ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

Dit artikel is 8 keer geraadpleegd.
Dit artikel is 7 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Milton A. Castelen, 'De preventieve hechtenis nader beschouwd', Surinaams Juristenblad Aflevering 3 2023, DOI: 10.5553/SJB/056266842023060003004

    Deze beschouwing heeft als stelling dat het Surinaamse rechtssysteem deel uitmaakt van het Inter-Amerikaanse rechtssysteem. Daarom herbergt de bijna uitsluitende gerichtheid van de Surinaamse rechtspraktijk op het Europese rechtssysteem het risico dat Suriname op een wijze die strijdig is met het Inter-Amerikaanse rechtssysteem invulling geeft aan de maatregel van preventieve hechtenis in het strafprocesrecht.
    In de beschouwing is deze stelling met name getoetst aan het Amerikaanse Verdrag inzake de Rechten van de Mens (AVRM), in samenhang met de artikelen 26 en 27 van het Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht, de artikelen 105 en 106 van de Grondwet (Gw) en relevante uitspraken en bevindingen van respectievelijk het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens (IAHRM) en de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens (IACRM).
    Geconcludeerd wordt dat zowel wettelijke bepalingen als de rechtspraktijk van Suriname ter zake de preventieve hechtenis in strijd zijn met het Inter-Amerikaanse rechtssysteem, in het bijzonder met het AVRM en ter zake doende uitspraken en bevindingen van respectievelijk het IAHRM en de IACRM.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Inleiding

      Suriname heeft, als voormalige kolonie van Nederland, een rechtssysteem dat grotendeels op het Nederlandse rechtssysteem is gebaseerd.1x Kamerstukken II 2010-2011, 2036 nr. 147, p. 5. In dit artikel wordt gesteld dat, mogelijk vanwege de oorsprong van het Surinaamse rechtssysteem, de Surinaamse rechtspraktijk naast Surinaamse rechtsbronnen voornamelijk gebruikmaakt van Nederlandse en Europese rechtsbronnen. Daarbij wordt veelal over het hoofd gezien dat het Surinaamse rechtssysteem deel uitmaakt van het Inter-Amerikaanse rechtssysteem, dat een eigen karakter heeft ontwikkeld en niet per se synchroon loopt met het Europese rechtssysteem, waaronder begrepen het Nederlandse. De bijna uitsluitende gerichtheid op het Europese rechtssysteem herbergt het risico dat Suriname op een strijdige wijze met het Inter-Amerikaans rechtssysteem invulling geeft aan de maatregel van preventieve hechtenis in het strafprocesrecht.
      Suriname integreert steeds verder in het Inter-Amerikaanse rechtssysteem. Zo zal mr. Gloria de Mees de eerste Surinaamse Commissioner zijn van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens (IACRM) voor de periode 2024-2027. Vanaf 1 januari 2020 is de Surinaamse rechter mr. Eric Rudge als eerste Surinamer lid van de Inter-American Juridical Committee (IAJC). Hij is in 2023 voor een tweede termijn herkozen. Ook rechter mr. Maytrie Kuldip Singh was van 1 januari 2020 tot 1 januari 2023 het eerste Surinaamse lid van de Board of Directors van de Justice Studies Center of the Americas (JSCA). Mede door deze ontwikkelingen is het noodzakelijk dat de sterke oriëntatie van de Surinaamse rechtspraktijk op het Europese rechtssysteem wordt bijgesteld.

    • Preventieve hechtenis

      De maatregelen van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis worden aangeduid als de preventieve hechtenis.2x G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 461. Het Surinaamse Wetboek van Strafvordering (Sv)3x Wet van 23 november 1977, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering (S.B. 1977 no. 94), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 1982 no. 84, S.B. 1989 no. 98, S.B. 1989 no. 100, S.B. 2002 no. 67, S.B. 2002 no. 68, S.B. 2002 no. 70, S.B. 2002 no. 71, S.B. 2004 no. 73, S.B. 2004 no. 105. voorziet in de mogelijkheid van de preventieve hechtenis. De inverzekeringstelling is geregeld in artikel 48 lid 1 Sv. De voorlopige hechtenis omvat de bewaring (artikel 56 lid 1 Sv), de gevangenhouding en de gevangenneming (artikel 58 lid 1 Sv).4x G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 466-467.

    • Legaliteit

      Het vereiste van legaliteit is opgenomen in artikel 1 Sv. Dit artikel schrijft voor: ‘Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.’ Voor een aanvaardbare uitleg en toepassing van artikel 1 Sv wordt eraan herinnerd dat ook het Wetboek van Strafvordering is overgenomen van Nederland. Het gevolg daarvan is dat het Surinaamse strafprocesrechtsysteem gelijk het Nederlandse in beginsel een gesloten rechtssysteem is.5x G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 30.
      De formulering van het legaliteitsvereiste in artikel 1 van het Surinaams Wetboek van Strafvordering is identiek aan de formulering in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering van Nederland.6x Wet van 15 januari 1921, Wetboek van Strafvordering (BWBR0001903). Artikel 1 van het Nederlands Wetboek van Strafvordering luidt: ‘Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze van de wet voorzien.’ Volgens C.J.M. Corstens herbergt artikel 1 Sv twee elementen. Het eerste element is dat artikel 1 Sv met ‘bij de wet voorzien’ voorschrijft dat alleen de formele wetgever, dus exclusief, bevoegd is. Het tweede element is dat strafvordering alleen op de wijze die is voorzien bij wet kan plaatsvinden.7x G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 30. Beide elementen hebben tot doel de bescherming van de burger tegen het strafprocesrechtelijke optreden door de overheid. Legaliteit dient dus als waarborg dat er geen onrechtmatige inbreuken worden gemaakt door de overheid op de rechten van burgers. Het moet dus rechtszekerheid bieden aan de burger.
      In dit artikel wordt beargumenteerd dat, hoewel het legaliteitsbeginsel leidend is en gehandhaafd moet blijven, het in de rechtspraktijk niet meer in de meest pure vorm toepasbaar is. Dit argument sluit aan op dat van C.J.M. Corstens, die vanuit de Nederlandse optiek aangeeft dat het een illusie zou zijn als gedacht wordt dat een wet alle handelen van de bij de strafrechtspleging betrokkenen zou kunnen regelen.8x G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 30. Deze beschouwing stelt dat in de Surinaamse context het element van exclusiviteit van de formele wetgever boven de lagere wetgever nog onverkort van kracht is. Echter, een zeer belangrijk onderdeel van de Surinaamse staatsvorm is de rechtsstaat.9x Zie bijvoorbeeld https://rechtspraak.sr/home/protocollen/gedragscode-rechters/. De Gedragscode voor Rechters bij het Hof van Justitie en de Kantongerechten zegt in dit kader het volgende: ‘Vertrouwen van de burger en de samenleving in de rechtspraak is noodzakelijk voor de instandhouding van de rechtsstaat.’ Binnen de rechtsstaat wordt elk overheidsoptreden gebonden aan het recht en niet slechts aan de wet. Hierdoor is de uitoefening van overheidsbevoegdheden gebonden aan het geldende recht.
      Dat de legaliteitseis niet slechts tot de nationale formele wet is beperkt komt ook tot uiting in de strafprocesrechtelijke wet- en regelgevingsbundel van de Stichting voor de Rechtsorde in Suriname (SRiS).10x Stichting voor de Rechtsorde in Suriname (SRiS), SRiSbundel Strafprocesrechtelijke wet- en regelgeving, Den Haag: Boom juridisch 2022. In de bundel wordt duidelijk uiteengezet dat het Surinaams strafprocesrecht onder andere omvat diverse wet- en regelgevingsinstrumenten alsook verdragen. In de inleiding indiceren de samenstellers duidelijk dat, hoewel dat het streven daartoe was, deze bundel niet pretendeert volledig te zijn.11x Stichting voor de Rechtsorde in Suriname (SRiS), SRiSbundel Strafprocesrechtelijke wet- en regelgeving, Den Haag: Boom juridisch 2022, p. 8. De verdragen zijn in het tweede deel van de bundel opgenomen. In de bundel zijn negen verdragen opgenomen. Als nummer 12 van de inhoudsopgave is het Amerikaans Verdrag inzake de Rechten van de Mens opgenomen. Dit verdrag zal leidend zijn voor deze beschouwing.

    • Respecteren grondrechten in een rechtsstaat

      De rechtsstaat gebiedt de overheid om grondrechten van burgers te respecteren en die niet op een onrechtmatige wijze beperken.12x G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 11. Het gevolg is dat door de rechtsstaat de uitsluitende toepassing van wetmatigheid verruimd is naar rechtmatigheid. In het Surinaamse rechtssysteem vormen (onder meer) het verdragenrecht, de rechtspraak en de wet samen het geldende recht. Door de verbindende kracht van rechtspraak en de doorwerking van de eenieder verbindende verdragsbepalingen in het Surinaamse rechtssysteem, is het argument van slechts de formele wet als enige legaliteitsvereiste niet langer houdbaar.
      De artikelen 105 en 106 van de Grondwet13x Grondwet van de Republiek Suriname (S.B. 1987 no.116), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijziging bij S.B. 1992 no.38., http://dna.sr/wetgeving/surinaamse-wetten/geldende-teksten-tm-2005/grondwet-suriname/. geven aan dat verdragsbepalingen die naar de inhoud eenieder kunnen binden, verbindende kracht hebben na te zijn bekendgemaakt. Voorts, dat binnen de Republiek Suriname geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met eenieder verbindende bepalingen van overeenkomsten die zijn aangegaan voor of na de totstandkoming van desbetreffende wettelijke voorschriften. Daarnaast is Suriname, middels toetreding op 31 oktober 1991, gebonden aan het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht.14x https://treaties.un.org/pages/ViewDetailsIII.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=XXIII-1&chapter=23&Temp=mtdsg3&clang=_en. Dit verdrag schrijft in artikel 26 voor dat partijstaten ingevolge het Pacta Sunt Servanda-beginsel de verdragen waarbij zij partij zijn te goeder trouw ten uitvoer moeten leggen. Daarenboven reguleert artikel 27 van het Verdrag van Wenen de relatie tussen intern recht en de naleving van verdragenrecht. Het verbiedt Staten die partij zijn bij een in werking getreden verdrag om zich te beroepen op hun nationale wetgeving als rechtvaardiging voor het niet ten uitvoer leggen van dat verdrag.
      De artikelen 26 en 27 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht en de artikelen 105 en 106 van de Grondwet beletten de blindelingse toepassing van de nationale wet. Deze hogere rechtsbronnen, het Verdrag en de Grondwet, maken dat ook bij strafvordering de nationale wetgeving niet uitsluitend leidend is bij het voldoen aan het legaliteitsvereiste.
      Het verdragsrechtelijke instrument waaraan in essentie getoetst wordt in deze beschouwing, is het AVRM, in samenhang met de artikelen 26 en 27 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, de artikelen 105 en 106 Gw, uitspraken van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens (IAHRM) en bevindingen van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens (IACRM).

    • Het Inter-Amerikaans rechtssysteem

      Zoals eerder aangegeven heeft het Inter-Amerikaanse rechtssysteem invloed op het Surinaamse rechtssysteem. Dat komt omdat Suriname, als staat op het Westelijk halfrond, de Charter of the Organization of American States op 01 juni 1977 heeft geratificeerd.15x https://www.oas.org/en/sla/dil/inter_american_treaties_signatories_member_states_SU.asp. Voorts is Suriname op 12 november 1987 zonder enig voorbehoud toegetreden tot het Amerikaanse Verdrag inzake de Rechten van de Mens (AVRM).16x https://www.oas.org/dil/treaties_b-32_american_convention_on_human_rights_sign.htm. Suriname heeft ook de rechtsmacht van het IAHRM erkend en geaccepteerd op 12 november 1987.17x https://www.oas.org/dil/treaties_b-32_american_convention_on_human_rights_sign.htm#Suriname.
      In het strafprocesrecht is het recht op het vermoeden van onschuld het meest fundamentele recht volgens de IACRM.18x IACHR, Report on the Use of Pretrial Detention in the Americas, OEA/Ser.L/V/II, Doc. 46/13, December 30, 2013, para. 131. Dit recht is daarom ook uitdrukkelijk erkend, zonder enig voorbehoud of uitzondering, door verschillende internationale mensenrechteninstrumenten, waaronder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikel 11 lid 1), het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (artikel 14 lid 2), De Amerikaanse Verklaring van de Rechten en Plichten van de Mens (artikel XXVI) en het AVRM (artikel 8 lid 2).
      Ook middels vaste rechtspraak heeft het IAHRM19x Zie bijv. IACHR, Application from the Inter-American Commission on Human Rights to the Inter-American Court of Human Rights against the Bolivarian Republic of Venezuela in Case 12.554, Francisco Usón Ramírez, July 25, 2008, para. 168. geoordeeld dat het handhaven van het recht op het vermoeden van onschuld in de eerste plaats vereist dat de verdachte tijdens de strafprocedure op vrije voeten moet blijven. Dit betekent dat de preventieve hechtenis alleen mag worden gebruikt als een uitzonderlijke maatregel. Afwijken van dit grondbeginsel vereist legitieme redenen die de inbreuk op het recht op het vermoeden van onschuld kunnen rechtvaardigen.
      Preventieve hechtenis is de strengste maatregel die aan een verdachte kan worden opgelegd, omdat deze noodzakelijkerwijs een opsluiting met zich meebrengt, met alle gevolgen van dien voor de verdachte en diens gezin. De IAHRM-rechter Sergio García Ramírez20x I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, Concurring Opinion of Judge Sergio García Ramírez, para. 18. overwoog hierover als volgt: ‘Preventieve hechtenis [is] één van de strengste voorzorgsmaatregelen die nog steeds in strafprocessen wordt gebruikt. Het betreft een diepgaande beperking van de vrijheid, met zeer verstrekkende gevolgen. Normaal gesproken stellen wij dat de preventieve hechtenis geen echte sanctie is; het is geen strafmaatregel, maar eenvoudigweg een voorzorgsmaatregel en een kortstondige maatregel. Technisch gezien is dit waar. Als we dit fenomeen echter in het licht van de realiteit beschouwen – zelfs als het op technische details botst – verschilt de preventieve detentie helemaal niet, behalve voor wat betreft de naam, van de bestraffende detentie. Beide zijn een vrijheidsberoving, ze vinden (normaal gesproken) plaats onder verschrikkelijke omstandigheden, ze veroorzaken ernstige materiële en mentale schade aan de betrokkene en degenen die hem omringen, en ze hebben normaal gesproken gevolgen.’
      Omdat de preventieve hechtenis de zwaarste maatregel is die aan een verdachte kan worden opgelegd, heeft het IAHRM al meer dan tien jaar consequent geoordeeld dat het gebruik ervan uitzonderlijk moet zijn, beperkt door het beginsel van wettigheid, het recht op vermoeden van onschuld en de beginselen van noodzaak en evenredigheid. Dit in overeenstemming met wat strikt noodzakelijk is in een democratische samenleving.21x I/A Court H.R., Case of Bayarri v. Argentina. Preliminary Objection, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of October 30, 2008. Series C No. 187, para. 69; I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, para. 121; I/A Court H.R., Case of Yvon Neptune v. Haiti. Merits, Reparations, and Costs. Judgment of May 6, 2008. Series C No. 180, para. 107; I/A Court H.R., Case of Servellón García et al. v. Honduras. Judgment of September 21, 2006. Series C No. 152, para. 88; I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, para. 67; I/A Court H.R., Case of García Asto and Ramírez Rojas v. Peru. Judgment of November 25, 2005. Series C No. 137, para. 106; I/A Court H.R., Case of Acosta Calderón v. Ecuador. Judgment of June 24, 2005. Series C No. 129, para. 74; I/A Court H.R., Case of Tibi v. Ecuador. Judgment of September 7, 2004. Series C No. 114, para. 106. Dit standpunt is ook erkend in instrumenten die universeel door de internationale gemeenschap worden aanvaard. Zo’n instrument is de ‘United Nations Standard Minimum Rules for Non-custodial Measures’. In rule 6.1 is opgenomen dat preventieve hechtenis als een laatste redmiddel in de strafprocedure zal worden gebruikt.22x United Nations Standard Minimum Rules for Non-custodial Measures (The Tokyo Rules). Adopted by General Assembly resolution 45/110 of 14 December 1990.

    • Legitieme redenen of gronden voor de preventieve hechtenis

      Zoals hierboven aangegeven heeft het IAHRM consequent geoordeeld dat de bepalingen van het AVRM de lidstaten verbieden om de vrijheid van personen, meer dan strikt noodzakelijk is, te beperken. De vrijheidsbeperking moet er slechts toe dienen dat een efficiënt verloop van het strafrechtelijke onderzoek gegarandeerd wordt en dat de verdachte de rechtsgang niet zal ontlopen. De preventieve detentie is een voorzorgsmaatregel en geen strafmaatregel.23x I/A Court H.R., Case of Suárez Rosero v. Ecuador. Judgment of November 12, 1997. Series C No. 35, para. 77. It reiterated that same position later, in cases including: I/A Court H.R., Case of Chaparro Álvarez and Lapo Íñiguez v. Ecuador. Preliminary Objections, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 21, 2007. Series C No. 170, para. 93; I/A Court H.R., Case of Servellón García et al. v. Honduras. Judgment of September 21, 2006. Series C No. 152, para. 90; I/A Court H.R., Case of Palamara Iribarne v. Chile. Judgment of November 22, 2005. Series C No. 135, para. 198; I/A Court H.R., Case of Acosta Calderón v. Ecuador. Judgment of June 24, 2005. Series C No. 129, para. 111; I/A Court H.R., Case of Tibi v. Ecuador. Judgment of September 7, 2004. Series C No. 114, para. 180.
      Volgens het IAHRM geldt als criterium voor het toepassen van de preventieve detentie dat het alleen gebruikt mag worden als maatregel ter bescherming van de resultaten van de strafrechtelijke onderzoeksprocedure. Het IAHRM overwoog als volgt: ‘Zelfs, onder deze omstandigheden [van voldoende bewijs om een redelijke veronderstelling te schragen dat de verdachte heeft deelgenomen aan het onderzochte strafbare feit], kan de vrijheidsberoving van de verdachte niet worden gebaseerd op algemene preventieve of speciale preventieve doeleinden, die kunnen worden toegeschreven aan de straf, maar […] gebaseerd op een legitiem doel, namelijk: ervoor zorgen dat de verdachte de uitvoering van de strafrechtelijke onderzoeksprocedure niet verhindert of zich aan het rechtssysteem onttrekt.’24x I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations, and Costs, Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, para. 111; I/A Court H.R., Case of Chaparro Álvarez and Lapo Íñiguez v. Ecuador. Preliminary Objections, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 21, 2007. Series C No. 170, para. 103.De persoonlijke kenmerken van de vermoedelijke dader en de ernst van het feit dat hem ten laste gelegd wordt, vormen op zichzelf onvoldoende rechtvaardiging voor een preventieve hechtenis.’25x I/A Court H.R., Case of Bayarri v. Argentina. Preliminary Objection, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of October 30, 2008. Series C No. 187, para. 74; I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, para. 69.
      Artikel 7 lid 5 AVRM is volgens de IACRM de enige legitieme grond voor het opleggen van een preventieve detentie.26x IACHR, Report on the Use of Pretrial Detention in the Americas, OEA/Ser.L/V/II, Doc. 46/13, December 30, 2013, para. 144. Preventieve hechtenis mag alleen worden opgelegd in die gevallen waarin er een aantoonbaar risico is dat de verdachte zal proberen aan de rechter te ontsnappen of het gerechtelijke onderzoek te belemmeren. Het specifieke doel van het gebruik van deze voorzorgsmaatregel is dus om ervoor te zorgen dat aangetoonde procedurele risico’s te neutraliseren die het strafrechtelijk onderzoeksdoel zouden kunnen dwarsbomen.
      De IACRM stelt op grond van het voorgaande dat elke opgelegde preventieve hechtenis die gerechtvaardigd wordt met redenen zoals de gevaarzetting door de verdachte, de mogelijkheid dat hij in de toekomst misdaden zal begaan, of de sociale gevolgen van dergelijke daden, in strijd is met artikel 7 lid 5 AVRM, het recht op het vermoeden van onschuld en het beginsel van pro homine.27x Het pro homine-beginsel ligt ten grondslag aan het hele mensenrechtensysteem en stelt de mens centraal als de begunstigde van mensenrechtennormen en -beginselen. Op grond van het pro homine-beginsel zal de overheid bij het erkennen van rechten de meest gunstige interpretatie voor de betrokken persoon moeten hanteren. Gaat het om het beperken van rechten, zoals in het geval van preventieve hechtenis, dient de overheid de meest restrictieve interpretatie te volgen. Deze redenen voldoen niet, omdat het criteria zijn van het materiële, en niet van het procedurele strafrecht, en dus kenmerkend zijn voor de bestraffende reactie. Het beginsel van het vermoeden van onschuld wordt geschonden wanneer preventieve detentie arbitrair wordt opgelegd. Dit is ook het geval waarbij de preventieve detentie wordt bevolen op grond van factoren als de aard van het misdrijf, de te verwachten straf of het enkele bestaan van redelijke aanwijzingen die de verdachte in verband brengen met het strafbare feit. Dergelijke grondslagen indiceren in overwegende mate dat er wordt vooruitgelopen op de verwachting dat er een straf wordt opgelegd. Dit, nog voordat de procedure is afgerond.28x IACHR, Report on the Use of Pretrial Detention in the Americas, OEA/Ser.L/V/II, Doc. 46/13, December 30, 2013, para. 137.
      De IACRM benadrukt dat de legitimiteit van de gronden voor het toelaten van de preventieve detentie voortvloeit uit de verenigbaarheid met het AVRM en niet louter uit het feit dat de mogelijkheid daartoe is toegestaan door de nationale wetgeving. De IACRM stelt namelijk dat het mogelijk is dat nationale wetgeving criteria of gronden bevat voor het gebruik van preventieve detentie, die in strijd zijn met het door het AVRM gecreëerde regime. Het IAHRM heeft in dat verband in de zaak Servellón García et al. v. Honduras29x I/A Court H.R., Case of Servellón García et al. v. Honduras. Judgment of September 21, 2006. Series C No. 152, para.89. geoordeeld dat de wetgeving die de gronden voor een beperking van de persoonlijke vrijheid vastlegt, moet worden uitgevaardigd in overeenstemming met de beginselen van het AVRM. Ze moeten bevorderlijk zijn voor de effectieve naleving van de garanties die in het AVRM zijn vastgelegd.
      Voorbeelden van strijdige Surinaamse wettelijke bepalingen zijn de artikelen 48 lid 1 Sv en 56 lid 1 Sv. Artikel 48 lid 1 Sv schrijft namelijk voor dat de niet objectieve vervolgingsambtenaar of de hulpofficier de preventieve hechtenis kunnen bevelen. Artikel 51 lid 2 Sv noemt in strijd met artikel 7 lid 5 AVRM de gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid als grond voor het mogen bevelen van de preventieve hechtenis.

      Niet-legitieme of ontoereikende gronden voor preventieve hechtenis

      In de zaak López Álvarez v. Honduras oordeelde het IAHRM, dat de vrijheidsberoving van de verdachte het resultaat was van wetgeving die negeert dat het AVRM vereist dat de preventieve hechtenis in elk specifiek geval gerechtvaardigd moet zijn. De rechtvaardiging van een bevolen preventieve detentie dient van procedurele aard te zijn en kan in geen geval worden gezocht in het misdrijf waarvan de persoon wordt beschuldigd.30x I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, para. 81.
      In de zaak Barreto Leiva v. Venezuela oordeelde het IAHRM dat het arrestatiebevel in de desbetreffende zaak op geen van de 454 pagina’s de noodzaak vermeldt om de preventieve hechtenis van de heer Barreto Leiva te gelasten. Het arrestatiebevel bevatte onvoldoende bewijs dat zou kunnen overtuigen dat de verdachte het verloop van de procedure zou hinderen of gerechtigheid zou willen ontlopen. Aangezien de Staat bij de uitvaardiging van het arrestatiebevel onvoldoende redenen had aangevoerd met betrekking tot het bereiken van een legitiem doel dat in overeenstemming is met het AVRM, was de preventieve hechtenis derhalve arbitrair.31x I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations and Costs. Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, parras 115 & 116.
      In de zaak Usón Ramírez v. Venezuela oordeelde de IACRM dat bij gebruik van vluchtrisico als grond voor een preventieve detentie, de rechtbanken verplicht waren de elementen van het vluchtrisico vast te stellen door middel van ‘redelijke argumenten’. Rechtbanken kunnen zich niet louter op het vluchtrisico beroepen of slechts nationale wetten aanhalen die in een dergelijke rechtvaardiging voorzien. In dit specifieke geval oordeelde de rechtbank dat de mogelijk op te leggen straf aanleiding gaf om aan te nemen dat de verdachte zou proberen zich aan de rechter te onttrekken. Dit zonder enig bewijs te leveren van die veronderstelling of van de noodzaak of van de omvang van de preventieve detentie. In het licht daarvan oordeelde de IACRM dat de opsluiting van de verdachte arbitrair was en een schending van het recht op het vermoeden van onschuld opleverde.32x IACHR, Application from the Inter-American Commission on Human Rights to the Inter-American Court of Human Rights against the Bolivarian Republic of Venezuela in Case 12.554, Francisco Usón Ramírez, July 25, 2008, paras. 172, 176, 178, 179, 180, and 184.

    • De criteria van noodzakelijkheid, proportionaliteit en redelijkheid

      Het evenredigheidscriterium heeft twee dimensies.33x IACHR, Report on the Use of Pretrial Detention in the Americas, OEA/Ser.L/V/II, Doc. 46/13, December 30, 2013, para. 161. De eerste dimensie houdt verband met het inherente verschil tussen enerzijds een vrijheidsontneming als voorzorgsmaatregel toegepast op een individu, met de juridische status van een onschuldig persoon, en anderzijds de vrijheidsontneming als gevolg van een veroordeling. De tweede dimensie heeft betrekking op de wisselwerking tussen de preventieve detentie, zijnde de zwaarste voorzorgsmaatregel die in het strafrecht beschikbaar is, en de doeleinden die hiermee in een specifieke zaak worden nagestreefd. Het IAHRM heeft over deze twee aspecten van evenredigheid als volgt overwogen: ‘[Een] persoon die onschuldig wordt geacht, kan niet gelijk worden behandeld of slechter worden behandeld dan een veroordeelde persoon. De Staat moet vermijden dat de maatregel van procedurele dwang gelijk is aan of schadelijker is voor de verdachte dan de straf bij veroordeling. Dit betekent dat het niet gepast is om preventieve hechtenis toe te staan in de gevallen waarin het niet mogelijk is om een gevangenisstraf op te leggen, en dat een dergelijke preventieve detentie moet eindigen wanneer de detentieduur een redelijke termijn heeft overschreden. Het evenredigheidsbeginsel impliceert ook een rationele relatie tussen de voorzorgsmaatregel en het nagestreefde doel, zodat het nadeel dat inherent is aan de beperking van het recht op vrijheid niet overdreven of buitensporig is in vergelijking met de voordelen die uit deze beperking worden verkregen en ook niet met het te bereiken beoogde doel.’34x I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, para. 122.
      In verband met het criterium van de redelijkheid, heeft het IAHRM geoordeeld dat artikel 7 lid 5 AVRM beperkingen oplegt aan de duur van de preventieve hechtenis. Het gevolg daarvan is dat ook de bevoegdheid van de Staat wordt beperkt om het doel van de strafrechtelijke procedure te beschermen met behulp van dit soort voorzorgsmaatregelen.35x I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, para. 119; I/A Court H.R., Case of Bayarri v. Argentina. Preliminary Objection, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of October 30, 2008. Series C No. 187, para. 70. Het langer dan redelijk opsluiten van een persoon komt er in de praktijk op neer dat een inschatting wordt gemaakt van de op te leggen straf.36x I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, para. 69; I/A Court H.R., Case of Acosta Calderón v. Ecuador. Judgment of June 24, 2005. Series C No. 129, para. 111; I/A Court H.R., Case of Tibi v. Ecuador. Judgment of September 7, 2004. Series C No. 114, para. 180; I/A Court H.R., Case of the “Juvenile Reeducation Institute” v. Paraguay. Judgment of September 2, 2004, Series C No. 112, para. 229; I/A Court H.R., Case of Suárez Rosero v. Ecuador. Judgment of November 12, 1997. Series C No. 35, para. 77. Similarly, IACHR, Report No. 86/09, Case 12.553, Merits, Jorge, José, and Dante Peirano Basso, Uruguay, August 6, 2009, para. 133; IACHR, Report No. 2/97, Case 11.205, Merits, Jorge Luis Bronstein and others, Argentina, March 11, 1997, para. 12; IACHR, Third Report on the Situation of Human Rights in Para­guay, Ch. IV, para. 34. Het IAHRM oordeelde dat ook in het geval dat er redenen zijn om een persoon in preventieve hechtenis te houden, artikel 7 lid 5 AVRM de garantie biedt dat hij zal worden vrijgelaten als de detentieperiode een redelijke termijn heeft overschreden.37x I/A Court H.R., zaak Bayarri v. Argentinië. Voorlopig bezwaar, verdiensten, herstelbetalingen en kosten. Arrest van 30 oktober 2008. Serie C nr. 187, para. 74.
      De ratio van artikel 7 lid 5 AVRM is dat een persoon die in preventieve hechtenis zit, moet worden vrijgelaten zodra de vrijheidsbeneming de grenzen overschrijdt van het nadeel dat redelijkerwijs kan worden gevergd van een vermoedelijk onschuldige persoon.38x IACHR, Report 35/96, Case 10.832, Merits, Luis Lizardo Cabrera, Dominican Republic, April 7, 1998, para. 71. Zodra de als redelijk geachte periode is verstreken, verliest de Staat zijn kans om de doelstellingen van de strafrechtelijke procedure te blijven waarborgen met behulp van de vrijheidsberoving van de verdachte. De preventieve hechtenis kan al dan niet worden vervangen door andere, minder beperkende voorzorgsmaatregelen, maar de verdachte moet hoe dan ook worden vrijgelaten. Dit staat naar het oordeel van het IAHRM los van de vraag of er nog steeds sprake is van een procedureel risico voor het strafrechtelijke onderzoek. Zelfs als uit de omstandigheden van de zaak blijkt dat de verdachte, zodra hij in vrijheid is gesteld, kan proberen de rechtsgang te ontwijken of het onderzoek te verstoren, mag de preventieve detentiemaatregel niet langer worden gebruikt om hem of haar van zijn of haar vrijheid te beroven.39x IACHR, Report No. 86/09, Case 12.553, Merits, Jorge, José, and Dante Peirano Basso, Uruguay, August 6, 2009, para. 127; IACHR, Report No. 12/96, Case 11.245, Merits, Jorge A. Giménez, Argentina, March 1, 1996, para. 134.

    • Bevoegde autoriteit, besluitvormingsproces, onderbouwing en bewijs

      In de procedure waarop de ontvankelijkheid van de voorlopige hechtenis wordt beoordeeld, stelt IACRM dat de rechtbank, in overeenstemming met het recht op het vermoeden van onschuld, alle feiten en argumenten moet onderzoeken die vóór of tegen het bestaan van procedurele risico’s pleiten. Dit complex van feiten en argumenten zou de eventuele oplegging of voortzetting van de preventieve detentie moeten kunnen rechtvaardigen.40x IACHR, Report No. 86/09, Case 12.553, Merits, Jorge, José, and Dante Peirano Basso, Uruguay, August 6, 2009, paras. 86 and 87. Rechters moeten beslissingen nemen waarbij voorlopige hechtenis wordt gelast na een inhoudelijke, en niet louter formele, analyse van elke zaak.41x UN, Working Group on Arbitrary Detention, Report on Mission to Argentina, E/CN.4/2004/3/Add.3, published December 23, 2003, para. 65.
      Naar oordeel van het IAHRM is het de taak van de bevoegde gerechtelijke autoriteiten – in het bijzonder de openbare aanklagers – om te onderbouwen of te bewijzen dat er sprake is van een vluchtrisico of het risico dat het onderzoek zal worden belemmerd.42x IACHR, Application from the Inter-American Commission on Human Rights to the Inter-American Court of Human Rights against the Bolivarian Republic of Venezuela in Case 12.554, Francisco Usón Ramírez, July 25, 2008, para. 172. Het is niet aan de verdachte of zijn raadsman om het tegendeel te bewijzen. Bovendien moet, op grond van het recht op het vermoeden van onschuld en het uitzonderlijkheidscriterium, zelfs wanneer er een mogelijke legitieme rechtvaardiging bestaat, het gebruik van de preventieve detentie worden uitgevoerd in overeenstemming met de criteria van noodzakelijkheid, proportionaliteit en redelijkheid.

    • Conclusies

      Op basis van deze beschouwing mag de conclusie getrokken worden dat de Surinaamse strafprocesrechtspraktijk voor wat betreft de preventieve hechtenis op gespannen voet staat met het Inter-Amerikaanse recht. Zo wordt het recht op het vermoeden van onschuld niet gerespecteerd en gewaarborgd als het uitgangspunt bij de bevelen tot inverzekeringstelling, bewaring, gevangenhouding en gevangenneming. Deze bevelen vinden in Suriname standaard plaats met de summiere onderbouwing ‘in belang van het onderzoek’. Verder worden verzoeken tot invrijheidstelling overwegend geweigerd, in strijd met artikel 7 lid 5 AVRM, op gronden die door het IAHRM consequent als niet legitiem zijn geoordeeld, zoals de aard van het misdrijf en/of de te verwachten straf en/of het enkele bestaan van redelijke aanwijzingen die de verdachte in verband brengen met het strafbare feit. Ook de gevaarzetting door de verdachte en/of de mogelijkheid dat hij in de toekomst misdaden zal begaan en/of de sociale gevolgen van dergelijke daden, zijn vaak voorkomende niet-legitieme gronden voor preventieve hechtenis. Voorts blijkt dat de inverzekeringstelling in Suriname niet door een onafhankelijke, objectieve rechter wordt bevolen, maar door de partijdige openbare aanklager. De uitgevaardigde bevelen ontbreken consequent, in strijd met artikel 7 lid 5 AVRM, de concreet geïdentificeerde processuele risico’s en worden standaard voor de maximale wettelijke termijn uitgevaardigd. Daarmee worden ook de beginselen pro homine, proportionaliteit en redelijkheid geschonden.
      Ook de Surinaamse wetgeving ter zake van preventieve hechtenis vertoont strijdigheden met het Inter-Amerikaanse rechtssysteem, in het bijzonder met het AVRM en ter zake doende uitspraken en bevindingen van respectievelijk het ­IAHRM en de IACRM.

    Noten

    • 1 Kamerstukken II 2010-2011, 2036 nr. 147, p. 5.

    • 2 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 461.

    • 3 Wet van 23 november 1977, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering (S.B. 1977 no. 94), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 1982 no. 84, S.B. 1989 no. 98, S.B. 1989 no. 100, S.B. 2002 no. 67, S.B. 2002 no. 68, S.B. 2002 no. 70, S.B. 2002 no. 71, S.B. 2004 no. 73, S.B. 2004 no. 105.

    • 4 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 466-467.

    • 5 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 30.

    • 6 Wet van 15 januari 1921, Wetboek van Strafvordering (BWBR0001903).

    • 7 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 30.

    • 8 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 30.

    • 9 Zie bijvoorbeeld https://rechtspraak.sr/home/protocollen/gedragscode-rechters/.

    • 10 Stichting voor de Rechtsorde in Suriname (SRiS), SRiSbundel Strafprocesrechtelijke wet- en regelgeving, Den Haag: Boom juridisch 2022.

    • 11 Stichting voor de Rechtsorde in Suriname (SRiS), SRiSbundel Strafprocesrechtelijke wet- en regelgeving, Den Haag: Boom juridisch 2022, p. 8.

    • 12 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, ­Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 11.

    • 13 Grondwet van de Republiek Suriname (S.B. 1987 no.116), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijziging bij S.B. 1992 no.38., http://dna.sr/wetgeving/surinaamse-wetten/geldende-teksten-tm-2005/grondwet-suriname/.

    • 14 https://treaties.un.org/pages/ViewDetailsIII.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=XXIII-1&chapter=23&Temp=mtdsg3&clang=_en.

    • 15 https://www.oas.org/en/sla/dil/inter_american_treaties_signatories_member_states_SU.asp.

    • 16 https://www.oas.org/dil/treaties_b-32_american_convention_on_human_rights_sign.htm.

    • 17 https://www.oas.org/dil/treaties_b-32_american_convention_on_human_rights_sign.htm#Suriname.

    • 18 IACHR, Report on the Use of Pretrial Detention in the Americas, OEA/Ser.L/V/II, Doc. 46/13, December 30, 2013, para. 131.

    • 19 Zie bijv. IACHR, Application from the Inter-American Commission on Human Rights to the Inter-American Court of Human Rights against the Bolivarian Republic of Venezuela in Case 12.554, Francisco Usón Ramírez, July 25, 2008, para. 168.

    • 20 I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, Concurring Opinion of Judge Sergio García Ramírez, para. 18.

    • 21 I/A Court H.R., Case of Bayarri v. Argentina. Preliminary Objection, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of October 30, 2008. Series C No. 187, para. 69; I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, para. 121; I/A Court H.R., Case of Yvon Neptune v. Haiti. Merits, Reparations, and Costs. Judgment of May 6, 2008. Series C No. 180, para. 107; I/A Court H.R., Case of Servellón García et al. v. Honduras. Judgment of September 21, 2006. Series C No. 152, para. 88; I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, para. 67; I/A Court H.R., Case of García Asto and Ramírez Rojas v. Peru. Judgment of November 25, 2005. Series C No. 137, para. 106; I/A Court H.R., Case of Acosta Calderón v. Ecuador. Judgment of June 24, 2005. Series C No. 129, para. 74; I/A Court H.R., Case of Tibi v. Ecuador. Judgment of September 7, 2004. Series C No. 114, para. 106.

    • 22 United Nations Standard Minimum Rules for Non-custodial Measures (The Tokyo Rules). Adopted by General Assembly resolution 45/110 of 14 December 1990.

    • 23 I/A Court H.R., Case of Suárez Rosero v. Ecuador. Judgment of November 12, 1997. Series C No. 35, para. 77. It reiterated that same position later, in cases including: I/A Court H.R., Case of Chaparro Álvarez and Lapo Íñiguez v. Ecuador. Preliminary Objections, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 21, 2007. Series C No. 170, para. 93; I/A Court H.R., Case of Servellón García et al. v. Honduras. Judgment of September 21, 2006. Series C No. 152, para. 90; I/A Court H.R., Case of Palamara Iribarne v. Chile. Judgment of November 22, 2005. Series C No. 135, para. 198; I/A Court H.R., Case of Acosta Calderón v. Ecuador. Judgment of June 24, 2005. Series C No. 129, para. 111; I/A Court H.R., Case of Tibi v. Ecuador. Judgment of September 7, 2004. Series C No. 114, para. 180.

    • 24 I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations, and Costs, Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, para. 111; I/A Court H.R., Case of Chaparro Álvarez and Lapo Íñiguez v. Ecuador. Preliminary Objections, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 21, 2007. Series C No. 170, para. 103.

    • 25 I/A Court H.R., Case of Bayarri v. Argentina. Preliminary Objection, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of October 30, 2008. Series C No. 187, para. 74; I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, para. 69.

    • 26 IACHR, Report on the Use of Pretrial Detention in the Americas, OEA/Ser.L/V/II, Doc. 46/13, December 30, 2013, para. 144.

    • 27 Het pro homine-beginsel ligt ten grondslag aan het hele mensenrechtensysteem en stelt de mens centraal als de begunstigde van mensenrechtennormen en -beginselen. Op grond van het pro homine-beginsel zal de overheid bij het erkennen van rechten de meest gunstige interpretatie voor de betrokken persoon moeten hanteren. Gaat het om het beperken van rechten, zoals in het geval van preventieve hechtenis, dient de overheid de meest restrictieve interpretatie te volgen.

    • 28 IACHR, Report on the Use of Pretrial Detention in the Americas, OEA/Ser.L/V/II, Doc. 46/13, December 30, 2013, para. 137.

    • 29 I/A Court H.R., Case of Servellón García et al. v. Honduras. Judgment of September 21, 2006. Series C No. 152, para.89.

    • 30 I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, para. 81.

    • 31 I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations and Costs. Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, parras 115 & 116.

    • 32 IACHR, Application from the Inter-American Commission on Human Rights to the Inter-American Court of Human Rights against the Bolivarian Republic of Venezuela in Case 12.554, Francisco Usón Ramírez, July 25, 2008, paras. 172, 176, 178, 179, 180, and 184.

    • 33 IACHR, Report on the Use of Pretrial Detention in the Americas, OEA/Ser.L/V/II, Doc. 46/13, December 30, 2013, para. 161.

    • 34 I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, para. 122.

    • 35 I/A Court H.R., Case of Barreto Leiva v. Venezuela. Merits, Reparations, and Costs. Judgment of November 17, 2009. Series C No. 206, para. 119; I/A Court H.R., Case of Bayarri v. Argentina. Preliminary Objection, Merits, Reparations, and Costs. Judgment of October 30, 2008. Series C No. 187, para. 70.

    • 36 I/A Court H.R., Case of López Álvarez v. Honduras. Judgment of February 1, 2006. Series C No. 141, para. 69; I/A Court H.R., Case of Acosta Calderón v. Ecuador. Judgment of June 24, 2005. Series C No. 129, para. 111; I/A Court H.R., Case of Tibi v. Ecuador. Judgment of September 7, 2004. Series C No. 114, para. 180; I/A Court H.R., Case of the “Juvenile Reeducation Institute” v. Paraguay. Judgment of September 2, 2004, Series C No. 112, para. 229; I/A Court H.R., Case of Suárez Rosero v. Ecuador. Judgment of November 12, 1997. Series C No. 35, para. 77. Similarly, IACHR, Report No. 86/09, Case 12.553, Merits, Jorge, José, and Dante Peirano Basso, Uruguay, August 6, 2009, para. 133; IACHR, Report No. 2/97, Case 11.205, Merits, Jorge Luis Bronstein and others, Argentina, March 11, 1997, para. 12; IACHR, Third Report on the Situation of Human Rights in Para­guay, Ch. IV, para. 34.

    • 37 I/A Court H.R., zaak Bayarri v. Argentinië. Voorlopig bezwaar, verdiensten, herstelbetalingen en kosten. Arrest van 30 oktober 2008. Serie C nr. 187, para. 74.

    • 38 IACHR, Report 35/96, Case 10.832, Merits, Luis Lizardo Cabrera, Dominican Republic, April 7, 1998, para. 71.

    • 39 IACHR, Report No. 86/09, Case 12.553, Merits, Jorge, José, and Dante Peirano Basso, Uruguay, August 6, 2009, para. 127; IACHR, Report No. 12/96, Case 11.245, Merits, Jorge A. Giménez, Argentina, March 1, 1996, para. 134.

    • 40 IACHR, Report No. 86/09, Case 12.553, Merits, Jorge, José, and Dante Peirano Basso, Uruguay, August 6, 2009, paras. 86 and 87.

    • 41 UN, Working Group on Arbitrary Detention, Report on Mission to Argentina, E/CN.4/2004/3/Add.3, published December 23, 2003, para. 65.

    • 42 IACHR, Application from the Inter-American Commission on Human Rights to the Inter-American Court of Human Rights against the Bolivarian Republic of Venezuela in Case 12.554, Francisco Usón Ramírez, July 25, 2008, para. 172.