DOI: 10.5553/SJB/056266842023060001001

Surinaams JuristenbladAccess_open

Redactioneel

Nut en noodzaak van concordantie in tijden van staatkundige onafhankelijkheid

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Gaetano N. Best, 'Nut en noodzaak van concordantie in tijden van staatkundige onafhankelijkheid', Surinaams Juristenblad Aflevering 1 2023, DOI: 10.5553/SJB/056266842023060001001

Dit artikel wordt geciteerd in

      Het Surinaams Juristenblad is in een nieuw jasje gestoken. Met ingang van de verschijningsdatum van deze editie is de omslag aangepast en is ons blad, mede dankzij een samenwerking met Boom Juridisch, ook digitaal verkrijgbaar. Door middel van de elektronische uitgifte wordt bewerkstelligd dat collega-juristen, waar ook ter wereld, het SJB kunnen raadplegen. Onze vertrouwde lezers hoeven echter niet te vrezen, want de papieren editie van het blad wordt gehandhaafd.
      De redactie heeft de gelegenheid te baat genomen om ook een wijziging door te voeren in het redactioneel. Waar u tot voor kort van de redactie gewend was dat zij in het redactioneel een korte bespreking hield van de artikelen die in de betreffende editie waren opgenomen, zal u vanaf de verschijningsdatum van deze editie op deze plaats een inhoudelijk redactioneel tegemoet kunnen zien, waarin een actueel onderwerp van Surinaams recht wordt besproken. De bedoeling van een dergelijk redactioneel is om de juridische discussie over het besproken onderwerp aan te wakkeren en nader onderzoek te stimuleren. In deze editie besteden we graag aandacht aan de plaats van concordantie binnen ons rechtsbestel.
      De staatkundige onafhankelijkheid van de Republiek Suriname heeft geen invloed gehad op de, mogelijk mede door de behoefte aan concordantie oftewel overeenstemming ingegeven, gewoonte van praktijkjuristen om, voor wat betreft de uitleg van leerstukken, beginselen en regels, Nederlandse literatuur en jurisprudentie te raadplegen. Uit de praktijk blijkt dat de uitleg die wordt gegeven aan daarvoor in aanmerking komende onderdelen van Nederlands recht nog steeds een grote rol spelen in de Surinaamse rechtspleging: advocaten doen er grif een beroep op en ook in rechterlijke uitspraken van zowel de kantonrechter als het Hof van Justitie wordt er met regelmaat verwezen naar, bijvoorbeeld, een uitgave van de Asser-serie of een arrest van de Hoge Raad.
      Ook in het universitair onderwijs nemen Nederlandse studie- en handboeken een prominente plaats in. Voor een belangrijk deel is dat te verklaren door het feit dat studieboeken die een Surinaams rechtsgebied tot onderwerp hebben een schaars goed zijn. Zo is in het vak Internationaal Privaatrecht van de juridische bachelor­opleiding het studieboek van Strikwerda (Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht) verplichte literatuur. Dat kan niet anders, aangezien er geen studieboek bestaat dat Surinaams internationaal privaatrecht (“IPR”) tot onderwerp heeft. Rechtvaardigen voormelde feiten en omstandigheden de stelling dat er nog steeds sprake is of zou moeten zijn van concordantie als het gaat om de verhouding tussen Nederlands en Surinaams IPR? Een ontkennend antwoord op voormelde vraag lijkt weinig aantrekkelijk, aangezien dat grote(re) rechtsonzekerheid tot gevolg zou hebben met betrekking tot de vraag wat Surinaams IPR dan wel inhoudt. Verreweg de belangrijkste bron van Surinaams IPR is namelijk ongeschreven recht, zodat het antwoord op de vraag welke conflictenregel, internationale bevoegdheidsregel of internationale erkennings- of executieregel geldt in een concrete IPR-casus partijen, bij een ontkennend antwoord op voormelde vraag, voor grote uitdagingen zou stellen. Een bevestigend antwoord op voormelde vraag ligt, zo op het eerste oog, dus voor de hand, hoewel ook een dergelijk uitgangspunt de nodige complicaties met zich meebrengt.
      Nederlands IPR wordt namelijk voor een belangrijk deel bepaald door supranationaal recht, afkomstig van de Europese wetgever. Daarnaast is Nederland partij bij tal van verdragen inzake IPR. Suriname is geen lid van de Europese Unie en alleen partij bij het bilateraal verdrag met Nederland betreffende wederzijdse erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten in burgerlijke zaken. Daarnaast is het onduidelijk wat de status is van de IPR-verdragen die voorafgaand aan de onafhankelijkheid ook in Suriname golden, doordat Nederland daarbij partij was geworden (zie in dat verband G. Adipoera, De verbindende kracht van een ieder verbindende bepalingen van verdragen die niet voldoen aan het publicatievereiste ex artikel 105 Grondwet, (bachelorscriptie AdeKUS), 2019, p. 31-42). Bovendien is het de vraag hoe Nederlands IPR zich inhoudelijk verhoudt tot het ongeschreven Surinaams IPR, dat moeilijk(er) kenbaar is, vanwege het feit dat een algemene studie naar Surinaams IPR ontbreekt (zie weliswaar over Surinaams internationaal erfrecht: C.A. Kraan & C.R. Jadnanansing, Handboek Surinaams erfrecht). Een dergelijke studie zou heel goed kunnen uitwijzen dat Surinaams IPR, zoals dat blijkt uit Surinaamse jurisprudentie, op belangrijke punten verschilt van Nederlands IPR, dat sedert de onafhankelijkheid een gestage ontwikkeling heeft doorgemaakt.
      Het uitgangspunt dat er, in het kader van Surinaams IPR, nog immer sprake zou zijn van concordantie met Nederlands IPR is, gelet op voormelde omstandigheden, dus niet helemaal vanzelfsprekend. Dat er verschillen zullen zijn tussen beide lijkt evident. Wat die verschillen zijn en of zij verklaarbaar dan wel gerechtvaardigd zijn, vergt nadere studie, niet alleen naar Surinaams IPR, maar ook naar de plaats van (postkoloniale) concordantie, niet zozeer van wetgeving als wel van rechtspraak, in ons rechtsbestel. Bij dat laatste dringen zich een aantal vragen op. Is het überhaupt mogelijk of wenselijk om in de relatie tussen twee soevereine Staten te streven naar concordantie van rechtspraak, gelet op het feit dat er in de praktijk van het in overeenstemming brengen van de ene uitleg met de andere uitleg niet gauw sprake zal zijn van wederkerigheid? In hoeverre kan aan (inhoudelijk) dezelfde beginselen en regels van, bijvoorbeeld, Surinaams burgerlijk (proces)recht een andere uitleg worden gegeven dan die welke de Hoge Raad daaraan geeft? En onder welke omstandigheden kan een bepaalde rechtsontwikkeling in Nederlandse en Antilliaanse feitenrechtspraak worden geacht ook in Suriname te nopen tot concordantie?
      Concordantie lijkt zich in Suriname te hebben ontwikkeld van de statutaire verplichting die het voorafgaand aan de onafhankelijkheid was tot een algemene (ongeschreven) Surinaamsrechtelijke doorwerkingsregel. Allicht zou het ook beter zijn om, in de specifieke context van de relatie tussen, enerzijds, Suriname, en, anderzijds, Nederland en de Antillen, niet te spreken van concordantie van rechtspraak, maar simpelweg van de doorwerking van Nederlands en Antilliaans recht in de Surinaamse rechtsorde.
      Of zou kunnen worden gesproken van een op de Staat rustende rechtsplicht jegens de rechtszoekende tot doorwerking van Nederlandse en Antilliaanse rechtspraak is onzeker. Noodzakelijk is echter wel dat door de rechtszoekende, aan de hand van de doorwerkingsregel, kan worden beredeneerd wanneer de Nederlandse of Antilliaanse uitleg van een regel die zich leent voor concordantie van rechtspraak, ook in Suriname geldt. Het is dan ook zaak om te onderzoeken onder welke omstandigheden voormelde doorwerkingsregel van toepassing is. Daarbij zou aansluiting kunnen worden gezocht bij rechtspraak van de Hoge Raad, waaruit volgt dat er goede redenen kunnen zijn niet overeenkomstig het concordantiebeginsel te beslissen, indien, onder andere, een verschil in maatschappelijke opvattingen tussen de landen zich tegen eenzelfde uitleg verzet (zie voor een bespreking van voormelde rechtspraak: M.V.R. Snel, Het concordantiebeginsel en het internationaal privaatrecht van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, CJB 2020(1)).
      De doorwerking van Nederlands of Antilliaans recht in de Surinaamse rechtsorde kan, gelet op de specifieke omstandigheden van onze rechtspleging die daartoe nopen, weliswaar onontkoombaar zijn, maar de rechtszekerheid vereist dat de juridische kaders waarbinnen die doorwerking plaatsheeft, zo helder mogelijk worden geschetst. Er is dus werk aan de winkel.


Print dit artikel