VSZ 2021/1
KNVB mocht het besluit nemen om in voetbalseizoen 2019/2020 geen betaald voetbalclubs te laten promoveren en degraderen.
Het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) had vanwege de coronapandemie op 24 april 2020 besloten de betaald voetbalcompetities (eredivisie en eerste divisie) seizoen 2019/2020 vroegtijdig stop te zetten. KNVB besloot ook geen promotie en degradatie toe te passen in deze competities (het besluit). Er dienden nog acht of negen wedstrijden te worden gespeeld. De clubs SC Cambuur-Leeuwarden B.V. (‘Cambuur’) en Betaald Voetbal De Graafschap B.V. (De Graafschap) waren na het vroegtijdig stopzetten van de competitie op promotieplaatsen één en twee geëindigd in de eerste divisie. Zij vorderen in kort geding primair KNVB te verbieden uitvoering te geven aan het besluit en te gebieden hen toe te laten tot de eredivisie in het nieuwe seizoen omdat het besluit van KNVB onder meer vernietigbaar zou zijn (art. 2:15 BW). De voornaamste argumenten van Cambuur en De Graafschap voor de vernietigbaarheid zijn dat het besluit (i) in strijd met een reglement zou zijn, (ii) in strijd met statuten en reglementen tot stand zou zijn gekomen, (iii) tot stand zou zijn gekomen na een gebrekkige procedure alsmede (iv) dat de inhoud van het besluit in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.
De voorzieningenrechter oordeelt dat geen sprake is van een beslissing in strijd met een reglement. De geldende reglementen, Reglement Wedstrijden Betaald Voetbal en de daarvan onderdeel uitmakende Promotie- en degradatieregeling, voorzien immers alleen hoe promotie en degradatie dient te verlopen bij het einde van de ‘reguliere’ competitie. Er is niet voorzien in promotie en degradatie bij een ingekorte competitie. De Promotie- en degradatieregeling bepaalt voorts dat KNVB beslist in gevallen waarin niet is voorzien (art. 12). Op die grond mocht KNVB dan ook het besluit nemen en is het besluit niet in strijd met statuten of reglementen tot stand gekomen.
Wat betreft de (gebrekkige) procedure, speelt met name de vraag wat de waarde is van de stemming/peiling die KNVB onder de betaald voetbalclubs heeft gehouden voorafgaand aan het besluit. Uit deze peiling/stemming blijkt dat zestien clubs voor promotie en degradatie waren, negen clubs tegen, negen clubs zich onthielden van stemming en twee clubs niet hebben gereageerd. KNVB heeft weliswaar aangegeven dat de mening van de clubs mede zou worden betrokken in zijn beslissing maar ook dat het een ‘peiling’ betrof en niet een ‘stemming’, alsmede dat hij als KNVB uiteindelijk zelf zou beslissen. Uitgaande van een peiling kon KNVB op grond van de voornoemde uitkomst oordelen dat er niet een zo duidelijke voorkeur is uitgesproken door de betaald voetbalclubs dat niet anders besloten kan worden dan de optie ‘wel promotie en degradatie’. KNVB kon volgens de voorzieningenrechter daarom, zoals hij heeft gedaan, geen waarde toekennen aan de uitkomst van de peiling en weer terugvallen op zijn bevoegdheid om zelfstandig een besluit te nemen. KNVB is daarmee binnen de bandbreedte gebleven die vooraf gecommuniceerd is. Op dit punt is het eindoordeel van de voorzieningenrechter dat het besluit weliswaar beter had gekund, maar dat dit niet zo onzorgvuldig is dat het daarom vernietigbaar is. Het besluit is evenmin in strijd met de redelijkheid en billijkheid omdat er – kort gezegd – altijd clubs zouden zijn geweest die in sportief en financieel opzicht zouden worden geraakt, welk besluit KNVB ook zou hebben genomen. De vorderingen van Cambuur en De Graafschap worden door de voorzieningenrechter afgewezen.
NB. Besluiten van organen van een vereniging, zoals hier KNVB, dienen marginaal (terughoudend) te worden getoetst door de civiele rechter. Met name vanwege deze marginale toetsing en omdat de reglementen niet, althans niet duidelijk voorzagen in promotie en degradatie bij een ingekorte competitie, hoeft KNVB zijn besluit niet terug te draaien. KNVB heeft inmiddels zijn reglementen aangepast en opgenomen wat er dient te gebeuren als in de toekomst de betaald voetbalcompetities door overmacht of onvoorziene omstandigheden niet kunnen worden uitgespeeld. Pas als alle teams ten minste 85 procent van de wedstrijden hebben gespeeld, wordt op basis van de ranglijst bepaald wie kampioen is, wie promoveert of degradeert en wie zich kwalificeert voor Europees voetbal. In andere gevallen vindt er in beginsel alleen promotie en/of degradatie plaats door de teams die op het moment van voortijdig stoppen al onherroepelijk zijn gepromoveerd of gedegradeerd.