het inleidend verzoekschrift welke op 05 juli 2021 ter Griffie der Kantongerechten werd ontvangen, met producties;
de mondelinge conclusie van eis d.d. 15 juli 2021;
de conclusie van antwoord en de conclusie tot uitlating producties;
de conclusies van repliek en de conclusie tot uitlating producties;
de conclusie van dupliek.
E. veroordeelt om haar binnen 24 uur na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter vast te stellen termijn, in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid verrichten, onder verbeurte van een dwangsom van Euro 10.000, - (tienduizend Euro) voor iedere keer of iedere dag dat zij in strijd met het in deze te wijzen vonnis handelt.
E. veroordeelt om binnen 24 uur na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter vast te stellen termijn, te rekenen vanaf 01 juni 2021 het loon en emolumenten aan haar te betalen en daarmee voort te gaan totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze is beëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van Euro 10.000, - (tienduizend Euro) voor iedere keer of iedere dag dat zij in strijd met het in deze te wijzen vonnis handelt.
E. verbiedt het loon van R. te blokkeren c.q. niet uit te betalen, onder verbeurte van een dwangsom van Euro 10.000, - (tienduizend Euro) voor iedere keer of iedere dag dat zij in strijd met het in deze te wijzen vonnis handelt.
E. veroordeelt om binnen 24 uur na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter vast te stellen termijn, te rekenen vanaf juni 2017 aan haar te betalen de achterstallige vakantietoelage en daarmee voort te gaan totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze is beëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van Euro 10.000, - (tienduizend Euro) voor iedere keer of iedere dag dat zij in strijd met het in deze te wijzen vonnis handelt.
E. veroordeelt om binnen 24 uur na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter vast te stellen termijn, te rekenen vanaf december 2017 de achterstallige eindejaarsuitkering aan haar te betalen en daarmee voort te gaan totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze is beëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van Euro 10.000, - (tienduizend Euro) voor iedere keer of iedere dag dat zij in strijd met het in deze te wijzen vonnis handelt.
E. veroordeelt om binnen 24 uur na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter vast te stellen termijn, de achterstallige 50% vergoeding voor ziektekostenverzekering aan haar te betalen en daarmee voort te gaan totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze is beëindigd, onder verbeurte van een dwangsom van Euro 10.000, - (tienduizend Euro) voor iedere keer of iedere dag dat zij in strijd met het in deze te wijzen vonnis handelt.
E. veroordeelt om binnen 24 uur na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter vast te stellen termijn, de achterstallige 50% pensioenpremie aan de pensioenverzekeraar over te maken en daarmee voort te gaan totdat de dienstbetrekking op rechtmatige wijze is beëindigd. Tevens dient E. terstond na de overmaking R. daarvan een afschrift te doen toekomen, onder verbeurte van een dwangsom van Euro 10.000, - (tienduizend Euro) voor iedere keer of iedere dag dat zij in strijd met het in deze te wijzen vonnis handelt.
E. veroordeelt om aan R., bij wijze van voorschot, te betalen een vergoeding voor door haar geleden immateriële schade van Euro 950.000, - (negenhonderd vijftigduizend Euro), vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar te rekenen vanaf 05 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
E. veroordeelt om binnen 1(één) week na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis te betalen het bedrag van Euro 1.500, - (een duizend vijfhonderd Euro) voor door haar gemaakte kosten voor rechtsbijstand, vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar te rekenen vanaf 05 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
E. te veroordelen in de kosten van het geding.
Een of meer voorzieningen door de kantonrechter gegeven die hem geraden voorkomt.
R. in 2009 in dienst is getreden van Agis en na een fusie tussen Agis en E/Achemea op 01 januari 2015 bij haar in dienst is getreden.
R. sinds 09 februari 2016 ziek is en daardoor halve werkdagen werkte sinds 06 december 2016 is zij vanwege ziekte niet meer aan het werk verschenen.
In een met R. gevoerd gesprek op 04 april 2017 heeft zij laten doorschemeren dat haar aandoening chronisch is en dat er geen zicht is op herstel.
Zij het loon van R. vanaf haar ziekte tot en met december 2016 volledig heeft uitbetaald. Vanaf januari 2017 heeft zij op grond van artikel 14 lid 3 van het huishoudelijk regelement aan R. uitbetaald 70% (zeventig procent) van het loon.
Zij per brief de dato 12 april 2017, met een beroep op artikel 1614c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, de betaling van het loon aan R. heeft stop gezet tot het moment waarop zij weer in het arbeidsproces kan worden ingezet.
Bij vonnis de dato 27 juni 2019 bekend onder A.R. no. 17-2143 de kantonrechter reeds heeft beslist in het geschil betreffende de stopzetting van het loon met een beroep op artikel 1614c van het Burgerlijk Wetboek. Zij ontkent het loon van Ramlakhan onrechtmatig te hebben ingehouden.
Zij niet kan ingaan op het verzoek van de neuroloog om R. wederom te werk te stellen voor de duur van een maand. Na 4 (vier) jaar geen arbeid voor haar te hebben verricht de situatie in het bedrijf bij haar zodanig is veranderd dat er geen plaatsingsmogelijkheid althans herintegratie mogelijkheden zijn voor R. in haar bedrijf en dat zij genoodzaakt is de dienstbetrekking van R. te beëindigen.
R. heeft in het algemeen geen recht op feitelijke te werkstelling. E. in het algemeen niet verplicht om R. arbeid te laten verrichten. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft R. slechts recht op feitelijke te werkstelling wanneer haar loon of carrière van werken afhankelijk is. Nu zulks niet gesteld noch gebleken is komt de kantonrechter tot het voorlopig oordeel dat R. geen recht heeft op tewerkstelling. Vanwege het ontbreken van zicht op herstel van R. en de gewijzigde omstandigheden in het bedrijf van E., vanwege afwezigheid van R. voor de duur van vier jaar, kan van haar niet gevergd worden R. wederom in te zetten in haar bedrijf.
R. op grond van artikel 1614c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op doorbetaling van het loon gedurende een ‘betrekkelijk korte tijd’ wanneer zij als gevolg van ziekte niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten. E. heeft vanaf 09 februari 2016 tot en met april 2017 het loon van R. doorbetaald. E. heeft gedurende 13 (dertien) maanden het loon van R. vanwege ziekte doorbetaald. Gelet op de dienstbetrekking van R. van 8(acht) jaar, omdat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter E. aan te merken is als de opvolger van ASC, zij in het onderhavig geval ruimschoots heeft voldaan aan haar betalingsverplichting voor een ‘betrekkelijk korte tijd’, welke naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter 8(acht) maanden loon zou moeten zijn, namelijk voor elke jaar diensttijd een maand loon.
Eiseres vordert doorbetaling van het loon, nu de gedaagde deze heeft stopgezet. Daarnaast vordert zij hervatting van haar werkzaamheden. De vraag die beantwoord moet worden is of eiseres recht heeft op arbeid en recht op doorbetaling van het loon. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord door de kantonrechter. Doorbetaling van het loon is gedurende een ‘betrekkelijk korte tijd’ en in casu heeft de gedaagde daaraan ruimschoots voldaan. Vanwege het ontbreken van zicht op herstel van eiseres en de gewijzigde omstandigheden in het bedrijf van gedaagde en eiseres reeds vier jaar vanwege ziekte geen arbeid heeft verricht, kan niet van gedaagde worden gevraagd eiseres wederom in te zetten in het bedrijf.
Artikel 1614c lid 1 BW
Kantongerecht in het Eerste Kanton
A.R. no. 21-1986
13 januari 2022
Vonnis in kort geding
in de zaak van:
R, R. A.D., wonende te Paramaribo,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.H. Vreden, advocaat,
hierna te noemen: ‘R’,
tegen
E A S & C N.V., rechtspersoon, kantoorhoudende te Paramaribo,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.A.F. Meijnaar, advocaat,
hierna te noemen: ‘E’.
1. Het verloop van het proces
1.1 Dit blijkt uit de volgende processtukken en -handelingen:
1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 R. is sinds 01 januari 2015 in dienst van E. nadat zij door haar werd overgenomen als gevolg van de fusie van ASC, waar R. op 16 september 2009 in dienst trad, met E/ A,
2.2 R. is sinds 09 februari 2016 ziek.
2.3 E. heeft het loon van R. vanaf 12 april 2017 niet meer uitbetaald.
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer:
3.1 R. vordert dat de kantonrechter in kort geding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
3.2 R. legt aan haar vordering ten grondslag dat zij recht heeft op arbeid en ook recht op doorbetaling van het loon.
3.3. E. heeft verweer gevoerd. De kantonrechter komt in zijn beoordeling hierop terug voorzover van belang voor de beslissing van deze zaak.
4. De beoordeling
4.1 E. heeft als verweer aangevoerd dat:
4.2 Het spoedeisend belang van R. blijkt uit haar stellingen. R. is derhalve ontvankelijk in haar vordering.
4.3 De vraag die beantwoordt moet worden is, of R. recht heeft op arbeid en recht op doorbetaling van het loon. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt:
4.4. Uit het bovenstaande volgt dat de grondslag van R. haar vordering niet aannemelijk is geworden. De gevraagde voorzieningen zullen daarom worden afgewezen.
4.5.De kantonrechter acht de bespreking van de overige stellingen en weren van partijen overbodig, daar zij niet tot een andere uitkomst zullen leiden.
4.6. R. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van E. worden tot op de dag van de uitspraak begroot op nihil.
5. De beslissing
De kantonrechter in kort geding
5.1 wijst af het gevorderde
5.2. veroordeelt R. in de proceskosten aan de zijde van E. gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter in het eerste kanton, mr. C.A. Wallerlei en ter openbare
terechtzitting uitgesproken door kantonrechter mr. I. Sonai op donderdag 13 januari 2022 te
Paramaribo in aanwezigheid van de griffier.