Jeugdige vreemdeling
-
Nieuws
Kinderpardon nog niet in lijn met kinderrechten van alle gewortelde kinderen
Op 11 februari 2019 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de criteria voor de Afsluitingsregeling van het kinderpardon bekendgemaakt. Met deze regeling wordt het Kinderpardon beëindigd. Kinderen konden nog een aanvraag indienen voor de Afsluitingsregeling tot en met maandag 25 februari 2019. Veel gezinnen die voorafgaand aan 29 januari 2019 al een aanvraag hadden ingediend op grond van de Definitieve regeling, hoefden dit niet opnieuw te doen. Defence for Children is opgelucht dat kinderen die langer dan vijf jaar in onzekerheid leven, nog een beroep kunnen doen op de regeling. Tegelijk is Defence for Children bezorgd over de kinderen die niet aan de nieuwe criteria lijken te voldoen. Zij maakt zich zorgen over kinderen die wel in beeld zijn bij de gemeente, maar niet meer in de opvang van het Rijk verblijven. Ook vindt zij het niet in lijn met de rechten van het kind dat kinderen gestraft worden wanneer een ouder in het verleden is veroordeeld via het strafrecht. Daarnaast vallen ook kinderen buiten de regeling waarvan de ouders niet op tijd of geen asiel hebben aangevraagd in Nederland.
(Defence for Children) -
Literatuur
De zitting in de zaak Howick en Lili
De vrij onverwachte verstrekking van een verblijfsvergunning aan Howick en Lili door de staatssecretaris, twee weken nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het groene licht had gegeven voor een eventuele uitzetting van de kinderen, leidde tot allerlei reacties. Blijdschap bij de kinderen en tegelijkertijd verwondering bij velen over de precieze beweegredenen van de staatssecretaris om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. Dat laat echter onverlet dat de behandeling ter zitting door de Vreemdelingenkamer van de ABRvS niet getuigde van rechterlijke onpartijdigheid.
(C. Grütters, NJB 2019/254) -
Jurisprudentie
Behoorde het kind feitelijk gezien tot het gezin van haar grootouders?
Hoge Raad 15 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:227 (datum publicatie: 15 februari 2019)
Verzoek tot naturalisatie. Aan de orde in deze cassatieprocedure is de vraag of – de inmiddels meerderjarige – verzoekster op grond van artikel 11 lid 1 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN (oud)) heeft gedeeld in het naturalisatiebesluit van haar biologische moeder. In het kader daarvan moet worden vastgesteld of verzoekster verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland was toegestaan op grond van artikel 10 lid 2 Vreemdelingenwet (oud) jo. artikel 47 Vreemdelingenbesluit (oud). Daarvoor geldt als voorwaarde dat verzoekster op het moment dat haar moeder werd genaturaliseerd (13 maart 1996) verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland was toegestaan. Op dat moment woonde verzoekster in Nederland bij haar grootouders en was zij als hun kind ingeschreven. Later bleek dat verzoekster niet het kind van haar grootouders was, maar hun kleinkind. De vraag is of verzoekster bij die stand van zaken een verblijfsrecht kon ontlenen aan dat van haar grootouders. In de beschikking van 21 april 2017 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat moet worden beoordeeld of verzoekster feitelijk deel uitmaakte van het gezin van haar grootouders. In de procedure na cassatie en terugwijzing heeft de Rechtbank Den Haag bij beschikking van 8 maart 2018 geoordeeld dat dit niet het geval was, omdat verzoekster weliswaar in één huis woonde met haar grootouders, maar in dat huis ook samenwoonde met haar beide ouders die op dat moment bovendien waren gehuwd. Tegen dat oordeel richten zich de cassatieklachten. De in het middel aangevoerde klachten kunnen volgens de Hoge Raad niet tot cassatie leiden.