Onderzoeksraad voor Veiligheid: de aanpak van de coronacrisis
-
1. Inleiding
Op 16 februari 2022 verscheen het eerste onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over de aanpak van de coronacrisis.1x Onderzoeksraad voor Veiligheid, ‘Aanpak coronacrisis, Deel 1: tot september 2020’, Den Haag 2022, www.onderzoeksraad.nl. Dit rapport (er volgen er nog twee) gaat over de crisisaanpak in de periode maart tot september 2020, dus vanaf de eerste besmetting in Nederland tot aan het begin van de tweede golf. Het behandelt de voorbereidingen op de pandemie, de structuur en aanpak van de crisisbestrijding en de communicatie daarover. Speciale aandacht gaat uit naar de verpleeghuizen. Niet toevallig, want juist op het beleid ten aanzien van de verpleeghuizen heeft de OvV scherpe kritiek (daar voltrok zich, in de woorden van de OvV, een ‘stille ramp’).2x OvV, p. 15. Het volgende rapport, dat naar verwachting deze zomer gereed is, beslaat de periode september 2020 tot juli 2021. Dan komen het vaccinatieprogramma, de mondkapjesplicht, de schoolsluiting en de avondklok aan bod. Het derde rapport zal gaan over de periode na juli 2021.
Het is niet nodig het rapport hier samen te vatten. Op de website van de OvV is een uitstekende samenvatting te vinden, voorzien van overzichtelijke schema’s.3x Zie voor de schema’s https://coronaonderzoek.onderzoeksraad.nl/. In deze bijdrage wil ik de belangrijkste bevindingen uit het rapport lichten en daarbij enkele juridische kanttekeningen plaatsen (zie ook de bespreking van Brigit Toebes elders in dit nummer).4x B.C.A. Toebes, ‘De juridische boodschap achter het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid’, TvGR 2022, p. 189-197. In het rapport zelf komen juridische vragen helaas niet of amper aan de orde. De OvV denkt beleidsmatig en in scenario’s vanuit het perspectief van de veiligheid. Voor de juridische implicaties van het rapport zal een vertaalslag moeten worden gemaakt, die nog niet zo eenvoudig is, omdat de aanbevelingen vaak weinig concreet zijn. Het ontbreken van een juridische insteek leidt er ook toe dat er – ook vanuit het perspectief van veiligheid belangrijke – vragen on(der)belicht blijven. Daarbij denk ik met name aan de rechtsstatelijkheid van het overheidsoptreden, de (aan mensenrechten te koppelen) taakstelling van de overheid en de wettelijke borging van taken, bevoegdheden en instrumenten. De bevindingen en aanbevelingen van de raad lijken soms te zijn gedaan in het juridisch luchtledige.
Voor een juridische analyse van de rol van de overheid bij de aanpak van corona is het recht op gezondheid een goed vertrekpunt, zoals ook door Toebes betoogd.5x Toebes, a.w. Dit in de Grondwet en in internationale mensenrechtenverdragen neergelegde (sociale) grondrecht verplicht de overheid tot het nemen van passende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van een pandemie als corona. Deze benadering sluit ook goed aan op het ‘veiligheidsdenken’ van de OvV, ook al rept de raad hier verder niet over. Wel moet worden voorkomen dat via het recht op gezondheid de overheidsrol te instrumenteel wordt ingevuld, zoals ook in het rapport gebeurt. De overheid moet namelijk niet alleen voorzien in effectieve middelen om een pandemie aan te pakken, maar ook haar waarborgtaak adequaat vervullen. Het recht op gezondheid zal dus steeds in samenhang met andere mensenrechten moeten worden toegepast; in het bijzonder zullen ook de individuele mensenrechten (non-discriminatie, privacy, lichamelijke integriteit, enz.) gewaarborgd moeten worden. Ik wijs in dit verband ook op de ondeelbaarheid van de mensenrechten.
In het oog moet worden gehouden dat de OvV zich niet bezighoudt met vraagstukken van schuld en aansprakelijkheid. De raad wil met zijn onderzoek vooral lessen trekken voor de toekomst. Intussen is het nog niet zo gemakkelijk de schuldvraag geheel terzijde te schuiven: achter elke ‘les’ gaat immers al gauw een (bedekt) verwijt schuil. En met de kennis achteraf weet iedereen het beter. Dat heeft de voormalige Minister van Volksgezondheid De Jonge ongetwijfeld ook gedacht, die, in die capaciteit gevraagd om commentaar op het conceptrapport, zich niet beperkte tot het rechtzetten van feitelijke onjuistheden, maar de gelegenheid aangreep om zijn aanpak te rechtvaardigen. Vragen van schuld en aansprakelijkheid moeten echter worden gescheiden van de vraag hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op en beter kunnen optreden tegen een maatschappij-ontwrichtende besmettelijke ziekte als corona.
-
2. Reikwijdte OvV-onderzoek
Een belangrijk punt van kritiek op het rapport noem ik hier meteen: het onderzoek van de OvR is puur nationaal gericht. Voor een pandemie, een gezondheidscrisis met wereldwijde implicaties (in de woorden van de Internationale Gezondheidsregeling: ‘a public health emergency of international concern’), is dit een ernstige tekortkoming. Praktisch niets wordt gezegd over de rol van de Wereldgezondheidsorganisatie, over die van de Europese Unie en over de aanpak in andere landen. Zo blijft ook de vraag buiten beeld of de nationale focus van elk land niet op zichzelf een belangrijke sta-in-de-weg is geweest voor de adequate bestrijding van de pandemie. Een mondiale crisis vraagt om een mondiale aanpak. Het is ook precies om die reden dat destijds de Wereldgezondheidsorganisatie in het leven is geroepen: het besef dat het nemen van maatregelen door elk land afzonderlijk, vaak ten koste van andere landen die daarvan de gevolgen ondervinden, een grote belemmering vormt voor de adequate bestrijding van een pandemie. Destijds ging het vooral om het tegengaan van nationale protectie via handels- en reisbeperkingen, tegenwoordig kan daarbij ook worden gedacht aan de verdeling van medische hulpmiddelen (mondkapjes) en de ontwikkeling van vaccins. Internationale afstemming en samenwerking zijn (eigenlijk al heel lang) de sleutel tot een succesvolle bestrijding. De Europese Unie zou daarbij een veel grotere rol moeten spelen dan nu het geval is, zoals ik al eerder heb bepleit.6x J.C.J. Dute, ‘De Wet publieke gezondheid als instrument voor de bestrijding van de COVID-19-epidemie – Gewogen en te licht bevonden?’, in: Gezondheidsrecht in tijden van crisis: de COVID-19-pandemie, Preadvies Vereniging voor Gezondheidsrecht, Den Haag 2021, p. 67-86. Dat betekent dat ook voor dit onderdeel van het volksgezondheidsbeleid moet worden bezien of de taken en bevoegdheden van de EU niet moeten worden uitgebreid. In haar bijdrage ziet Toebes een belangrijke rol weggelegd voor de Wereldgezondheidsorganisatie. Begrijpelijk, maar die organisatie is in het verleden, en ook nu weer, weinig effectief gebleken. Hoe dan ook, samenwerking is het sleutelwoord in de aanpak van de coronacrisis, aldus de OvV, maar die samenwerking mag mijns inziens niet stoppen bij de landsgrenzen.
-
3. Voorbereiding en uitvoering crisisaanpak
Volgens de OvV was Nederland niet goed voorbereid op de komst van een maatschappij-ontwrichtende epidemie.7x OvV, p. 7. Dat lijkt een open deur. Geen enkel land was hierop voorbereid. Overigens vonden de betrokken partijen zelf (Ministerie van VWS, RIVM en GGD’s) dat zij wél goed voorbereid waren op een mogelijke infectieziekte-uitbraak. Bij hen was er ook het besef dat er een keer een pandemie zou komen, zo stelt de OvV vast. Draaiboeken lagen klaar en daarmee was ook geoefend. De Wet publieke gezondheid (Wpg) was in de voorafgaande jaren aangepast om te kunnen worden toegepast bij een dreigende crisis. Op grond van de Wpg is infectieziektebestrijding in bestuurlijke zin een taak van de gemeenten, terwijl voor de uitvoering de gemeenten samenwerken in de regionaal georganiseerde GGD’s. Voor ernstige, zeer besmettelijke ziektes (in termen van de Wpg: A-ziekten) kan snel worden opgeschaald: van de gemeenten naar (de voorzitters van) de (vijfentwintig) veiligheidsregio’s en de minister. Volgens de OvV was Nederland echter slechts voorbereid op kleinschalige, begrensde infectieziekte-uitbraken, met een impact die beperkt bleef tot de gezondheidszorg.8x OvV, p. 93-94. Een epidemie die maatregelen zou vragen met grote maatschappelijke gevolgen, zoals een lockdown, en die maanden zou duren, was niet voorzien. Eerdere uitbraken van SARS, MERS en Mexicaanse griep, die snel konden worden ingedamd, hadden daar ook geen aanleiding toe gegeven.9x OvV, p. 100-101. Ook was het Ministerie van Volksgezondheid als beleidsministerie niet toegerust voor een leidinggevende rol bij de uitvoering van de infectieziektebestrijding. Daarnaast, zo schrijft de OvV met enig gevoel voor understatement, ‘fluctueerde de prioriteit voor infectieziektebestrijding op de bestuurlijke en politieke agenda door de jaren heen’.10x OvV, p. 7.,11x De overheid kan het ook niet snel goed doen. In 2009 werden, ter voorbereiding op de Mexicaanse griep, 34 miljoen vaccins ingekocht, die achteraf niet nodig bleken. Die aanschaf kwam de overheid destijds op scherpe kritiek te staan.
Volgens de OvV is corona te lang als een infectieziektecrisis opgevat en had zij eerder als een maatschappelijke crisis moeten worden bestempeld.12x OvV, p. 206-226. Deze constatering is mijns inziens juist en hangt samen, zoals ik eerder heb betoogd, met een onjuiste interpretatie van artikel 7 Wpg.13x J.C.J. Dute, ‘De aanpak van de COVID-91-epidemie: een juridische tussenbalans’, TvGR 2020, p. 477-486. Anders, maar onjuist B.P.J.G. Roozendaal & S.A.L. van de Sande, ‘COVID-19 in het publiekrecht – Een overzicht’, NJB 2020, p. 938-947 (943). Twee besluitvormingslijnen werden in de beginfase naast elkaar toegepast: de route van de Wpg en die van de crisisbeheersing. In de Wpg stuurt (bij een A-ziekte) de Minister van VWS, geadviseerd door het Outbreak Management Team (OMT) en het bestuurlijk afstemmingsoverleg (BAO), de voorzitters van de veiligheidsregio’s aan. In het OMT is de deskundigheid op het terrein van de infectieziektebestrijding bijeengebracht, de BAO toetst het advies van het OMT op bestuurlijke haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Maar een en ander dient wel plaats te vinden binnen het kader van de Wpg, waarvan het doel is: de bestrijding van infectieziekten (en dus niet: crisisbestrijding in brede zin). De tweede lijn is die van de crisisbeheersing, een besluitvormingsstructuur waarbij de voorzitters van de veiligheidsregio’s worden aangevoerd door (uiteindelijk) de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb), onder voorzitterschap van de premier, ondersteund door de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb). Binnen deze structuur staat niet zozeer de infectieziektebestrijding centraal, maar kunnen/moeten veel bredere bestuurlijke afwegingen worden gemaakt. Daarop is de nationale en regionale crisisstructuur ook ingericht. ‘Bij de opschaling van de nationale crisisstructuur vond geen expliciete overgang plaats van de leidende rol van de minister van VWS naar de MCCb’, aldus de OvV.14x OvV, p. 212. Wat in feite gebeurde was dat de Minister van VWS (op grond van art. 7 Wpg) de voorzitters van de veiligheidsregio’s ook in hun crisisbevoegdheden ging aansturen en niet slechts in hun bevoegdheden op grond van de Wpg.15x Anders dan Toebes, a.w., en ook anderen stellen, steunde de noodverordeningsbevoegdheid van de voorzitters van de veiligheidsregio’s juridisch niet (mede) op de Wpg (art. 7). Voor de noodverordeningen kent de Wpg dan ook – vanzelfsprekend – geen toetsingskader. De Wpg is geen onderdeel van het noodrecht. Voor de toepassing daarvan bestaan andere afwegingskaders. Mede door de verkeerde interpretatie van de Wpg is de infectieziekte- en crisisbestrijding door elkaar gaan lopen. Als gevolg daarvan begonnen infectieziektebestrijding en crisisbeheersing door elkaar te lopen. Het OMT ging daardoor in zijn adviserende rol ook te veel het crisisbeleid domineren.
De crisisorganisatie moet voor alle partijen helder blijven, aldus een van de aanbevelingen van de OvV.16x OvV, p. 17. Dat betekent niet alleen dat de overgang van reguliere besluitvorming naar crisisbesluitvorming helder moet zijn gemarkeerd, maar ook de weg terug (het ‘afschalen’). Crisisbesluitvorming leent zich niet voor langdurige toepassing.17x OvV, p. 76. Daarbij is voorts van belang dat de organisatiestructuur niet wordt vertroebeld door het in het leven roepen van nieuwe organen en overlegvormen. Zo werden het ‘Catshuisoverleg’ en later het ‘Torentjesoverleg’ steeds belangrijker binnen het geheel van de besluitvorming, terwijl zij geen van beide in de wet zijn voorzien en evenmin onderdeel uitmaken van de officiële crisisstructuur. Door het ontstaan van ‘parallelle besluitvormingsstructuren’ gingen partijen ‘die door de aanpassingen het gevoel hadden hun invloed binnen de besluitvormingsstructuur te verliezen, op zoek naar andere wegen om hun belangen in te brengen’.18x OvV, p. 216. Dit vergrootte de complexiteit van het proces ten koste van de transparantie. Eens te meer blijkt het belang van een duidelijke (juridische) afbakening van bevoegdheden.
Een belangrijke rol in de aanpak van corona werd, zoals gezegd, gespeeld door het Outbreak Management Team (OMT), een wisselend samengesteld adviesorgaan van deskundigen op het terrein van de infectieziektebestrijding. Die prominente rol, niet alleen van het OMT als geheel maar ook van de veelvuldig in de media zichtbare voorzitter en leden, contrasteert met het feit dat dit adviesorgaan geen wettelijke basis heeft. Formeel is dus ook niets geregeld over de samenstelling van het OMT, de reikwijdte van zijn advisering en de onafhankelijkheid ervan. Het bestuurlijk afstemmingsoverleg (BAO), dat wel in de wet wordt genoemd en tot taak heeft de adviezen van het OMT op hun bestuurlijke merites te toetsen, raakte met de prominente rol van het OMT in de verdrukking. Dit werd nog verergerd doordat de voorzitter van het OMT aanvankelijk ook deelnam aan de persconferenties van de premier en de Minister van Volksgezondheid, en verder rechtstreeks toegang had tot het Catshuisoverleg en het Torentjesoverleg. Ook heeft de premier meerdere malen verklaard dat de besluiten over de maatregelen waren genomen op basis van de adviezen van het OMT.19x OvV, p. 140. De beperkte scope van het OMT sloot niet goed aan bij de behoefte aan een bredere belangenafweging. Was uitbreiding van het OMT met andere disciplines aangewezen, zoals diverse malen is bepleit?20x Kamerstukken II 2019/20, 25295, nr. 289. Dat staat te bezien. Het OMT zou dan nog meer zijn gedwongen een integrale afweging te maken, terwijl zijn rol beperkt dient te blijven tot de deskundigheid op het terrein van de infectieziektebestrijding. Volgens de OvV ging het dan ook mis toen het OMT de schaarste (aan mondkapjes en testcapaciteit) ging meewegen in zijn adviezen.21x OvV, p. 151. Bredere afwegingen moeten elders, politiek en bestuurlijk, worden gemaakt. Wettelijke explicitering van taken en bevoegdheden had daaraan steun kunnen verlenen.
Aanvankelijk is het optreden van de overheid gericht geweest op het volledig bestrijden (‘indammen’ of ‘containment’) van de infectieziekte. In de loop van maart 2020 verschuift de aanpak naar ‘mitigatie’, het onder controle houden van de verspreiding van het virus om zodoende de druk op de zorg beheersbaar te houden.22x Sijmons leidt overigens uit de taakstelling van de Wpg (infectieziektebestrijding) af dat de overheid na de ‘indamfase’ niet had mogen overstappen naar de ‘mitigatiefase’. J.G. Sijmons, ‘De COVID-19-strategie van maart 2020 – Juridisch een valse start?’, Nederlands Juristenblad 2021, p. 3386-3395. Het lijkt me niet dat de wet op deze manier kan worden uitgelegd. Daarmee kwamen de ziekenhuizen in beeld. Over de ziekenhuizen heeft de minister evenwel geen directe zeggenschap. Dat zou ook niet stroken met de gereguleerde marktwerking waaraan de zorg is onderworpen. Vanuit het Landelijk Netwerk Acute Zorg is op 21 maart 2020 het Landelijk Centrum Patiënten Spreiding (LCPS) opgericht. Een dergelijke samenwerking – en dat geldt ook voor andere samenwerkingsverbanden, zoals het Landelijk Consortium Hulpmiddelen en het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen voor de inkoop en distributie van apparatuur, hulpmiddelen en medicatie – is nog niet zo gemakkelijk in te passen binnen het marktgerichte stelsel van zorg. Met kunst- en vliegwerk is door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) geprobeerd hier een mouw aan te passen. De OvV gaat hier verder niet op in en adviseert onbekommerd: ‘Pas de crisisstructuur voor het zorgveld aan, zodat de minister van VWS de bevoegdheid heeft om sector-, regio- of instellings-overstijgende problemen effectief te kunnen aanpakken, waaronder in elk geval met bindende aanwijzingen’.23x OvV, p. 17.
Volgens de OvV is te lang gestuurd op besmettingscijfers en aantallen ziekenhuis- resp. IC-opnames. Daarvoor waren ‘harde’ data aanwezig, maar die hadden volgens de OvV maar beperkte betekenis: zij lopen achter en dekken de werkelijkheid maar ten dele. Met name de verpleeghuissector is hiervan de dupe geworden. De problemen van de verpleeghuizen bleven in de beginfase onderbelicht binnen de regionale en nationale besluitvorming. De focus lag op de acute zorg. De noodgreep van het bezoekverbod was effectief, maar hiervoor werd een hoge prijs betaald. Een echte oplossing voor het risico dat kwetsbare groepen in crisissituaties onvoldoende aandacht krijgen, heeft het OvV echter niet. ‘Identificeer (nieuwe) kwetsbare groepen tijdens crises. Onderken tijdig de specifieke risico’s voor deze groepen en handel ernaar. Bewaak structureel of de aanpak voor deze groepen effectief is.’24x OvV, p. 233. Met deze aanbeveling kan men het moeilijk oneens zijn. Maar veel houvast biedt zij ook niet.
-
4. Slot
In deze bijdrage is niet alles besproken wat in het rapport van de OvV aan bod komt. Zo besteedt het rapport de nodige aandacht aan het belang van communicatie en het behoud van maatschappelijk draagvlak. Volgens de OvV ging de overheid ‘nauwelijks in gesprek met radicale tegenstanders van het coronabeleid’ en had zij ‘weinig inzicht in hun drijfveren en behoeften’.25x OvV, p. 185. Ook wordt gehamerd op de noodzaak van het omgaan met onzekerheid en het belang van improvisatievermogen. Hoe daaraan vorm moet worden gegeven, alsook hoe dit democratisch moet worden gebufferd, blijft evenwel duister. Ook anderszins stapt de OvV soms wat gemakkelijk over bepaalde problemen heen. Zo wordt de beperkte beddencapaciteit in verband gebracht met het ‘streven naar een hoge mate van efficiëntie’ en moet worden ‘nagedacht hoe in vitale sectoren structureel buffercapaciteit kan worden ingezet’.26x OvV, p. 13. Ongetwijfeld, maar dit staat wel haaks op het gezondheidszorgbeleid.
Ongetwijfeld zullen we in de toekomst geconfronteerd worden met nieuwe infectieziektecrises. Daarom is het goed dat het OvV de huidige crisis heeft gedocumenteerd en vanuit veiligheidsperspectief een aantal conclusies heeft getrokken voor de aanpak in de toekomst. Gezondheidsrechtelijk is natuurlijk vooral interessant de vraag hoe de wetgeving voor de infectieziektebestrijding (in het bijzonder de Wpg) zich heeft gehouden in deze crisis. Eigenlijk geeft het rapport daarop geen antwoord. De vraag of en in hoeverre en in welke richting de infectieziektewetgeving aanpassing behoeft, blijft daarom onderwerp van nader beraad. Uit het rapport valt te leren dat het daarbij niet alleen zal moeten gaan om een adequate toedeling en afbakening van taken en bevoegdheden, maar ook om betere afstemming van de infectieziektebestrijding op de crisisbeheersing en om waarborgen rond de uitvoering van de infectieziektebestrijding in termen van capaciteit, rolvastheid, beschikbaarheid van en oefening met scenario’s, enz. Ten principale zal ook de huidige decentrale uitvoeringsstructuur van de infectieziektebestrijding tegen het licht moeten worden gehouden. Het OvV-rapport geeft nuttige wenken, maar biedt geen blauwdruk. En de internationale dimensie kan natuurlijk niet buiten beeld blijven.
Noten
-
1 Onderzoeksraad voor Veiligheid, ‘Aanpak coronacrisis, Deel 1: tot september 2020’, Den Haag 2022, www.onderzoeksraad.nl.
-
2 OvV, p. 15.
-
3 Zie voor de schema’s https://coronaonderzoek.onderzoeksraad.nl/.
-
4 B.C.A. Toebes, ‘De juridische boodschap achter het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid’, TvGR 2022, p. 189-197.
-
5 Toebes, a.w.
-
6 J.C.J. Dute, ‘De Wet publieke gezondheid als instrument voor de bestrijding van de COVID-19-epidemie – Gewogen en te licht bevonden?’, in: Gezondheidsrecht in tijden van crisis: de COVID-19-pandemie, Preadvies Vereniging voor Gezondheidsrecht, Den Haag 2021, p. 67-86.
-
7 OvV, p. 7.
-
8 OvV, p. 93-94.
-
9 OvV, p. 100-101.
-
10 OvV, p. 7.
-
11 De overheid kan het ook niet snel goed doen. In 2009 werden, ter voorbereiding op de Mexicaanse griep, 34 miljoen vaccins ingekocht, die achteraf niet nodig bleken. Die aanschaf kwam de overheid destijds op scherpe kritiek te staan.
-
12 OvV, p. 206-226.
-
13 J.C.J. Dute, ‘De aanpak van de COVID-91-epidemie: een juridische tussenbalans’, TvGR 2020, p. 477-486. Anders, maar onjuist B.P.J.G. Roozendaal & S.A.L. van de Sande, ‘COVID-19 in het publiekrecht – Een overzicht’, NJB 2020, p. 938-947 (943).
-
14 OvV, p. 212.
-
15 Anders dan Toebes, a.w., en ook anderen stellen, steunde de noodverordeningsbevoegdheid van de voorzitters van de veiligheidsregio’s juridisch niet (mede) op de Wpg (art. 7). Voor de noodverordeningen kent de Wpg dan ook – vanzelfsprekend – geen toetsingskader. De Wpg is geen onderdeel van het noodrecht. Voor de toepassing daarvan bestaan andere afwegingskaders. Mede door de verkeerde interpretatie van de Wpg is de infectieziekte- en crisisbestrijding door elkaar gaan lopen.
-
16 OvV, p. 17.
-
17 OvV, p. 76.
-
18 OvV, p. 216.
-
19 OvV, p. 140.
-
20 Kamerstukken II 2019/20, 25295, nr. 289.
-
21 OvV, p. 151.
-
22 Sijmons leidt overigens uit de taakstelling van de Wpg (infectieziektebestrijding) af dat de overheid na de ‘indamfase’ niet had mogen overstappen naar de ‘mitigatiefase’. J.G. Sijmons, ‘De COVID-19-strategie van maart 2020 – Juridisch een valse start?’, Nederlands Juristenblad 2021, p. 3386-3395. Het lijkt me niet dat de wet op deze manier kan worden uitgelegd.
-
23 OvV, p. 17.
-
24 OvV, p. 233.
-
25 OvV, p. 185.
-
26 OvV, p. 13.