DOI: 10.5553/SJB/056266842023060002004

Surinaams JuristenbladAccess_open

Artikel

Beëindiging van bankrelaties in Nederland en Suriname

Een oriëntatie

Trefwoorden beëindiging bankrelatie, due dilligence maatregelen en richtlijnen, witwassen, money laundering, de-risking, financiering terrorisme
Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Anne Harmsma, 'Beëindiging van bankrelaties in Nederland en Suriname', Surinaams Juristenblad Aflevering 2 2023, DOI: 10.5553/SJB/056266842023060002004

    Het opzeggen van een cliëntenrelatie door ABNAMRO Bank N.V. waarbij een Surinaamse ingezetene als client van de bank betrokken is, trok in Suriname publieke aandacht. Het vonnis (ECLI:NL: RBAMS:2023:3167) is het voorlopig sluitstuk van discussie in rechte, maar de onderliggende problematiek omvat een realiteit die niet helemaal goed uit de verf komt, maar wel een zekere maatschappelijke impact heeft. Voor een beoordeling daarvan is het Kort Geding niet geconstrueerd, een benadering van die problematiek in een annotatie voor het Surinaams Juristenblad ligt meer voor de hand. Deze benadering geeft enige historische informatie over de ontwikkelingen in en omtrent de vreemde valutamarkt in Suriname, het witwasprobleem (de mogelijke financiering van terrorisme wordt verder niet behandeld) de uitdagingen in het bancaire systeem, wet - en regelgeving in Suriname en Nederland, National Risk Assessments, C.F.A.T.F aanbevelingen, de-risking van banken en bankcliënten, algemene bankvoorwaarden maar ook enige omgevingsfactoren en een aantal maatgevende uitspraken van rechters en Kifid. Volledigheid is niet nagestreefd, er wordt een trend en een toon aangegeven.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 1 Het geding

      In eerste aanleg heeft de Enkelvoudige Kamer van de Rechtbank Amsterdam, Nederland, in Kort Geding rechtdoende op 2 mei 2023, een vordering van de eiser tot het verlenen van de volgende voorzieningen:

      primair:
      1. ABN AMRO te verbieden om uitvoering te geven aan de opzegging van de relatie met [handelsnaam];
      2. ABN AMRO te veroordelen alle producten van [handelsnaam] in stand te laten en uitvoering te geven aan transacties op de rekening;
      3. ABN AMRO te verbieden om hem op te nemen in het IVR of in een vergelijkbaar register;
      subsidiair:
      4. ABN AMRO te veroordelen om [eiser] te laten beschikken over tenminste één betaalrekening (bij voorkeur rekening [rekeningnummer]) en uitvoering te geven aan transacties op die rekening (eventueel met nadere afspraken);
      5. ABN AMRO te verbieden om [handelsnaam] op te nemen in het IVR of in een vergelijkbaar register;
      meer subsidiair:
      6. ABN AMRO te veroordelen om [handelsnaam] te laten beschikken over tenminste één bankrekening (bij voorkeur rekening [rekeningnummer]) en uitvoering te geven aan transacties op die rekening, totdat een onherroepelijke uitspraak is gedaan in de bodemprocedure;
      7. dit alles op straffe van dwangsommen en met veroordeling van ABN AMRO in de (na)kosten en in de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente geweigerd.

      De uitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2023:3167) is voor publicatie op de gebruikelijke wijze redelijk geanonimiseerd (gelijk ook op uitspraken in Suriname op ‘rechtspraak.sr’ redactionele anonimisering wordt toegepast), maar in kleinschalig Suriname ‘kent iedereen iedereen’.
      De uitspraak biedt een inkijk in de Nederlandse benadering van toepassing van Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot het tegengaan van money-laun­dering (witwassen) en financiering van terrorisme (AML/CTF regelgeving), met name mede gebaseerd op EU wet – en regelgeving en F.A.T.F. aanbevelingen. De inkijk nodigt uit tot het bieden van meer verheldering voor wat betreft de Nederlandse kant alsook voor de Surinaamse kant van benadering van de compliance problematiek rondom het voorkomen van witwassen van geld. Volledigheid van regelingen, omgevingsfactoren en maatschappelijke impact wordt hier niet geboden, publieke bronnen zijn betrokken.

    • 2 Wettelijk kader in Nederland

      De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is op 1 augustus 2008 in werking getreden en is sindsdien meerdere keren gewijzigd. De Europese anti-witwasrichtlijnen worden grotendeels in de Wwft geïmplementeerd. De Wwft vormt een geheel van maatregelen ter voorkoming van misbruik van het financiële stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme.
      Toezichthouders verstrekken (overigens juridisch niet bindende, maar wel ondersteunende) leidraden (oorspronkelijk op aanbevelingen van het Internationaal Monetair Fonds), zoals De Nederlandse Bank (DNB) daar in 2011 mee begon: de Leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Sanctiewet (Sw), gewijzigd in december 2020.1x https://www.dnb.nl/voor-de-sector/open-boek-toezicht/wet-regelgeving/wwft/dnb-leidraad-wwft-en-sw.
      De Wwft kent een risico-gebaseerde benadering en open normen. Dit houdt in dat instellingen zelf een inschatting maken van de relevante risico’s van een cliënt en daar vervolgens voldoende mitigerende maatregelen tegenover zetten. De mate van risico’s die worden genomen bepaalt vervolgens welke mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Open normen brengen met zich mee dat in de lokale samenleving heersende normen en waarden een rol spelen in het beoordelen van de problematiek. In de Wwft worden een aantal kernpunten benoemd:
      Het cliëntenonderzoek vormt een belangrijk onderdeel van de maatregelen om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Instellingen dienen in beginsel in alle gevallen cliëntenonderzoek uit te voeren. Het cliëntenonderzoek behelst ook het onderzoek naar (voorgenomen) transacties. De zwaarte van het onderzoek wordt afgestemd op het risico dat een bepaald type cliënt, relatie, product of transactie met zich meebrengt.
      Financiële en andere instellingen die beroeps of bedrijfsmatig bepaalde in de wet genoemde (financiële) diensten verlenen, hebben een meldplicht en zijn verplicht om eventuele ongebruikelijke transacties te melden aan FIU Nederland. Ongebruikelijke transacties worden geïdentificeerd aan de hand van in de wet opgenomen indicatoren.
      De Nederlandse Bank is belast met het toezicht op de naleving van de Wwft op verschillende instellingen, waaronder banken en andere financiële ondernemingen. In dit toezicht kijkt DNB naar de procedures en maatregelen die instellingen hebben getroffen om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Daarnaast gebruikt DNB een gepubliceerde risico gebaseerde benadering, als uitgangspunt voor het toezicht op de naleving van Wft en Wwft.2x https://www.dnb.nl/media/2ambmvxt/van-herstel-naar-balans.pdf.
      De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) levert vanaf mei 2023 gefaseerd een aantal NVB Risico gebaseerde Standaarden op (‘Risk-based Industry Baselines’). Deze bieden banken uitgangspunten voor een gerichte en proportionele uitvoering van hun Wwft-verplichtingen. Of meer specifiek: voor risico gebaseerd klantonderzoek. De NVB Standaarden zijn gemaakt in overleg met de toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) en het ministerie van Financiën. In totaal zijn/worden er ca. 17 standaarden voorbereid. Ze worden in fasen gepubliceerd. In mei 2023 verschenen de eerste vijf NVB Risico gebaseerde Standaarden:3x https://www.nvb.nl/nieuws/minder-klantimpact-door-nvb-standaarden-voor-risicogebaseerd-witwasonderzoek.

      • EDD EC HRTC (Enhanced Due Dilligence maatregelen voor Europese Commissie High Risk Third Countries);

      • UBO identificatie en verificatie (ID&V);

      • Pseudo-UBO;

      • Expected Transaction Profile (ETP);

      • Data actualisatie (onderdeel van Ongoing Due Dilligence (ODD)). In voorbereiding zijn NVB risico gebaseerde Standaarden over deze onderwerpen:

      • Politically Exposed Persons (PEPs);

      • Bron van Middelen (source of funds);

      • Methoden voor alert handling;

      • Modellen in alert generatie en alert handling;

      • Ongoing Due Diligence

      2.1 Enige feiten

      De strikte verplichtingen en strengere maatregelen voor het tegengaan van witwassen en financiering van terrorisme betekenen voor banken in Nederland een jaarlijkse investering van circa € 1,4 miljard. Duizenden (1 op 6) bankmedewerkers werken dagelijks aan de opvolging van compliance verplichtingen. Toch neemt het aantal veroordelingen en afgepakt vermogen maar beperkt toe. In 2021 bijvoorbeeld kon de Nederlandse overheid slechts € 368 miljoen crimineel geld afpakken – van de geschatte € 16 miljard aan witwas-geldstromen. In dat jaar meldden banken 263.000 ongebruikelijke transacties maar verklaarde FIU-NL slechts 47.000 meldingen van banken als verdacht.
      Een National Risk Assessment is uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), het kennisinstituut voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid4x https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/3105. en een aanpassing is in voorbereiding. De politie Nederland publiceerde een fenomeenbeeld over drugs en relatering aan witwassen, ook met (beperkte) informatie over Suriname.5x https://www.politie.nl/binaries/content/assets/politie/nieuws/2022/april/ao-dlio--2-22---de-narcostand-van-nederland-fenomeenbeeld-drugs-2021.pdf.

    • 3 Wettelijk kader in Suriname

      3.1 Wetten

      1. De wet van 19 november 2022, S.B. 2022 no. 138, houdende vaststelling van regels inzake het voorkomen en bestrijden van money laundering en de financiering van terrorisme. (Wet ter voorkoming en bestrijding van Money laundering en Terrorismefinanciering (WMTF) trad op 22 november 2022 in werking en verving daarmee de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (S.B. 2002 no. 65, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2016 no. 33) en de Wet Identificatieplicht Dienstverleners (S.B. 2002 no. 66, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2016 no. 32).

      2. De Wet Internationale Sancties, van 20 mei 2014, S.B. 2014 no. 54, houdende regels in verband met de uitvoering van internationale sancties, zoals gewijzigd bij Wet van 29 februari 2016, S.B. 2016 no. 31, en het Staatsbesluit van 29 februari 2016 ter uitvoering v.d. Wet Internationale Sancties, S.B. 2016 no. 34 met 2 bijlages:

      • Bijlage 1: The list established and maintained by the Al-Qaida Sanctions Committee with respect to individuals, groups, undertakings and other entities associated with Al-Qaida.

      • Bijlage 2: The list consists of the two sections: A. Individuals B. Entities and other groups.

      3.2 Richtlijnen en circulaires van de Centrale Bank van Suriname CBvS

      De CBvS verstrekt op 13 oktober 2016 een nieuwe AML/CFT Richtlijn en vermeldt op de website6x https://www.cbvs.sr/416-wetten/richtlijnen/fatf-cfatf. specifiek naar FATF-aanbeveling 19 (landen met hoger risico) en vraagt verscherpte Due Diligence-maatregelen door financiële instellingen bij het mitigeren van risico’s.
      De CBvS heeft bij circulaire van 7 juni 2021 een Wisselkoersnotering vastgesteld en noteert vanaf die datum de wisselkoersen die tot stand komen op basis van het vraag- en aanbodmechanisme op de valutamarkt, alwaar de deviezenbanken en wisselkantoren op een transparante en geordende wijze vreemde valuta verhandelen7x https://www.cbvs.sr/publicaties/centrale-bank-zaken/132-publicaties-footer/2084-circ-deviezenbanken-en-wisselkantoren en https://www.cbvs.sr/2-uncategorised/2083-circ-fcm-deviezenbanken-wisselkantoren-06062021.

      3.3 Algemene Beschikkingen van de Deviezencommissie

      Het maatschappelijk verschijnsel ‘cash is king’ in Suriname, bewerkstelligt het fenomeen van cash vreemde valuta transporten naar het buitenland door particulieren omdat overmakingen maar beperkt kunnen worden uitgevoerd via het bankwezen vanwege het feit dat de door banken bij correspondentbanken aangehouden nostro accounts onvoldoende saldi hebben.
      Bij Algemene Beschikking (A.B.) van de Deviezencommissie No. 225 van 31 augustus 2022 is de ‘fysieke’ invoer en uitvoer van buitenlandse betaalmiddelen (het woord ‘fysiek’ wordt niet in de Deviezenregeling gedefinieerd, maar wel het begrip ‘invoer en uitvoer van waarden en betaalmiddelen’ in artikel 3 sub 4 juncto sub 7), beperkt tot USD 10.000 of de tegenwaarde daarvan in andere convertibele valuta’s per persoon door ingezetenen van de Republiek Suriname en door ingezetenen van lidstaten van de Caribische Gemeenschap als bedoeld in artikel 32 lid 5 van het Herziene verdrag van Chaguaramas (dit laatste als anti-discriminatoire verplichting uit het Caricomverdrag). Oorspronkelijk was dit bedrag USD 50.000 (sinds 2021) onder slechts een aangifteplicht bij grensoverschrijding van Suriname. Ontegenzeggelijk kan witwassen niet worden uitgesloten omdat de herkomst van cash gelden twijfelachtig kan zijn.
      De website van de Deviezencommissie is al jarenlang ‘uit de lucht’ waardoor de destijds keurig vermelde Algemene Beschikkingen vanaf A.B. 187 (waarin de oorspronkelijke in-en uitvoer van buitenlandse betaalmiddelen en waarden was geregeld, zoals later aangepast) niet meer digitaal beschikbaar zijn voor het publiek en rechtsbeoefenaren, een onverantwoorde situatie voor diegenen die geen abonnement hebben op het Advertentieblad van de Republiek Suriname, welk blad ook niet digitaal benaderbaar is. Plaatsing op de website van de Centrale Bank van Suriname, een autonome monetaire autoriteit, zou hiervoor een oplossing kunnen zijn.
      Regulering van de vreemde valuta marktprijzen (de koersen) zijn in het verleden niet succesvol geweest, de markt is sterker dan de regulering. Regulering brengt de risicofactor voor strafrechtelijke vervolging bij overtreding zelfs omhoog hetgeen mede reflecteert in koersverhogingen. De marktprijzen worden sinds juni 2021 geregeld door vraag en aanbod, met verplichte dagelijkse transactievermeldingen door banken en geldwisselkantoren aan de Centrale Bank van Suriname.

      3.4 Enige feiten

      De Financial Intelligence Unit Suriname (FIUS) meldt in het jaarverslag 20218x http://fiusuriname.org/Jaarverslagen/Jaarverslag-2021-FIU-Suriname-Final-Nederlands.pdf. een aantal meldingen van 2.741 subjectief verdachte ongebruikelijke transacties: banken en kredietinstellingen 186, geldovermakingskantoren 2.523 en notarissen 32. Opvallend is dat geen enkel geldwisselkantoor (cambio) en geen enkele (Register) Accountant een subjectieve melding heeft gedaan.
      In 2021 heeft FIU Suriname negen onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben geleid tot doormelding van zeven dossiers aan de Procureur-Generaal voor verder onderzoek. Deze dossiers bevatten financiële informatie waarvoor redelijke vermoedens van witwassen zijn vastgesteld.
      De Surinaamse National Risk Assessment is uitgevoerd door een project management team. Een aangepaste publieke versie (niet de full findings) van de Nationale Risico Analyse 2019 – medio 2020 is gepubliceerd door de CBvS.9x https://www.cbvs.sr/images/content/publicaties/2021/Suriname_NRA_rapport_1_jan_2019-medio_2020_publieke_versie_v11.pdf.
      De beoordeling van de C.F.A.T.F. geeft aan dat Suriname slechtst aan 1 van de 40 F.A.T.F. recommendations volledig voldoet, 9 zijn redelijk in orde en de overige 30 gedeeltelijk of helemaal niet in orde.10x https://www.fatf-gafi.org/en/countries/detail/Suriname.html.
      Compliance bij banken in Suriname (en aangenomen mag worden ook in de rest van de wereld) is in hoge mate afhankelijk van ‘the tone at the top’. Dat geldt zeker in omgevingen waarin bankbestuurders (waaronder commissarissen begrepen zijn) afhankelijk zijn van influencers, lobbyisten, aandeelhouders met omvangrijke zeggenschap die speciale afhankelijkheidsrelaties creëren en van cliënten met omvangrijke verbintenissen met banken, politieke relaties en family & friends relaties, dat alles in een kwetsbare kleinschaligheid.
      Het gehele Caribisch gebied in Caricomverband wordt getroffen door de gevolgen van kleinschaligheid en volgt een agenda om zich weerbaarder te maken tegen de-risking door correspondentbanken.11x Zie https://today.caricom.org/2022/09/16/de-risking-challenges-discussed-at-special-hearing.

    • 4 Bankenaffaires in Nederland

      Het volgende richt zich alleen op de drie grootbanken (systeembanken die mede onder toezicht van de Europese Centrale Bank staan) in Nederland. Het Nederlandse bankwezen is de afgelopen decennia zwaar getroffen door onvoorstelbare affaires bij het overtreden van AML/CTF (Anti Money Laundering/Counter Terrorism Financing) regels.
      Grootbanken als ING Bank N.V. (totale activa in 2022 van de ING Group N.V.: 951 miljard Euro), Coöperatieve Rabobank U.A. (totale activa 2022: 628 miljard Euro) en ABN AMRO Bank N.V. (totale activa in 2022: 375 miljard Euro) betaalden samen meer dan een miljard Euro’s/USD aan boetes aan nationale en internationale handhavers en toezichthouders. Enkele bestuurders kregen de kwalificaties van verdachten, enkelen verdwenen van het lokale bancaire toneel. Het adagium ‘too big to fail’ is geen persoonlijke verontschuldigingsgrond, bestuurders bij ABN AMRO leverden destijds nog een deel van hun bonussen over 2004 in om mee te betalen aan de boetes, opgelegd door DNB (en een zestal Amerikaanse toezichthouders).
      In 2021 troffen ABN AMRO en het Openbaar Ministerie een schikking voor ernstige tekortkomingen bij het bestrijden van witwassen voor het boetebedrag van 300 miljoen Euro en een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (de bespaarde personeelskosten die gemaakt hadden moeten worden om in voldoende mate aan de wettelijke regels te voldoen) van 180 miljoen Euro. Het feitenrelaas en de beoordeling door het Openbaar Ministerie is gepubliceerd met daarbij de schikkingsovereenkomst.12x https://www.om.nl/documenten/publicaties/fp-hoge-transacties/feitenrelaas/map/guardian-feitenrelaas-en-beoordeling-door-het-om. In dit feitenrelaas wordt beschreven hoe en waarom ABN AMRO Bank N.V. (ABN AMRO) in 2019 onderwerp werd van een strafrechtelijk onderzoek van de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst) onder leiding van het Openbaar Ministerie (O.M.) onder de naam Guardian. Het onderzoek zag op vermoedelijke overtredingen door ABN AMRO bij haar activiteiten in Nederland van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en een vermoeden van schuldwitwassen door ABN AMRO samenhangend met die vermoede overtredingen van de Wwft. ABN AMRO zette 3.000 (compli­ance en data repair) medewerkers in om de nieuwe doelen te halen.
      Kernproblemen:

      • het ontbreken of onvolledig zijn van klantdossiers/klantgegevens;

      • het niet of onvolledig uitvoeren van (verscherpt) cliëntenonderzoek voor aangaan relatie;

      • tekortkomingen bij risicobeoordelingen en risicoclassificaties;

      • het onvoldoende meenemen van cashgebruik bij risicobeoordeling en risicoclassificatie;

      • onvoldoende uitvoeren van voortdurende controle op de klantrelatie en transacties door:

        a. tekortkomingen bij de herbeoordelingen;

        b. tekortkomingen in het transactiemonitoringsysteem;

      • niet of niet tijdig melden van ongebruikelijke transacties;

      • het niet of niet tijdig beëindigen van klantrelaties.

      ING betaalde een boete van 675 miljoen en een ontneming van 100 miljoen. Het feitenrelaas over de schikking van het Openbaar Ministerie met ING Bank is gepubliceerd.13x https://www.om.nl/documenten/publicaties/fp-hoge-transacties/feitenrelaas/map/feitenrelaas-ing.
      Het OM verwijt ING in Nederland jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Dat gebeurde op een dusdanige wijze dat de bank ook schuldwitwassen wordt verweten: de bank heeft niet voorkomen dat bankrekeningen van klanten van ING in Nederland tussen 2010 en 2016 zijn gebruikt bij het witwassen van honderden miljoenen euro’s. ING zet bijna 10.000 medewerkers in om het tij te keren. De bevindingen van het OM staan vermeld in het Houston Rapport.14x https://www.fiod.nl/wp-content/uploads/2018/09/feitenrelaas_houston.pdf.

      Kernproblemen:

      • De instellingen van het monitoringssysteem waardoor vele rekeningen slechts beperkt werden gemonitord;

      • De instellingen van het monitoringssysteem waardoor, voor bepaalde categorieën witwassignalen, het systeem gemaximeerd was tot een vooraf bepaald (in sommige gevallen zeer beperkt) dagelijks aantal alerts;

      • Dat bij hiervoor genoemde instellingen bij de selectie en sortering van rekeningen voor nader onderzoek alleen rekening werd gehouden met percentuele afwijkingen ten opzichte van het historisch rekeningverloop en niet met de absolute omvang van transacties;

      • Monitoring vond plaats op rekeningniveau en niet op cliëntniveau;

      • Incomplete invoer van relevante data in het monitoringsysteem voor een juiste (en risico gebaseerde) monitoring;

      • Onvoldoende (kwalitatieve en kwantitatieve) personele capaciteit voor de afhandeling van alerts.

      De Hoge Raad stelt aan het vervolgen van personen voor het leiding geven aan strafbare feiten hoge eisen. Dan moet niet alleen wetenschap worden bewezen, maar ook dat deze personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen. Daarvan is in het onderzoek naar ING NL niet gebleken. De verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft was belegd bij drie verschillende onderdelen van de bank. Geen van deze onderdelen overzag het geheel. Het hogere management heeft mede daardoor onvoldoende de ernst van de tekortkomingen en het voortduren ervan onderkend. Het OM rekent de strafbare feiten dan ook toe aan de organisatie als geheel. Velen zijn daarbij verantwoordelijk voor een deel van het verwijtbare gedrag. De strafbare feiten zijn daarmee niet individueel aan personen toe te rekenen. Ook niet aan de leiding van ING NL.
      RABO kreeg in 2019 een boete van DNB van 1 miljoen Euro, een dwangsom van een half miljoen Euro, met in een Libor/Euriborzaak boete van ruim 770 miljoen Euro in 2013 nog vers in gedachten. Volgens een nieuwsbericht van het Openbaar Ministerie van 7 december 2022 heeft het Openbaar Ministerie besloten een strafrechtelijk onderzoek te starten naar Rabobank.15x https://www.om.nl/actueel/nieuws/2022/12/07/openbaar-ministerie-start-strafrechtelijk-onderzoek-rabobank. Het onderzoek richt zich op de rol van de Rabobank als poortwachter ten aanzien van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering. Met andere woorden, het naleven van de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme) en de gevolgen daarvan. De aanleiding van dit strafrechtelijk onderzoek is een melding van DNB (De Nederlandsche Bank). Over het strafrechtelijk onderzoek worden op dat moment verder geen mededelingen gedaan.
      Bij de Rabobank zijn nu 7.000 medewerkers bezig met die witwasregels, maakte de bank bekend bij de jaarcijfers. Dat komt neer op 14 procent van al het personeel van de bank. De bank moet van toezichthouder De Nederlandsche Bank uiterlijk eind 2024 de klantendossiers op orde hebben.
      Niettemin functioneren alle drie banken als gewilde correspondentbanken.
      Met deze affaires achter de rug (met Rabobank voor nog de boeg) is het duidelijk dat de banken fors reageren: de volle inzet op de tekortkomingen leidt tot de- ­risking van cliënten: ruim 7.000 relaties tussen cliënten en de vier grootste banken werden verbroken wanneer die na beoordeling door de banken niet meer voldeden aan AML/CTF vereisten. Onder deze grote druk zijn en worden onontkoombaar ook fouten gemaakt, de balans sloeg door.
      Inmiddels heeft De Nederlandse Bank enigszins mitigerende maatregelen genomen en een bijsturing gemodificeerd, waarbij een meer risico-gebaseerde aanpak (van herstel naar balans) ervoor kan zorgen dat banken klantrisico’s op een adequatere en meer gebalanceerde manier inschatten.16x https://www.dnb.nl/media/2ambmvxt/van-herstel-naar-balans.pdf.

    • 5 Wat kunnen cliënten doen die geconfronteerd worden met opzeggen van de relatie

      Cliënten die in Nederland geconfronteerd worden met het verbreken van hun relatie met een bank kunnen proberen daartegen op te komen via twee bekende wegen: de gang naar de civiele rechter, vaak in Kort Geding (soms worden tegelijkertijd ook bodemprocedures aanhangig gemaakt) of een gang naar de Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening ‘KiFid’ voor een klacht over een financiële dienst, ingediend door een privépersoon. Na toetsing door KiFid of de klacht in behandeling kan worden genomen (en een bezwaar-traject wanneer de klacht voor behandeling is afgewezen), kan een bemiddelingstraject voorafgaan aan de verdere klachtbehandeling die uiteindelijk kan leiden tot een uitspraak die eventueel nog in een beroepsprocedure opnieuw beoordeeld kan worden. Daarvoor zijn een tweetal Reglementen: Reglement Geschillencommissie Kifid17x https://www.kifid.nl/wp-content/uploads/2022/03/Reglement-Geschillencommissie-Kifid-%E2%80%93-vanaf-1-april-2022_T.pdf. en Reglement Commissie van Beroep Kifid.18x https://www.kifid.nl/wp-content/uploads/2022/03/Reglement-Commissie-van-Beroep-Kifid-%E2%80%93-vanaf-1-april-2022_T.pdf.
      Zakelijke cliënten hebben in het algemeen geen toegang tot Kifid (behalve soms klein aantal zakelijke cliënten) en Kifid behandelt geen zaken die al aanhangig zijn bij de civiele rechter of vorderingen betreffen boven de 1 miljoen Euro. Wel behandelt Kifid ook privacy klachten en kredietregistratie klachten.
      De advocatuur in Nederland herkent een niche markt: hun websites staan bol van de hulpaanbiedingen bij beëindiging van bancaire relaties.

      5.1 Algemene Voorwaarden van banken

      De algemene voorwaarden van banken bevatten regels over zorgplicht en over het beëindigen van relaties.

      5.1.1 Zorgplicht

      De zorgplicht is omschreven in de ‘Algemene Bankvoorwaarden’ in Nederland (art. 3)19x https://www.nvb.nl/publicaties/protocollen-regelingen-richtlijnen/algemene-bankvoorwaarden-abv. en in Suriname in de ‘Algemene Bankvoorwaarden voor de betrekkingen tussen de banken gevestigd te Paramaribo, en haar cliënten’ (art. 2).20x https://www.sbv.sr/wet-regelgeving.

      NederlandSuriname
      Artikel 2 – Zorgplicht Artikel 3 – Zorgplicht van de Bank en van de cliënt
      Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze dienstverlening geen misbruik maken.
      1. Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Deze belangrijke regel geldt altijd. Andere regels in de ABV of in de voor producten of diensten geldende overeenkomsten en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden kunnen dit niet veranderen. Wij streven naar begrijpelijke producten en diensten. Ook streven wij naar begrijpelijke informatie over die producten en diensten en de risico’s ervan.
      2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale of supranationale) autoriteiten. U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf. U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
      1. De Bank neemt bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de cliënt. Geen van de bepalingen van deze Algemene Bankvoorwaarden of van de door de Bank gebruikte bijzondere voorwaarden kan aan dit beginsel afbreuk doen. 2. De cliënt neemt jegens de Bank de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de Bank. De cliënt stelt de Bank in staat haar wettelijke en contractuele verplichtingen na te kunnen komen en haar dienstverlening correct te kunnen uitvoeren. De cliënt mag van de diensten en/of producten van de Bank geen oneigenlijk of onrechtmatig gebruik (laten) maken, waaronder mede begrepen gebruik dat strijdig is met wet- en regelgeving, dienstbaar is of kan zijn aan strafbare feiten of materieel en/of immaterieel schadelijk is of kan zijn voor de Bank of haar reputatie of voor de integriteit van het financiële stelsel. 3. Bij enig vermoeden van overtreding door de cliënt van verplichtingen van het voorgaande lid kan de Bank haar dienstverlening aan de cliënt met onmiddellijke ingang geheel of gedeeltelijk opschorten, waaronder begrepen de blokkering van rekeningen, eventueel gevolgd door de beëindiging van de relatie, waarvan de Bank terstond kennis geeft aan de cliënt.

      5.1.2 Beëindiging van een relatie

      De beëindiging van een relatie wordt eveneens in de algemene voorwaarden geregeld:
      In Nederland:

      Artikel 35 – Opzegging van de relatie
      U kunt de relatie opzeggen. Wij kunnen dit ook. Opzegging betekent dat de relatie eindigt en alle lopende overeenkomsten zo snel mogelijk worden afgewikkeld.
      1. U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.
      2. Opzegging betekent dat de relatie en alle lopende overeenkomsten worden beëindigd. Gedeeltelijke opzegging kan ook. In dat geval kunnen er bijvoorbeeld bepaalde overeenkomsten blijven bestaan.
      3. Als er voor de beëindiging van een overeenkomst voorwaarden gelden, zoals een opzegtermijn, worden die nageleefd. Tijdens de afwikkeling van de relatie en de beëindigde overeenkomsten blijven alle toepasselijke voorwaarden van kracht.

      In Suriname:

      Artikel 39 Opzegging en beëindiging van de relatie, toepassing van Cus­tomer Due Diligence regelingen.

      1. Zowel de cliënt als de Bank kan de relatie tussen hen terstond schriftelijk geheel of gedeeltelijk opzeggen en beëindigen, zonder dat daarvoor enige ingebrekestelling vereist is. Als de Bank de relatie opzegt en beëindigt, deelt zij desgevraagd de reden van de opzegging en beëindiging aan de cliënt mee, tenzij wettelijke of wettige regelingen dat niet toestaan.

      2. Het uitsluitend door de Bank op enig moment op grond van de verplichte toepassing van haar wettelijke en/of wettige en/of op basis van best practices gebruikelijk te achten Customer Due Diligence regelingen te bepalen haar niet conveniërend risicoprofiel van de cliënt is een geldige reden voor de Bank om de relatie met de cliënt op te zeggen en te beëindigen.

      3. Na opzegging en beëindiging van de relatie worden de tussen de cliënt en de Bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. Tijdens de afwikkeling blijven deze Algemene Bankvoorwaarden en de op de individuele overeenkomsten toepasselijke specifieke bijzondere voorwaarden van toepassing.

      4. Een rekening-courantverhouding tussen de Bank en de cliënt wordt afgesloten per de dag waarop de relatie eindigt, onder toezending van een saldo opgave aan de rekeninghouder. Bij afsluiting van een rekening kan het saldo door de Bank op een speciale rekening worden overgebracht.

      5. Indien het saldo van de rekening van een cliënt te eniger tijd nihil is, of bij het langer dan een door de Bank te bepalen redelijke termijn niet gebruiken door de cliënt van een rekening met een gering saldo of geringe debetstand, is de Bank bevoegd de rekening af te sluiten, zonder dat daartoe enige opzegging of enige andere formaliteit vereist zal zijn.

      6. Indien er nog termijnzaken of verplichtingen van de cliënt tegenover de Bank op termijn bestaan, welke door de Bank voor rekening van de cliënt zijn aangegaan, doch die op het moment van opzegging, c.q. afsluiting van de rekening nog niet zijn afgewikkeld, dan is de cliënt verplicht op vordering van de Bank binnen drie dagen nadat de vordering gedaan is, conveniërende zekerheid aan de Bank te verschaffen, waarvan de voldoendheid ter uitsluitende beoordeling van de Bank is. Blijft de cliënt daarmede in gebreke, dan is de Bank bevoegd, zelfs zonder ingebrekestelling de termijnzaken op een door haar te kiezen tijdstip naar de koers van de dag af te wikkelen en ten aanzien van andere verplichtingen van de cliënt tegenover de Bank, op overeenkomstige wijze te handelen.

      7. Tijdens de afwikkeling blijven de Algemene Voorwaarden van kracht.

      In de Surinaamse algemene voorwaarden is een apart lid opgenomen waarbij expliciet een de bank niet conveniërend risicoprofiel van de cliënt een geldige reden is voor de Bank om de relatie met de cliënt op te zeggen en te beëindigen. In Nederland is dit geregeld in de Wwft met uitgebreidere expliciete bepalingen dan in Suriname.

    • 6 Iets over de Surinaamse maatschappelijke omgeving

      Van de ongeveer 650.000 Surinaamse ingezetenen (meer dan 50% van de beroepsbevolking is ofwel ambtenaar ofwel in dienst van parastatale instellingen) leeft rond de 70% van de ruim 135.000 gezinnen beneden een bestaansminimum van rond de 150-200 USD per maand. Deze ontwikkelingen met een ontstaansgeschiedenis in het nabije verleden, hebben maatschappelijke gevolgen die hun weerga niet kennen; een herstelplan van de huidige regering probeert de hoogste noden te lenigen o.a. in de vorm van subjectsubsidies (koopkrachtversterking) bij een inflatie van hoger dan 50%. Naast een stagnerende bancaire markt is er een buitenbancaire markt in vreemde valuta die zich niet beperkt tot nationale grenzen. Vraag en aanbod leiden tot een koers.

      6.1 De Surinaamse bancaire omgeving

      Suriname telt 10 primaire banken en zes financiële instellingen die opereren onder de categorie beleggings- en financieringsinstellingen en onder toezicht staan van de Centrale Bank van Suriname. Ook de geldtransactiekantoren staan onder toezicht van de Centrale Bank van Suriname; het aantal van rond de vijftien is sterk wisselend, want door verscherpt toezicht worden vergunningen soms niet verlengd of ingetrokken.
      Bij schaalgrootte vergelijking met Nederland valt op dat drie ‘grootbanken’ in Suriname (De Surinaamsche Bank N.V, de Hakrinbank N.V en de Republic Bank Suriname N.V.); een balanstotaal hebben van ongeveer 1 promille (!) in symmetrie tot de balanstotalen van de drie Nederlandse grootbanken ING Bank, ABN AMRO Bank en Rabo Bank.

      6.2 Deviezentransacties

      Vanaf de eerste (koloniale) deviezen-noodmaatregelingen in oorlogstijd in 1940 is er een strikt deviezenbeleid uitgevoerd door een bij Deviezenregeling 1940 opgerichte Deviezencommissie ter bescherming van de deviezenvoorraad van de kolonie Suriname, ondergebracht in het Deviezenfonds. De Deviezencommissie voerde een strikt vergunningenbeleid over de schaarse deviezen. Voor koloniën in De West en in De Oost golden dezelfde regels, geconformeerd aan de regelingen in Nederland. Na de oorlog zijn de noodmaatregelen bijna letterlijk getransformeerd in de Deviezenregeling 194721x G.B. 1947 no. 136. die nog steeds, met minieme wijziging, het vreemde valutadomein beheerst.
      In 1956 werd de Centrale Bank van Suriname opgericht die de beschikking kreeg over de gelden van het toen te liquideren deviezenfonds als onderdeel van het startkapitaal, maar de Deviezencommissie bleef bestaan. Een merkwaardige situatie: een Deviezencommissie die vergunningen verleent om te beschikken over deviezen die niet door de commissie beheerd worden en een Centrale Bank die de deviezen beheert in de balans maar geen vergunningen kan verlenen om daarover te beschikken.
      Na de militaire coup in 1980 groeide een zwarte markt, deels door kapitaalvlucht. Vraag naar en aanbod van vreemde valuta, met name USD en NLG/Euro, bepaalt de marktprijs.
      De koers van de lokale munt (destijds de Surinaamse gulden) was in 1973 bij Resolutie vastgesteld op 1 USD = 1,80 Sf. Maar die verhouding ontwikkelde zich met een veelheid van oorzaken tot 1 USD → Sf 3.500 (!) door de jaren heen. Bankbiljetten hadden zelfs denominaties tot Sf. 25.000.
      Bij Wet van 31 oktober 2003, houdende de vernoeming en herleiding van bedragen, rechten en verplichtingen in de gulden tot hun nominaal gelijke waarde in de dollar (‘Wet Vernoeming en Herleiding van Guldensbedragen tot Dollarbedragen’, S.B. 2003 no. 89) werden er drie nullen geschrapt en werd de Surinaamse dollar als rekeneenheid van het muntstelsel in Suriname, aangeduid met het symbool ‘SRD’ ingevoerd. De verkoop bankpapier koers werd in januari 2004 vastgesteld op 1 USD = 2,77 SRD. Bij het schrijven van dit artikel, begin juli 2023 is de CBvS koers 1 USD = 37,20 voor girale transacties.
      De Surinaamse banken verloren in de loop der jaren na de coup d’état hun kredietwaardigheid voor o.a. de betalingen van importen. De deviezenschaarste overheerste het beeld. Exporteurs in het buitenland eisten gegarandeerde betalingen die bijna uitsluitend konden plaatsvinden met gebruikmaking van het instrument van een door de Surinaamse bank van de importeur te openen Letter of Credit (L/C.). Die L/C moest geconfirmeerd worden door een confirmerende (correspondent-)bank in het buitenland, die daarbij een onherroepelijke rembours-volmacht eiste en die meestal werd verstrekt werd door een correspondentbank van de openende bank na ontvangst van een overmaking die gevoed was door een beschikbaarstelling van het exportbedrag door de Centrale Bank van Suriname, waarna een adviserende bank (meestal de bank van de exporteur) aan de exporteur kon berichten dat de export uitgevoerd kon worden. Dit instrument werd/wordt beheerst door de Uniform Customs & Practice for Documentary Credits, kortweg UCP genoemd, opgesteld door de Internationale Kamer van Koophandel in Parijs.22x https://iccwbo.org/?fwp_search=ucp&s=.
      Dit gebruik veranderde enigszins nadat de Surinaamse Deviezencommissie aan Surinaamse ingezetenen bij Algemene Beschikking van 10 juni 1992 vergunning verleende om in het buitenland vreemde valutarekeningen aan te houden. Vele importeurs (maar ook particulieren) openden deze rekeningen in het buitenland, met een voorkeur voor Nederland en de Verenigde Staten van Amerika gezien die nationale valuta’s het meest bij importen (of kapitaalvlucht) betrokken zijn. Importen konden in principe (na verkregen lokale vergunningen) daarna legaal via die rekeningen worden afgewikkeld, uiteraard mits er voldoende saldo op stond. Die saldi werden deels gevoed door overmakingen uit Suriname maar, indien de deviezenvoorraden van de Centrale Bank en handelsbanken dat niet konden opbrengen, ook in cash, nearbanking activiteiten en zelfs ‘friends & familie’ relaties (in plaats van familie en kennissen te voorzien van een overmaking in vreemde valuta kon je afspreken met een relatie in Suriname om dat geld op diens buitenlandse rekening te storten waarna de relatie in Suriname de tegenwaarde van dat bedrag aan de Surinaams partij verstrekte in de lokale valuta).
      Importen konden weer op ‘open account basis’ worden afgerekend. Echter verslechterde het afgelopen decennium de deviezensituatie opnieuw. Zelfs in zodanige mate dat zelfs de kasreserves in vreemde valuta’s van de handelsbanken bij de Centrale Bank van Suriname werden verduisterd en gebruikt voor importen van eerste levensbehoeften, een politieke gunst voor het publiek bij de nadering van de verkiezingen. De terugbetaling van deze tegoeden (met rente) aan de banken is onder de nieuwe leiding van de Centrale Bank contractueel vastgelegd in 2020 en wordt uitgevoerd, maar dat wel over een periode van acht jaar.
      Het IMF conditioneerde in de voorwaarden voor de verkrijging van een Extended Fund Facility dat de CBvS in principe geen interventies zal verrichten in de deviezenmarkt, tenzij een gedefinieerd wanordelijk koersverloop optreedt.
      Suriname heeft al langere tijd een grote achterstand (rond de 50 miljoen USD) in de betaling van de importen van benzine en olieproducten. De IMF-voorwaarde van uitfasering van objectsubsidie voor benzine voor uitvoering van de toegekende ‘Extended Fund Facility’ is inmiddels in uitvoering, een bescheiden ‘Government Take’ zal bijdragen aan de aflossing van de schulden. Voor particuliere importen is geen overheidssteun, voor betaling is men aangewezen op de in volumes beperkte vrije valutamarkt.
      Particuliere importen, zoals in de casus is aangegeven, zijn dus moeilijk uitvoerbaar vanwege het ontbreken van voldoende vreemde valuta fondsen, banken stellen die nauwelijks beschikbaar, ook hun deviezenvoorraden zijn zeer beperkt, leningen zijn niet beschikbaar voor dit doel. De Surinaamse bankiersvereniging meldt deviezentekorten en ging over tot het beperken van de opname van contanten in vreemde valuta’s USD/Euro.23x https://www.sbv.sr/nieuws/vreemde-valuta-tekorten.
      De uitvoer van buitenlandse betaalmiddelen (cash) was vanaf 1940 vergunningplichtig. Vanaf 1992 tot een bedrag van USD 10.000 (of tegenwaarde in andere convertibele valuta’s) was men slechts aangifteplichtig, maar werd verder wel toegestaan. Dat bedrag werd zelfs verhoogd naar USD 50.000 of de tegenwaarde daarvan bij A.B. No. 219 (van 18 december 2019), toen de (girale) deviezenvoorraden in Suriname zo geslonken waren dat het girale internationale bancaire betalingsverkeer beperkingen ondervond. Uitspattingen van (cash) deviezensmokkel werden vervolgd, meestal eindigend in forse boetes.

      De schaarste aan cash vreemde valutawaarden werd mede veroorzaakt door de Schiphol-affaire met betrekking tot de inbeslagneming in 2019 van een groot bedrag van 19,5 miljoen (cash in briefjes van 500!) euro bestemd voor giralisering door de Bank of China in Hong Kong en de in 2020 opgeschorte banknote-trading overeenkomsten door de F.E.D. wegens misbruik/contractbreuk van de toenmalige leiding van de Centrale Bank van Suriname. De Schiphol-affaire heeft veel stof doen opwaaien en verschillende rechterlijke instanties in Nederland hebben evenzovele verschillende oordelen gegeven in de beklagprocedure van de CBVS en drie betrokken handelsbanken tegen het gelegde beslag.
      Korte samenvatting: de rechtbank heft het beslag op wegens de aanname van volkenrechtelijke immuniteit van de CBvS, de verzender van de gelden van drie handelsbanken. De Hoge Raad acht dat oordeel niet begrijpelijk en verwijst de zaak terug naar een Gerechtshof dat zich verder niet uit over de rechtsregel van de Hoge Raad maar van oordeel is dat het belang van strafvordering de voortzetting van het beslag niet langer vordert en de teruggave aan de handelsbanken gelast, en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren of aan verkeer zal onttrekken, in aanmerking genomen dat ruim 4,5 jaar na inbeslagneming de interstatelijke samenwerking tussen Suriname en Nederland volledig tot stilstand is gekomen en het niet aannemelijk is geworden dat de Surinaamse autoriteiten zich alsnog zullen inspannen om uitvoering te geven aan een (nader) rechtshulpverzoek. De Hoge Raad is het daarmee oneens omdat dat oordeel niet toereikend is gemotiveerd, nu het Hof niet is ingegaan op de door OM ingenomen stelling dat, gelet op de al verkregen resultaten van het strafrechtelijk onderzoek en het daarbij gerezen vermoeden van witwassen, uitvoering van gevraagde rechtshulp door Surinaamse autoriteiten geen noodzakelijke voorwaarde is voor daadwerkelijk instellen van strafvervolging, waarna verwijzing volgt naar een ander Gerechtshof. Wordt dus vervolgd. De betrokken banken hebben geen voorzieningen genomen in hun jaarrekeningen, rekenend op een goede afloop.
      Inmiddels heeft de huidige leiding van de CBvS het vertrouwen weer herwonnen en vinden er weer banknote trading-activiteiten plaats via de geëigende formele kanalen.
      Eerst bij de pas afgekondigde wet van 17 april 2023, houdende nieuwe regels voor het Centrale Bankwezen in Suriname (Centrale Bankwet 2022), S.B 2023 no. 65, is de autonomie van de Centrale Bank van Suriname vastgelegd. Artikel 31 luidt:

      ‘De leden van de Directie en de leden van de Raad zullen bij de uitoefening van hun werkzaamheden van niemand instructies vragen of aanvaarden. Een ieder is verplicht om de onafhankelijkheid van de Bank te eerbiedigen.’

      De aanpassing van de Deviezenregeling 1947 aan deze autonomie moet nog plaatsvinden.

    • 7 Rechtspraak

      7.1 Overwegingen van rechters in Kort Geding, hoger beroep en cassatie in Nederland

      In de Nederlandse rechtspraak zien wij een standaardontwikkeling in rechterlijke beoordeling. Een algemene procesrechtelijke overweging over de verhouding tussen de Kort Geding procedure en de rechtsgang in een bodemprocedure wordt in meerdere uitspraken aangetroffen:

      Over het beroep van de banken op hun compliance-verplichtingen treft men de volgende min of meer standaardoverwegingen aan over de bevoegdheid van een bank om de rekening op te zeggen:

      • Tussen partijen bestaat geen discussie dat de bank op grond van de artikelen 35 ABV (Algemene Bankvoorwaarden, A.H.) en de artikelen 7.3, 7.4 en 9.3 VZR (Voorwaarden Zakelijke Rekening, A.H.) op zichzelf in beginsel bevoegd is de Overeenkomst en de bankrelaties met ‘X, Y’ c.s. op te zeggen.29x ECLI:NL:RBGEL:2023:784 Rechtbank Gelderland, 22-02-2023, C/05/400106 / HA ZA 22-85.

      • Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt misbruikt. Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie actueel houden (artikel 3 e.v. Wwft). Als een bank onvoldoende inhoud kan geven aan haar verplichting om cliëntonderzoek uit te voeren – waardoor zij het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet kan overzien – moet zij de relatie met die cliënt beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). Het is voor de beëindiging van de relatie niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat de cliënt betrokken is bij criminele activiteiten. De cliënt is verplicht de bank te voorzien van de nodige informatie over - onder meer - hoe hij is gekomen aan geld dat hij bij de bank onderbrengt en eraan meewerkt dat de bank de informatie kan controleren (artikel 2 lid 2 en artikel 3 ABV). (ECLI:NL:RBGEL:2023:784)


      Indien een bank gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de relatie moet de rechtsgeldigheid daarvan worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW.30x Dit artikel luidt: ‘1. Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.’
      2. Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In het Surinaams Burgerlijk Wetboek wordt het gevolg van overeenkomsten geregeld in art. 1359 lid 3: ‘Zij moeten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.’
      Deze bepaling wordt ook in het Surinaamse rechtssysteem behandeld conform redelijkheid en billijkheid, dit mede in anticiperende overeenstemming met de bepaling in Boek 6, Titel 1, Afdeling 1, art. 2 van het concept Nieuw Surinaams Burgerlijk Wetboek.

      • Een opzegging is niet rechtsgeldig indien het gebruikmaken van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, de bank naar redelijkheid niet tot de opzegging had kunnen komen. Voor deze beoordeling is mede van belang dat uit art. 2 lid 1 ABV in verbinding met art. 35 ABV volgt dat een bank bij haar dienstverlening zorgvuldig moet zijn en zo goed mogelijk rekening moet houden met de belangen van de cliënt en dat zij zich ook bij opzegging van de relatie met een cliënt aan haar zorgplicht moet houden (vgl. HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929). (ECLI:NL:GHAMS:2020:2937)

      • Het uitgangspunt is dat ING op grond van de artikelen 35 ABV en 7 VZR in beginsel de contractuele bevoegdheid heeft om de bankrelatie met ‘X’ te beëindigen. De rechtsgeldigheid van de beëindiging door de bank wordt echter niet alleen bepaald door hetgeen uitdrukkelijk is overeengekomen, maar ook door de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de bank van de overeengekomen opzeggingsbevoegdheid gebruikmaakt (vgl. HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).’ De bank mag bij de invulling van de open normen uit de Wwft redelijkerwijs betekenis toekennen aan de door De Nederlandsche Bank opgestelde Leidraad Wwft en Sw (vgl. gerechtshof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:281) (ECLI:NL:RBAMS:2022:7691).31x Voor de in 2020 gewijzigde Leidraad zie: https://www.dnb.nl/voor-de-sector/open-boek-toezicht/wet-regelgeving/wwft/dnb-leidraad-wwft-en-sw.

      • Uit artikel 35 ABV volgt dat zowel [eiseres] als de bank de mogelijkheid heeft om de overeenkomst op te zeggen. De bank heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. [Eiseres] wordt niet gevolgd in haar betoog dat bank op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 Burgerlijk Wetboek; BW) pas gebruik kan maken van haar opzeggingsbevoegdheid, wanneer er sprake is van een gegronde reden. Dit volgt noch uit de wet, noch uit de rechtspraak van de Hoge Raad waarnaar [eiseres] verwijst (de Hoge Raad heeft het in zijn uitspraken slechts over de nadere eisen die aan de opzegging kunnen worden gesteld en niet over de gronden van de opzegging). Ook de bancaire zorgplicht van de bank gaat niet zo ver dat zij slechts de overeenkomsten mag opzeggen wanneer er sprake is van een gegronde reden. Dat wat [eiseres] naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van haar stelling dat er geen gegronde reden voor de opzegging is, hoeft daarom niet te worden beoordeeld.


      De rechtsgeldigheid van de opzegging moet worden beoordeeld aan de hand van de ABV, de Algemene voorwaarden r-c, de overeenkomst en artikel 6:248 lid 2 BW. De opzegging door de bank zal niet rechtsgeldig zijn als zij, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
      De beoordeling of sprake is van een onaanvaardbare opzegging komt daarmee neer op een belangenafweging. Het belang van de bank bij de opzegging moet worden afgewogen tegen het belang van [eiseres] bij voortzetting van de bankrelatie en de overeenkomsten. Anders dan [eiseres] heeft betoogd, moet deze afweging plaatsvinden aan de hand van alle ten tijde van de opzegging bekende feiten en omstandigheden. Het gaat er immers om of Rabobank, gelet op de haar toen bekende feiten en omstandigheden en met inachtneming van de belangen van [eiseres], de overeenkomsten mocht opzeggen.
      In het kader van de hiervoor vermelde belangenafweging is mede van belang de in artikel 2 lid 1 ABV vermelde zorgplicht van de bank. Op grond van deze zorgplicht moet de bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht nemen en naar beste vermogen rekening houden met de belangen van [eiseres]. Aan de andere kant is mede van belang de verplichting van [eiseres] om op grond van artikel 2 lid 2 ABV eraan mee te werken dat de bank aan haar verplichtingen tegenover toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik te (laten) maken van haar diensten, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van de bank en die de werking van de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden. De bank heeft overeenkomstig de op haar rustende zorgplicht onderzoek gedaan voordat zij kenbaar maakte de overeenkomsten met [eiseres] te willen beëindigen. Zij heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven op haar bedrijfsvoering en zij heeft de beëindigingsdatum verschoven om nader met [eiseres] te spreken over de beëindiging van de overeenkomsten. Ook wat betreft de wijze van opzeggen heeft de bank daarmee aan haar zorgplicht voldaan.
      De slotconclusie is dat de opzegging van de overeenkomsten niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, omdat de bank een voldoende zwaarwegend belang had bij het opzeggen van de overeenkomsten in verhouding tot het belang van [eiseres] bij voortzetting daarvan. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen. (ECLI:NL:RBAMS:2021:3290). Het belang van de bank bij beëindigen van de bankrelatie is onder meer gelegen in haar verantwoordelijkheid op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Het hof verwijst naar wat de voorzieningenrechter over die verantwoordelijkheid heeft overwogen in het vonnis en onderschrijft die overwegingen. (ECLI:NL:GHAMS:2022:2101)

      • Op grond van artikel 35 ABV heeft de bank een contractuele bevoegdheid de relatie met een klant te beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht op grond waarvan de bank bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, waarin ook het belang van toegang tot het betalingsverkeer voor de rekeninghouders wordt meegewogen. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt. (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW); zie HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929). (ECLI:NL:RBAMS:2022:1043)

      • Al met al wordt geoordeeld dat de bank bij de huidige stand van zaken onvoldoende valide gronden heeft om de bankrekening op te zeggen, zodat (voldoende aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure zou oordelen dat) de beëindiging van de relatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hierbij speelt een rol dat het belang van de bank bij de opzegging voorshands niet opweegt tegen het belang van ‘X’ bij voortzetting van de bankrekening, omdat aannemelijk is dat er weinig alternatieven voor haar beschikbaar zijn. ECLI:NL:RBAMS:2023:2009 Rechtbank Amsterdam, 29-03-2023, C/13/716392 / HA ZA 22-315.

      • Gelet op het bepaalde in artikel 35 ABV heeft de bank de mogelijkheid de bankrelatie op te zeggen. De rechtsgeldigheid van de beëindiging van de kredietovereenkomst door een kredietverstrekker wordt echter niet alleen bepaald door hetgeen uitdrukkelijk is overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Dat laatste brengt mee dat de beëindiging niet rechtsgeldig is als gebruikmaking van de overeengekomen opzegbevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929). ECLI:NL:RBAMS:2021:946 Rechtbank Amsterdam, 10-03-2021, C/13/680029 / HA ZA 20-221.

      • De rechtsgeldigheid van de beëindiging door een bank van de kredietrelatie met haar klant moet beoordeeld worden aan de hand van de overeenkomst tussen de bank en de klant en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) (Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929). De overeenkomst tussen de bank en ‘X’ kent een ruime opzeggingsbevoegdheid in artikel 35 ABV maar voorziet, in artikel 2 ABV, ook in een zorgplicht en een door de bank te maken belangenafweging (zie hiervoor nr. 2.3). De toets van artikel 6:248 lid 2 BW ziet op de vraag of het gebruik door de bank van die opzeggingsbevoegdheid, gegeven die verdere inhoud van de overeenkomst en alle relevante omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geoordeeld.

      • Bij zo’n beëindiging is het naar het oordeel van het hof van belang, onderscheid te maken tussen enerzijds het geval waarin de bank zich, op grond van artikel 5 lid 3 Wwft in verbinding met punt 3.5 van de DNB Leidraad WWFT en SW (hierna: DNB Leidraad), verplicht acht de relatie te beëindigen omdat het gebruik door de klant van de bankrekening(en) een onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering, zoals omschreven in punt 3.5 van de DNB Leidraad, vormt, en anderzijds de gevallen waarin van zo’n risico niet is gebleken maar de bank om andere redenen de relatie wenst te beëindigen. Dit onderscheid is onder meer van belang voor het antwoord op de vraag of in het concrete geval in het kader van de in art. 2.1 ABV bedoelde zorgplicht ‘zo goed mogelijk rekening met [de] belangen’ van de klant is gehouden. ECLI:NL:GHAMS:2019:3898 Gerechtshof Amsterdam, 29-10-2019, 200.264.551/01.

      • Bij het beëindigen van een bankrelatie door de bank is het van belang onderscheid te maken tussen het geval waarin de bank zich op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht acht de relatie te beëindigen, en het geval waarin van zo’n risico niet is gebleken en de bank om andere redenen de bankrelatie opzegt (gerechtshof Amsterdam 29 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3898). De geldigheid van de opzegging moet worden beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van de opzegging (Gerechtshof Amsterdam 30 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2822, r.o. 3.5).32x Art. 5 lid 3 Wwft luidt: ‘Indien een instelling met betrekking tot een zakelijke relatie niet kan voldoen aan artikel 3, eerste tot en met vierde en veertiende lid, onderdeel a, beëindigt de instelling die zakelijke relatie.’ De zakelijke relatie is gedefinieerd in art. 1Wwft: ‘zakelijke relatie: zakelijke, professionele, of commerciële relatie tussen een instelling en een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, die verband houdt met de professionele activiteiten van die instelling en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren.’

      • De bank heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de bankrelaties met [eisers] te beëindigen, omdat bij het voortzetten van de bankrelaties een onaanvaardbaar risico op witwassen en terrorismefinanciering bestaat. Op grond van artikel 5 lid 3 Wwft is de bank verplicht een bankrelatie te beëindigen indien de bank niet kan voldoen aan artikel 3, eerste tot en met vierde en veertiende lid, onder a Wwft. Artikel 3 Wwft bevat bepalingen over het door de bank te verrichten onderzoek. De centrale gedachte in de antiwitwaswetgeving is dat risico’s op het meewerken aan witwaspraktijken door in dit geval de bank worden teruggedrongen doordat zij haar cliënt identificeert, ondersteund met documenten. Het gaat erom, kort gezegd, dat duidelijk is wie er achter de klant zit. Uit dit artikel volgt in ieder geval niet direct dat een klant het bestedingsdoel van legitiem gekregen gelden moet verantwoorden. Het is aan de bank om voldoende aannemelijk te maken dat zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft verplicht was de bankrelaties met ­[eisers] te beëindigen. De slotsom is dat de bank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij verplicht was om de overeenkomst met [eisers] op te zeggen op grond van artikel 5 Wwft. De volgende vraag is of de bank gerechtigd was de relatie op (een) andere grond(en) dan het hiervoor bedoelde risico te beëindigen. Uitgangspunt is daarbij dat de bank gebruik mag maken van haar contractueel bedongen opzeggingsrecht zoals neergelegd in artikel 35 ABV, tenzij dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zonder betaalrekening is het vrijwel onmogelijk om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren. Het eindigen van de bankrelaties met de bank heeft grote gevolgen voor [eisers]. Voldoende gebleken is dat ­[eisers] zich hebben ingespannen om een nieuwe bank te vinden, maar dat banken tot nu toe geen zaken willen doen met [eisers] Opzegging van de bankrelaties betekent de facto dat [eisers] de exploitatie van de coffeeshops niet kunnen voortzetten met als gevolg dat 93 werknemers hun baan zullen verliezen. ­[Eisers] hebben er dan ook een groot belang bij om de bankrelatie met de bank in stand te kunnen houden. Geoordeeld wordt dat gelet op de door de bank aangevoerde en hiervoor besproken opzeggingsgronden, afgezet tegen het onder 4.12 genoemde grote belang van [eisers] en, in het kielzog daarvan, van haar werknemers, voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat opzegging van de bankrelaties met [eisers] ­door de bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. ECLI:NL:RBAMS:2021:7704 Rechtbank Amsterdam, 22-11-2021, C/13/ 707838 / KG ZA 21-801.

      • Op grond van artikel 35 Algemene Bankvoorwaarden mag de bank de relatie met een klant beëindigen zonder dat die klant in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen. Beëindiging van de relatie is alleen niet toegestaan als die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij moet de bank wel haar zorgplicht jegens de klant in acht nemen. De vraag of de bank gebruik mocht maken van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid moet worden beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van de opzegging (gerechtshof Amsterdam 30 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2822, r.o. 3.5). Anders dan eisers stellen betekent dit niet dat de bank transacties of gebeurtenissen uit het (recente) verleden niet aan de opzegging ten grondslag mag leggen, maar alleen dat feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de opzegging niet alsnog daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd.33x ECLI:NL:RBAMS:2022:3871 Rechtbank Amsterdam, 15-06-2022, C/13/717550 / KG ZA 22-418.

      • Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat op banken op grond van hun maatschappelijke positie, ook ten aanzien van niet-consumenten, de verplichting kan rusten een betaalrekening aan te bieden (vgl. voor consumenten art. 4:71f Wft). Het heeft daarbij eveneens terecht zwaar laten wegen dat het zonder betaalrekening vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren. (ECLI:NL:HR:2021:1652)

      7.2 Kifid-procedures

      De opzegging van de bancaire relatie wordt door KiFid met een bijna standaardformulering beoordeeld, zie:

      • Bij de beoordeling van de beëindiging van de bankrelatie geldt als uitgangspunt dat de bank in beginsel bevoegd is de bankrelatie op te zeggen. Deze bevoegdheid staat in artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden. Op grond van die bepaling staat het de bank vrij de relatie met de consument op te zeggen indien daartoe voldoende aanleiding bestaat en de reden van opzegging aan de consument is medegedeeld.34x https://www.kifid.nl/wp-content/uploads/2023/06/Uitspraak-2023-0467-Bindend.pdf.

      • Bij de beoordeling van de beëindiging van de bankrelatie geldt als uitgangspunt dat de bank in beginsel bevoegd is de bankrelatie met de consument op te zeggen. Deze bevoegdheid is uitdrukkelijk vastgelegd in artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden. Op grond van die bepaling staat het de bank vrij de relatie met de consument op te zeggen, mits de bank, indien de consument daarnaar vraagt, de reden van opzegging aan de consument meedeelt. De rechten en verplichtingen van partijen worden echter niet alleen bepaald door afspraken die zij met elkaar hebben gemaakt, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheersen. De bank diende dan ook, mede gelet op de op haar rustende zorgplicht, rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de consument.35x https://www.kifid.nl/wp-content/uploads/2022/11/Uitspraak-2022-0936-Bindend.pdf.

      • Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de bank in beginsel bevoegd is de bankrelatie met de consument op te zeggen. Deze bevoegdheid is uitdrukkelijk vastgelegd in artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden. Op grond van die bepaling staat het de bank vrij de relatie met de consument op te zeggen indien daartoe voldoende aanleiding bestaat en de reden van opzegging aan de consument is medegedeeld. De rechten en verplichtingen van partijen worden echter niet alleen bepaald door afspraken die zij met elkaar hebben gemaakt, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheersen. De bank diende dan ook, mede gelet op de op haar rustende zorgplicht, rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de consument. Dit is ook opgenomen in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden. Dat artikel bepaalt dat de bank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht neemt en daarbij naar beste vermogen met de belangen van de consument rekening houdt. Verder kan de bank geen beroep doen op haar opzeggingsbevoegdheid als dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 6:248 lid 2 BW). Bij de beoordeling van de zorgplicht en de omstandigheden van het geval wordt enerzijds de bijzondere maatschappelijke positie van banken als uitgangspunt genomen, gelet op het belang van particulieren en bedrijven bij het kunnen deelnemen aan het bancaire verkeer. Anderzijds geldt dat banken belang bij en verantwoordelijkheid voor het beperken van risico’s in verband met het betalingsverkeer hebben.36x https://www.kifid.nl/wp-content/uploads/2021/09/Uitspraak-2021-0757.pdf. Zo ook: https://www.kifid.nl/wp-content/uploads/2020/01/Uitspraak-2020-014.pdf en https://www.kifid.nl/wp-content/uploads/2019/10/Uitspraak-2019-785.pdf.

      • Volgens artikel 3 lid 2 sub d Wwft stelt het cliëntenonderzoek de bank in staat om ‘een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden’. De bank heeft er daarom een gerechtvaardigd belang bij dat de consument haar in staat stelt dat cliëntenonderzoek naar behoren uit te kunnen voeren. Indien de bank het cliëntenonderzoek niet of onvoldoende kan uitvoeren, is zij verplicht de bancaire relatie te beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft).37x https://www.kifid.nl/wp-content/uploads/2023/02/Uitspraak-2023-0093-Bindend.pdf.

      • Bij de beoordeling van de zorgplicht en de omstandigheden van het geval wordt enerzijds de bijzondere maatschappelijke positie van banken als uitgangspunt genomen, gelet op het belang van particulieren en bedrijven bij het kunnen deelnemen aan het bancaire verkeer. Anderzijds geldt dat banken belang bij en verantwoordelijkheid voor het beperken van risico’s in verband met het betalingsverkeer hebben.38x https://www.kifid.nl/wp-content/uploads/2022/11/Uitspraak-2022-0936-Bindend.pdf.

      7.3 Surinaamse uitspraken

      De beëindiging van een relatie tussen bank en cliënt is in Suriname maar in enkele gevallen voorgelegd aan de rechter.

      • In de Stomix zaak, uitspraak van 3 januari 2019 (A.R. no. 18-532239x https://rechtspraak.sr/SRU-K1-2019-10.) is een algemene overweging gegeven voor het beëindigen van een bancaire relatie:
        Evenmin is gesteld of gebleken dat eisers strafrechtelijk zijn of worden vervolgd ter zake enig strafbaar feit of dat zij ter zake enig strafbaar feit zijn veroordeeld of dat de gelden die op de rekeningen van eisers bij gedaagde worden gestort van enig strafbaar feit afkomstig zijn. Daar dient uitgegaan te worden van het beginsel van de onschuld van mensen tot het tegendeel is bewezen, acht de kantonrechter de door gedaagde opgegeven reden tot het met ingang van 05 december 2018 doen stopzetten van de dienstverlening naar eisers toe en het doen beëindigen van de bankrelatie met eisers op 03 januari 2019 niet gerechtvaardigd. In dit verband brengt de Kantonrechter gedaagde in herinnering dat de rechten en verplichtingen van partijen niet alleen worden bepaald door hetgeen zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, doch ook door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid die elke rechtsverhouding beheersen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft gedaagde in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid abrupt de dienstverlening met eisers stopgezet zonder rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van eisers. Dit, terwijl dit beginsel ook is neergelegd in artikel 2 van de Algemene Voorwaarden van gedaagde. Deblokkering van de bankrekening gelast.

      • Rocco zaak: uitspraak van 25 januari 2019, A.R. no. 19-0228:
        Niet in geschil is of gedaagde op grond van artikel 26 van de Algemene Voorwaarden van gedaagde de bankrelatie met cliënten mag opzeggen, doch de beantwoording van de vraag of de door gedaagde opgegeven reden voldoende is om in redelijkheid over te gaan tot opzegging van de bankrelatie met eisers.
        Gedaagde betoogt dat zij op grond van de door eisers aan haar verstrekte informatie en uit een nader door haar ingesteld onderzoek tot de conclusie is gekomen dat het risicoprofiel van eisers niet meer past binnen haar risicobeleid. Met name betoogt zij dat het risicoprofiel van eisers is uitgestegen boven haar risicotolerantie als bankinstelling. Ondanks dat eisers in hun tweede beurt hebben gesteld dat de opgegeven reden niet geconcretiseerd is en aldus onduidelijk en niet acceptabel is, is gedaagde in haar tweede beurt bij haar standpunt gebleven. Daarbij heeft zij verder betoogd dat zij op grond van haar risicobeleid en artikel 26 van de Algemene Voorwaarden (dit betreft de oude algemene voorwaarden van 19 december 1985, A.H.) te allen tijde bevoegd is de bankrelatie met haar cliënten op te zeggen. Tevens is zij in dat kader gebonden aan internationale bancaire regels en de richtlijnen van de Centrale Bank van Suriname. De kantonrechter begrijpt uit het verweer van gedaagde dat zij zich dient te houden aan internationale bancaire regels en richtlijnen van de Centrale Bank van Suriname en dat het niet in acht nemen van deze regels zowel nationaal als internationaal risico’s voor haar bedrijfsvoering zullen hebben, doch kan gedaagde naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet slechts stellen dat het risicoprofiel van eisers niet meer past binnen haar risicobeleid en in dat kader enkel verwijzen naar de geldende regels. Zij diende middels feiten en omstandigheden te concretiseren waarom het risicoprofiel van eisers niet past binnen haar risicobeleid. Pas dan zou het voor de kantonrechter mogelijk zijn om te toetsen of die feiten en omstandigheden het besluit van gedaagde rechtvaardigen dan wel te aanvaarden zijn. Nu gedaagde geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld dan wel geen enkel inzicht heeft verschaft welke risicovolle activiteiten van eisers ertoe leiden dat de risicotolerantie van gedaagde is overschreden, zal de door eisers gevraagde voorziening worden toegewezen.
        De kantonrechter wenst te benadrukken dat opzegging van een bankrelatie te allen tijde mogelijk is, doch dit wordt beheerst door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid en zijn de omstandigheden van het geval waaronder zulks geschiedt relevant. In dat licht verwijst de kantonrechter ter zake naar het arrest van HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929. Dit arrest van de Hoge Raad heeft overigens geen betrekking op een vermoeden van overtreding van AML/CTF regelingen.

      • De zaak Wortel contra DSB Bank, SJB 2019 nr. 2 p. 131-139:
        Bij vonnis van 25 juni 2019 (A.R. no. 192511) weigert de Kantonrechter in het Eerste Kanton de gevraagde voorzieningen tot herstel van een opgezegde bankrelatie. Na uitvoerige overwegingen over door de eiser gestelde verwijzingen naar een zestal rechterlijke uitspraken in Nederland (HR 10 oktober 2014: 2929), Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2011(ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ4142), Rechtbank Amsterdam 2 november 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7931), Rechtbank Rotterdam 27 februari 2013, (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4031), St. Maarten, Gerecht in Eerste Aanleg 3 februari 2017 (OGEAM:2017:3) en Aruba, Gerecht in Eerste Aanleg 10 november 2017 (AUA201700686), volgt de beslissende overweging dat in de overgelegde rechtspraak de criteria aan de orde zijn gekomen waaraan ook in casu getoetst moet worden. Getoetst is steeds of de feiten en omstandigheden die worden aangedragen om tot beëindiging van de bankrelatie te komen, voldoende zwaarwegend zijn om de beëindiging te rechtvaardigen. De Kantonrechter acht de veroordeling van de eiser in Nederland wegens drugsgerelateerde misdrijven en zijn daaraan gerelateerde vermelding in de internationale Customer Name screening, voldoende concreet om over te gaan tot het opzeggen van de bankrelatie en is van oordeel dat in casu geen sprake is van handelen in strijd met de redelijkheid en billijkheid of handelen in strijd met de zorgplicht.

      De opmerking past dat in Suriname opvallend weinig zaken m.b.t. opzegging van de bankrelatie de rechter hebben bereikt. Dat roept twijfel op of de-risking van cliënten door banken als gevolg van daartoe verplichtende wettelijke regelingen gebaseerd op de door de FIUS geproduceerde statistieken over subjectieve meldingen wel adequaat plaatsvindt. Aan te raden is dat (rechts-)zaken over beëindiging van relaties met cliënten op basis van ALM/CTF compliance verplichtingen gemeld worden aan de Centrale Bank van Suriname en FIUS. Vonnissen zijn openbaar, de geheimhoudingsplicht van de wet is daarop niet van toepassing. In de Surinaamse kleinschaligheid moet ook voorkomen worden dat in dit kader ‘afgewikkelde cliënten’ zonder verscherpt toezicht door een collega-bank worden omarmd. Expliciet uitvragen daarover zou bij de intake van nieuwe cliënten moeten gebeuren.

    • 8 Beëindiging van correspondentrelatie (de-risking)

      Voor de beëindiging van een bancaire correspondentrelatie tussen Surichange Bank N.V. in Suriname en ABNAMRO Bank N.V. in Nederland wordt verwezen naar het vonnis van Rechtbank Amsterdam van 13 maart 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1722).

      Tussen partijen is niet in geschil dat ABNAMRO op grond van het toepasselijke artikel 42 GCFI van de General Conditions for Financial Institutions (GCFI) van ABNAMRO bevoegd is de bankrelatie met Surichange Bank op te zeggen. De vraag in dit kort geding is of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat het gebruikmaken door ABN AMRO van deze contractuele opzeggingsbevoegdheid, gelet op alle omstandigheden van het geval, in strijd is met haar zorgplicht en/of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW; zie HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014: 2929)
      Bij de beoordeling komt gewicht toe aan de in artikel 3 lid 1 GCFI neergelegde zorgplicht op grond waarvan ABN AMRO bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en daarbij naar beste vermogen met de belangen van Surichange Bank rekening dient te houden. Anderzijds komt gewicht toe aan de verplichting van Surichange Bank om ingevolge artikel 3 lid 2 GCFI eraan mee te werken dat ABN AMRO aan haar verplichtingen jegens (onder meer) toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik van haar diensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van ABN AMRO en die de werking van de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
      ABN AMRO is ingevolge artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten. Als zij niet aan die verplichting kan voldoen, moet zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft de relatie beëindigen. Daarnaast geldt een plicht tot verscherpt cliëntenonderzoek bij een hoger risico op witwassen (artikel 8 lid 1 Wwft). Daarvan is in ieder geval sprake bij een correspondentrelatie (zoals gedefinieerd in artikel 1 lid 1 Wwft) met een instelling die is gevestigd buiten de EU (artikel 8 lid 4 Wwft). Om een dergelijke correspondentrelatie gaat het in deze zaak. Bij correspondentrelaties treedt een instelling feitelijk op als agent voor een andere instelling door het verzorgen van betalingen of het verrichten van andere diensten voor een cliënt van deze correspondentrelatie.
      De voorzieningenrechter is met ABN AMRO van oordeel dat Surichange Bank in de categorie ‘hoger risico’ in de zin van de Wwft valt, alleen al vanwege de correspondentrelatie en haar vestigingsplaats (Suriname is een land met verhoogd risico). Dit betekent dat ABN AMRO naast het gebruikelijke voortdurende cliëntenonderzoek van artikel 3 Wwft verscherpt cliëntenonderzoek moet doen (zie 4.5). Een instelling kan op basis van het cliëntenonderzoek en het vastgestelde risicoprofiel concluderen dat een bestaande relatie met een cliënt te grote integriteitsrisico’s met zich brengt. Daarnaast kan het voorkomen dat het cliëntenonderzoek mislukt, bijvoorbeeld door het ontbreken van noodzakelijke informatie, waardoor de instelling niet kan vaststellen wie haar cliënt precies is en/of welk doel de zakelijke relatie heeft, en of de beoogde dienstverlening passend is. In beide gevallen moet ABN AMRO de zakelijke relatie bij de eerstvolgende mogelijkheid verbreken. ABN AMRO heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet.
      Zo vormt de voeding van het nostro-account en het atypische gebruik ervan een risico op witwassen. De bijschrijvingen zijn niet van Surichange Bank zelf afkomstig maar van B.V. Suri-Change en haar (Nederlandse) klanten. Het gaat veelal om door de klanten bij B.V. Suri-Change gestorte contante bedragen. Dat de rekening mogelijk al vanaf 2011 in belangrijke mate wordt gevoed door B.V. Suri-Change en dat ABN AMRO dit wist of kon weten, zoals door Surichange Bank is gesteld maar door ABN AMRO is betwist, doet er niet aan af dat deze praktijk (inmiddels) voor ABN AMRO een onacceptabel risico kan vormen. De conclusie is dan ook dat ABN AMRO vanwege concrete en reële integriteits­risico’s (zoals in de overwegingen genoemd, A.H.) voldoende gronden had voor de opzegging. Het is dan ook onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat ABN AMRO in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht of dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De gevraagde voorziening zal daarom worden geweigerd.

    • 9 Terug naar het Kort Geding tussen de rekeninghouder en de ABN AMRO

      In de kern betreft dit de verbreking van de rekeningrelatie, de overige onderwerpen van de eis worden hier niet besproken. De eiser is eigenaar van een N.V. in Suriname welke N.V. olieproducten importeert en distribueert. Hij hield al jarenlang een privérekening aan bij ABNAMRO, welke rekening gebruikt werd voor zakelijke transacties van de N.V. waaronder de betalingen aan exporteurs van de naar Suriname verscheepte producten. Deze rekeningverhouding werd na klantonderzoek in 2020 beëindigd door ABN AMRO omdat er zakelijk gebruik van werd gemaakt. In een Kort Geding werd de gevraagde voorziening van eiser tegen deze beëindiging geweigerd, een hoger beroep van eiser loopt nog. In 2021 registreert de eiser een eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel in Nederland en met medewerking van ABN AMRO wordt opnieuw, en nu dan een bedrijfsrekening, voor hem ge­opend. Vragen van de bank over het gebruik van de rekening (waarop voor ruim € 780.000 aan transacties is verwerkt met een chartale (contante) component) zijn en worden volgens de bank onvoldoende beantwoord, reden waarom ook deze rekening wordt opgezegd en na een interne klachtenprocedure wordt beëindigd.
      Eiser voerde aan dat de geldstromen als volgt verliepen: In Suriname betalen de klanten van de Surinaamse N.V. giraal of chartaal (contant) in Surinaamse of US dollars voor de geleverde smeerolie. Het contante geld wordt vervolgens in Suriname bij cambio’s (wisselkantoren) omgewisseld tegen Euro’s. Een klein deel van deze contante euro’s gaat via Western Union (er geldt een limiet van € 5.000 per maand) naar Nederland. Het overgrote deel wordt door vrienden en kennissen van de eiser per vliegtuig naar Nederland gebracht en gestort op de rekening van eiser bij de bank in Nederland. Een deel werd gestort bij Ziemann Cashservices,40x Ziemann Cashservices Nederland is een onderneming binnen de Ziemann Gruppe B.V., de op één na grootste aanbieder van geld- en waardentransport in Duitsland die in Nederland een bedrijf heeft in Waddinxveen. die daarna de gestorte bedragen overmaakte naar de bankrekening van eiser. Vervolgens werden van deze rekening de buitenlandse leveranciers giraal betaald.
      Dit is de beste optie voor de geldstromen van de Surinaamse N.V. volgens eiser, gezien de turbulente situatie in Suriname en de grote tekorten aan Euro’s en US dollars. In theorie is een tweede optie om de contanten in Suriname te storten bij een Surinaamse bank, maar dat kost teveel tijd en dan kan de N.V. haar leveranciers niet tijdig betalen. Een derde optie is Western Union inschakelen, maar daarvoor geldt een limiet van € 5.000 per maand, dus dat biedt maar zeer beperkt soelaas, aldus de eiser. Eiser vraagt een verbod om de rekening op te zeggen.

      De bank stelt zich op het standpunt dat er na het plegen van een uitvoerig klantonderzoek nog steeds onvoldoende zicht was op het betaalgedrag van de rekeninghouder. Binnen de onderneming is sprake van aanzienlijke contante geldstromen, terwijl er geen administratie wordt bijgehouden waarin de geldstromen volledig worden verantwoord. De gegevens die wel zijn vastgelegd, zijn voor de bank niet controleerbaar en verifieerbaar. De grote sommen cash geld gaan via de internationale luchtvaart en met behulp van een netwerk vanuit Suriname naar Nederland zonder daar melding van te doen bij de Douane. Dit gedrag is hoogst ongebruikelijk. Bovendien vormt dit gedrag een objectieve indicator voor witwassen. Gelet op deze omstandigheden en de daarmee gepaard gaande witwasrisico’s, is de bank op grond van artikel 5 lid 3 Wwft gehouden de relatie op te zeggen. Daarnaast wordt de bedrijfsrekening (hoofdzakelijk) gebruikt voor het in ontvangst nemen van gelden die toebehoren aan een derde partij. Dit levert oneigenlijk gebruik op in de zin van artikel 1 en 2 ABV.

      De voorzieningenrechter oordeelt:

      • het rekeninggebruik is niet in overeenstemming met de aanvankelijke opgaven van de eiser: in zes maanden tijd zijn er contante stortingen op de rekening uitgevoerd van bijna achthonderdduizend Euro, volgens de bank op zich al een indicator voor mogelijk witwassen.

      • daarnaast roept de gebruikte geldroute - contanten vanuit Suriname door particulieren laten overvliegen naar Nederland en deze dan via een betaalkantoor op de Bedrijfsrekening storten - vragen op.

      • hoe dit ook precies zit, duidelijk is wel dat deze route een risico op witwassen in zich bergt en dat ABN AMRO door de onduidelijke en gebrekkige administratie van zowel de handelszaak in Suriname als de eiser niet voldoende inzicht heeft gekregen in dit risico.

      • Uit de verklaringen van partijen blijkt dat er wel degelijk uit het oogpunt van een integer betaalverkeer alternatieven zijn, zoals het storten van de contanten bij een gewone Surinaamse bank in plaats van bij een cambio (waar volgens ABN AMRO makkelijker zonder vragen geld gewisseld kan worden).

      • met name de wijze waarop de contant betaalde Surinaamse dollars in Suriname via cambio’s worden omgewisseld in euro’s, is niet transparant. Dat ABN AMRO dat onacceptabel vindt is begrijpelijk.

      • daarbij is het onvermijdelijk dat de eerdere vertrouwensbreuk met de eiser, die mede de aanleiding vormde voor de opzegging van zijn privérekening, doorwerkt in de relatie met zijn eenmanszaak.

      • onder deze omstandigheden handelde ABN AMRO niet in strijd met haar zorgplicht en was het ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar om de bankrelatie (op grond van artikel 35 ABV) op te zeggen. Naar verwachting zal de bodemrechter er ook zo over denken.

      • een belangenafweging maakt dit niet anders. ABN AMRO heeft zwaarwegend belang bij het spoedig beëindigen van de relatie met een klant die een reëel risico op witwassen vormt en onvoldoende inzicht geeft in de omvang van dit risico. Na een jaar onderzoek en weinig zicht op verbetering kan van ABN AMRO niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Het belang van de continuïteit van de eenmanszaak weegt daar tegenover minder zwaar, ook omdat die in ieder geval op dit moment nog over een zakelijke rekening bij een andere bank beschikt, zodat hij niet van het betalingsverkeer wordt afgesloten.

    • 10 Conclusie

      De bank zegde de privérekening van eiser op wegens ongewenst zakelijk gebruik maar was zo coulant om, zelfs met advies, een zakelijke rekening te openen. Dit, terwijl er nog een proces loopt in hoger beroep na afwijzing van de vordering van eiser tot herstel van die (privé-)rekeningverhouding in eerste instantie.

      • Transacties op de nieuwe rekening bestonden onder andere uit contant aangeboden deviezenwaarden waarvan de herkomst niet ligt bij de Surinaamse banken of de Centrale Bank van Suriname.

      • Deze deviezen komen kennelijk niet uit de deviezenreserve van de Staat of van de Centrale Bank of van een handelsbank in Suriname maar uit de buitenbancaire deviezenmarkt, met name via geldwisselkantoren, de cambio’s, die overigens wel onder toezicht staan van de CBvS,41x Wet Toezicht Geldtransactiekantoren 2012, S.B. 2012 no. 170. zoals gewijzigd bij wet van 8 april 2021,42x S.B. 2012 no. 170. en uit overige bronnen, die echter niet transparant zijn.

      • De herkomst van die deviezen is per wettelijke duiding aan twijfel onderhevig wanneer die niet wordt verantwoord.

      • De geldroute is voor Nederlandse begrippen ongebruikelijk en een risicofactor voor witwassen, wat niet opgelost wordt door enige uitleg van die route.

      • De stortingen zijn niet in overeenstemming met de aanvankelijke opgaven bij het openen van de nieuwe rekening.

      • De grootte van de cashbedragen zijn een wettelijke indicator voor witwassen.

      • Het belang van de bank bij beëindiging van de relatie is groter dan het belang van de eiser bij continuering van de relatie.

      • De bodemrechter zal er ook zo over denken.

      Op grond van deze overwegingen volgt de weigering van de gevraagde voorzieningen.

    Noten