Indien de twee instellingen toestemming van de CBvS hebben verkregen terzake de deelneming in de Hakrinbank boven de maxima genoemd in artikel 20 leden 3 en 4 van de WTBK, kan a priori niet worden gesproken van handelen in strijd met de WTBK zijdens deze instellingen.
Een van de doelstellingen van de WTBK is het ontwikkelen en instandhouding van een gezond- bank en kredietwezen in het land. Hiertoe wordt aan de CBvS adequate mogelijkheden geboden.
De CBvS is ingevolge de Bankwet, de WTBK en andere wettelijke bepalingen onder meer belast met het monitoren, begeleiden en bewaken van de financiële soliditeit van het bank- en kredietwezen in Suriname alsook de integriteit van het financieel stelsel in het land.
Indien de CBvS als ‘moederbank’ krachtens haar taken en bevoegdheden bijzondere omstandigheden, ex het bepaalde in artikel 20 lid 4 van de WTBK, aanwezig acht, kan zij, gebruikmakend van haar beleidsvrijheid als monetaire autoriteit, afwijken van het bepaalde in artikel 20 leden 2 en 3.
In de gegeven omstandigheden kan dan ook niet worden gezegd dat de CBvS niet in redelijkheid kon besluiten tot de voorzichtige aanpak waarvoor zij heeft gekozen.
Kantongerecht in het Eerste Kanton
A.R. no. 20-0229, CIVAR no. 202000363
11 juli 2023
AJB
Vonnis in de zaak van:
A. Wimpel, Raymon, wonende te Paramaribo,
en 36 anderen, gemachtigde: mr. A.C.A. Karg, advocaat, eisers in conventie en gedaagden in reconventie, hierna te noemen: ‘Wimpel c.s.’,
tegen
A. De Staat Suriname, met name het Ministerie van Financiën, waarvan de zetel is gevestigd te Paramaribo,
B. Staatsolie Maatschappij Suriname N.V., gevestigd te Paramaribo,
C. De Centrale Bank van Suriname, gevestigd te Paramaribo,
D. De Handels-, Krediet- en Industriebank N.V., gevestigd te Paramaribo,
en 8 anderen, gedaagden in conventie en gedaagde sub B tevens eiseres in reconventie,
gemachtigde voor gedaagde sub A: mr. F.M.S. Ishaak, advocaat,
gemachtigde voor gedaagde sub B: mr. H.R. Lim A Po jr., advocaat,
gemachtigden voor gedaagde sub C: mr. M.G.A. Vos en mr. K. J. Kraag-Brandon, advocaten,
gemachtigde voor gedaagden D tot en met L: mr. M.T.M. Watchman, advocaat,
hierna te noemen: ‘de Staat, Staatsolie, de CBvS en de Hakrinbank’.
1. Het procesverloop
1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken en/of -handelingen:
– het inleidend verzoekschrift dat met producties op 21 januari 2020 is ingediend op de Griffie der Kantongerechten;
– de conclusie van eis;
– de conclusie van antwoord van de Staat;
– de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, zijdens Staatsolie met één productie;
– de conclusie van antwoord van de CBvS;
– de conclusie van antwoord van de overige gedaagden, met producties;
– de conclusie van repliek in conventie, antwoord in reconventie en uitlating producties, met één productie;
– de conclusie van dupliek plus uitlating producties zijdens de Staat;
– de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie zijdens Staatsolie;
– de conclusie van dupliek van de CBvS, met één productie;
– de akte van niet dienen van conclusie van dupliek door de overige gedaagden;
– de conclusie tot uitlating productie zijdens Wimpel c.s.;
– de rolbeschikking d.d. 09 mei 2023, waarbij Wimpel c.s. in de gelegenheid zijn gesteld hun conclusie van dupliek in reconventie ten processe te fourneren;
– de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2. De rechtsdag voor de uitspraak is hierna nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Wimpel c.s. treden in deze procedure allen op als aandeelhouders van de Hakrinbank. Gedaagde sub E en sub F zijn de algemeen directeur, respectievelijk de financieel directeur van de Hakrinbank. Gedaagden sub G tot en met L vormen of vormden samen de Raad van Commissarissen van de Hakrinbank.
2.2. Bij de inwerkingtreding op 22 november 2011 van de Wet Toezicht Bank- en Kredietwezen 2011, (S.B. 2011, no. 155), hierna ‘WTBK’, had de Staat een aandelenbelang in de Hakrinbank van 51% en Staatsolie een aandelenbelang van 6,26%.
2.3. Bij brief van 2 augustus 2016 aan de Minister van Financiën heeft de CBvS aan de Staat toestemming verleend tot behoud van het toenmalige aandelenbezit, waarbij in het eerste halfjaar van 2017 overleg zou worden gevoerd om binnen een periode van twee jaren tot afbouw te geraken.
2.4. Bij brief van 3 augustus 2016 aan de directie van Staatsolie heeft de CBvS aan Staatsolie toestemming verleend om het belang van 6,26% vooralsnog te behouden, en wel tot uiterlijk 31 december 2018.
2.5. Blijkens een brief van 3 juli 2018 aan de directie van de Hakrinbank heeft de CBvS aan de Staat en aan Staatsolie toestemming verleend om hun gekwalificeerde deelneming in het geplaatst aandelenkapitaal van de Hakrinbank vooralsnog te behouden. Daarbij werd vermeld dat aan deze aandeelhouders geen beperkingen waren opgelegd die verband houden met het uitoefenen van het stemrecht verbonden aan de gekwalificeerde deelnemingen.
2.6. Bij brief van 20 juli 2019 aan de directie van Staatsolie heeft de CBvS meegedeeld te hebben besloten dat Staatsolie haar belang van 6,26% in de Hakrinbank mag behouden. In diezelfde brief staat dat de CBvS heeft besloten dat de Staat zijn belang van 51% in de Hakrinbank dient terug te brengen naar maximaal 20% en niet zal participeren in de voorgenomen aandelenemissie van de Hakrinbank. Van de Staat wordt volgens deze brief verwacht dat hij in geval van overtekening van de emissie zijn aandelen boven het nagestreefde belang van 20% zal aanbieden aan de inschrijvers.
2.7. Bij brief van 25 juli 2019 aan de Minister van Financiën heeft de CBvS meegedeeld vooralsnog akkoord te gaan dat de Staat zijn gekwalificeerde deelneming behoudt totdat de voorgenomen aandelen emissie van de Hakrinbank heeft plaatsgevonden, doch uiterlijk tot december 2020. In die brief gaat de CBvS akkoord met het voorstel dat in geval van overtekening van de emissie de Staat zijn overtollige aandelen boven het nagestreefde 20% belang zal aanbieden aan de inschrijvers.
3. De vordering, de grondslag en het verweer
In conventie:
3.1. Wimpel c.s. vorderen dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
– alle besluiten houdende tijdelijke toestemming voor behoud van de gekwalificeerde deelneming, dan wel toestemming tot het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan de gekwalificeerde deelneming in het aandelenkapitaal van de Hakrinbank krachtens de Wet Toezicht Bank- en Kredietwezen 2011, verleend door de CBvS aan de Staat en Staatsolie, vernietigt;
– de CBvS verbiedt om aan de Staat en Staatsolie toestemming te verlenen voor behoud van de gekwalificeerde deelneming, dan wel toestemming tot het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan de gekwalificeerde deelneming in het aandelenkapitaal van de Hakrinbank;
– de Staat en de CBvS (bedoeld zal zijn Staatsolie) veroordeelt om volledige medewerking te verlenen, althans al hetgeen bevorderlijk mocht zijn te ondernemen, waaronder het verstrekken van eventueel noodzakelijke documenten, het doen van bekendmakingen, het ondertekenen van akten, benoemen van deskundigen, evenals overige feitelijke handelingen en rechtshandelingen, om te bewerkstelligen dat uiterlijk binnen negentig dagen na betekening van dit vonnis de aandelen die zij houden in het aandelenkapitaal ter verkoop aangeboden zullen zijn, dan wel ter verkoop overgedragen zullen zijn, totdat geen gekwalificeerde deelneming resteert;
– de CBvS veroordeelt om er als toezichthouder op toe te zien dat de Staat en Staatsolie uitvoering geven aan de veroordeling hierboven, met alle handhavingsmiddelen rechtens;
– het stemrecht van de Staat en Staatsolie en iedere bevoegdheid tot uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in het aandelenkapitaal van de Hakrinbank, daaronder mede begrepen het nomineren van directieleden en commissarissen ter benoeming, verbiedt;
– alle besluiten genomen of ondersteund ter gelegenheid van de AVA van 30 juli 2019 van de Hakrinbank waarbij de Staat en Staatsolie apart, dan wel in samenhang, zeggenschap uitgeoefend hebben, verbonden aan hun gekwalificeerde deelneming middels agendering, voordracht, dan wel het uitoefenen van enig stemrecht, schorst dan wel vernietigt;
– de Hakrinbank veroordeelt geen stemrecht van de Staat of Staatsolie of enige bevoegdheid tot het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan de gekwalificeerde deelneming in het aandelenkapitaal van de Hakrinbank, daaronder mede begrepen het nomineren van directieleden en commissarissen ter benoeming, te erkennen of aanvaarden;
– de overige gedaagden gebiedt om zich binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te onthouden van gedragingen waarvan het gevolg is of kan zijn dat de Staat of Staatsolie, onafhankelijk dan wel in samenhang enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in het aandelenkapitaal uitoefenen, daaronder mede begrepen het nomineren van directieleden of commissarissen ter benoeming;
– alle gedaagden veroordeelt om iedere handeling gericht op een aandelenemissie door de Hakrinbank of de fusie met een andere kredietinstelling, achterwege te laten;
– alle gedaagden veroordeelt om het gevorderde te gehengen en te gedogen;
– alle gedaagden veroordeelt tot betaling van een dwangsom van SRD 47.796.600 voor iedere dag dat zij in strijd met de veroordelingen handelen en ten slotte
– alle gedaagden veroordeelt in de proceskosten.
3.2. Wimpel c.s. stellen daartoe dat de Staat en Staatsolie sinds de inwerkingtreding van de WTBK op 22 november 2011 in strijd met het bepaalde in artikel 20 van die wet zonder de vereiste toestemming van de CBvS gekwalificeerde deelnemingen houden in het kapitaal van de Hakrinbank en de daaraan verbonden zeggenschapsrechten uitoefenen. Aandeelhouders hebben er belang bij dat hun investering wordt gewaarborgd door rechtens afdwingbare verplichtingen van wettelijk toezicht op de banken waarin zij investeren door het nemen van aandelen.
Ongeoorloofde machtsconcentratie is een onaanvaardbaar risico voor deze beleggers, maar ook voor de sector en dus voor de Staat. Het rechtsgevolg van deze ongeoorloofde gang van zaken is vernietigbare besluitvorming, waarvoor Wimpel c.s. verwijzen naar artikel 20 lid 8 WTBK. Wimpel c.s geven diverse voorbeelden van ongewenste inmenging in het beleid van de Hakrinbank, met name door vertegenwoordigers van de Staat. Wimpel c.s. verwijten zowel de CBvS als de verdere gedaagden dat zij zich onvoldoende hebben ingespannen om ongewenste gedragingen van de Staat en Staatsolie als houders van gekwalificeerde deelnemingen te voorkomen. Een voorgenomen emissie zal tot verwatering van hun aandelen leiden. Een fusie met een verlieslatende kredietinstelling als De Surinaamsche Bank N.V., waarover hardnekkige geruchten de ronde doen, leidt ten slotte tot grote zorgen bij Wimpel c.s.
3.3. De gedaagde partijen hebben afzonderlijk verweer gevoerd.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie:
3.5. Staatsolie vordert dat de kantonrechter Wimpel c.s. bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot betaling van USD 5.400, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.6. Staatsolie stelt daartoe dat Wimpel c.s. niet bevoegd zijn deze procedure aanhangig te maken zoals zij hebben gedaan. Daarmee hebben zij onrechtmatig jegens Staatsolie gehandeld, zodat zij bij wege van schadevergoeding, de advocaatkosten moeten betalen.
3.7. Wimpel c.s. hebben verweer gevoerd.
3.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In conventie:
4.1. De vorderingen tegen de toezichthouder zelf, de CBvS, zijn het meest verstrekkend en zullen daarom eerst worden behandeld.
4.2. De CBvS is een zelfstandig bestuursorgaan, ingesteld bij de Bankwet 1956. Tot de taken van de CBvS behoort het houden van toezicht op het bank- en kredietwezen, onder meer volgens de regels die zijn vastgesteld in de WTBK. Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) blz. 43 is het doel van de WTBK onder meer de ontwikkeling en instandhouding van een gezond bank- en kredietwezen en biedt de wet de CBvS adequate mogelijkheden om de financiële soliditeit van het bank- en kredietwezen in Suriname en de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen. Dit vereist volgens de MvT dat aan de Bank de nodige beleidsvrijheid wordt gegeven, opdat zij haar taken op een snelle en verantwoorde wijze kan uitvoeren.
4.3. Wimpel c.s. baseren hun vorderingen op artikel 20 WTBK. De bevoegdheden van de CBvS, neergelegd in dat artikel, waarin steeds wordt gesproken van ‘is bevoegd’ en ‘kan’, zijn discretionaire bevoegdheden, waarbij de CBvS in concrete gevallen de vrijheid heeft om naar eigen inzicht een besluit te nemen. Voor ingrijpen van de rechter is dan ook alleen plaats als de CBvS, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid niet tot een bepaald besluit had kunnen, dan wel mogen komen.
4.4. Bij de inwerkingtreding van de WTBK had de Staat een aandelenbelang van 51% in de Hakrinbank. Dit was het gevolg van een reddingsactie door de Staat in 1973, toen de rechtsvoorgangster van de Hakrinbank in ernstige liquiditeitsproblemen verkeerde.
Een deelneming van 51% is zowel een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 1 onder e en artikel 20 leden 1a en b en lid 3 (ten minste 5%), als een deelneming van meer dan 20% als bedoeld in artikel 20 lid 2 WTBK. De houder van een gekwalificeerde meerderheid moet volgens artikel 20 lid 3 binnen drie maanden toestemming vragen aan de CBvS en vervolgens binnen drie jaren na inwerkingtreding van de wet zijn deelneming terugbrengen tot een door de CBvS te bepalen percentage. Een deelneming van meer dan 20% is ingevolge artikel 20 lid 2 verboden, volgens de MvT, blz. 65, ‘…om ongewenste machtsconcentratie binnen de kredietinstelling tegen te gaan’.
4.5. Volgens artikel 20 lid 4 WTBK is de CBvS echter bevoegd onder bijzondere omstandigheden van het bepaalde in de leden 2 en 3 af te wijken. In de MvT blz. 65 en 66, worden twee voorbeelden van bijzondere omstandigheden genoemd. Dat is dus geen limitatieve opsomming. Volgens artikel 20 lid 6 kan de CBvS alsnog toestemming verlenen als bedoeld in onder meer lid 4 (en dus van het bepaalde in de leden 2 en 3 afwijken), tenzij zij van oordeel is dat de handeling in strijd zou kunnen zijn met een gezond bankbeleid. Kortom, ook als het gaat om afwijken van het bepaalde in artikel 20 leden 2 en 3 WTBK en om de vraag wat de daarvoor vereiste bijzondere omstandigheden zijn: de CBvS heeft beleidsvrijheid. Uit artikel 20 lid 7 WTBK kan worden afgeleid dat de toestemming voor het houden van een gekwalificeerde deelneming (zelf) ook achteraf kan worden verleend.
4.6. Tegen deze achtergrond moeten de hiervoor onder 2.3 tot en met 2.7 vermelde beslissingen van de CBvS om aan de Staat en Staatsolie (alsnog) toestemming te verlenen voor het houden van een (gekwalificeerde) meerderheid van meer dan 20%, respectievelijk een gekwalificeerde meerderheid van 6,26%, worden beoordeeld. Daarbij geldt dat een aandeel in een naamloze vennootschap zeggenschapsrecht geeft, tenzij de CBvS beperkingen heeft opgelegd, hetgeen hier niet het geval is.
4.7. De reden waarom de Staat destijds 51% van de aandelen verwierf – het voorkomen van een liquidatie met alle negatieve gevolgen van dien voor de spaarders – zou onder de WTBK ongetwijfeld een bijzondere omstandigheid hebben opgeleverd als bedoeld in artikel 20 lid 4. Dat neemt niet weg dat het op een gegeven moment zaak was en nog steeds zaak is om dat aandeel binnen afzienbare tijd terug te brengen tot tenminste 20%. De CBvS beoogt dat ook, maar heeft in dit verband terecht aangevoerd dat bij het succesvol afstoten van een aandelenpakket met een dergelijke omvang belangrijke afwegingen moeten worden gemaakt, waarbij het belang van de Hakrinbank centraal staat.
Dit afstoten moet immers zo min mogelijk nadelige gevolgen hebben voor deze kredietinstelling en voor de stabiliteit van het financiële systeem van Suriname. De kantonrechter begrijpt dat de CBvS voorstaander is van een geleidelijke afstoting bedoeld aandelenpakket. In december 2019 is daartoe begonnen met een eerste aandelenemissie, waarna er geleidelijk meerdere moeten volgen.
4.8. Kortom, het op een verantwoorde wijze afstoten van het grootste deel van de deelname van de Staat in het aandelenkapitaal van de Hakrinbank is een ingrijpende en tijdrovende aangelegenheid. In de gegeven omstandigheden kan dan ook niet worden gezegd dat de CBvS niet in redelijkheid kon besluiten tot de voorzichtige aanpak waarvoor zij heeft gekozen. Voor zover de vorderingen zijn gericht tegen de CBvS moeten deze dan ook worden afgewezen.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat zowel de Staat als Staatsolie, al dan niet achteraf, toestemming van de CBvS hebben gekregen voor hun deelnemingen boven de 20% respectievelijk 5% en dat van handelen in strijd met het bepaalde in artikel 20 WTBK door deze partijen geen sprake is. Ook de vorderingen tegen hen zullen derhalve worden afgewezen. Overigens zouden besluiten die het gevolg zijn van zeggenschap door aandeelhouders met een gekwalificeerde meerderheid zonder de vereiste toestemming, alleen op vordering van de CBvS door de kantonrechter kunnen worden vernietigd (artikel 20 lid 8 WTBK).
Nu geen sprake is van gekwalificeerde deelnemingen zonder toestemming van de CBvS is er ook geen grondslag voor de vorderingen jegens de overige gedaagden.
4.10. Ten aanzien van de vordering tot het geven van een verbod handelingen te verrichten gericht op een aandelenemissie of een fusie, oordeelt de kantonrechter als volgt. Voor zover het aldus gevorderde los zou moeten worden gezien van de gestelde overtredingen van artikel 20 WTBK, valt niet in te zien waarom handelingen gericht op een emissie of een eventuele fusie, aangenomen dat van dit laatste sprake zou zijn, op voorhand zouden moeten worden verboden. Het enkele feit dat Wimpel c.s. daar bezwaren tegen hebben maakt dergelijke handelingen immers niet onrechtmatig.
4.11. De vordering dat gedaagden sub A tot en met sub L het aldus gevorderde tegen zich zullen moeten gehengen en gedogen kan de kantonrechter niet goed plaatsen. Indien Wimpel c.s. bedoelen dat genoemde gedaagden een eventueel tegen hen gewezen veroordelend vonnis zullen moeten gehengen en gedogen, zal het aldus gevorderde als zijnde in strijd met de wet en het recht van de procespartijen, worden afgewezen.
4.12. Overigens zijn de vorderingen dermate algemeen en ruim geformuleerd dat eventuele toewijzing tot financiële en administratieve chaos en tot executiegeschillen zouden kunnen leiden. Dat alleen, zou reeds een reden voor afwijzing kunnen zijn.
4.13. Om te laten zien waartoe een in hun ogen ongewenste machtsconcentratie bij de Staat heeft geleid hebben Wimpel c.s. erop gewezen dat de Hakrinbank heeft meegedaan aan onverantwoorde kredietverstrekking aan de Staat, waarbij vreemde valutamiddelen van cliënten zonder enige waarborg zijn toevertrouwd aan de CBvS en monetaire financiering werd gefaciliteerd. Uiteindelijk bleken hierdoor 3,6 miljoen euro en 1,9 miljoen USD van de Hakrinbank kasreserve te ontbreken.
Als de Hakrinbank inderdaad schade zou hebben geleden door het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen van, of onrechtmatig optreden door, de Staat dan wel de CBvS, dan zou het echter alleen aan de Hakrinbank zijn, en niet aan de aandeelhouders, om vergoeding van die schade te vorderen (vergelijk H.R. 2 december 1994, NJ 1995, 288 Poot/ABP).
4.14. De rechter concludeert dat alle vorderingen moeten worden afgewezen, met verwijzing van Wimpel c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
In reconventie:
4.15. De vordering van Wimpel c.s. tegen Staatsolie wordt in conventie weliswaar afgewezen, maar zij maakten geen misbruik van recht en handelden ook niet anderszins onrechtmatig jegens Staatolie door deze in te stellen. Voor vergoeding van advocaatkosten is dan ook geen plaats.
4.16. Als in het ongelijk gestelde partij wordt Staatsolie verwezen in de proceskosten, die worden begroot op nihil.
5. De beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
5.1. wijst af het gevorderde;
5.2. veroordeelt Wimpel c.s. in de proceskosten aan de zijde van gedaagden, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
In reconventie:
5.3. wijst af het gevorderde;
5.4. veroordeelt Staatsolie in de proceskosten aan de zijde van Wimpel c.s., tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen en uitgesproken door mr. E.P. Rudge LL.M., Kantonrechter in het Eerste Kanton, ter openbare terechtzitting te Paramaribo van 11 juli 2023, in aanwezigheid van de griffier.