ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

DOI: 10.5553/SJB/056266842023060003021

Surinaams JuristenbladAccess_open

Jurisprudentie

Vonnis in kort geding Kantongerecht in het Eerste Kanton 26 januari 2023, Civar no. 202200121

R., E.C.R. ca NV (arbeidsrelatie onder druk weigering Covid-19-vaccinatie)

DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is 6 keer geraadpleegd.
Dit artikel is 7 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
, 'Vonnis in kort geding Kantongerecht in het Eerste Kanton 26 januari 2023, Civar no. 202200121', Surinaams Juristenblad Aflevering 3 2023, DOI: 10.5553/SJB/056266842023060003021

Dit artikel wordt geciteerd in

      De bepalingen van artikel 23 GW bieden de ruimte voor inperking van fundamentele rechten uit de Grondwet en internationale verdragen, waaronder lichamelijke integriteit en de Wet Burgerlijke Uitzonderingstoestand heeft zulks mogelijk gemaakt tijdens de Covid pandemie. De genomen maatregel van de werkgever om een Covid sneltest in te voeren voor niet gevaccineerde medewerkers voldoet aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste. Derhalve is de inbreuk op de lichamelijke integriteit gerechtvaardigd daar de werkgever moet zorgdragen voor een veilige werkplek voor werknemers.

      Kantongerecht in het Eerste Kanton
      CIVAR no. 202200121
      26 januari 2023

      Vonnis in kort geding in de zaak van:
      R., E.C.R., wonende te Paramaribo, eiser, gemachtigden: mr. R. Weewee- ­Madhuban en mr. R. Denz, advocaten,
      tegen
      F. B. N.V., gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo, gedaagde, gemachtigde: mr. R. Sohansingh, advocaat.

      1. Het procesverloop
      1.1. Dit blijkt uit de volgende processtukken en -handelingen:
      – het inleidend verzoekschrift dat met producties op 25 januari 2022 op de Griffie der Kantongerechten is ingediend;
      – de aanvulling op de oproepbeschikking van 25 januari 2022 houdende een beslissing op de door eiser gevraagde spoedvoorziening;
      – de conclusie van eis die mondeling is genomen op 10 februari 2022;
      – de conclusie van antwoord met producties;
      – de conclusie van repliek met producties op 17 februari 2022;
      – de conclusie van dupliek op 10 maart 2022;
      – de mondelinge rolbeschikking op 23 juni 2022 met de beslissing over een te houden comparatie van partijen. De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022 in aanwezigheid van partijen, onder anderen de HR manager van gedaagde;
      – de conclusies tot uitlating schikking op 13 oktober 2022.
      1.2. Het vonnis is bepaald op heden.

      2. De feiten
      De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die vaststaan, omdat die feiten enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of onvoldoende zijn weersproken.
      2.1. Artikel 72 lid c van de Grondwet bepaalt dat onverminderd hetgeen elders in de Grondwet voor regeling bij wet is voorbehouden de burgerlijke uitzonderingstoestand in ieder geval bij wet dient te worden vastgesteld.
      2.2. Bij Wet Uitzonderingstoestand Covid-19, S.B. 2020 no. 83, is de burgerlijke uitzonderingstoestand in verband met de Covid-19 pandemie afgekondigd.
      2.2.1. Deze wet is vervangen door de Wet Uitzonderingstoestand Covid-19, S.B. 2020 no. 151. De definitie van een uitzonderingstoestand is volgens laatstgenoemde Wet:
      de bij wet afgekondigde burgerlijke uitzonderingstoestand als bedoeld in artikel 23 van de Grondwet geldend voor het gehele grondgebied in de Republiek Suriname of delen daarvan, en wel voor een bepaalde termijn, zijnde een gebeurtenis die heeft geleid tot een zodanig ernstige verstoring van de algemene veiligheid en gezondheid, dat het leven en de gezondheid van vele burgers of grote materiële belangen in ernstige mate bedreigd worden, en dat een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties op verschillende vakgebieden vereist is.’
      2.2.2. In artikel 23 van de Grondwet is onder meer bepaald dat in geval van een uitzonderingstoestand de in de Grondwet genoemde rechten bij wet onderworpen kunnen worden aan de beperkingen, die gedurende een bepaalde periode, afhankelijk van de situatie, van kracht zullen zijn, met inachtneming van de daartoe geldende internationale bepalingen.
      2.2.3. Bij Wet Verlenging Burgerlijke Uitzonderingstoestand, S.B. 2021 no. 105 is de termijn van de burgerlijke uitzonderingstoestand met ingang van 09 augustus 2021 verlengd met maximaal twaalf maanden.
      2.3. Eiser is in de functie van acting senior food safety assistant werkzaam bij gedaagde.
      2.4. Op 29 oktober 2021 heeft gedaagde voor alle niet-gevaccineerde werknemers een informatiesessie gehouden. Op dezelfde dag heeft gedaagde een circulaire rondgestuurd. Daarin deelt gedaagde de medewerkers over de Covid-19 vaccinatie en de ‘Sneltest Policy Fernandes Group’ onder meer als volgt mee:
      Het is jullie bekend dat wij binnen de FG reeds geruime tijd bezig zijn met de Covid-19 monitoring. In dat verband zijn wij ook een bewustwordingscampagne gestart om iedereen zoveel als mogelijk te stimuleren zich te laten vaccineren tegen dit virus. Gelukkig hebben wij als FG tot nu toe een mooi resultaat behaald met een vaccinatiegraad van 93% binnen de Group. Echter blijkt dat een klein aantal medewerkers zich nog moeten laten vaccineren.
      Als onderdeel van de Covid-19 monitoring hebben wij een Covid-19 policy ontwikkeld die recent verder is aangescherpt. De belangrijkste aanpassing in de verscherpte policy is dat elke ongevaccineerde medewerker vanaf maandag 1 november 2021 wekelijk een sneltest zal moeten ondergaan. Alleen met een negatief testresultaat kan de medewerker toegelaten worden op de werklocatie. Medewerkers van alle BU’s kunnen voor het afnemen van de sneltest terecht bij de Fernandes Bakkerij tijdens twee tijdblokken: 07.00–08.00 uur en 13.00–14.00 uur.’
      2.5. Bij schrijven van 1 november 2021 deelt gedaagde aan eiser onder meer mee:
      Conform de aangescherpte policy zullen alle ongevaccineerde medewerkers van Fernandes Group, waaronder u ook, alleen met een negatie testresultaat toegelaten worden op werklocatie. Heden, maandag 1 november 2021, heeft u echter geweigerd een sneltest te ondergaan alvorens ons bedrijfsterrein te kunnen betreden. ­U mocht zich daarom vandaag niet op de werkvloer bevinden en deze dag zal derhalve gerekend worden tot onwettig verzuim.
      Wij brengen u daarnaast in herinnering dat afstandswerken alleen is toegestaan in overleg met uw leidinggevende. Voor 1 november 2021 heeft u vooraf geen goedkeuring van uw leidinggevende ontvangen voor het thuiswerken.
      U dient morgenochtend, 2 november 2021, voor aanvang van uw reguliere werkzaamheden een sneltest resultaat van BOG te overleggen aan de afdeling HR. Bij het in gebreke blijven van het voorgaande zullen, conform de CAO, verdergaande disciplinaire maatregelen getroffen worden.’
      2.6. Op 3 november 2021 schrijft gedaagde aan eiser onder meer als volgt:
      Conform de eerder uitgestuurde correspondentie (…) zou u op 2 november 2021 voor de aanvang van uw reguliere werkzaamheden een sneltest van BOG moeten overleggen (…). Helaas bent u daartoe in gebreke gebleven. Wij zullen dinsdag 2 november daarom rekenen tot onwettig verzuim. U zult over deze werkdag geen loon ontvangen.
      U heeft telefonisch op dinsdag 2 november aangegeven dat u zich niet kunt vinden in ons Covid-19 beleid, specifiek de inzet van sneltesten één keer per week, en u zich daarom niet zal onderwerpen hieraan.
      Wij brengen u in herinnering dat conform CAO artikel 3 lid 14c (u) als werknemer verplicht bent de aan u opdragen werkzaamheden die verband houden met uw functie zodanig te verrichten, met inachtneming van de geldende voorschriften door of namens de werkgever uitgevaardigd ter bevordering van de goede orde, de veiligheid en de hygiëne in de gebouwen en op de terreinen van de werkgever. Als werknemer bent u nu in gebreke en middels deze brief informeren wij u dat met ingang van 3 november 2021 uw afwezigheid als onbetaald verlof wordt geregistreerd.’
      2.7. In een schrijven van de gemachtigde van eiser van 9 november 2021 staat onder meer dat eiser zich op grond van onder andere religieuze en fysieke redenen niet kan laten vaccineren en een beroep doet op eerbiediging van de fysieke, psychische en morele integriteit. Vanwege de kosten kan eiser niet wekelijks een sneltest doen.

      3. De vordering, de grondslag en het verweer
      3.1 Eiser vordert dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
      I. Gedaagde te veroordelen om bij wege van voorschot en tegen behoorlijke bewijs van kwijting aan eiser te betalen het verschuldigde bedrag van SRD 20.000 zijnde loon, schade en boete wegens late betaling, vermeerderd met de wettelijke rente ad 6% per jaar vanaf de dag van rechtsingang tot aan de dag van algehele voldoening,
      II. gedaagde te veroordelen tot doorbetaling van het loon,
      III. gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
      3.2 Eiser vordert het voorschot aan loon en de boete door late betaling op grond van onrechtmatig handelen door gedaagde jegens hem.
      Gedaagde heeft hem op dagen in november 2021 toen hij zich aan het werk meldde, de toegang tot de werkplek geweigerd. In strijd met artikel 1614d BW heeft gedaagde hem zes dagen onwettig verzuim aangerekend. Het loon over de maand december 2021 is niet aan hem uitbetaald.
      Eiser voert aan dat hij zich kan verenigen met het Covid-19 beleid van gedaagde, dat is ingegaan op maandag 1 november 2021. Hij is door dit beleid verplicht zich te laten vaccineren of wekelijks een Covid-19 sneltest te ondergaan. Eiser beroept zich op de artikelen 9 van de Grondwet, 5 van het AVRM en 4 lid 2 en 7 van het BUPO-verdrag die zijn recht op fysieke integriteit waarborgen. In de cao noch in de arbeidsovereenkomst tussen eiser en gedaagde zijn de verplichtingen, die een inbreuk zijn op de fysieke integriteit, overeengekomen. Eiser heeft daarom geweigerd zich te laten vaccineren of in plaats daarvan een sneltest van zich te laten afnemen.
      3.3 Gedaagde verweert zich tegen de vordering en concludeert tot afwijzing daarvan.

      4. De beoordeling
      4.1 Uit de aard van de vorderingen van eiser volgt de voor een kort geding vereiste spoedeisendheid. Om die reden is eiser in zoverre ontvankelijk in zijn vorderingen.
      4.2 De essentie van zijn weigering om wekelijks een Covidtest te moeten ondergaan is volgens eiser dat hij, ook zonder dat sprake is van enig griepverschijnsel, toch getest moet worden. Eiser stelt dat indien hij griep of andere Covid-19 gerelateerde verschijnselen zou hebben, hij wel bereid is een Covidtest te ondergaan. Het wekelijks testen, terwijl hij geen griepverschijnselen heeft, vindt hij een inbreuk op zijn fysieke integriteit. Wanneer iemand gen griepverschijnselen heeft, bestaat er volgens eiser geen noodzaak voor het afnemen van een coronatest. Als een belangrijk punt voor eiser geldt dat het wekelijks ondergaan van een Covidtest betekent ‘dat je wekelijks een wattenstaaf in de neusholte gedrukt krijgt, wat helemaal geen pretje is’. Op deze manier wordt volgens eiser wel degelijk inbreuk gepleegd op de lichamelijke integriteit.
      4.3 Gedaagde voert aan dat eiser een tegenstrijdig standpunt inneemt met zijn stelling dat indien hij griep en/of andere Covid-19 gerelateerde verschijnselen zou hebben, hij wel bereid zou zijn om een Covid-19 test te ondergaan. Zij stelt daarbij dat in het geval van besmetting niet per definitie symptomen van besmetting met het Covid-virus zijn waar te nemen. Voor gedaagde is juist daarin het belang gelegen dat de test wordt afgenomen. Zij stelt – gemotiveerd – aan dit standpunt te verbinden dat eiser van de werkplek moest worden geweerd. De kantonrechter komt in de verdere beoordeling hierop terug.
      4.3.1 Ook betwist gedaagde gemotiveerd dat sprake zou zijn van vaccinatiedwang. Zij voert aan juist de keus voor vaccineren of wekelijks testen aan de werknemers gelaten te hebben, mede gelet op de mogelijkheid dat in het geval van medische redenen een medewerker zich (nog) niet zou kunnen laten vaccineren.
      4.3.2 Ten slotte beroept gedaagde zich op de artikelen 1614xBW. Om te voldoen aan de uit het artikel voortvloeiende wettelijke beschermingsplicht van de werkgever, heeft zij binnen wat redelijkerwijs van haar gevorderd kan worden zodanige regelingen en aanwijzingen verstrekt, met het doel de veiligheid van personeel en klanten te waarborgen. Gedaagde stelt dat de verder aanscherping van haar Covid-19 beleid daartoe dient. Zij onderbouwt haar stelling met twee legitieme doelen, enerzijds gericht op bescherming van de individuele belangen van de werknemers en anderzijds het bedrijfsbelang omdat zij onder meer een loondoorbetalingsverplichting heeft bij ziekte (Rb. Midden-Nederland 2021:51).
      4.4. Eiser heeft zijn stellingen nader onderbouwd met jurisprudentie. Gedaagde voert hiertegen verweer en stelt dat in de overgelegde beschikkingen een vaccinatieplicht aan het geschil ten grondslag ligt, wat in de onderhavige zaak niet het geval is. Wel verwijst gedaagde naar de overweging in randnummer 4.5 aan van de beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao 2021:226, overgelegd als productie 4 bij repliek. Zij stelt dit als bevestiging van het door haar ingenomen standpunt over de bescherming van het bedrijfsbelang. In randnummer 4.5 van bedoelde beschikking is overwogen.
      4.5. Sahara Casino heeft als werkgever de wettelijke verplichting om voor een veilige en gezonde werkomgeving te zorgen en risico’s voor werknemers bij de uitvoering van de werkzaamheden te beperken.
      Tot die zorgplicht behoort ook het treffen van preventieve maatregelen om te proberen besmetting met – bijvoorbeeld – het coronavirus op de werkvloer zoveel mogelijk te voorkomen. Deze verantwoordelijkheid van de werkgever jegens werknemers en derden kan meewegen bij de beoordeling of sprake is van een legitiem doel om inbreuk te maken op de grondrechten van een werknemer.
      Verder kan daarbij nog van belang zijn dat een werkgever tevens haar bedrijfsbelang heeft te beschermen.’
      4.5. Uit het voorgaande vloeit voort dat de consequentie van eisers weigering om een sneltest te ondergaan is dat hij zich geen dag op de werkvloer zou kunnen begeven. Hoewel de taken en verantwoordelijkheden die bij de functie van eiser horen vanuit de eigen afzonderlijke benaderingen door eiser en gedaagde in dit geding zijn verwoord, is tussen partijen niet in geschil dat voor verificatie van het uitvoeren, verifiëren en rapporteren van alle bevindingen, conform het Food Management systeem ook de fysieke aanwezigheid van eiser vereist is. Dit geldt evenzo voor procesbewaking en monitoring bij het meegaan op de route van Sales delivery teams. Van een normale uitvoering van deze werkzaamheden zou op grond hiervan reeds sprake kunnen zijn, nu uit de weergave van de inhoud van eisers functie voldoende aannemelijk is dat zijn aanwezigheid op de werkvloer niet kan worden uitgesloten.
      4.5.1. De bepalingen van artikel 23 GW bieden de ruimte voor inperking van fundamentele rechten uit de Grondwet en internationale verdragen, waaronder – in casu – lichamelijke integriteit. Zo sprake is van een inbreuk van grondrechten, is die inbreuk ingegeven door een legitiem doel, bij wet voorzien, en noodzakelijk in een democratische samenleving (Rechtbank Den Haag 2021:600 en bevestigd door Gerechtshof Den Haag 2021:868).
      4.5.2. De inbreuk van grondrechten in de onderhavige zaak heeft zijn grondslag in de Wet Burgerlijke Uitzonderingstoestand Covid-19 S.B. 2020 no. 151 en de Wet Verlenging Burgerlijke Uitzonderingstoestand (S.B. 2021 no. 105). Uit beide wetten volgt dat deze een tijdelijk karakter hebben. Met dergelijke maatregelen wordt in beginsel geen recht ontnomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit licht beschouwd, het Covid-19 beleid van gedaagde een maatregel met een tijdelijk karakter, ingegeven door een legitiem doel om zoveel mogelijk verspreiding van het Coronavirus op de werkvloer tegen te gaan.
      4.5.3. In dit geding is gesteld noch gebleken dat naast vaccinatie en testen een andere, minder verstrekkende methode bestaat met hetzelfde doel. De kantonrechter oordeelt dat aldus niet kan worden vastgesteld dat eiser aan een buitensporig zware veiligheidsmaatregel is blootgesteld. De maatregel van gedaagde voor het wekelijks afnemen van een sneltest is daarom vooralsnog proportioneel.
      4.5.4. Het ondergaan van een sneltest is weliswaar een inbreuk op de lichamelijke integriteit van eiser, maar daartegenover staat dat gedaagde niet kan toestaan dat eiser wekelijks geheel van het werk wegblijft omdat hij de sneltest niet wil ondergaan. Gedaagde beroept zich terecht op de op haar rustende beschermingsplicht voor werknemers en het daarmee verbonden belang van continuïteit in de bedrijfsvoering. Voorgaande overwegingen brengen de kantonrechter tot het oordeel dat ook aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan.
      4.5.5. Hiervoor is reeds overwogen welke consequentie gedaagde heeft verbonden aan het niet ondergaan van een sneltest door eiser. Bij schrijven van 2 november 2021 is aan eiser meegedeeld dat zijn afwezigheid als gevolg hiervan zal worden geregistreerd als onbetaald verlof. Dat gedaagde zes dagen van november 2021 en de maand december 2021 als onbetaald verlof heeft geregistreerd is in dit geding niet betwist.
      4.5.6. Eiser heeft zich niet gemeld en heeft erin volhard zich niet te zullen melden voor de sneltest. Eisers afwezigheid op de werkplek als een direct gevolg van het niet hebben ondergaan van de sneltest, is in dit geding daarom voldoende aannemelijk.
      4.5.7. Uit al het voorgaande volgt dat gedaagde terecht het onbetaald verlof heeft toegepast op de zes dagen in november 2021 en de maand december 2021. Het gevorderde heeft betrekking op het loon over deze periode. De slotsom is dan ook dat gedaagde op goede gronden de betreffende periode als onbetaald verlof heeft geregistreerd. De non-betaling van loon is aldus terecht toegepast.
      4.6. Het gevorderde zal op voorgaande gronden worden afgewezen. Aan een bespreking van overige standpunten van partijen wordt niet toegekomen.
      4.7. Bij procesreglement voor Civiele Zaken bij het Hof van Justitie en de Kantongerechten van 11 augustus 2021 zijn de te liquideren kosten voor gemachtigden bepaald. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van SRD 7.500 aan gedaagde.
      4.8. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.

      5. De beslissing
      De kantonrechter in kort geding:
      5.1. Weigert de gevraagde voorziening.
      5.2. Veroordeelt eiser in de kosten advocaat aan de zijde van gedaagde ad. SRD 7.000 (Zevenduizend Surinaamse Dollar).
      5.3. Veroordeelt eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

      Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Bradley, kantonrechter in kort geding in het Eerste Kanton, en ter openbare terechtzitting uitgesproken op donderdag 26 januari 2023 te Paramaribo in aanwezigheid van de griffier.


Print dit artikel