DOI: 10.5553/AB/0165-13312020100010003

AdvocatenbladAccess_open

Artikel

Een lappendeken van gildes

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Er bestaat een grote variatie in de eisen die specialisatieverenigingen aan hun leden stellen: van streng tot mild. De rechtzoekende heeft behoefte aan een duidelijk keurmerk. Dat blijkt lastig.

    • Minstens 736 uur per jaar. Dat moet elk lid van de vereniging Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) besteden aan zaken in het familie- of erfrecht. ‘Wij vinden het maken van genoeg vlieguren heel belangrijk,’ benadrukt vFAS-voorzitter Alexander Leuftink (LINK Advocaten). ‘We weten allemaal hoe moeilijk het is om bij te blijven op één vakgebied. Wij profileren ons als superspecialisten, dan moet je die kwaliteit ook waarmaken.’ Naast de ureneis stelt de vFAS andere voorwaarden aan het lidmaatschap: elk lid moet de door de vFAS opgezette specialisatieopleiding volgen. Naast de tien juridische opleidingspunten dienen er jaarlijks nog acht intervisiepunten en zes vaardighedenpunten behaald te worden. De 886 leden dienen zich bovendien te committeren aan de gedragscode die de vFAS heeft opgesteld. ‘Strenge eisen,’ realiseert Leuftink zich. ‘Maar daar klagen onze leden niet over. Zij zien hun lidmaatschap als een keurmerk en hebben dat er graag voor over.’

      Bij andere specialisatieverenigingen in de advocatuur ligt de lat minder hoog. Zo kent de Vereniging van Onteigenings Advocaten (VOA) geen verplichte ureneis. ‘Advocaten die lid willen worden, dienen in de drie voorafgaande jaren in belangrijke mate actief geweest te zijn binnen het onteigenings- en planschaderecht,’ licht VOA-secretaris Jan Coen Binnerts (Pot Jonker Advocaten) toe. ‘Het gaat meer om een inschatting dan om een kwantitatieve eis.’ De 64 VOA-leden worden geacht als entree een specialisatieopleiding te volgen, maar zijn vervolgens niet verplicht om jaarlijks een bepaald aantal studiepunten te halen. ‘Wij hebben bewust gekozen voor de light variant van de specialisatievereniging,’ aldus Binnerts. ‘Ons primaire doel is kennisuitwisseling en kennisvergaring.’

    • Uitersten

      Grote verschillen in vereisten zijn kenmerkend voor het landschap van specialisatieverenigingen in de advocatuur. Wie inzoomt op de kwaliteitseisen die de in totaal 32 gildes aan hun leden stellen, ziet een lappendeken aan voorwaarden en criteria. Aan de ene kant van het spectrum werpen verenigingen als de vFAS en de Vereniging Arbeidsrecht Advocaten Nederland (VAAN) hoge drempels op voor kandidaat-leden. Aan de andere kant zijn er minder veeleisende gildes zoals de VAO of de Nederlandse Vereniging van Tuchtrechtadvocaten Disciplina, waar advocaten relatief gemakkelijk lid kunnen worden en blijven.

      Hoe groot de diversiteit is, blijkt als je de voorwaarden die verenigingen stellen getalsmatig in kaart brengt (zie graphic). Circa de helft van de 32 verenigingen vraagt het aspirant-lid eerst een specialisatieopleiding te volgen. Ruim zestig procent vraagt van haar leden een minimumaandeel specialistische zaken: in uren of percentage van het werk dan wel via een minimumaantal zaken. Tachtig procent van de advocatengildes vereist dat je al een aantal jaar advocaat bent. Veertig procent verplicht haar leden tot een jaarlijks aantal opleidingspunten binnen het specialisme om lid te kunnen blijven. Ook binnen deze criteria bestaat veel onderlinge variatie: de minimumpercentages verschillen van 25 procent bij de Specialisatievereniging Sociale Zekerheidsrecht advocaten (SSZ) tot een aandeel van 70 procent bij de Nederlandse Vereniging van Jonge Strafrechtadvocaten (NVJSA). Ook het aantal verplichte opleidingspunten schommelt sterk: van twaalf punten in drie jaar bij de Vereniging van Milieurecht Advocaten (VMA) tot zestien per jaar bij de VAAN.

      Is deze variatie verklaarbaar en acceptabel door het verschillende karakter van de rechtsgebieden waarin advocaten werkzaam zijn? Of gaat het om een onwenselijke ongelijkheid die vraagt om meer uniformiteit en eensgezindheid? ‘Enerzijds snap ik de cultuurverschillen en respecteer ik de vrijheid van vereniging,’ stelt AR-lid Bernard de Leest. ‘Tegelijkertijd moet de rechtzoekende erop kunnen vertrouwen dat de specialist waarnaar hij op zoek is voldoende kwaliteit heeft.’

      ‘Ons lidmaatschap zien we als een keurmerk’

    • Onderscheidend

      Die duidelijkheid voor de rechtzoekende heeft aan belang gewonnen sinds per 1 maart dit jaar elke advocaat verplicht staat ingeschreven in het landelijk rechtsgebiedenregister. Via de bijbehorende zoekmachine kunnen aankomende cliënten onder meer aanvinken dat ze een raadsman zoeken die lid is van een specialisatievereniging. ‘Uit onderzoek van de Raad voor Rechtsbijstand blijkt dat rechtzoekenden steeds vaker een echte specialist als advocaat willen,’ aldus De Leest. ‘Als je dat met koeienletters op je kantoorsite zet, moet je dat ook waar kunnen maken. Daarom is een basisnorm belangrijk.’

      Advocaten zelf hebben ook belang bij een eigen gilde dat hen onderscheidt van niet-specialisten. ‘Het versterkt je concurrentiepositie,’ zegt Armin Vorsselman (Kolder Vorsselman Advocaten), voorzitter van de Vereniging van Letselschade Advocaten (LSA): ‘Op het terrein van de personenschade zijn veel belangenbehartigers actief, ook niet-advocaten. Het LSA-keurmerk heeft een duidelijk onderscheidend karakter tegenover niet gespecialiseerde advocaten en schade-experts die geen advocaat zijn.’ Dat geldt ook voor de vFAS, aldus Leuftink. ‘Een strafrechtadvocaat heeft weinig last van andere aanbieders, maar in het familie- en erfrecht zijn er andere partijen op de markt, zoals scheidingsmakelaars. Juist dan wil je je tegenover potentiële cliënten onderscheiden met een keurmerk van kwaliteit. De specialisatievereniging speelt daarin een belangrijke rol.’

      Een belangrijke aanzet tot een uniforme basisnorm is het keurmerk specialisatieverenigingen, dat de NOvA tien jaar geleden instelde. Verenigingen kunnen dit kwaliteitsetiket verdienen door te voldoen aan concrete criteria. Om de twee jaar wordt het lidmaatschap opnieuw aangevraagd en beoordeeld. De meest opvallende norm is de 500-ureneis: zoveel tijd dient elk lid jaarlijks aan zijn specialisatie te besteden. Daarnaast dient het gilde genoeg aandacht te besteden aan intervisie en moeten leden jaarlijks op het gebied van permanente educatie minstens tien punten halen binnen hun specialisme. Op dit moment zijn tien verenigingen in het bezit van het NOvA-keurmerk. En daarmee 22 niet. ‘Voor die eerste groep staan wij richting rechtzoekende garant dat er voldoende basiskwaliteit is, voor de tweede groep niet,’ zegt De Leest.

    • Zwart-wit

      Er zit ook een logica achter bepaalde verschillen tussen verenigingen. De 500-ureneis bijvoorbeeld is moeilijker haalbaar voor advocaten die zijn aangesloten bij een kleine vereniging, die opereert op een minder omvangrijk rechtsgebied. ‘Dat is voor milieurechtadvocaten aan de hoge kant,’ stelt VMA-secretaris Katrien Winterink (Pels Rijcken). ‘Onze circa honderd leden zijn veelal actief op het snijvlak met meerdere rechtsgebieden, zoals het algemeen bestuursrecht. Dan haal je zo’n norm niet snel.’ Hetzelfde geldt voor de 65 advocaten van tuchtrechtgilde Disciplina. ‘Ons specialisme is relatief jong, daarom houden maar weinig advocaten zich intensief met bezig met tuchtrecht,’ vertelt secretaris Noa de Leon-van den Berg. ‘Wij eisen bewust geen specifiek aantal werkuren, zo’n grens van 500 uur is erg zwart-wit. Als wij dat zouden aanhouden, missen we een aantal belangrijke spelers uit ons vakgebied en dat zou jammer zijn.’

      Voor de 350 leden van letselschadegilde LSA, dat het NOvA-keurmerk bezit, is de urenverplichting wel een harde eis. ‘Het aantal uren is niet het enige dat iets zegt over kwaliteit, maar het draagt wel substantieel bij,’ vindt Vorsselman. ‘Onze leden hebben vaak een vrij omvangrijke letselschadepraktijk, dus dan haal je die 500 uur redelijk makkelijk.’ Vorsselman snapt wel dat andere verenigingen lastiger aan dit minimum kunnen voldoen. ‘Dat heeft veel met de achtergrond van je specialisatie te maken. Ik beoefen ook een specifiek gebied van het tuchtrecht binnen de gezondheidszorg. Daar kom je veel minder snel aan je uren. Dus ik begrijp dat Disciplina en andere kleine verenigingen er moeite mee hebben.’

      Overzicht verenigingen (aantallen leden)

      Nederlandse Vereniging van Advocaten-Belastingkundigen (NVAB): 134

      Nederlandse Vereniging van Jonge Strafrechtadvocaten (NVJSA): 196

      Nederlandse Vereniging van Mediation Advocaten (NVVMA): 103

      Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten (NVSA): 519

      Nederlandse Vereniging van Tuchtrechtadvocaten (Disciplina): 65

      Nederlandse Vereniging voor Vervoerrecht Advocaten (NVA): 70

      Vereniging van Psychiatrisch Patiëntenrecht Advocaten Nederland (vPAN): 279

      Rotterdamse Vereniging BOPZ Advocaten (RVBA): 45

      Specialisatievereniging Sociale Zekerheidsrecht Advocaten (SSZ): 68

      Specialisten Vereniging Migratierecht Advocaten (SVMA): 187

      Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS): 111

      Vereniging Arbeidsrecht Advocaten Nederland (VAAN): 1038

      Vereniging Asieladvocaten & -Juristen Nederland (VAJN): 199

      Vereniging Erfrecht Advocaten Nederland (VEAN): 107

      Vereniging Informaticarecht Advocaten (VIRA): 91

      Vereniging Insolventierecht Advocaten (INSOLAD): 588

      Vereniging Intellectuele Eigendom Proces Advocaten (VIEPA): 87

      Vereniging Privacyrecht Advocaten (VPR-A): 49

      Vereniging van Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP): 118

      Vereniging van Agrarisch Recht Advocaten (VvARA): 64

      Vereniging van Cassatieadvocaten in Strafzaken (VCAS): 75

      Vereniging van Civiele Cassatieadvocaten (VCCA): 58

      Vereniging van Collaborative Professionals (VvCP): 95

      vereniging Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS): 885

      Vereniging van Huurrecht Advocaten (VHA): 235

      Vereniging van incasso- en procesadvocaten (VIA): 165

      Vereniging van Letselschade Advocaten (LSA): 350

      Vereniging van Milieurecht Advocaten (VMA): 102

      Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten (VNJA): 360

      Vereniging van Onteigeningsadvocaten (VOA): 64

      Vereniging van tbs-advocaten: 19

      Vereniging voor Bouwrecht-Advocaten (VBRA): 432

    • Tropenjaar

      Wijder verbreid is het verplicht stellen van een specialistische vervolgopleiding als voorwaarde voor het lidmaatschap. Het gaat vaak om behoorlijk intensieve opleidingen. ‘Het jaar waarbinnen onze opleiding voltooid moeten worden naast een volle praktijk, is echt een tropenjaar,’ weet Vorsselman. Voor de wekelijkse opleidingsdagen worden schriftelijke opdrachten beoordeeld door de docent. Als afsluiting is er steeds een mondeling examen en ja, daar kun je voor zakken.’ Een geschikte vervolgopleiding is niet voor elke vereniging weggelegd. ‘Hadden wij maar zoiets,’ reageert De Leon-van den Berg. ‘Iedere universiteit zou een specialisatie tuchtrecht aan moeten bieden, maar zover is het nog niet.’

      Voor milieurechtadvocaten die zich bij de VMA willen aansluiten, wordt een specialistische vervolgopleiding ‘aanbevolen’, maar is niet verplicht. ‘Het is bewust geen harde voorwaarde,’ licht Winterink toe. ‘Omdat het enkele feit dat je zo’n opleiding gedaan hebt niet per definitie zegt dat je veel ervaring hebt met milieuzaken in de praktijk. Zelf heb ik zo’n opleiding niet gevolgd, maar ik kon goed aantonen dat ik de jaren ervoor bij diverse milieuzaken betrokken was geweest.’

      Ook de permanente opleiding wordt door verenigingen frequent ingezet als kwaliteitstoets. Een specialist moet niet alleen kennis opdoen, maar ook bijhouden is het parool. Veel advocatengildes organiseren zelf studiebijeenkomsten, maar leden kunnen ook elders hun expertise bijspijkeren. Juridische kennis, vaardigheden, intervisie, het aanbod is breed. ‘De inhoud is een balans tussen kennis en vaardigheden,’ zegt vFAS-voorzitter Leuftink. ‘Op het gebied van vaardigheden zijn dat bijvoorbeeld soft skills zoals gesprekstechnieken en het omgaan met gedragsstoornissen.’ Dat de vereiste puntenscores sterk variëren per vereniging, vindt De Leest niet ideaal. ‘Het liefst zien wij een minimum van tien punten zoals bij het rechtsgebiedenregister, maar anderzijds zeggen aantallen niet alles.’

    • Referenties

      Het is een punt dat ook verenigingen maken: niet elk los criterium is heilig, je deskundigheid hangt af van een combinatie van factoren. En dus gebruiken veel advocatengildes een mix van eisen om de expertise van hun leden te waarborgen. Daarbij worden ook andere vormen van toetsing ingezet. Bij enkele specialisatieverenigingen wordt van kandidaat-leden verwacht dat ze referenties overleggen van collega-advocaten die lid zijn van de vereniging. ‘Dat zegt wel wat over je ervaring en deskundigheid als milieurechtadvocaat,’ aldus Winterink. ‘Bij mij ging het om enkele collega’s waar ik regelmatig tegen had geprocedeerd.’ De referenties werken ook als selectiemiddel: ‘Ik hoor regelmatig dat het een drempel kan zijn voor belangstellenden.’ Peerreview is een ander middel dat af en toe opduikt, onder meer bij de SSZ waar De Leest bij is aangesloten: ‘Het is eigenlijk de sterkste kwaliteitseis die je als vereniging kunt hebben. Als je je dossiers laat reviewen door collega’s, stel je je heel grondig open voor toetsing.’

      Kennisuitwisseling was voor De Leon-van Den Berg de belangrijkste aanleiding om vijf jaar geleden Disciplina op te richten. ‘Ik miste dat als tuchtrechtadvocaat heel erg, het contact met vakgenoten, het leren van elkaar. Dankzij de vereniging is die uitwisseling er nu, bijvoorbeeld over processuele zaken als: hoe vraag je een kopie van het dossier op in tuchtzaken? In civiele zaken krijg je dat zonder problemen opgestuurd door de rechter, in het tuchtrecht niet: hoe pak je dat aan, sta je er op, wat spreek je af met je cliënt?’ Een vereniging versterkt ook de onderlinge gemeenschap binnen het eigen gilde, zeggen verschillende bestuursleden. ‘In het letselschaderecht heb je grofweg twee groepen advocaten: je werkt vooral voor het slachtoffer of voor de verzekeraar,’ vertelt Armin. ‘In het proces kan het er soms vrij hard aan toe gaan, maar binnen de vereniging ontmoet je elkaar in een andere omgeving. Dat kweekt begrip voor elkaar en zorgt voor een focus op de inhoud.’

      De Leest heeft het middel van de peerreview nog eens extra onder de aandacht gebracht bij de specialisatieverenigingen. ‘Als onderdeel van de kwaliteitstoetsing die dit jaar is ingevoerd,’ zegt hij. ‘Die is door COVID-19 slechts hortend en stotend op gang gekomen. Daarom ben ik wat terughoudend de verenigingen van alles op te leggen. We zijn nu eerst aan het overleven met z’n allen.’ Wel blijft een uniform kwaliteitsniveau onder specialisatieverenigingen een streven van de NOvA. ‘De rechtzoekende verwacht veel van een advocaat, zeker van een specialist. Dan heb je als advocaat en als vereniging een belangrijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit maximaal te waarborgen.’

      ‘Niet elk los criterium is heilig’


Print dit artikel