze bijdrage van 2017. Hij focust op een van de elf vragen uit onze internetvragenlijst, namelijk vraag 3: ‘Wat is uw beste schatting van het percentage conflictscheidingen waarbij valse beschuldigingen van kindermishandeling zich voordoen of zich hebben voorgedaan in het verleden?’ Op deze vraag konden respondenten antwoorden door een van drie antwoordmogelijkheden aan te kruisen: 10% of minder; ongeveer 30%; 50% of meer. Uit ons survey-onderzoek bleek dat 54% van de sociale en juridische professionals die in de praktijk met conflictscheidingsgezinnen werken, het antwoord ‘10% of minder’ aankruiste; 34% antwoordde ‘ongeveer 30%’, en 12% kruiste ‘50% of meer’ aan. Op basis van onderzoek in de internationale wetenschappelijke literatuur naar conflictscheidingen (High Conflict Divorce) en raadpleging van een groep internationale experts (zie Bijlage A; De Ruiter & Van Pol, 2017) hebben wij beargumenteerd dat 10% of minder het meest accurate antwoord is op vraag 3. Onze conclusie luidde bijgevolg dat ‘bijna de helft (46%) van alle professionals de prevalentie van deze valse beschuldigingen overschat’.
      Van Montfoort uit, beknopt samengevat, twee bezwaren tegen onze interpretatie van deze bevinding.

    • Definities

      Ten eerste stelt Van Montfoort dat wij de begrippen echtscheidingsconflicten, valse beschuldigingen en kindermishandeling niet hebben gedefinieerd. Aan het begin van ons artikel worden de begrippen conflictscheiding en kindermishandeling/huiselijk geweld nochtans als volgt gedefinieerd:

      ‘Conflictscheidingen [High-Conflict Divorce; HCD] zijn de minderheid van de scheidingen waarbij de ouders die uit elkaar gaan er niet in slagen los van elkaar te komen en die dit onvermogen nog jaren na de scheiding laten zien. De conflicten blijven escaleren in plaats van dat zij afnemen, over een periode van jaren. Conflictscheidingen hebben drie opvallende kenmerken: (1) terugkerende destructieve communicatiepatronen, zoals: ontkenning en in de tegenaanval gaan, snelle escalatie van conflicten, elkaar negeren, aanhoudende boosheid en wantrouwen; (2) aanwezigheid van een psychische of persoonlijkheidsstoornis bij één (of bij beide) ouder(s); en (3) beschuldigingen en/of daadwerkelijk sprake van: partnergeweld en/of kindermishandeling/-verwaarlozing (psychologisch, fysiek, seksueel, economisch).’
      ‘In dit artikel gebruiken we de volgende definitie van huiselijk geweld: Geweld dat door iemand uit de huiselijke of familiekring van het slachtoffer gepleegd is. Deze kring bestaat uit (ex-)partners, gezinsleden, familieleden en huisvrienden. De relatie tussen dader en slachtoffer staat centraal en niet de plaats waar het geweld is gepleegd. Huiselijk geweld kan lichamelijk, seksueel en emotioneel van aard zijn, waaronder intimidatie, bedreiging en overheersing. Huiselijk geweld kan gericht zijn tegen kinderen, tegen volwassen mannen en vrouwen en tegen ouderen. Partnergeweld en kindermishandeling zijn verschillende vormen van huiselijk geweld; hun onderlinge co-morbiditeit is hoog.’


      Deze definities maakten deel uit van de informatie die de respondenten van de websurvey ontvingen.
      Het begrip ‘valse beschuldigingen’ hebben wij niet specifiek gedefinieerd, en in theorie is het mogelijk dat de respondenten ook niet-intentionele maar ongegronde beschuldigingen van ouders onder de term ‘vals’ begrepen hebben. Wij achten dit niet zo waarschijnlijk, gezien de context waarin wij het woord ‘vals’ gebruikten (namelijk ‘valse beschuldiging’). Van Dales woordenboek1xhttps://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/vals#.W0iXFdUzacM. geeft met name de volgende hier relevante betekenissen van het woord ‘vals’: niet oprecht, onbetrouwbaar; en, ongegrond: vals alarm. In het kader van valse beschuldigingen van kindermishandeling gaat het om het onderscheid tussen de betekenissen onoprecht en ongegrond. Wij zijn er, waarschijnlijk vanuit onze forensische gerichtheid (de term ‘valse aangifte’ betekent in ons vakgebied bijvoorbeeld een bewust onoprechte verklaring bij de politie afleggen), misschien ten onrechte vanuit gegaan dat de respondenten het woord ‘vals’ enkel zouden opvatten in de betekenis van ‘onoprecht’ en niet die van ‘ongegrond’. Dat aandachtspunt nemen we alvast mee naar eventueel toekomstig onderzoek.

    • Data

      Ten tweede beweert Van Montfoort dat wij onze survey ten onrechte hebben gebaseerd op buitenlands onderzoek dat meer dan tien jaar geleden werd gepubliceerd. Wij zouden op grond van een beperkt aantal studies naar zijn zeggen ‘extrapoleren naar een soort natuurwet, inhoudende dat 10% of minder van alle beschuldigingen van kindermishandeling in echtscheidingsprocedures altijd en overal ter wereld vals zijn.’ Deze laatste bewering is voor rekening van Van Montfoort; in onze websurvey hebben wij de respondenten alleen gevraagd om hun ‘beste schatting’ te geven van het percentage valse beschuldigingen van kindermishandeling bij conflictscheidingen. Een ‘beste schatting’ is iets heel anders dan een ‘natuurwet’. Het onderzoek naar de prevalentie van kindermishandeling in de context van conflictscheidingen staat nog in de kinderschoenen en Nederlandse prevalentiecijfers ontbreken volledig. Daarom hebben wij ons moeten baseren op buitenlands onderzoek. Recentelijk verrichtten Smit, Antokolskaia en Bijleveld (2015) een literatuuronderzoek naar beschuldigingen van seksueel kindermisbruik in echtscheidingszaken. Hun conclusie, opnieuw gebaseerd op onderzoek uit de VS, Canada en Australië, is dat een op de zeven of acht beschuldigingen van seksuele kindermishandeling ongefundeerd blijkt, waarbij ongefundeerd zowel omvat ‘valse beschuldigingen’ als die waarnaar het onderzoek geen eenduidige conclusie heeft opgeleverd. Ook deze auteurs geven aan dat het beschikbare onderzoek beperkt is.
      De percentages die wij in onze websurvey noemen zijn geen natuurwet, maar prevalentieschattingen, die altijd afhangen van de steekproef waarin de prevalentie geschat werd. Daarbij maakt het bijvoorbeeld uit of het onderzoek betrekking heeft op een groep ouders die in een echtscheiding verwikkeld zijn, of een steekproef ouders die inmiddels in een conflictscheiding zitten. Het doel van vraag 3 was om de aannames van professionals over de prevalentie van valse meldingen te achterhalen. Als de professional denkt dat die valse beschuldigingen heel vaak voorkomen, zal hij/zij in het onderzoek naar die beschuldigingen minder uitgebreid onderzoek doen, omdat confirmation bias op de loer ligt, vergelijkbaar met zogenaamde tunnelvisie in de strafrechtelijke opsporing (Boorsma, 2005).

    • Verbetering van feitenonderzoek

      Gelukkig is Van Montfoort het op een cruciaal punt met ons eens. Hij deelt namelijk onze vrees dat professionals te vaak en te snel een gezinssituatie zien in het frame van een ‘vechtscheiding’ en daarbij de mogelijkheid over het hoofd zien dat het gaat om een geval van daadwerkelijke kindermishandeling door de ene ouder, waarbij de andere ouder zich terecht opwerpt ter bescherming van het kind. Van Montfoort schrijft daarover aan het einde van zijn reactie: ‘[j]uridische en sociale professionals moeten bij beschuldigingen van kindermishandeling werken met onzekerheid over wat er precies is gebeurd en nog gebeurt in het gezin. Iedere beschuldiging moet serieus onderzocht worden. Door goed multidisciplinair onderzoek worden de feiten in een deel van alle meldingen duidelijk. Zelfs met het best mogelijke onderzoek en met inzet van hulpverlening, civiele, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke acties blijven essentiële feiten in een substantieel deel van alle meldingen onduidelijk en omstreden.’ Op basis van welke wetenschappelijke studies beweert Van Montfoort dat juridische en sociale professionals in Nederland moeten werken met onzekerheid over beschuldigingen van kindermishandeling? Als de bewering – dat er zoveel onzekerheid is – klopt, dan onderstreept dit alleen maar des te meer de noodzaak van zorgvuldig feitenonderzoek, en voor dat laatste is de wetenschap hard nodig. Er is de afgelopen jaren binnen Nederland enorm veel geklaagd over het gebrekkige feitenonderzoek binnen het familierecht. Ik geef hier enkele voorbeelden uit een veelheid aan documenten en rapporten.
      De Nationale ombudsman2xZie Nationale Ombudsman, 2011, p. 14. (2011) wees de Raad voor de Kinderbescherming en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie bijvoorbeeld op hun plicht diagnoses en adviezen aan de rechtbank in een concrete casus beter te onderbouwen: ‘[h]et optreden van de Raad toetst de Nationale ombudsman ook aan het vereiste van professionaliteit. Dit vereiste vraagt een grote mate van zorgvuldigheid bij het formuleren van een advies aan de rechter waarin men een open houding heeft en bedacht is op het voorkomen van een “tunnelvisie” (het zoeken van bevestiging van het eigen standpunt).’
      De Inspectie Jeugdzorg3xZie Inspectie Jeugdzorg, 2014, p. 8. (2014) is ook kritisch wat betreft de kwaliteit van het feitenonderzoek in de jeugdzorg: ‘[d]e inspectie heeft een inhoudelijke analyse gemaakt van de signalen die zij in 2014 van burgers kreeg (zie 5.2 en 5.3). In dat jaar gingen tachtig van de 309 signalen (deels) over het thema waarheidsvinding. Dat is bijna een kwart van alle signalen van burgers die de inspectie over dat jaar ontving. Voor de inspectie tekent zich hiermee het beeld af dat de waarheidsvinding een heikel en kritisch punt is binnen de kwaliteit van de jeugdzorg waaraan nog het nodige te verbeteren valt. Bij onderzoeken die de inspectie uitvoert naar aanleiding van meldingen van calamiteiten treft de inspectie ook tekorten aan in de waarheidsvinding. Zo zien we dat in de verslagen en rapportages lang niet altijd sprake is van een duidelijke scheiding van feiten en meningen, verificatie van beweringen en uitlatingen of het opvolging geven aan verzoeken om correctie van feitelijke onjuistheden.’
      In het rapport Is de zorg gegrond? (2013) concludeerde de Kinderombudsman4xZie De Kinderombudsman, 2013, p. 1. op basis van onderzoek naar onder andere 55 dossiers en 10 interviews met jongeren, het volgende: ‘[d]e Kinderombudsman stelt vast dat er in de werkprocessen van BJZ, AMK en de Raad op dit moment niet voldoende kwaliteitswaarborgen zijn ingebouwd om er voor te zorgen dat het aantal fouten tot het absolute minimum wordt beperkt. Daardoor bestaat het risico dat fouten verderop in de jeugdzorgketen doorwerken. Het is dan mogelijk dat er beslissingen worden genomen op basis van onvolledige, onvoldoende onderbouwde informatie.’
      Aan het feitenonderzoek binnen de jeugdzorg, en bij echtscheidingszaken meer specifiek, valt in Nederland dus nog behoorlijk veel te verbeteren. Van Montfoort lijkt zich er bij voorbaat al bij neer te leggen dat je kindermishandeling niet feitelijk kunt vaststellen. Het klopt dat dit tot nu toe in Nederland niet op basis van wetenschappelijk bewezen onderzoekmethoden gebeurde. Onderzoek naar kindermishandeling vraagt specifieke expertise in het afnemen van een forensisch kindinterview, een vaardigheid die tot nu toe veelal ontbreekt bij Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming. Al in NRC Handelsblad van 22 mei 2013 pleitte De Ruiter voor gebruik van professionele richtlijnen in omgangszaken. ‘Juist in de omgang met de kinderen na echtscheidingen (omgangszaken) is forensisch-diagnostisch onderzoek complex. De deskundige moet in staat zijn de kwaliteit van de ouders als opvoeders vast te stellen, de interactie tussen ouders en kind, en tussen de ouders onderling, te observeren en te waarderen, en de psychologische ontwikkeling van de kinderen in kaart te brengen’ (De Ruiter, 2013). Voorbeelden van dergelijke richtlijnen zijn de Model Standards of Practice for Child Custody Evaluation (2006) van de Association for Family and Conciliation Courts, dé internationale en interdisciplinaire beroepsvereniging van professionals die gericht zijn op de oplossing van gezinsconflicten. In datzelfde jaar hield De Ruiter samen met Ferko Öry een beargumenteerd pleidooi om in Nederland zogenaamde Child Advocacy Centers op te richten, om de verantwoordelijkheid voor het feitenonderzoek naar kindermishandeling bij één hooggespecialiseerde instantie te leggen (De Ruiter & Öry, 2013). De enige effectieve manier om kindermishandeling (inclusief seksueel kindermisbruik) aan te pakken is via de kindgerichte benadering, dat is een aanpak waarin onderzoek, zorg en eventueel juridische vervolging geïntegreerd zijn. In de VS zijn vanaf de jaren 1990 Child Advocacy Centers5xIn navolging hiervan zijn in een aantal Scandinavische landen (o.a. IJsland en Zweden) de zogenaamde Barnahus opgericht. opgericht, waarin overheidsinstanties en non-profitorganisaties samenwerken om jonge slachtoffers, hun broertjes/zusjes en hun ouders bij te staan. Deze centra zijn kindvriendelijk ingericht en een team van deskundigen (artsen, politie, gedragskundigen, juristen) staat klaar om de zaak te onderzoeken. Op 20 april 2015 benadrukten De Ruiter en collega’s in een opiniebijdrage in NRC Handelsblad nog een keer dat door de huidige versnippering in de jeugdbeschermingsketen de cirkel van intergenerationele overdracht van geweld in gezinnen niet wordt doorbroken. ‘Vanaf het eerste moment van melding dient forensische expertise ingezet te kunnen worden om feitenonderzoek te doen, gezinsleden apart te horen, medisch-forensisch onderzoek te verrichten. Daarna wordt onderzocht wat noodzakelijk is om de veiligheid te verbeteren.’ (De Ruiter, Van Boven, Van Arum e.a., 2015)
      De afgelopen jaren is in diverse projecten een start gemaakt met het verbeteren van het feitenonderzoek naar partnergeweld en kindermishandeling bij conflictscheidingen, bij Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming. De Mediator’s Assessment of Safety Issues and Concerns6xDe Nederlandstalige versie van de MASIC is opvraagbaar bij de auteur. Een training van een halve dag is doorgaans voldoende om deze methode te leren gebruiken. Zie verder: www.conflictscheiding.eu. (MASIC) levert een gestructureerde screening van partnergeweld, die door professionals als helpend wordt ervaren in het feitenonderzoek. Inmiddels is de MASIC-pilot in Midden-Brabant uitgebreid naar andere regio’s van de Raad voor de Kinderbescherming en ook andere Veilig Thuis (VT) organisaties werken met de MASIC.
      Binnen het feitenonderzoek naar kindermishandeling bij Veilig Thuis (en bij de Raad) ontbreekt ook een gestandaardiseerd forensisch kindinterview dat kan helpen om gedetailleerde en accurate verklaringen van kinderen (3-17 jaar) te verkrijgen. In een project dat wij in 2017 vanuit de Universiteit Maastricht zijn gestart, wordt het in het buitenland wetenschappelijk getoetste NICHD-interviewprotocol7xZie Lamb e.a. (2007). vergeleken met de staande praktijk (controle-interview) bij twee VT-organisaties (West-Brabant en Zuid-Limburg). Hierbij wordt een deel van de VT-medewerkers getraind in het NICHD-interviewprotocol en daarna volgen elke zes weken terugkerende feedbackbijeenkomsten, om de aangeleerde interviewvaardigheden te consolideren en verder te verbeteren. De eerste ervaringen met het NICHD-interview zijn positief. Een aantal medewerkers gaf aan dat de kinderen die zij spraken door het gebruik van de open vraagstellingen uitgebreid begonnen te vertellen over relevante incidenten. Bij toepassing van het interviewprotocol wordt veel aandacht besteed aan contactopbouw en het uitleggen van basisregels over wat ‘waar’ vs. ‘niet waar’ betekenen. Het is onze ervaring dat het voor veel medewerkers van Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming relatief nieuw is om feitengericht gegevens te verzamelen, en daarbij principes uit de forensische diagnostiek te hanteren, zoals het toetsen van verklaringen en bevindingen aan andere informatie (bijvoorbeeld dossiers) en andere bronnen (andere informanten). Dat is ook begrijpelijk vanuit hun opleidingsachtergrond, die vaak in de sociale (jeugd)hulpverlening en het maatschappelijk werk ligt.

    • Conclusie

      Alle professionals in het familierecht zijn vatbaar voor confirmation bias en jumping to conclusions op basis van onvolledige en/of onvoldoende feitelijke informatie. Daarom is kennis over de complexiteit van conflictscheidingsproblematiek voor alle juridische en sociale professionals die vanuit hun professionele rol ingrijpende beslissingen moeten nemen noodzakelijk. Die kennis ontstaat door wetenschappelijk onderzoek, niet door op voorhand al genoegen te nemen met de huidige status quo.

    • Literatuur
    • Association for Family and Conciliation Courts (2006)
      Association for Family and Conciliation Courts. ‘Model Standards of Practice for Child Custody Evaluation’, 2006. Vindplaats: www.afccnet.org.

    • Boorsma (2005)
      Boorsma, J. ‘Doofblind strafrecht. Tunnelvisie in grote strafzaken’, Proces, 2005 (2), p. 58-65. Vindplaats: https://www.bjutijdschriften.nl/tijdschrift/proces/2005/02/PROCES_2005_085_002_002.

    • De Ruiter (2013)
      De Ruiter, C. ‘Gebruik richtlijnen voor omgangszaken’, NRC Handelsblad, 2013, 22 mei.

    • De Ruiter & Öry (2013)
      De Ruiter, C., & Öry, F. ‘Kindermishandeling. Voer die adviezen nou eens uit’, Opinie, NRC Handelsblad, 2013, 20 november, p. 17.

    • De Ruiter, Van Boven, Van Arum e.a. (2015)
      De Ruiter, C., Van Boven, J., Van Arum, S., Gunst, P., & Öry, F. ‘Laat één organisatie kindermishandeling aanpakken’, NRC Handelsblad, 2015, 20 april.

    • De Ruiter & Van Pol (2017)
      De Ruiter, C., & Van Pol, B. ‘Mythen over conflictscheidingen: Een onderzoek naar de kennis van juridische en sociale professionals’, Family & Law, May 2017. DOI: 10.5553/FenR/.000032.

    • Inspectie Jeugdzorg (2014)
      Inspectie Jeugdzorg. ‘Jaarbericht 2014’. Vindplaats: www.inspectiejeugdzorg.nl.

    • Kinderombudsman (2013)
      Kinderombudsman. ‘Is de zorg gegrond? Analyse van het feitenonderzoek aan de basis van ingrijpende jeugdzorgbeslissingen’, 2013. Vindplaats: http://www.dekinderombudsman.nl/ul/cms/fck-uploaded/2013.KOM008Isdezorggegrond.pdf.

    • Lamb, Orbach, Hershkowitz e.a. (2007)
      Lamb, M.E., Orbach, Y., Hershkowitz, I., Esplin, P.W. & Horowitz, D. ‘Structured forensic interview protocols improve the quality and informativeness of investigative interviews with children: A review of research using the NICHD Investigative Interview Protocol’, Child Abuse and Neglect, 2007, 31, p. 1201-1231.

    • Nationale Ombudsman (2011)
      Nationale Ombudsman. ‘Rapport betreffende een klacht over het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en de Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam’, Rapportnummer: 2011/222, 1 augustus 2011. Vindplaats: https://www.nationaleombudsman.nl/uploads/20110222__r__2010.05804__01-08-2011.pdf.

    • Van Montfoort (2018)
      Van Montfoort, A. ‘Beschuldigingen van kindermishandeling en echtscheidingsconflicten. Reactie op De Ruiter & Van Pol (2017)’, Family & Law, June 2018, DOI: 10.5553/FenR/.00003.

    Noten

    • 1 https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/vals#.W0iXFdUzacM.

    • 2 Zie Nationale Ombudsman, 2011, p. 14.

    • 3 Zie Inspectie Jeugdzorg, 2014, p. 8.

    • 4 Zie De Kinderombudsman, 2013, p. 1.

    • 5 In navolging hiervan zijn in een aantal Scandinavische landen (o.a. IJsland en Zweden) de zogenaamde Barnahus opgericht.

    • 6 De Nederlandstalige versie van de MASIC is opvraagbaar bij de auteur. Een training van een halve dag is doorgaans voldoende om deze methode te leren gebruiken. Zie verder: www.conflictscheiding.eu.

    • 7 Zie Lamb e.a. (2007).


Print dit artikel