Omgang en gezag
-
Jurisprudentie
Geen straatverbod tegen oom van kinderen die hun vader om wilde brengen
Gerechtshof Den Haag 23 januari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:353 (datum publicatie: 22 februari 2019)
Kort geding. Een vader vordert – namens zijn twee kinderen – een straatverbod jegens de broer van de moeder. De vader stelt dat deze broer – dus de oom van de kinderen – hem heeft willen doden. Dit wordt door de broer overigens ontkend. De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep stelt het hof vast dat het voorarrest van de broer in oktober 2018 is beëindigd en dat hij vanaf dat moment regelmatig – bijna dagelijks – contact heeft met de kinderen. In haar verklaringen stelt de moeder dat de kinderen blij zijn de oom te zien, dat zij geen angst voor hem hebben en dat zij zich goed ontwikkelen. Zij is het niet eens met de vordering van haar ex. Het hof concludeert dat – ook als in hoger beroep van het strafvonnis tegen de broer de feiten worden bevestigd waarop de vader zijn eisen grondt – in dit stadium een nog op te leggen contactverbod naar redelijke inschatting niet meer het door de vader met zijn eisen beoogde effect zal bewerkstelligen. Al bijna vier maanden is er al zeer regelmatig contact en niet of onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vrees van de vader zich heeft verwezenlijkt of nog zal verwezenlijken wanneer het contact blijft voortbestaan. Daaruit volgt dat in hoger beroep geen spoedeisend belang kan worden vastgesteld, zodat de vordering moet worden afgewezen.
Eenhoofdig gezag vader ondanks goed verloop omgangsregeling
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1729 (datum publicatie: 5 maart 2019)
Wijziging gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag vader, ondanks dat omgangsregeling moeder/kinderen goed verloopt en partijen daarover beperkt kunnen overleggen. Het hof constateert dat de situatie tussen de ouders nog steeds gespannen is. De (zorgen over de) problematiek van de moeder en haar netwerk vanuit het verleden en het gebrek aan vertrouwen maken dat de ouders niet in staat zijn (gebleken) tot de voor de uitoefening van gezamenlijk gezag noodzakelijke communicatie. Weliswaar is er contact tussen de moeder en beide kinderen – en beperkt overleg hierover tussen de ouders –, maar het hof signaleert ook dat de ouders hierin nog aanzienlijke stappen moeten nemen, dat hiervoor op diverse fronten in ieder geval hulpverlening nodig zal zijn en dat, gelet op de ervaringen in het verleden en de moeizame relatie van de moeder met hulpverlening, het volstrekt ongewis is of, laat staan op welke termijn, de communicatie tussen de ouders een niveau zal halen dat voor gezamenlijke uitoefening van het gezag minimaal nodig is. De vader en de moeder hebben niet laten zien dat zij zelfstandig in staat zijn met elkaar in overleg te treden en het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat zij gezamenlijk gezagsbeslissingen kunnen nemen zonder de kinderen daarmee, direct of indirect, te belasten.
Kinderen moeten terugverhuizen naar vader, ook al is verblijf daar niet stabiel
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 maart 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2154 (datum publicatie: 12 maart 2019)
Hoofdverblijf. Moeder is onverwachts met de kinderen vertrokken naar een voor de kinderen onbekende omgeving. De kinderen verhuizen (terug) naar vader en daar wordt nu hun hoofdverblijf bepaald, ook al is de leefsituatie daar niet heel gewoon. De situatie bij moeder is onvoldoende stabiel. Zij woont weliswaar al weer enige tijd met haar partner in [A], maar er zijn tot op heden twijfels over de bestendigheid en stabiliteit van haar woon- en leefsituatie. Gedurende 2018 heeft de moeder herhaalde malen haar twijfels uitgesproken over (de voortzetting van) de relatie, waarmee zij ook haar woonplek ter discussie heeft gesteld. Zij heeft de relatie in mei 2018 ook daadwerkelijk enige tijd verbroken en is toen tijdelijk bij de vader (en zijn gezin) ingetrokken. Haar (relatie met haar) partner roept verder zodanige weerstand op bij de kinderen dat hij nog niet betrokken is bij de omgangscontacten. Mede daardoor zijn ook de contacten tussen de moeder en de kinderen in de thuissituatie nog onvoldoende van de grond gekomen. In de gegeven omstandigheden is vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder, in het licht van de belangen van de kinderen, naar het oordeel van het hof geen optie. Alles overwegende is het hof van oordeel dat het het meest in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijf bij de vader hebben.
Verhuizing minderjarige naar pleeggezin in Polen niet in diens belang
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 maart 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:991 (datum publicatie: 15 maart 2019)
Artikel 1:266 BW. Een minderjarige, zwakbegaafde jongen is uit huis geplaatst en woont in een pleeggezin. De GI is benoemd tot voogd. Zijn ouders, afkomstig uit Polen, willen dat hij bij familie in Polen wordt geplaatst en dat zij tot voogd worden benoemd. Uit het door het hof gelaste deskundigenonderzoek blijkt dat een verhuizing van de minderjarige naar Polen echter niet in zijn belang is. Het hof volgt dit advies. Het hof heeft op 18 oktober 2018 al overwogen dat de voogdijmaatregel in stand moet blijven. Dit alles leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover daarbij het gezag van de moeder en van de vader over de minderjarige is beëindigd en de GI tot voogd is benoemd, wordt bekrachtigd. Tussenuitspraken: ECLI:NL:GHSHE:2017:5807, ECLI:NL:GHSHE:2018:2296, ECLI:NL:GHSHE:2018:3158, ECLI:NL:GHSHE:2018:4308 en ECLI:NL:GHSHE:2018:3554.
-
Literatuur
Tien jaar overlegscheiding in Nederland
De methode van overlegscheiding werd inmiddels tien jaar geleden in Nederland geïntroduceerd. De ervaringen met de methode zijn overwegend positief. Toch is er nog scepsis. In dit artikel licht de auteur zijn ervaringen met de overlegscheiding toe en gaat hij nader in op de uitdagingen die de betrokken professionals in deze methode tegenkomen. Zeker gezien de maatschappelijke trend om echtscheidingen zo veel mogelijk in goed overleg en buiten de rechter om te regelen en de belangen van de kinderen te waarborgen, zou de methode, naast mediation en andere overlegvormen, vaker kunnen worden toegepast.
(J.C.M. Zantboer, REP 2019/1)