DOI: 10.5553/NTS/266665532020035002024

Nederlands Tijdschrift voor StrafrechtAccess_open

Actualiteiten rechtspraak

NTS 2020/47

HR 21 januari 2020, 18/01333, ECLI:NL:HR:2020:44

DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
, 'NTS 2020/47', Nederlands Tijdschrift voor Strafrecht 2020-2, p. 126-127

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Opzettelijk dreigend teksten en foto’s per e-mail te sturen naar A. Bedreiging a.b.i. art. 285.1 Sr?

    • Aantekening redactie

      Volgens vaste rechtspraak is voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou kunnen verliezen1x Vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659. en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.2x Vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252. In deze zaak is de verdachte door het hof wegens (o.m.) ‘bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat en met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting’ veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en tot een taakstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis. Het hof had bewezen verklaard dat de verdachte:

      ‘op 3 februari 2015 te Amsterdam iedere politieagent die bij verdachte komt heeft bedreigd met:

      • enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat, en

      • enig misdrijf tegen het leven gericht, en

      • brandstichting,

      immers heeft verdachte opzettelijk dreigend teksten en foto’s per e-mailbericht naar [getuige] verzonden, te weten:

      “Maar jullie kunnen mij niet uitlokken want ik zit in mijn bunker met 15 liter benzine en twee butaan gasflessen van 50 liter per stuk. Iedere huurmoordenaar en politieagent zal worden opgeblazen die hier komt.”,

      “[getuige], Thet wanna fuck with me? They fucking with the best. I take them all to fucking hell. Who? Me! That’s who. Ik zal het complete gebouw opblazen wanneer ik maar één verdacht persoon of politieagent zie. Ik heb een gijzelaar en ze kunnen die jongen terugkrijgen wanneer ik een miljoen euro krijg en de liquidatieopdracht is ingetrokken. [betrokkene 1] heeft mij een Uzi gebracht en [betrokkene 2] twee handgranaten. Jij gaat de politie geen informatie geven dat ik bezig ben met mijzelf verdedigen en met een ‘schoonmaak’ en [betrokkene 3] kan dat beter ook niet doen. Ik ga iedereen in dit conflict vermoorden en daarna ga ik mijzelf en het gebouw opblazen.”,

      “Politie bellen is zinloos. Ik heb mij al verplaatst maar het gebouw is één boobytrap. Wanneer jij de politie informeert heb jij een explosie veroorzaakt.”,

      een foto met daarop afgebeeld een bed met daarop liggend een paspop afgedekt met een jas, en

      twee foto’s met daarop afgebeeld twee gasflessen aan elkaar verbonden door een elektriciteitssnoer met daaraan gekoppeld een mobiele telefoon, geplaatst voor een voordeur,

      terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder bepaalde voorwaarden is geschied.’

      Het middel klaagde over de bewezen verklaarde bedreiging. Aangevoerd werd dat:

      • het vreesobject ‘iedere politieagent die bij verdachte komt’ niet voldoende bepaald is;

      • uit de bewijsvoering niet volgt dat de bewezen verklaarde bewoordingen bij ‘iedere agent die bij verdachte komt’ de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan voor het in het vooruitzicht gestelde gevolg;

      • en uit de bewijsvoering niet volgt dat ‘iedere politieagent die bij verdachte komt’ schriftelijk en onder voorwaarden is bedreigd.


      Waren deze ‘Tony Montana-achtige’ uitlatingen geschikt om bij ‘iedere politieagent’ redelijke vrees te doen ontstaan? Weinig specifiek gerichte dreigingen vereisen concrete aanknopingspunten in de omstandigheden van de zaak om redelijke vrees bij iemand te kunnen wekken. Het hof heeft vastgesteld dat blijkens de inhoud van de door de verdachte aan [getuige] gestuurde berichten en foto’s sprake was van ‘een voldoende concrete dreiging met een explosie gericht aan de agenten die zich naar de woning van de verdachte zouden begeven’, dat [getuige] de politie daarvan op de hoogte heeft gesteld waarbij ‘de politie de e-mails en de foto’s van de verdachte zeer serieus heeft genomen’ en de politie een observatieteam heeft ingeschakeld. Het hof heeft voorts geoordeeld dat de verdachte, gelet op de zeer dreigende inhoud van de berichten en foto’s, bewust de minst genomen aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [getuige] met die berichten en foto’s naar de politie zou gaan. Gelet hierop geeft het oordeel van het hof dat de verdachte ‘iedere politieagent die bij de verdachte komt’ heeft bedreigd op de wijze als bewezen verklaard, volgens de Hoge Raad niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip ‘bedreiging’ als bedoeld in artikel 285 Sr en is het niet onbegrijpelijk. Dat de verdachte zijn berichten, met foto’s, niet rechtstreeks naar de politie heeft verzonden en dat tevoren niet vaststaat welke bepaalde politieagenten naar de woning zouden komen, maakt dat niet anders.

    Noten


Print dit artikel