Hoewel jeugdtrainer Maletic onterecht door PSV op staande voet is ontslagen, gaf zijn handelen aanleiding tot een matiging van de ontslagvergoedingen.
Met ingang van 1 juli 2019 trad Stefan Maletic (Maletic) voor bepaalde tijd voor de duur van twee jaar in dienst bij PSV N.V. (PSV) in de functie van jeugdtrainer tegen een bruto jaarsalaris van EUR 30.500 ex emolumenten. In de arbeidsovereenkomst ontbrak een tussentijds opzegbeding.
Op initiatief van Maletic heeft er in april 2020 tussen hem en een contractspeler van PSV WhatsApp-contact plaatsgehad over een mogelijke transfer van de speler naar een voetbalclub in de Emiraten. Op 1 mei 2020 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen PSV en Maletic, waarin PSV Maletic te kennen gaf het niet te accepteren dat hij heeft getracht een speler van PSV te bewegen tot een transfer. Ondanks een gedeeltelijke ontkenning en verontschuldigingen van Maletic, liet PSV hem weten geen vertrouwen meer te hebben in een vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst. PSV zond Maletic op 1 mei 2020 in concept een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst met het verzoek deze overeenkomst nog dezelfde dag voor 23.00 uur te tekenen, met daarbij de opmerking dat wanneer hij niet akkoord ging, PSV nadere juridische stappen zou nemen. Maletic heeft de overeenkomst niet getekend, waarna PSV hem per brief, die door Maletic op 3 mei 2020 is ontvangen, op staande voet heeft ontslagen wegens het voor – kort gezegd – eigen zakelijk gewin trachten een werknemer van PSV te bewegen zijn arbeidsovereenkomst met PSV te beëindigen. In de brief is voorts opgemerkt dat PSV hem in het gesprek op 1 mei 2020 te kennen heeft gegeven dat zijn arbeidsovereenkomst werd opgezegd wegens een dringende reden ex art. 7:677 BW. Maletic heeft de opzegging per 1 mei 2020 betwist, zich verzet tegen het ontslag en zich beschikbaar gesteld om zijn werk te hervatten. In de procedure heeft Maletic zich neergelegd bij de beëindiging per 1, respectievelijk 3 mei 2020 en ontslagvergoedingen gevorderd.
Volgens de arbitragecommissie is niet komen vast te staan dat Maletic op 1 mei 2020 door PSV op staande voet is ontslagen. Voorts is de arbitragecommissie tot het oordeel gekomen dat de brief van 3 mei 2020 rechtsgevolg mist, omdat daarin is verwezen naar de opzegging op 1 mei 2020 die naar het oordeel van de commissie niet is komen vast te staan. Overigens heeft de arbitragecommissie geoordeeld dat een ontslag op staande voet niet met terugwerkende kracht kan worden gegeven, in die zin dat PSV met de brief van 3 mei 2020 de arbeidsovereenkomst dus niet per 1 mei 2020 met onmiddellijke ingang heeft kunnen doen beëindigen. Op grond hiervan heeft de commissie geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet met onmiddellijke ingang per 1, respectievelijk 3 mei 2020 rechtsgeldig is beëindigd.
In het kader van de gevorderde vergoedingen heeft de arbitragecommissie overwogen dat het handelen van Maletic ontoelaatbaar was, maar in het licht van de gegeven omstandigheden niet zodanig dat dit een ontslag op staande voet zou hebben gerechtvaardigd. De commissie heeft de vergoeding wegens het voortijdig verbreken van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:677 lid 4 BW derhalve toegewezen, maar wel gematigd tot een bedrag van EUR 16.000. De commissie heeft de billijke vergoeding, boven op de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, afgewezen omdat Maletic zich niet heeft gedragen zoals van een goed werknemer verwacht had mogen worden en hij redelijk snel een nieuwe betaalde baan heeft gevonden na het ontslag bij PSV.